Het C.G.C.C.R Op basis van het Koninklijk Besluit van 18 april 1988 tot oprichting van het Coördinatie- en Crisiscentrum van de Regering werd het



Vergelijkbare documenten
1. De Commissie heeft bovengenoemd voorstel op 9 oktober 2000 bij de Raad ingediend.

bron : Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen PB C 177 E van 27/06/2000

FOD Binnenlandse Zaken A.D. Civiele Veiligheid

Noodplanning, civiele veiligheid en crisisbeheer in België

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 18 mei 2009 (19.05) (OR. en) 9976/09 PROCIV 77 JAI 302 COCON 15 RELEX 473 SAN 126 TELECOM 112 COHAFA 28

WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN BESLUIT VAN DE RAAD betreffende het Europees justitieel netwerk

III BESLUITEN OP GROND VAN TITEL VI VAN HET EU-VERDRAG

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 7 januari 2008 (20.01) (OR. en) 5039/08 COPEN 3 EUROJUST 3 EJN 3

MINISTERIE VAN TEWERKSTELLING EN ARBEID Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk

Belgisch Staatsblad dd

STATUUT VAN DE HAAGSE CONFERENTIE VOOR INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT

FOD Binnenlandse Zaken A.D. Civiele Veiligheid

Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT

Oprichting van een gemeenschappelijke interne dienst voor preventie en bescherming op het werk

10159/17 mak/gra/fb 1 DG D 1C

UITVOERING AANBEVELINGEN VAN DE ONDERZOEKSCOMMISSIE OVER 22 MARCH AANSLAGEN

11653/3/15 REV 3 ass/pau/hh 1 DG E 2B

Publicatieblad van de Europese Unie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

(Voorbereidende besluiten krachtens titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie)

PUBLIC RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 5 oktober 2004 (07.10) 12561/04 LIMITE EUROJUST 78

Informatieveiligheidscomité Kamer sociale zekerheid en gezondheid

KONINKLIJK BESLUIT VAN 10 AUGUSTUS 1998 TOT OPRICHTING VAN DE COMMISSIES VOOR DRINGENDE GENEESKUNDIGE HULPVERLENING. (B.S

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 26 september 2006 (OR. en) 12758/06 Interinstitutioneel dossier: 2005/0204 (CNS) ASIM 63 OC 655

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 14 januari 2002 (24.01) (OR. es) 5159/02 STUP 4

UITVOERINGSRICHTLIJN 2012/25/EU VAN DE COMMISSIE

(Voor de EER relevante tekst)

Datum 19 april 2016 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over de militaire beveiliging van Belgische kerncentrales

Algemeen Raad van beheer Intern crisisteam Eerste interventieploeg Aantal personeelsleden 17

"Culturele Hoofdstad van Europa" voor het tijdvak 2005 tot 2019 ***I

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 24 november 2009 (OR. en) 15137/09 CRIMORG 164 ENFOPOL 271

20 JULI BOUDEWIJN, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, ONZE GROET.

FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN EN FEDERALE OVERHEIDSDIENST VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU

Noodplanning in scholen. Theorie

AKKOORD TUSSEN DE REGERING VAN DE STAAT ISRAËL DE VLAAMSE REGERING INZAKE DE SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN ONDERZOEK EN ONTWIKKELING IN DE INDUSTRIE

Rampenbestrijding: actoren, regelgeving en bevoegdheden

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

In deze rubriek brengen we enkele publicaties onder de aandacht van de lezer. KAMER

Rampenprotocol Euregio Scheldemond

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 28 november 2005 (OR. fr) 13953/05 COSDP 737 PESC 940 COAFR 187 EUSEC-RDC 26 OC 775

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT

BE-Alert Informatiebrochure voor de overheden

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Deze herziene versie van het verslag is opgesteld na bespreking in de Groep materieel strafrecht van 23 juni 2004.

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 26 april 2002 (02.05) (OR. en) 8318/02 LIMITE PROCIV 16 FSTR 3

NOODPLANNEN NIP - ANIP - BNIP - MONODISCIPLINAIR

Voor de delegaties gaan in bijlage dezes de ontwerp-conclusies van de Raad, waarover een akkoord is bereikt in de Groep sociale vraagstukken.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD. betreffende de analyse van en de samenwerking inzake valse euromunten

BIJLAGEN. bij het. Gezamenlijk voorstel voor een Besluit van de Raad

Samenwerkingsprotocol. Consumentenautoriteit Nederlandse Zorgautoriteit

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

VR DOC.0389/1BIS

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Bijlage 2: Overzicht activiteiten ter versterking communicatie en informatievoorziening in de grensregio s

Tussen: hierna te noemen de partners,

Aanbevelingen van de Dienst Veiligheid en Interoperabiliteit van de Spoorwegen (DVIS)

Aanbeveling voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen, de artikelen 107 tot 122.

Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit moet begrepen worden onder :

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2015/1973 VAN DE COMMISSIE

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

(Voor de EER relevante tekst) (2014/287/EU)

KONINKLIJK BESLUIT VAN 16 FEBRUARI 2006 BETREFFENDE DE NOOD- EN INTERVENTIEPLANNEN. (B.S ) Eerste deel BEPALINGEN BETREFFENDE NOODPLANNING

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Autoriteit Consument en Markt en Stichting Autoriteit Financiële Markten,

De EU-lijst van personen, groepen en entiteiten waarvoor specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme gelden

Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

KB van 28 maart 2014 Brandpreventie op de arbeidsplaatsen

REGLEMENT VAN ORDE VAN HET TECHNISCH COMITÉ MOTORVOERTUIGEN. Vastgesteld op 26 november 2013 Herziene versie vastgesteld op 30 oktober 2018

oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit, Advies nr. 126/2018 van 7 november 2018

Standaard informatie voor de aanvraag tot goedkeuring van een GEMEENSCHAPPELIJKE DIENST VOOR FYSISCHE CONTROLE

15349/16 ASS/mt 1 DG D 2A

Gezamenlijk ADVIES. 18 oktober 2012

FEDERALE OVERHEIDSDIENST VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU

BESCHIKKING VAN DE RAAD VAN 5 MAART 2007 TOT INSTELLING VAN EEN FINANCIERINGSINSTRUMENT VOOR CIVIELE BESCHERMING. (PB L71/9 tot 17 van

Verstoring van de elektriciteitsbevoorrading. Pieter Wynant. Projectbeheerder Crisiscentrum

FEDERALE OVERHEIDSDIENST KANSELARIJ VAN DE EERSTE MINISTER. 25 APRIL Wet houdende diverse bepalingen (IV) (1)

PROTOCOL TOT WIJZIGING VAN DE OVEREENKOMST EN VAN HET PROTOCOL TUSSEN DE REGERING VAN HET KONINKRIJK BELGIË DE REGERING VAN DE REPUBLIEK INDIA

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

12 AUGUSTUS Koninklijk besluit houdende de organisatie van de informatieveiligheid bij de instellingen van sociale zekerheid.

Verstoring van de elektriciteitsbevoorrading

ONTWERP VAN MEMORIE VAN TOELICHTING

*** ONTWERPAANBEVELING

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 27 oktober 2000 (31.10) (OR. fr) 11037/2/00 REV 2 LIMITE ENFOPOL 58

BESCHIKKING van het Comité van Ministers van de Benelux Economische Unie met betrekking tot het grensoverschrijdend spoedeisend ambulancevervoer

Publicatieblad van de Europese Unie L 295/7

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

KONINKLIJK BESLUIT VAN 25 APRIL 2014 TOT VASTSTELLING VAN DE MINIMALE INHOUD

Nationale strategie voor alarmeringstesten van de bevolking. BE-Alert

Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken Algemene Directie Crisiscentrum Geïntegreerde permanentie

Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 1987

L 320/8 Publicatieblad van de Europese Unie

*** ONTWERPAANBEVELING

4. Het voorzitterschap verzoekt de Raad de ontwerp-conclusies in de bijlage aan te nemen

Stuk 1068 ( ) Nr. 1. Zitting januari 2007 ONTWERP VAN DECREET

Hoofdstuk VI. Bepalingen met betrekking tot interventie bij ongevallen of langdurige blootstellingen alsmede de voorbereiding daarop

Transcriptie:

Het C.G.C.C.R Op basis van het Koninklijk Besluit van 18 april 1988 tot oprichting van het Coördinatie- en Crisiscentrum van de Regering werd het CGCCR opgericht om de federale regering bij te staan in het interdepartementale beheer van de crisissen en nuttige hulp te bieden aan de betrokken FOD s. Het Koninklijk Besluit van 31 januari 2003 tot vaststelling van het noodplan voor de crisisgebeurtenissen en -situaties die een coördinatie of een beheer op nationaal niveau vereisen legt dan weer het wettelijke kader vast voor nietnucleaire crisisgebeurtenissen en -situaties die een coördinatie of een beheer vereisen op nationaal niveau, zoals de verschillende crisissituaties (gekkekoeienziekte, dioxinecrisis, mond- en klauwzeer ), calamiteiten en catastrofes (overstromingen, zware ongevallen, ) of bedreigingen van terroristische aanslagen (zoals de meerdere loze miltvuur-alarmen), waardoor de nationale structuren van antwoord op deze situaties dienen versterkt te worden. 1.1. Opdrachten Het crisiscentrum: waarborgt een permanentie voor het verzamelen, analyseren en verspreiden onder de bevoegde overheden van informatie van allerlei aard. wordt nauw betrokken bij de planning, de coördinatie en de opvolging van de veiligheid bij evenementen van grote omvang die een voorbereiding en coördinatie tussen verschillende diensten vereisen. organiseert de veiligheid van persoonlijkheden (staatshoofden en regeringshoofden ) en instellingen (ambassades, ) in België. komt tussenbeide in geval van nationale crisis in verband met de veiligheid van de bevolking of de politie. Het centrum werkt waarschuwingsprocedures uit en biedt zijn steun aan bij het beheer van de crisis, door het onmiddellijk beschikbaar stellen van het nodige personeel en de nodige middelen, ter voorbereiding van het nemen van noodmaatregelen. zorgt voor de organisatie en de coördinatie van de noodplanning. Het is de bedoeling om de noodplanning op federaal niveau op te stellen, in overleg met de verschillende partners. 1.2. Gebruik van de communicatiemiddelen van het CGCCR 1.2.1. Infrastructuur en materiaal De CGCCR beschikt over een infrastructuur en uitrustingen die aangepast zijn aan het moderne crisisbeheer: geografisch informatiesysteem; vaste en mobiele videoconferencing-systemen; vergaderzalen; telefooncentrale; verbindingen via Regetel, het privé-telefoonnetwerk van de regering; fax en telex; digitale lijnen die uitsluitend bedoeld zijn voor het verzenden van gegevens; eigen beveiligd informaticanetwerk; database waarmee men in contact kan komen met de personen die bij het crisisbeheer betrokken zijn;

1.2.2. REGETEL Het telecommunicatienetwerk van de regering is een belangrijk element in de alternatieve coördinatiesystemen die in het geval van een crisis door de federale overheid worden voorgesteld. Het Projectbureau REGETEL beheert drie netwerken: het federaal netwerk; het crisisnetwerk; het datanetwerk. Het federale netwerk is geconcentreerd in Brussel. Het is volledig autonoom en beschikt over zijn eigen telefooncentrales, kabels en verdelers. Het netwerk bestaat uit een configuratie van 45 km koperkabel en aparte aansluitingen via glasvezel. Iedere aansluiting is redundant verbonden via lussen. Alle overheidsgebouwen zijn aangesloten op het federale netwerk. Bovendien zijn er verschillende rechtstreekse aansluitingen naar Belgacomknooppunten, zodat ook abonnees in privégebouwen bediend kunnen worden via gehuurde lijnen. De telefooncentrales zijn digitale spraakservers die alle mogelijke moderne digitale toepassingen toelaten (ISDN, VoIP, ). Dit netwerk verbindt alle federale beleidscellen (de vroegere kabinetten), federale overheidsdiensten (de vroegere ministeries), het Parlement en de koninklijke paleizen (Paleis van Brussel, Laken, Stuyvenberg en Belvédère). Er zijn ongeveer 450 gebruikers op aangesloten. Een tweede netwerk is het crisisnetwerk. Dit netwerk groepeert zowel crisiscentra in de hoofdstad als bepaalde crisiscellen in de provincies. Gebruikers zijn de 100-centrales (11), provinciegouverneurs, provinciale crisiscellen, mobiele eenheden van de Civiele Bescherming, SEVESO-bedrijven, lucht- en zeehavens, gevangenissen en nucleaire installaties. In 2000 waren ook verbindingen voorzien naar belangrijke ziekenhuizen, grote brandweerkazernes en naar de lokale en de federale politie, maar de aansluitingen werden stopgezet omdat deze abonnees aangesloten worden op het ASTRID-netwerk. De verbindingen enerzijds tussen de provincies en anderzijds tussen deze en Brussel worden gerealiseerd door optische vezel of staalkabel van BEMILCOM. Het datanetwerk is geïnstalleerd in Brussel. Het is de bundeling van alle mogelijke digitale toepassingen op het aanwezige koperkabelnetwerk. Enkele voorbeelden: een netwerk van alle stemservers van REGETEL en het beheer dat daaruit voortvloeit, bediend vanaf het Projectbureau REGETEL interconnecties tussen telefooncentrales (zowel Binnenlandse Zaken als andere federale overheidsdiensten); netwerk van prikkloksystemen; het volledige intranet van de FOD Binnenlandse Zaken (zes sites); aansluitingen voor FEDMAN (datanetwerk tussen de federale administraties); netwerk voor B-F.A.S.T. (Belgian First Aid & Support Team); netwerk tussen CGCCR en het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC); netwerk Militaire Politie Parlement; DMS-netwerk voor de FOD Defensie netwerk tussen Elia (netwerkbeheerder elektriciteit) en CGCCR. Het Regetel-netwerk beschikt over autonome centrales, autonome technische diensten en in Brussel over een autonoom netwerk. Er kan dan ook een onafhankelijk en alternatief communicatienetwerk aan de gebruiker voorgesteld worden. De belangrijkste toepassingen zijn telefoon- en telefaxtoepassingen, maar via het netwerk kunnen er ook gegevens verstuurd worden.

1.2.3. Lijst met contacten Aangezien het CGCCR een internationaal contactpunt is en de permanentie verzekert van verschillende FOD s buiten de kantooruren, beschikt het over een lijst met contactpersonen binnen die FOD's. Zo kan er ook een crisisstructuur in die FOD s opgericht worden. Zo werd er bij de FOD Buitenlandse Zaken een callcenter opgericht dat reisadvies verschaft of informatie over gezinnen die in het buitenland getroffen zijn. 1.2.4. Een informatiecel Met name op het vlak van de informatie aan de bevolking zijn communicatieverantwoordelijken belast met de oprichting van een informatiecel en het beheer van de infrastructuur ervan. Deze cel integreert meer bepaald een callcenter, een Internetsite en overeenkomsten op het vlak van de communicatie die werden afgesloten met partners op het federale en het provinciale niveau. 1.3. Coördinatie en beheer op nationaal niveau in de federale fase Het is in dit kader dat het Koninklijk Besluit van 31 januari 2003 tot vaststelling van het noodplan voor de crisisgebeurtenissen en -situaties die een coördinatie of een beheer op nationaal niveau vereisen, in het Belgisch Staatsblad van 21 februari 2003 is verschenen. Tijdens zo n fase treedt het CGCCR in actie. Het CGCCR stimuleert en coördineert de voorbereiding van het beheer van die grote evenementen en crisissituaties via verschillende werkgroepen. In samenwerking met zijn verschillende partners coördineert het centrum de noodplanning van de federale fase via specifieke teksten. De bepalingen van dit plan kunnen door specifieke luiken worden aangevuld in functie van de aard van de crisis of de beschouwde risico's. Specifieke eigenschappen van bepaalde risico s kunnen immers tot de invoering van bijkomende maatregelen leiden. 1.4. Organisatie van de noodplanning Sinds 2003 zetelt het Hoger Instituut voor de Noodplanning (dat werd opgericht door het KB van 29/07/1991) in het CGCCR. Het instituut heeft tot taak: 1. het organiseren van specifieke opleidingsactiviteiten inzake noodplanning met het oog op de organisatie van hulpverlening, ten behoeve van de terzake verantwoordelijke autoriteiten van de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies en de gemeenten of ten behoeve van de personen die deze aanwijzen; 2. het bevorderen van ideeënuitwisselingen inzake de interne en externe noodplanning tussen de in 1 bedoelde overheden en personen en de exploitanten van de industriële activiteiten ; 3. de verspreiding aan de personen die ingeschakeld kunnen worden bij de organisatie van de hulpverlening in geval van nood van adequate en geregeld bijgewerkte informatie over de risico s die hun inzet voor hun gezondheid heeft en over de in dergelijke gevallen te nemen voorzorgsmaatregelen Ter vervulling van zijn taken organiseert het instituut conferenties,

seminaries, studiegroepen en interne simulatieoefeningen. Het instituut kan binnen- en buitenlandse deskundigen uitnodigen om voordrachten te houden of om hun medewerking te verlenen aan de activiteiten van het instituut. 2. Internationale samenwerking 2.1. Bilaterale overeenkomsten Bilaterale overeenkomsten België (en zelfs de provincies en/ of gewesten) heeft in het verleden een hele reeks conventies of akkoorden afgesloten met aangrenzende landen/ gewesten op het vlak van de wederzijdse bijstand bij catastrofes. Enkele voorbeelden in dit verband zijn het akkoord tussen België en het Groothertogdom Luxemburg, dat op 23 juli 1970 werd ondertekend, Duitsland, dat op 6 november 1980 werd ondertekend, Frankrijk, dat op 21 april 1981 Nederland, dat op 14 november 1984 werd ondertekend, Deze overeenkomsten werden ondertekend in een periode dat men nog niet praatte over het vrije verkeer van personen en goederen en waren vooral bedoeld om de grensovergangen vlotter te laten verlopen: Om de grensovergang zo veel mogelijk te vereenvoudigen zal het hoofd van het hulpteam een document bij zich hebben dat zijn hoedanigheid aangeeft, evenals een lijst van zijn personeel en een overzicht van de voertuigen, het materieel en de stoffen die worden vervoerd..." In de meeste gevallen zijn de provinciegouverneurs of de Minister van Binnenlandse Zaken de bevoegde overheden om de noodmaatregelen aan te vragen en af te kondigen. Indien nodig zal de bijstand echter rechtstreeks door de grensgemeenten kunnen worden gevraagd en toegestaan. 2.2. Overeenkomst inzake de bestrijding van de verontreiniging van de Noordzee De overeenkomst inzake samenwerking bij de bestrijding van verontreiniging van de Noordzee door olie en andere schadelijke stoffen werd op 13 september 1983 ondertekend door Denemarken, Noorwegen, Duitsland, Zweden, Nederland, het Verenigd Koninkrijk, België en Frankrijk. De overeenkomst werd goedgekeurd door de wet van 16 juni 1989 (BS 28/12/1989). De partijen die de overeenkomst hebben ondertekend, verbinden er zich toe om aan de andere partijen de volgende inlichtingen te verschaffen: hun (nationale) organisatie die bevoegd is voor de bestrijding van de verontreiniging; de bevoegde overheden die belast zijn met de ontvangst en de overdracht van inlichtingen betreffende een verontreiniging tussen de partijen die de overeenkomst hebben ondertekend; hun beschikbare middelen om een verontreiniging te voorkomen of te bestrijden; de nieuwe werkmethodes en procédés; de belangrijkste voorvallen waarmee men is geconfronteerd; de vooruitgang die werd geboekt op het vlak van de bewakingstechnologie; hun ervaring met het gebruik van technieken voor de bewaking en de opsporing van verontreinigingen; de inlichtingen van wederzijds belang die tijdens de

bewakingsactiviteiten werden verzameld; hun bewakingsprogramma s en dan meer bepaald hun samenwerkingsvoorzieningen. De overeenkomst deelt de Noordzee in verschillende zones in. De meeste van die zones vallen onder de verantwoordelijkheid van één land. In sommige gevallen (vb. het Kanaal) valt een zone onder de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van meerdere landen. Als er zich een ongeval voordoet in een zone en als dat ongeval een zware bedreiging dreigt te worden voor de kusten of de belangen van een ander land, brengt het land dat verantwoordelijk is voor de verontreinigde zone, het bedreigde land meteen op de hoogte. Het land dat verantwoordelijk is voor de betreffende zone, maakt de nodige evaluaties in verband met de aard en de belangrijkheid van het ongeval, het type en de hoeveelheid (bij benadering) van de gevaarlijke stoffen en de richting en de snelheid van hun beweging. Via de bevoegde overheden brengt het land in kwestie meteen alle andere landen op de hoogte van zijn evaluaties en de acties die het intussen heeft ondernomen. Een partij die bijstand nodig heeft om een verontreiniging of een dreiging van verontreiniging het hoofd te bieden, kan de medewerking vragen van de andere partijen die de overeenkomst hebben ondertekend en daarbij duidelijk aangeven welk type bijstand ze nodig heeft. Opmerking: de nationale organisatie van de interventies op de Noordzee worden geregeld door onder meer de twee volgende teksten: - Koninklijk Besluit van 13/05/2003 tot oprichting van een structuur kustwacht - Het Ministerieel Besluit van 19/04/2005 tot vaststelling van het Rampenplan Noordzee 2.2.1. Koninklijk Besluit van 13/05/2003 tot oprichting van een structuur kustwacht In de Belgische mariene gebieden oefenen diverse departementen bevoegdheden uit behorend tot zowel de federale overheid als het Vlaams Gewest. De federale overheidsinstellingen zijn: De FOD Binnenlandse Zaken, de FOD Mobiliteit en Vervoer, de FOD Economie, K.M.O. s, Middenstand en Energie, de FOD Buitenlandse Zaken en ontwikkelingssamenwerking, de Federale Diensten voor Wetenschappelijke, Technische en Culturele Aangelegenheden en het Ministerie van Defensie. Van een gecoördineerde interdepartementale samenwerking was tot nu toe nauwelijks sprake. Slechts sporadisch werkten sommige overheidsinstellingen met elkaar samen en dit vaak op basis van vriendschappelijke relaties tussen de verantwoordelijken van de samenwerkende instellingen. Tot slot zijn de Belgische bevoegdheden op zee niet alleen verdeeld over verschillende departementen, maar overlappen de bevoegdheden van sommige Ministeries elkaar ook. De onderlinge taakverdeling op zee is met andere woorden gediversifieerd en weinig coherent. Tegen deze achtergrond dringt het uittekenen van een globaal Belgisch Noordzeebeleid en een daarop gestoelde interdepartementale samenwerking zich dan ook op. De regering heeft dan ook beslist om een kustwacht in het leven te roepen

met een driedelige structuur, bestaande uit een beleidsorgaan, een permanent secretariaat en een overlegplatform (Koninklijk Besluit van 13/05/2003 - BS 17/06/2003). Het beleidsorgaan bepaalt de algemene beleidslijnen en oefent controle uit op het permanent secretariaat. Het permanent secretariaat staat in voor de dagelijkse werking en coördinatie van de taken die tot het federale niveau behoren. Het betreft inzonderheid het uitoefenen van de loketfunctie (de gebruikers wegwijs maken in de administratieve molen van de verschillende bevoegde overheidsdiensten), het opvullen van de grijze zone tussen de dagdagelijkse werking van de verschillende departementen op zee en het instellen van het Rampenplan Noordzee, het bijdragen tot de optimalisering van de coördinatie van de uit te voeren taken door de verschillende bevoegde departementen alsook het in contact staan met de zusterorganisaties uit de naburige landen, in het bijzonder voor wat betreft gemeenschappelijke oefeningen inzake opsporing en redding, pollutiebestrijding en visserijwacht en de aanpak en follow-up van overtredingen. De uitvoering van deze taken behelst onder meer het organiseren van overleg tussen de federale departementen onderling, de federale en de Vlaamse departementen, de overheidsdepartementen en derden, alsook het voorbereiden van reglementaire besluiten en procedures. Daartoe wordt het overlegplatform gecreëerd dat bestaat uit afgevaardigden van alle betrokken ministers. Zij komen periodiek samen ten einde de nodige coördinatie te verzekeren. Wanneer in de operationele fase de noodzaak aan dringend overleg tussen de betrokken partijen zich opdringt, kan het permanent secretariaat onmiddellijk en rechtstreeks het advies inwinnen van het overlegplatform. 2.2.2. Het Ministerieel Besluit van 19/04/2005 tot vaststelling van het Rampenplan Noordzee" (BS 25/05/2005) Dit rampenplan beschrijft de organisatie van de hulpverlening en de coördinatie van de operaties bij rampsituaties of ernstige ongevallen in het watergebied van de Belgische Staat: - waarbij vaartuigen met hun lading verloren kunnen gaan en passagiers en bemanning het slachtoffer kunnen zijn; - waarbij het scheepvaartverkeer en de maritieme toegang tot de havens ernstig kunnen worden gehinderd; - waarbij milieuproblemen kunnen ontstaan. Het plan heeft een dubbele doelstelling: - zo snel mogelijk de beschikbare hulpmiddelen ter plaatse brengen met behulp van een alarmeringsketen; - een coördinatie tot stand brengen tussen de instanties die aan de hulpverlening deelnemen. Al naar gelang van het voorval waarmee men wordt geconfronteerd, voorziet het plan 4 grote fases (1 tot 4). Opgelet evenwel: u mag deze fases niet verwarren met de fases bij de noodplannen!! - Fase 1: Vooralarm, waarbij de hulpdiensten in een verhoogde staat van paraatheid (stand-by) worden gebracht); - Fase 2: Alarm geactiveerd en onmiddellijke maatregelen; in deze fase moeten een aantal hulpdiensten onmiddellijk concrete acties uitvoeren; - Fase 3: Gecoördineerde interventies door de Gouverneur;

- Fase 4: Opvolging onder leiding van de Gouverneur. 2.3. Samenwerking op het niveau van de Europese Unie De bilaterale overeenkomsten die inpunt 7.1 beschreven worden, hebben zeker hun nut getoond in het dagelijkse werk van de grensstreken of tijdens 'kleine' catastrofes waarbij slechts de steun van één land nodig was. Bij situaties waarbij de steun van meerdere landen nodig is (men merkt daarbij een tendens van specialisering van de landen op), dreigen deze bilaterale overeenkomsten echter nutteloos het aantal contactpunten te vermeerderen. De verschillende samenwerkingsstrategieën van de Europese Unie op het vlak van de civiele bescherming hebben niet tot doel om de nationale systemen te vervangen. Alle initiatieven zijn stevig gebaseerd op het principe van de subsidiariteit van de EU volgens hetwelke de maatregelen in de Unie altijd zoveel mogelijk op lokaal niveau moeten genomen worden. De Europese initiatieven op het vlak van interventies bij catastrofes zijn voornamelijk gebaseerd (en zullen ook in de toekomst voornamelijk gebaseerd zijn) op de nationale, gewestelijke en lokale knowhow. De Gemeenschap stelt echter wel voor om een coördinerende rol te spelen tussen de specialisten van de civiele bescherming van de lidstaten van de Unie. In noodsituaties bestaat de gemeenschappelijke benadering erin om zich ervan te vergewissen dat het best gekwalificeerde personeel zo snel mogelijk naar de plaats van de ramp wordt gestuurd. Hierdoor krijgen de Europese professionals van de civiele bescherming ook de kans om elkaar regelmatig te ontmoeten, hun standpunten bekend te maken en te profiteren van de beste praktijken die bij de collega s worden gehanteerd. De noodzaak van een globale Europese aanpak op het vlak van de civiele bescherming werd nog groter na de terroristische aanslagen tegen de Verenigde Staten op 11 september 2001. Toen is duidelijk geworden dat de Unie nood had aan een duidelijke en gecoördineerde interventiestrategie indien een van de lidstaten het slachtoffer zou worden van een vergelijkbare aanval. In november 2001 stelde de Europese Commissie dan ook een gedetailleerd verslag op waarin een aantal concrete initiatieven voorgesteld werden (COM(2001) 707 finaal). In dit verslag worden de maatregelen beschreven die kunnen genomen worden om te voorkomen dat gevoelige sites zoals chemische fabrieken of kerncentrales het doelwit worden van aanvallen en worden middelen voorgesteld waarmee de reactie van Europa kan gecoördineerd worden in het geval dit soort aanvallen zou plaatsvinden. Het verslag stelt ook maatregelen voor in het kader van de bestrijding van de hypothetische bedreiging van terroristische aanvallen waarbij gebruik gemaakt wordt van biologische, chemische of nucleaire wapens. 2.3.1. Beschikking 2001/792/EG van de Raad van 23/10/2001 tot vaststelling van een communautair mechanisme ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming. In oktober 2001 kwamen de regeringen van de EU overeen om een nieuw mechanisme in het leven te roepen dat hun samenwerking moest vergemakkelijken bij bijstandsinterventies in het kader van de civiele bescherming. Dit mechanisme is gebaseerd op een grootschalig plan dat in september 2000 door de Europese Commissie was voorgesteld en dat gedetailleerde strategieën

omschrijft voor alle grote noodsituaties waarbij een snelle interventie nodig is - zowel in het geval van catastrofes in vredestijd (zoals aardbevingen) als in het geval van dreiging van terroristische aanslagen. Het nieuwe mechanisme is vooral bedoeld om de samenwerking te vergemakkelijken tussen de lidstaten, zodat een streek die door een catastrofe getroffen wordt, zo snel mogelijk een beroep kan doen op een groot communautair netwerk van specialisten van de civiele bescherming. Dit netwerk treedt in actie wanneer een land dat door een catastrofe is getroffen, zijn partners in de EU te hulp roept. Aanvankelijk was het programma voorzien voor de lidstaten en voor de landen van de EU en de kandidaat-landen, maar het zal ook ter beschikking worden gesteld van derde landen die de Unie te hulp roepen bij een ramp. Artikel 1 1. Bij deze beschikking wordt een communautair mechanisme ingesteld (hierna genoemd mechanisme ) ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de lidstaten bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming in ernstige noodsituaties, of de onmiddellijke dreiging daarvan, waarbij dringend ingrijpen geboden kan zijn. 2. Met dit mechanisme wordt een betere bescherming beoogd, in de eerste plaats van personen, maar ook van het milieu en van goederen, waaronder cultureel erfgoed, in ernstige situaties, te weten bij ongevallen van natuurlijke of technologische aard, dan wel bij stralings- of milieugevallen die zich binnen of buiten de Europese Gemeenschap voordoen, met inbegrip van accidentele verontreiniging van de zee. Artikel 2 1. In geval van een ernstige noodsituatie binnen de Gemeenschap, of de onmiddellijke dreiging daarvan, die grensoverschrijdende effecten veroorzaakt of kan veroorzaken of die aanleiding kan geven tot een verzoek om bijstand van één of meer lidstaten, brengt de lidstaat waar de noodsituatie zich heeft voorgedaan, deze onverwijld ter kennis van: a) de lidstaten die gevolgen van de noodsituatie kunnen ondervinden, tenzij deze verplichting tot kennisgeving reeds is geregeld in het kader van desbetreffende wetgeving van de Europese Gemeenschap of de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, dan wel krachtens bestaande internationale overeenkomsten, en b) de Commissie, wanneer een mogelijk verzoek om bijstand via het waarnemings- en informatiecentrum kan worden verwacht, zodra de Commissie zo nodig de overige lidstaten kan inlichten en de bevoegde diensten kan inschakelen. 2. Deze kennisgeving wordt in voorkomend geval gedaan via het communicatie- en informatiesysteem. Artikel 4 Om de doelstellingen te bereiken en de maatregelen zoals omschreven in artikel 1 uit te voeren, doet de Commissie het volgende: zij richt op en beheert een waarnemings- en informatiecentrum ( MIC ) dat 24 uur per dag bereikbaar is en in staat is om onmiddellijk te reageren ; zij zet een betrouwbaar gemeenschappelijk noodcommunicatie- en informatiesysteem op en beheert dat, om ervoor te zorgen dat het waarnemingsen informatiecentrum en de daartoe door de lidstaten aangewezen contactpunten onderling kunnen communiceren en informatie kunnen uitwisselen ;

zij zorgt voor de nodige capaciteit om zo snel mogelijk kleine teams van deskundigen in te schakelen en uit te zenden, die: de situatie evalueren ten behoeve van de lidstaten, het waarnemings- en informatiecentrum en het land dat om bijstand verzoekt, zo nodig de bijstandsoperaties ter plaatse helpen coördineren en, waar nodig en passend, contact onderhouden met de bevoegde instanties van de om bijstand verzoekende staat; zij zet een opleidingsprogramma op om de coördinatie van de bijstandsverlening in het kader van civiele bescherming te verbeteren ; zij bundelt informatie over de capaciteit van de lidstaten om de productie van serums en vaccins of andere benodigde medische hulpmiddelen op peil te houden, alsmede over de voorraden die mogelijk beschikbaar zijn ; zij zet een programma op van de ervaringen die met de in het kader van het mechanisme uitgevoerde interventies zijn opgedaan en verspreidt die ervaringen via het informatiesysteem; zij stimuleert en bevordert de invoering en het gebruik van nieuwe technologieën, waaronder systemen voor kennisgeving en waarschuwing, informatieuitwisseling, het gebruik van satelliettechnologie en ondersteuning van de besluitvorming bij het beheersen van noodsituaties; zij neemt maatregelen om het vervoer van middelen voor bijstandsverlening en andere ondersteunende maatregelen te vergemakkelijken. Artikel 5 1. Wanneer zich binnen de Gemeenschap een noodsituatie voordoet, kan een lidstaat een zo specifiek mogelijk verzoek om bijstand richten: a) hetzij aan de overige lidstaten via het waarnemings- en informatiecentrum. In dat geval treft de Commissie na ontvangst van een dergelijk verzoek onverwijld de volgende maatregelen, al naargelang het geval: zij zendt het verzoek door aan de contactpunten van de andere lidstaten, zij vergemakkelijkt het inzetten van teams, deskundigen en andere interventieondersteuning, zij verzamelt bevestigde gegevens over de noodsituatie en geeft deze door aan de lidstaten, hetzij b) aan de overige lidstaten rechtstreeks. 2. Een lidstaat waarbij een verzoek om bijstand wordt ingediend, bepaalt onverwijld of hij die bijstand kan verstrekken en stelt de verzoekende lidstaat daar hetzij via het waarnemings- en informatiecentrum, hetzij rechtstreeks en, afhankelijk van de omstandigheden, vervolgens ook het centrum van in kennis, met vermelding van de omvang en de voorwaarden van zijn bijstand. Artikel 6 Het bepaalde in artikel 5 kan op verzoek tevens worden toegepast met betrekking tot interventies buiten de Gemeenschap. Zulke interventies kunnen ofwel als een autonome bijstandsinterventie worden uitgevoerd, ofwel als bijdrage aan een interventie onder leiding van een internationale organisatie. De coördinatie van in het kader van dit mechanisme buiten de Gemeenschap uitgevoerde bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming wordt verzorgd door de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie bekleedt.

2.3.2. Beschikking van de commissie van 29/12/2003 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Beschikking 2001/792/EG, Euratom, tot vaststelling van een communautair mechanisme ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming (2004/277/EG, Euratom) De oprichting van een Europees waarnemings- en informatiecentrum voor de civiele bescherming vormt het centrale element van het nieuwe mechanisme. Dit centrum wordt beheerd door de Europese Commissie in Brussel en zal, net als de operationele structuur van de civiele bescherming van de Commissie, 24 uur per dag en 365 dagen per jaar in dienst zijn. Op ieder moment kan het centrum een beroep doen op een netwerk van specialisten. Het is in de meeste gevallen in staat om een speciaal interventieteam samen te stellen en ervoor te zorgen dat dat team binnen 12 uur naar de plaats van een catastrofe kan worden gezonden, waar dan ook ter wereld. Artikel 3 1. De deelnemende landen verstrekken de Commissie de volgende informatie over de middelen die beschikbaar zijn voor bijstandsinterventies in het kader van de civiele bescherming: de aangewezen interventieteams, en met name de omvang van de teams en de verwachte mobilisatietijd; hun beschikbaarheid voor interventies in de deelnemende landen en in derde landen; hun beschikbaarheid voor opdrachten op korte, middellange of lange termijn; hun vervoersmiddelen en hun mate van zelfvoorziening; andere relevante informatie; de geselecteerde deskundigen. 2. De in lid 1 bedoelde informatie wordt periodiek bijgewerkt. 3. Het waarnemings- en informatiecentrum verzamelt de in lid 1 bedoelde informatie en maakt deze toegankelijk via het GNCIS. 4. De in lid 1 bedoelde informatie wordt gebaseerd op interventiescenario s binnen en buiten de deelnemende landen. Artikel 4 Er wordt een waarnemings- en informatiecentrum opgericht dat 24 uur per dag bereikbaar is en in staat is om onmiddellijk te reageren, en dat bij de Commissie wordt gevestigd. GNCIS: Gemeenschappelijk NoodCommunicatie - en InformatieSysteem Artikel 5 Tot de dagelijkse werkzaamheden van het waarnemings- en informatiecentrum behoren met name: 1. de periodieke bijwerking van de door de deelnemende landen verstrekte informatie over de interventieteams, alsook over andere interventieondersteuning en medische hulpmiddelen die eventueel voor interventies beschikbaar zijn; 2. de bundeling van de verstrekte informatie over de capaciteit van de deelnemende landen om de productie van serums en vaccins of andere benodigde medische hulpmiddelen op peil te houden, alsmede over de voorraden die mogelijk beschikbaar zijn voor interventies in ernstige noodsituaties, en vergaring van deze informatie in het informatiesysteem, beveiligd op het passende niveau; 3. de periodieke bijwerking van zijn werk- en noodprocedures; 4. het onderhouden van contacten met de contactpunten van de deelnemende landen, ten einde

indien nodig een verslag over ernstige noodsituaties samen te stellen; 5. deelname aan het programma voor de opgedane ervaringen en verspreiding van de resultaten ervan; 6. betrokkenheid bij de voorbereiding, organisatie en follow-up van de opleidingscursussen; 7. betrokkenheid bij de voorbereiding, organisatie en follow-up van de theoretische en praktische oefeningen. Artikel 7 Er wordt een gemeenschappelijk noodcommunicatie- en informatiesysteem (GNCIS) opgezet. Artikel 8 Het GNCIS bestaat uit de volgende drie delen: 1. een netwerklaag, bestaande uit het fysieke netwerk dat de verbinding vormt tussen de bevoegde autoriteiten en de contactpunten in de deelnemende landen en het waarnemings- en informatiecentrum; 2. een applicatielaag, bestaande uit de database en andere informatiesystemen die voor het functioneren van de bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming nodig zijn, en meer in het bijzonder: voor de verzending van kennisgevingen; voor communicatie en de uitwisseling van informatie tussen het waarnemings- en informatiecentrum en de bevoegde autoriteiten en de contactpunten; voor de vergaring van informatie over serums en vaccins of andere medische hulpmiddelen en over voorraden; voor de verspreiding van ervaringen die met interventies zijn opgedaan; 3. een beveiligingslaag, bestaande uit de verzameling systemen, regels en procedures die nodig zijn om de vertrouwelijkheid van de gegevens welke in het GNCIS worden opgeslagen en via het GNCIS worden uitgewisseld, te waarborgen. Biblografie: tekst overgenomen uit cursus crisissitautiebeheer FOD binnenlandse zaken.