op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, P, betreffende na te noemen naheffingsaanslag en beschikking.



Vergelijkbare documenten
Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer. een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen Y, de inspecteur.

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

de voorzitter van het managementteam van de eenheid Belastinqdienat^ÉI^ van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

ECLI:NL:GHARL:2017:9611

Nu premies AOV zijn afgetrokken vormen uitkeringen belastbare periodieke uitkeringen uit inkomensvoorziening (art , lid 1, ond.

Gerechtshof te 's-gravenhage tweede meervoudige belastingkamer 19 maart 1998 nr. 96/0667 UITSPRAAK

van de mondelinge uitspraak op het beroepschrift van X te Z

ECLI:NL:GHSHE:2017:1064

ECLI:NL:GHDHA:2017:1563

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN. BELASTINGKAMER 13 juni 1986 Nr. 253/85

ECLI:NL:GHSGR:2003:AO0704

ECLI:NL:GHARL:2017:4777

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

Uitspraak GERECHTSHOF DEN HAAG Uitspraak van 26 maart 2014 [X] te [Z], belanghebbende, de directeur van de Belastingdienst/Rijnmond,


LJN: BX7144, Gerechtshof 's-hertogenbosch, 11/00755

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Team belastingrecht Meervoudige Belastingkamer Kenmerk: 14/ Uitspraak op het hoger beroep van

ECLI:NL:GHDHA:2014:3701

Uitspraak GERECHTSHOF s-hertogenbosch Uitspraak op het hoger beroep van de heer [belanghebbende], belanghebbende

Uitspraak 22 oktober rolnr. 95/82 M I. Griffie 3050/81 Type: ev. HET GERECHTSHOF TE s-gravenhage, eerste meervoudige belastingkamer;

ECLI:NL:GHAMS:2017:789 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00218

ECLI:NL:RBARN:2012:BY0157

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen

ECLI:NL:GHDHA:2013:3180

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

Aanslag, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2011, nummers AWB 10/2670 en 10/2672, in het geding tussen belanghebbende en

De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

Het gerechtshof te Arnhem, tweede meervoudige belastingkamer;

ECLI:NL:GHSHE:2007:BB2231

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 november 2010, nummer AWB 10/1037, in het geding tussen

ECLI:NL:GHARL:2016:8884

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ5928

GERECHTSHOF TE s-gravenhage, derde meervoudige belastingkamer. 12 september 1989 Nr. 3701/85-M-3 EP/1 U I T S P R A A K

GERECHTSHOF s-hertogenbosch

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almere (hierna: de Inspecteur)

Loonbelasting. Autokostenfictieregeling. Boeten terecht?

NTFR 2010/203 met annotatie van Castelijn FutD V-N 2009/65.1.1

ECLI:NL:GHDHA:2017:2098

FutD met annotatie van Fiscaal up to Date V-N 2002/ V-N 2002/41.22

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)

GERECHTSHOF AMSTERDAM. 1 Ontstaan en loop van het geding. Uitspraak. Kenmerk 13/ augustus 2014

ECLI:NL:GHARL:2014:2681


ECLI:NL:GHARL:2013:8624

ECLI:NL:RBDHA:2016:5723

ECLI:NL:GHSGR:2004:AP1225

ECLI:NL:GHAMS:2001:AB0583 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00157

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00549

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

ECLI:NL:GHDHA:2016:30

1.2. De aanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN. Nr. 208/86 10 april 1987

Negatieve uitgaven voor inkomensvoorziening bij overdracht lijfrenteverplichting aan niet toegelaten aanbieder ECLI:NL:GHDHA:2016:4037

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Derde Enkelvoudige Belastingkamer. een uitspraak en een besluit van de Inspecteur der omzetbelasting te Y, de inspecteur.

ECLI:NL:GHARN:2007:AZ6619

ECLI:NL:GHDHA:2017:826

ECLI:NL:GHLEE:2005:AT2841 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen P, de Inspecteur.

ECLI:NL:GHARL:2014:6759

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850


de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie (hierna: de Inspecteur)

Bestuurdersaansprakelijkheid wegens het onverantwoord verstrekken van een risicovolle lening

ECLI:NL:GHAMS:2017:2886 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00546

ECLI:NL:RBZWB:2013:5523

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

Afkoopsom lijfrente belast in het jaar waarin de afkoopsom vorderbaar en inbaar is

ECLI:NL:GHARL:2015:20

Geen plaats voor vergrijpboete bij niet verantwoorde afkoopsom lijfrentepolis

/ Belastingrecht. Hoger beroep

ECLI:NL:RBDHA:2015:5568

ECLI:NL:GHARN:2006:AW2040

ECLI:NL:GHARL:2017:634

ECLI:NL:GHAMS:2000:AA8940 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00/2559

Uitspraak. FutD V-N 2002/ BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Nr. 1340/98 en 301/99 1 juni 2001

ECLI:NL:GHAMS:2016:72

ECLI:NL:RBZWB:2015:2161

1.2 De nagevorderde belasting beloopt f 8.749, over welk bedrag een verhoging van 100 percent is toegepast.

ECLI:NL:RBZWB:2015:3923

ECLI:NL:GHSHE:2010:BM7477

ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4751

ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00712

ECLI:NL:GHARL:2017:5327

Het gerechtshof te Arnhem, eerste enkelvoudige belastingkamer;

ECLI:NL:GHAMS:2017:928 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00024

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Vierde Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amersfoort (hierna: de Inspecteur)

ECLI:NL:GHSHE:2016:2733

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 5 februari 2008, nummer 06/5586 in het geding tussen

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Maastricht, de inspecteur.

Waardering stamrechtverplichting met inachtneming van rekenrente van 4%

ECLI:NL:GHAMS:2008:BD7995 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00429

ECLI:NL:GHARL:2014:7457

ECLI:NL:GHARL:2017:6787

Transcriptie:

Gerechtshof te 's-gravenhage tweede meervoudige belastingkamer 18 juli 2002 Nr. BK-00/01752 UITSPRAAK op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, P, betreffende na te noemen naheffingsaanslag en beschikking. 1. Naheffingsaanslag, beschikking en bezwaar 1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 1997 een naheffingsaanslag in de loonbelasting en de premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van f 298.467,--. 1.2. De in de naheffingsaanslag begrepen belasting is op de voet van artikel 21, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (tekst tot en met 1997, hierna: AWR) verhoogd met 100 percent. Bij zijn bij het opleggen van de naheffingsaanslag genomen beschikking heeft de Inspecteur de verhoging kwijtgescholden tot op f 74.616,-- (25 percent). 1.3. De tegen de naheffingsaanslag en het kwijtscheldingsbesluit gerichte bezwaren van belanghebbende zijn bij de bestreden uitspraak afgewezen. 2. Loop van het geding 2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van f 60,--. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. 1

2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het gerechtshof van 10 januari 2002, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. 2.3. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden aangemerkt. 2.4. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting heeft het Hof het onderzoek ter zitting geschorst en heeft vervolgens tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden. Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven. 3. Vaststaande feiten Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan: 3.1. Belanghebbende heeft vanaf 14 september 1990 een onderneming gedreven waarvan de activiteiten bestonden uit het exploiteren van een agrarisch loonbedrijf. Deze onderneming is op 11 mei 1998 geruisloos ingebracht in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A B.V., waarvan belanghebbende directeur en enig aandeelhouder is. 3.2. In maart 1999 is door een medewerker van de eenheid van de Inspecteur een onderzoek bij belanghebbende ingesteld, gericht op de nakoming van de identificatieplicht van belanghebbendes werknemers over de jaren 1996 en 1997. Van dat onderzoek is een rapport opgemaakt, gedateerd 10 september 1999. Volgens dat rapport is van vijftien in 1996 bij belanghebbende werkzame werknemers verzuimd de identiteit vast te stellen, en was dat in 1997 ten aanzien van dertien van deze werknemers en twee anderen het geval. Bij het onderzoek is van dertien werknemers een kopie uit het Turkse paspoort aangetroffen, steeds zonder vergunning tot verblijf, dan wel met een verlopen verblijfsvergunning. 2

3.3. Belanghebbende heeft aan evenbedoelde werknemers fiscale lonen betaald tot een totaalbedrag in 1996 van f 451.594,-- en in 1997 van f 523.870,--, waarop hij aan loonbelasting f 133.111,-- in 1996 en f 153.688,-- in 1997 heeft ingehouden. De Inspecteur heeft de verschuldigde loonbelasting met toepassing van het anoniementarief van 60 percent berekend op f 270.949,-- over 1996 en op f 314.317,-- over 1997, en het verschil tussen deze bedragen en de reeds ingehouden loonbelasting - derhalve f 298.467,-- aan enkelvoudige belasting - nageheven, met toepassing van een verhoging van, per saldo, 25 percent. 4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen 4.1. Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht ten name van belanghebbende is gesteld, of het zogenaamde anoniementarief dient te worden toegepast, en of de verhoging terecht is opgelegd, welke vragen door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend worden beantwoord. Voorts is in geschil of het gelijkheidsbeginsel aan de naheffing in de weg staat, gelijk belanghebbende verdedigt, doch de Inspecteur bestrijdt. 4.2.1. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag niet aan hem had behoren te worden opgelegd, doch aan zijn rechtsopvolgster. Vanaf de inbreng van de als eenmanszaak gedreven onderneming in de B.V. komen immers alle ondernemingsverplichtingen van belanghebbende voor rekening en risico van de B.V.. 4.2.2. Voorts is belanghebbende van mening dat de zeventien werknemers niet als anoniem kunnen worden aangemerkt. Belanghebbende heeft van al deze werknemerskopieën van identiteitsbewijzen overgelegd, en loonbelastingkaarten voor hen ingeleverd bij de Belastingdienst en bij de bedrijfsvereniging, die hem echter niet ervan op de hoogte hebben gesteld dat sprake was van anonieme werknemers. De werknemers hebben allen een geldig sofinummer. 3

4.2.3. Ter zitting heeft belanghebbende zijn standpunten aangevuld met de stelling dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden doordat in een tweetal hem bekende vergelijkbare gevallen de opgelegde naheffingsaanslagen door de Inspecteur in de bezwaarfase zijn vernietigd. 4.2.4. Ten aanzien van de boete heeft belanghebbende in beroep geen grieven of argumenten aangevoerd. Het Hof gaat ervan uit dat hij heeft bedoeld zijn in bezwaar ingenomen standpunt te handhaven, inhoudende dat hij zich niet goed bewust is van bepaalde administratieve en fiscale verplichtingen en zich heeft laten leiden door anderen, zonder te beseffen wat daarvan de gevolgen zouden zijn. Hem valt niet meer te verwijten dan dat hij iets slordig omgaat met het bewaren van schriftelijke bedrijfsstukken en het registreren van zaken die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing. 4.3. De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd betwist. 5. Overwegingen omtrent het geschil 5.1. In het tijdvak waarover is nageheven stonden de werknemers in dienstbetrekking tot belanghebbende. Dit brengt mee dat belanghebbende inhoudingsplichtige is, en als zodanig verplicht was in dat tijdvak de verschuldigde loonbelasting in te houden en af te dragen, en dat van hem de te weinig geheven belasting kan worden nageheven. Daaraan doet niet af dat belanghebbende zijn onderneming na het tijdvak van naheffing heeft ingebracht in een B.V.. De civielrechtelijke verhouding tussen belanghebbende en die B.V. is niet van belang voor de vraag aan wie de naheffingsaanslag kan worden opgelegd. De naheffingsaanslag is terecht ten name van belanghebbende gesteld. 5.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 28, eerste lid, aanhef en onderdeel f van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet) is de inhoudingsplichtige gehouden volgens bij ministeriële regeling te stellen regels de identiteit van de loon uit tegenwoordige dienstbetrekking genietende werknemer vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, alsmede de aard, het nummer en een afschrift daarvan in de loonadministratie op te 4

nemen. Als een zodanig document kan slechts gelden hetzij een door Nederland uitgegeven Reisdocument, hetzij een document waarover een vreemdeling ingevolge de Vreemdelingenwet moet beschikken ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. De vreemdeling moet beschikken over hetzij een geldig paspoort waarin door de bevoegde autoriteiten een, al dan niet voorwaardelijke, vergunning tot verblijf is aangetekend, hetzij een door de bevoegde autoriteiten verstrekt document waaruit van het bestaan van een dergelijke vergunning blijkt, hetzij een document waaruit blijkt dat het de vreemdeling is toegestaan voor onbepaalde tijd in Nederland te verblijven of dat door hem een aanvraag om toelating als vluchteling is ingediend. 5.3. Voor zover belanghebbende heeft getracht de identiteit vast te stellen van de werknemers ten aanzien van wie de onderhavige naheffingsaanslag is opgelegd, heeft hij dat gedaan aan de hand van documenten die niet aan evenvermelde vereisten voldoen. Bij het onderzoek is immers van dertien werknemers een kopie uit het Turkse paspoort aangetroffen, steeds zonder vergunning tot verblijf, dan wel met een verlopen verblijfsvergunning. Belanghebbende heeft derhalve de identiteit van de werknemers niet vastgesteld en opgenomen in de loonadministratie overeenkomstig artikel 28, aanhef en eerste lid, onderdeel f van de Wet. Voor dat geval bepaalt artikel 26b van de Wet dat de belasting 60 percent van het loon bedraagt. 5.4. De stelling dat de werknemers allen een geldig sofinummer hebben kan belanghebbende niet baten. Voor de toepassing van artikel 28 van de Wet gelden immers de zojuist vermelde eisen, waaraan door belanghebbende niet is voldaan, terwijl voorts uit de verstrekking van dat nummer niet kan worden afgeleid dat de vreemdeling beschikt over een door de autoriteiten uitgegeven paspoort met aantekening omtrent een vergunning tot verblijf in Nederland. Het anoniementarief is mitsdien bij de naheffing terecht toegepast. 5.5. Het Hof begrijpt het beroep van belanghebbende op schending van het gelijkheidsbeginsel aldus, dat de Inspecteur in een meerderheid van de met dat van belanghebbende vergelijkbare gevallen niet zou hebben nageheven. 5

5.6. De Inspecteur heeft dat beroep bestreden door aan te voeren dat in de beide door belanghebbende genoemde gevallen wel is nageheven, doch na bezwaar een compromis is tot stand gekomen. Voorts voert hij aan dat in een meerderheid van de gevallen wel is nageheven. Tegenover de twee door belanghebbende genoemde gevallen vermeldt hij er drie waarin is nageheven met toepassing van het anoniementarief. 5.7. Het verweer van de Inspecteur is gegrond. Het ligt op de weg van belanghebbende, die zich op schending van het gelijkheidsbeginsel beroept, aannemelijk te maken dat een zodanige schending heeft plaatsgevonden. Nu de beide door hem genoemde gevallen aanvankelijk tot naheffing hebben geleid, kan niet worden gezegd dat in die gevallen anders is gehandeld dan ten aanzien van belanghebbende. Dit wordt niet anders doordat in die gevallen na bezwaar een compromis is bereikt. 5.8. Het sluiten van een compromis onder de druk van een gerechtelijke procedure vormt in beginsel geen deugdelijke grondslag voor een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Bij het sluiten van een compromis ter beëindiging of voorkoming van een gerechtelijke procedure spelen in het algemeen velerlei factoren een rol, ook factoren die buiten de juridische beoordeling van het geschil staan, zoals het afzien van eventuele schadeclaims en het voorkomen van verdere proceskosten. Bij het afdoen van een zaak bij wege van compromis geldt daarom als uitgangspunt dat iedere zaak op zichzelf staat en afhangt van de bijzonderheden van het betrokken geval. In het licht van het gelijkheidsbeginsel is deze incidentele wijze van afdoening als een incident aan te merken, zonder precedentwerking. 5.9. Belanghebbende heeft onvoldoende aandacht gegeven aan de controle van de identiteit van zijn werknemers en daarmee het risico aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. De te lage heffing is derhalve aan zijn schuld te wijten. De boete is dan ook terecht opgelegd. Het Hof acht, gelet op de omstandigheden van het geval en de ernst van het gepleegde feit, het bedrag van de per saldo opgelegde verhoging passend en geboden. 6

5.10. Het vorenstaande brengt mee dat het beroep van belanghebbende, zowel ten aanzien van de enkelvoudige belasting en premie, als betreffende de verhoging, ongegrond wordt bevonden. 6. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8 :75 van de Algemene wet bestuursrecht. 7. Beslissing Het gerechtshof verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is vastgesteld op 18 juli 2002 door mrs. Vierhout, Van Knobelsdorff en Van den Steenhoven. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van de Vijver. Van de Vijver Vierhout 7