E.B. White. Charlotte s web



Vergelijkbare documenten
E.B. White. Charlotte s web

Verloren grond. Murat Isik. in makkelijke taal

De ontelbaren is geschreven door Jos Verlooy en Nicole van Bael. Samen noemen ze zich Elvis Peeters.

De eekhoorn kon niet slapen. Hij liep van zijn deur om zijn tafel heen naar zijn kast, bleef daar even staan, aarzelde of hij de kast zou opendoen,

2

Toen ze opkeek, zag ze dat ze niet meer alleen was. Bij de koeien stond een jongen met een stok. Hij had blond haar, dat rood leek in het late

Het lam. Arna van Deelen

Edward van de Vendel Toen kwam Sam. Met tekeningen van Philip Hopman

Het raam achter het gordijn stond op een kier. Uit de nacht kwamen geluiden de kamer van Dolfje binnen. Tsjirpende krekels, brullende kikkers,

Televisie. binnenwerk_herrie 64 pagina s inclusief schutbladen_ indd 4

De kleine draak vindt het drakenland Iris Kater. Vandaag wil ik jullie iets vertellen over een kleine draak.

2

God houdt zijn belofte Genesis 21:1-6. De berg op Genesis 22:1-8. God heeft me heel gelukkig gemaakt! Ze noemden hun zoon Izak. Dat betekent: lachen.

De boerderij naast de onze is van meneer en mevrouw Kreitjes. Ze hebben twee kinderen, twee jongens. Flip en Willem heten ze. Zo nu en dan ga ik bij

MENSEN ZIJN LUI ONDERBOUW

Geelzucht. Toen pakte een vrouw mijn arm. Ze nam me mee naar de binnenplaats van het huis. Naast de deur van de binnenplaats was een kraan.


"Afraid of the Dead ( The Escape ) Hoofdstuk 5"

Op weg met Jezus. eerste communieproject. hoofdstuk 1 De droom van Jesaja. H. Theobaldusparochie, Overloon

Edward van de Vendel. De grote verboden zolder

Voor Indigo en Nhimo Papahoorjeme_bw.indd :02

- VIOLET - Ninja Paap-Luijten


Zal ik jullie vertellen over een oma die ik ken? Het is een heel vreemd oud. Bloemen op het dak. Door Ingibjörg Sigurdardóttir

Bart Moeyaert. Blote handen

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

Elke miskraam is anders (deel 2)

De redding van Zacheüs Meditatie ds. Gerard Rinsma zondag 30 oktober e zondag na Trinitatis

Er waren eens vier kleine konijntjes. Ze heetten Flopsie, Mopsie, Wipstaart

Toen ze buiten stond, knipperde Sabien met haar ogen. Overal zag ze sneeuw en ijs, zelfs op de vijver en op de heuvel.

Tik-tak Tik-tak tik-tak. Ik tik de tijd op mijn gemak. Ik haast me niet zoals je ziet. Tik-tak tik-tak, ik denk dat ik een slaapje pak.


Ik ben maar een eenvoudige ezel, maar ik wil je graag een mooi verhaal vertellen

Lust ik niet! Junior. groep 1/2/3/4

Kinderkerstfeest van de Kindernevendienst 26 december Kerstverhaal

Liedbijlage. Groepen 1-3. Cd Pyramide 2008-I, track 66. Groepen 3-4. Cd Pyramide 2008-I, track 67

de vreemde eend in de bijt

Annemarie Bon. Er was eens. Zeven sprookjes om zelf te lezen. Met tekeningen van Sandra Klaassen

Een Berbers dorp. Mijn zussen en ik mochten van mijn vader naar school. Meestal mochten alleen jongens naar school.

Zoë Zwabber en Sam Spons Een spetterend avontuur

Sam en de Wonderolie Museum Catharijneconvent 2016

Op hun knieën blijven ze wachten op het antwoord van Maria. Maar het beeld zegt niets terug.

Verhaal: Jozef en Maria

Sofie en Regenboog HOOFDSTUK ÉÉN

Het tweede avontuur van Broer Vos en Broer Konijn

Er was eens een huis. En in dat huis woonde een heks...

Licht Een vertelling

Zombie! Tommy Donbavand. Met tekeningen van Tom Percival

Het olifantenboekje. het eigenwijze Fantje. C.A. Leembruggen. Zie voor verantwoording:

E.B. White Charlotte s web

Spreekbeurt Dag. Oglaya Doua

-23- Geen medelijden

Het boek van VISJE BLUB. Gemaakt door iedereen die op de foto staat

Tommie, Dik en Esmeralda

Tussen koppensnellers en krokodillen

Het. Boekenliefje. Helen Docherty & Thomas Docherty. Clavis

BERT EN BART EN DE ZOEN VAN DE ZOMBIE

Om een of andere reden zijn ze daar allebei heel tevreden

De kleine wildebras. Th. Storm. Magda Stomps. Zie voor verantwoording:

Paul van Loon. Dolfje Weerwolfje. Tekeningen Hugo van Look. Leopold / Amsterdam

rijm By fightgirl91 Submitted: October 17, 2005 Updated: October 17, 2005

Op weg met Jezus. eerste communieproject. Hoofdstuk 7 Delen maakt blij. H. Theobaldusparochie, Overloon

Wie zijn Pluck & Pien?

Hoofdstuk 14 Botsingen

De wereld op zijn kop! Kan de wereld op zijn kop staan? Met gym heb je het vast wel eens geprobeerd Op je kop staan, bedoel ik, soms lukt het

De steen die verhalen vertelt.

Hans Kuyper. F-Side Story. Tekeningen Annet Schaap. leopold / amsterdam

MENSEN ZIJN LUI BOVENBOUW

De jongen die niet griezelen kon

Op een avond besloot Dolfje naar de dierentuin te gaan. Er stond een mooie volle maan aan de hemel, dus Dolfje was geen gewone jongen.

Boekverslag Engels The skeleton man door Joseph Bruchac

1 Kussen over mijn hoofd

Voor Cootje. de vuurtoren

Inhoud. Een nacht 7. Voetstappen 27. Strijder in de schaduw 51

De verloren zoon. Scholendienst in de Hoflaankerk met de Nieuwe Park Rozenburgschool 17 februari 2013

We bespieden de Watergeest

Ze zouden haar treiteren! Gegiechel achter haar rug. Gemene opmerkingen. Flauwe geintjes. Misschien wel een spin in haar cola... Ze zag het gezicht

Stan. Geschreven door. Eline Willemse. Illustraties van. Dick Rink

Kikker in de kou. geschreven door Max Velthuijs

Ankie. het meisje uit de bossen van Karoetsja. Antoon Kersten ooit geschreven voor zijn kleindochter Karin. blad 1

OP het bord dat uit de sneeuw stak, stond:

Dino en het ei. Duur activiteit: 30 minuten Lesdoelen: De kleuters: kunnen een prent linken aan een tekst; kunnen het verhaal navertellen.

Ik ben de voet, en ik loop heel goed.


mei 2014 vanaf 4 jaar tekst: Judith Nieken muziek: Ton Kerkhof Vogeltje, vogeltje - BVP Hint Music 2014

Het Drakenfeestje Tekst Mathias Dellaert Illustraties Siri Austvik

O, antwoordde ik. Verder zei ik niets. Ik ging vlug de keuken weer uit en zonder eten naar school.

Miauw! Miauw!

Welkom in Caddum Mijn vrienden heten Henk en Gijs. De achternaam van Henk is Van Brakel. Maar iedereen noemt hem Henk van Henk en Aartje. Dus Henk zij

Luister allemaal goed, zegt de juf. Want ik heb heel leuk nieuws. Over een paar weken is het juffendag. Dan is het groot feest op school.

eerste communieproject H. Theobaldusparochie, Overloon Hoofdstuk 6 Het leven kan een feest zijn

Mijn naam is stilton, GeroniMo stilton...

Een buik van wol. Tom! Tom! Cato kwam hard aan rennen. En zei: vandaag word mevr. Catharina. 90 jaar en ik wil haar een heel mooi cadeau

De brief voor de koning

Spekkoek. Op de terugweg praat zijn oma de hele tijd. Ze is blij omdat Igor maandag mag komen werken.

Geschreven voor Ivy en Tess. met hun woordje Brompeltje

Paaswake voor kinderen 31 maart 2018

Kom jij ook uit een ei?

HANDIG ALS EEN HOND DREIGT

Het feest van de olifant

Transcriptie:

charlotte s web

E.B. White Charlotte s web Lemniscaat Rotterdam

Vierde druk, 2006 Nederlandse vertaling Tjalling Bos, 1999 Nederlandse rechten Lemniscaat b.v. Rotterdam 1999, 2006 isbn905637859 7 Copyright 1952 by E.B. White Text copyright renewed 1980 by E.B. White Reprinted by arrangement with HarperCollins Children s Books, a division of HarperCollins Publishers Inc. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, geluidsband of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Druk: Drukkerij Haasbeek bv, Alphen aan den Rijn Dit boek is gedrukt op milieuvriendelijk, chloorvrij gebleekt en verouderingsbestendig papier en geproduceerd in de Benelux waardoor onnodig en milieuverontreinigend transport is vermeden.

Inhoud 1 Voor het ontbijt 7 2 Wilbur 11 3 De ontsnapping 15 4 Eenzaamheid 23 5 Charlotte 29 6 Zomer 37 7 Slecht nieuws 42 8 Een gesprek in de keuken 45 9 Wilbur schept op 48 10 De ontploffing 56 11 Het wonder 64 12 Een vergadering 70 13 Het gaat goed 75 14 Dokter Dorian 84 15 De krekels 90 16 Naar de jaarmarkt 94 17 Oom 103 18 De avondkoelte 109 19 De eiercocon 114 20 Een groots moment 122 21 De laatste dag 128 22 Een warme wind 135 5

1 Voor het ontbijt Waar gaat pappa met die bijl naartoe? vroeg Veerle aan haar moeder, terwijl ze de tafel dekten voor het ontbijt. Naar het varkenshok, antwoordde mevrouw Gersteman. Er zijn gisteravond biggen geboren. Ik begrijp niet waarom hij dan een bijl nodig heeft, zei Veerle, die pas acht was. Een van de biggen is veel te klein en te zwak, zei haar moeder. Het wordt nooit wat met hem. Daarom heeft pappa besloten hem op te ruimen. Hem op te ruimen? gilde Veerle. Doodmaken, bedoel je? Alleen omdat hij kleiner is dan de andere? Mevrouw Gersteman zette een kannetje room op tafel. Niet schreeuwen, Veerle! zei ze. Pappa heeft gelijk. Die big gaat waarschijnlijk toch dood. Veerle duwde wild een stoel opzij en rende naar buiten. Het gras was nat en de aarde rook naar het voorjaar.veerle s gympen waren doorweekt voordat ze haar vader had ingehaald. Maak hem alsjeblieft niet dood! riep ze snikkend. Het is niet eerlijk. Meneer Gersteman bleef staan. Veerle, zei hij rustig, je moet je leren beheersen. Me beheersen? gilde Veerle. Het gaat om leven of dood, en dan zeg jij dat ik me moet beheersen. 7

De tranen stroomden over haar wangen. Ze greep de bijl vast en probeerde hem uit haar vaders handen te trekken. Veerle, zei meneer Gersteman, ik weet meer over het grootbrengen van biggen dan jij. Zo n zwak beest geeft altijd problemen. Toe, ga weg. Het is niet eerlijk, snikte Veerle. Dat biggetje kan er toch niets aan doen dat hij klein is? Als ik klein was geweest toen ik geboren werd, zou je mij dan ook hebben afgemaakt? Meneer Gersteman glimlachte. Natuurlijk niet, zei hij, terwijl hij zijn dochter liefdevol aankeek. Maar dit is wat anders. Een ondermaatse big is niet hetzelfde als een klein meisje. Ik zie het verschil niet, antwoordde Veerle, die nog steeds de bijl vasthield. Ik heb nog nooit van zóiets onrechtvaardigs gehoord. Er verscheen een vreemde uitdrukking op het gezicht van John Gersteman. Het leek bijna of hij zelf zou gaan huilen. Goed dan, zei hij. Ga jij maar weer naar binnen. Ik neem de big straks voor je mee. Je mag hem de fles geven, net als een baby. Dan merk je zelf hoe lastig een big kan zijn. Toen meneer Gersteman een halfuur later terugkwam naar het huis had hij een kartonnen doos onder zijn arm. Veerle was boven om andere schoenen aan te trekken. In de keuken was de tafel gedekt voor het ontbijt, en het rook er naar koffie, gebakken spek, vochtige muren en rook van de houtkachel. Zet hem maar op haar stoel, zei mevrouw Gersteman, en meneer Gersteman zette de doos op Veerle s plaats. Daarna liep hij naar het aanrecht. Hij waste zijn handen en droogde ze aan de rolhanddoek. 8

Veerle kwam langzaam de trap af. Haar ogen waren nog rood van het huilen. Toen ze naar haar stoel liep, schudde de doos, en er klonk een krassend geluid. Veerle keek haar vader aan. Ze lichtte het deksel van de doos op. Daar was het pasgeboren biggetje; het keek naar haar op. Het was een wit biggetje. Het licht van de ochtendzon scheen door zijn oren, zodat ze roze leken. Hij is van jou, zei meneer Gersteman. Gered van een te vroege dood. Ik hoop dat ik er geen spijt van krijg. Veerle kon haar ogen niet van het biggetje afhouden. Oh, zei ze vertederd. Oh, kijk eens! Wat een schatje. Ze deed de doos voorzichtig dicht. Eerst gaf ze haar vader een zoen, en toen haar moeder. Daarna lichtte ze het deksel weer op, tilde het biggetje uit de doos en hield hem tegen haar wang. Op dat moment kwam haar broer Michiel de keuken in. Michiel was tien. Hij was zwaargewapend, met een luchtbuks in de ene hand en een houten dolk in de andere. Wat is dat? vroeg hij. Wat heeft Veerle daar? Ze heeft een gast voor het ontbijt, zei mevrouw Gersteman. Ga je handen en je gezicht wassen, Michiel! Laat eens zien! zei Michiel, terwijl hij zijn buks neerzette. Moet dat een varken voorstellen? Nou, een mooi varken hoor. Hij is niet groter dan een witte rat. Was je en ga eten, Michiel! zei zijn moeder. De schoolbus komt over een halfuur. Mag ik ook een big, pa? vroeg Michiel. Nee, ik geef alleen biggen aan kinderen die vroeg opstaan, zei meneer Gersteman. Veerle was al bij zonsopgang op om het onrecht in de wereld te bestrijden. Daarom heeft ze nu 9

een big. Een kleintje, maar toch een big. Zo zie je maar weer wat er kan gebeuren als je op tijd opstaat. Vooruit, eten! Maar Veerle kon niet eten voordat haar big melk had gedronken. Mevrouw Gersteman vond een zuigfles met een speen. Ze schonk warme melk in de fles, draaide de speen erop en gaf hem aan Veerle. Hier, geef hem zijn ontbijt! zei ze. Even later zat Veerle in een hoek van de keuken op de grond, met haar baby op schoot, en leerde hem uit een fles drinken. Het kleine biggetje had honger en begreep snel hoe het moest. De schoolbus toeterde vanaf de weg. Hollen! zei mevrouw Gersteman, terwijl ze de big van Veerle overnam en haar een krentenbol toestopte. Michiel greep zijn geweer en ook een krentenbol. De kinderen renden naar de weg en stapten in de bus. Veerle lette niet op de andere kinderen. Ze zat uit het raam te staren en te bedenken wat een heerlijke wereld het was en wat een geluk ze had gehad. Zij had een biggetje, helemaal voor haar alleen! Tegen de tijd dat de bus bij de school aankwam, had Veerle haar troeteldier een naam gegeven. Ze had de mooiste naam uitgezocht die ze kon bedenken. Hij heet Wilbur, fluisterde ze tegen zichzelf. Ze dacht nog steeds aan de big toen haar leraar vroeg: Veerle, wat is de hoofdstad van Frankrijk? Wilbur, antwoordde Veerle dromerig. De andere kinderen giechelden, en Veerle werd rood. 10

2 Wilbur Veerle was dol op Wilbur. Ze vond het heerlijk om hem te aaien, te voeren en naar bed te brengen. Elke ochtend meteen na het opstaan maakte ze zijn melk warm, knoopte hem een slab voor en gaf hem de fles. Elke middag als de schoolbus voor het huis stopte, sprong ze eruit en rende naar de keuken om weer een fles voor hem klaar te maken. Voor het avondeten voerde ze hem opnieuw, en daarna nog een keer vlak voordat ze naar bed ging. Tussen de middag, als Veerle op school was, gaf mevrouw Gersteman hem eten. Wilbur was dol op melk en hij was volmaakt gelukkig als Veerle een fles voor hem opwarmde. Vol aanbidding stond hij dan naar haar op te kijken. De eerste dagen van zijn leven mocht Wilbur in een doos naast de kachel in de keuken blijven. Maar toen mevrouw Gersteman erover klaagde, verhuisde hij naar een grotere doos in de houtschuur. Toen hij twee weken oud was, brachten ze hem naar buiten. De appelbomen bloeiden en het begon warmer te worden. Meneer Gersteman maakte een soort ren voor Wilbur onder een appelboom en gaf hem een grote houten kist vol stro, met een opening waardoor hij vrij in en uit kon lopen. Krijgt hij het s nachts niet koud? vroeg Veerle. 11

Nee hoor, zei haar vader. Je moet straks maar eens kijken wat hij doet als hij in de kist kruipt. Veerle ging met een fles melk onder de appelboom in de ren zitten. Wilbur kwam aanhollen en ze hield de fles voor hem vast terwijl hij zoog. Toen hij de melk tot de laatste druppel had opgedronken, knorde hij tevreden en liep slaperig de kist in. Veerle keek door de opening naar binnen. Wilbur duwde zijn snuit in het stro. In een oogwenk had hij een tunnel in het stro gegraven. Hij kroop erin en verdween uit het zicht. Hij was nu helemaal met stro bedekt. Veerle vond het prachtig. Het was een opluchting voor haar dat Wilbur het lekker warm zou hebben in zijn slaap. Elke ochtend na het ontbijt liep Wilbur met Veerle mee naar de weg en wachtte samen met haar tot de bus kwam. Dan zwaaide ze naar hem, en hij keek de bus na tot die om de bocht verdween. Terwijl Veerle op school was moest Wilbur in zijn ren blijven. Maar zodra ze s middags thuiskwam haalde ze hem eruit. Hij liep overal achter haar aan. Als ze naar binnen ging, kwam Wilbur ook het huis in. Als ze de trap opliep, wachtte Wilbur bij de onderste tree tot ze weer naar beneden kwam. En als ze met haar pop in de poppenwagen ging wandelen, liep Wilbur mee. Op zo n wandeling werd Wilbur soms moe; dan pakte Veerle hem op om hem naast de pop in de wagen te leggen. Dat vond hij leuk. En als hij erg moe was, deed hij zijn ogen dicht en viel in slaap onder de deken van de pop. Hij zag er lief uit met zijn ogen dicht, omdat zijn wimpers zo lang waren. De pop deed ook haar ogen dicht en Veerle duwde de poppenwagen heel langzaam en voorzichtig om haar kinderen niet wakker te maken. 12

Op een warme middag trok Veerle haar badpak aan en Michiel zijn zwembroek. Ze gingen naar de beek om te zwemmen. Wilbur liep vlak achter Veerle aan. Toen ze het water in waadde, kwam Wilbur mee. Maar hij vond het water koud, té koud naar zijn smaak. Terwijl de kinderen zwommen en speelden en water naar elkaar spatten, vermaakte Wilbur zich in de modder langs de oever, die lekker warm en blubberig was. Elke dag was een feest, en de nachten waren vredig. Wilbur was een lentebig. Zo noemden de boeren een big die in de lente is geboren. Toen hij vijf weken oud was, zei meneer Gersteman dat hij nu groot genoeg was om hem te verkopen. Hij moest weg. Veerle barstte in snikken uit. Maar haar vader hield voet bij stuk. Wilbur kreeg steeds meer honger. Naast zijn melk at hij nu ook vast voedsel. Meneer Gersteman wilde hem niet meer te eten geven. Hij had de tien broertjes en zusjes van Wilbur al verkocht. Hij moet weg, Veerle, zei hij. Je hebt plezier gehad met je big en hem de fles kunnen geven. Maar Wilbur is nu niet klein meer. Ik moet hem verkopen. Bel de familie Hartsuiker maar, zei mevrouw Gersteman tegen Veerle. Oom Adriaan mest wel eens een varken. En als Wilbur daarheen gaat, kun je zó de weg aflopen en net zo vaak bij hem op bezoek gaan als je wilt. Hoeveel geld moet ik voor hem vragen? wilde Veerle weten. Tja, zei haar vader, hij is nog steeds te klein. Vertel oom Adriaan maar dat je een big te koop hebt voor tien euro, en kijk wat hij zegt. Het was snel geregeld. Veerle belde op en kreeg tante Edith 13

aan de telefoon. Tante Edith riep hard naar oom Adriaan, en die kwam uit de schuur om met Veerle te praten. Toen hij hoorde dat de big maar tien euro hoefde te kosten, zei hij dat hij hem zou kopen. De volgende dag werd Wilbur uit zijn hok onder de appelboom gehaald. Hij kwam te wonen op een mesthoop in de kelder van Hartsuikers schuur. 14

3 De ontsnapping De schuur was heel groot, en heel oud. Hij rook naar hooi en mest, naar het zweet van vermoeide paarden en de wonderlijk zoete adem van geduldige koeien; een geur die je vaak een vredig gevoel gaf, alsof er nooit meer iets ergs kon gebeuren in de wereld. De schuur rook naar graan, ledervet, wagensmeer, rubberlaarzen en nieuw touw. En als de kat een vissenkop te eten kreeg, rook hij naar vis. Maar hij rook toch vooral naar hooi, want er lag altijd hooi op de grote hooizolder bovenin. En er werd altijd hooi omlaaggegooid voor de koeien, de paarden en de schapen. In de winter, als de dieren het grootste deel van de tijd binnen bleven, was de schuur lekker warm. En in de zomer, als de grote deuren wijdopen stonden voor de wind, was hij lekker koel. Op de begane grond waren stallen voor de werkpaarden en de koeien. Daaronder was een schaapskooi voor de schapen, en een varkenskot voor Wilbur, en overal waren dingen die je nu eenmaal in schuren vindt: ladders, maalstenen, hooivorken, steeksleutels, zeisen, grasmaaiers, sneeuwscheppen, bijlstelen, melkbussen, wateremmers, lege graanzakken en roestige rattenvallen. Het was het soort schuur waarin zwaluwen graag hun nest bouwen, en waarin kinderen graag spelen. En het was allemaal van Veerle s oom, Adriaan Hartsuiker. 15

Wilburs nieuwe hok was in het laagste deel van de schuur, recht onder de koeien. Meneer Hartsuiker wist dat een mesthoop een goede plek is om een jong varken te houden. Varkens hebben warmte nodig, en daar beneden in de kelder aan de zuidkant van de schuur was het warm en behaaglijk. Veerle kwam bijna elke dag op bezoek. Ze vond een oud, afgedankt melkkrukje, en zette het in de schapenstal naast Wilburs hok. Daar zat ze hele middagen rustig te denken en te luisteren en naar Wilbur te kijken. De schapen raakten snel aan haar gewend en vertrouwden haar, net als de ganzen die bij de schapen in de stal woonden. Alle dieren vertrouwden haar, omdat ze zo kalm en vriendelijk was. Meneer Hartsuiker vond het niet goed dat ze Wilbur uit zijn hok haalde, en ze mocht er zelf ook niet in klimmen. Maar hij zei dat ze op het krukje mocht zitten en net zo lang naar Wilbur mocht kijken als ze wilde. Het gaf Veerle een gelukkig gevoel als ze dicht bij het varken was, en Wilbur vond het fijn als ze daar vlak naast zijn hok zat. Maar hij deed nooit meer iets leuks. De tijd van wandelingen, ritjes in de poppenwagen en zwemmen in de beek was voorbij. Op een middag in juni, toen Wilbur bijna twee maanden was, liep hij naar zijn kleine buitenhok naast de schuur. Veerle was deze keer niet gekomen. Wilbur stond in de zon. Hij voelde zich eenzaam en verveelde zich. Er is hier nooit iets te doen, dacht hij. Langzaam liep hij naar zijn trog en snuffelde om te controleren of hij bij het eten tussen de middag misschien iets had laten liggen. Hij vond een aardappelschil en at hem op. Zijn rug jeukte; daarom leunde hij tegen de omheining en wreef langs de planken. 16

Toen hij er genoeg van had, liep hij naar binnen. Hij klom boven op de mesthoop en ging zitten. Hij had geen zin om te gaan slapen, hij had geen zin om te graven, hij had er genoeg van om stil te staan en wilde niet gaan liggen. Ik ben nog geen twee maanden oud en het leven verveelt me al, zei hij. Hij liep weer naar het buitenhok. Als ik hier buiten ben, kan ik alleen naar binnen, zei hij. En als ik binnen ben, kan ik alleen naar buiten. Je vergist je, mijn vriend-vriend-vriend, zei een stem. Wilbur keek tussen de planken door en zag een gans staan. Je hoeft niet in dat vuile-kleine vuile-kleine vuile-kleine hok te blijven, zei de gans, die nogal snel praatte. Een van de planken zit los. Duw ertegen. Duw-duw-duw en kom eruit! Wat? zei Wilbur. Praat eens wat langzamer! Op het gevaar-vaar-vaar af mezelf te herhalen, zei de gans, stel ik voor dat je eruit komt. Hier buiten is het heerlijk. Zei je dat er een plank loszit? Ja dat zei ik, ja dat zei ik, zei de gans. Wilbur liep naar de omheining en zag dat de gans gelijk had. Er zat een plank los. Hij deed zijn kop omlaag, sloot zijn ogen en duwde. De plank gaf mee. Even later had hij zich door het gat gewrongen en stond hij in het hoge gras buiten zijn hok. De gans snaterde. Hoe voelt het om vrij te zijn? vroeg ze. Fijn, zei Wilbur. Tenminste, ik geloof van wel. Eigenlijk gaf het Wilbur nogal een raar gevoel om zomaar buiten zijn hok te staan, met niets tussen hemzelf en de wijde wereld. Waar kan ik nu het beste naartoe gaan? vroeg hij. Waar-waar-waar je maar wilt, zei de gans. Ga naar de 17

boomgaard en woel het gras los! Ga naar de moestuin en graaf de radijsjes op! Woel alles los! Eet gras! Zoek maïs! Zoek haver! Ren rond! Huppel en dans, spring en buitel! Loop door de boomgaard en wandel in de bossen! De wereld is verrukkelijk als je jong bent. Ja, dat is zo, antwoordde Wilbur. Hij sprong in de lucht, draaide zich om, rende een stukje, bleef staan, keek om zich heen, snoof de middaggeuren op en wandelde de boomgaard in. In de schaduw van een appelboom bleef hij staan. Hij stak zijn sterke snuit in de grond en begon te duwen, te graven en te woelen. Hij voelde zich heel gelukkig. Hij had al een flink stuk grond omgewoeld voordat iemand hem in de gaten kreeg. Mevrouw Hartsuiker was de eerste die hem ontdekte. Ze zag hem door het keukenraam en riep onmiddellijk de mannen. Adriaan! riep ze. De big is los! Gijs! De big is los! Adriaan! Gijs! De big is los. Hij loopt daar onder die appelboom. Nu begint het gedonder, dacht Wilbur. Nu krijg ik ervan langs. De gans hoorde het kabaal en begon ook te schreeuwen. Ren-ren-ren de heuvel af. Naar-naar-naar het bos! riep ze naar Wilbur. Daar krijgen ze je nooit-nooit-nooit te pakken. De cockerspaniël hoorde de herrie en rende de schuur uit om mee te doen aan de jacht. Meneer Hartsuiker hoorde het en kwam uit de werkplaats, waar hij gereedschap aan het repareren was. Gijs, de knecht, hoorde het lawaai en kwam uit het aspergeveld, waar hij onkruid aan het wieden was. Iedereen liep naar Wilbur toe, en Wilbur wist niet wat hij moest doen. Het bos leek ver weg. Bovendien was hij nog 18

nooit in het bos geweest en hij wist niet zeker of hij het er prettig zou vinden. Zorg dat je achter hem komt, Gijs, zei meneer Hartsuiker, en drijf hem naar de schuur! Rustig aan, jaag hem niet op! Ik ga een emmer voer halen. Het nieuws dat Wilbur ontsnapt was verspreidde zich snel onder de dieren. Als er op de boerderij van Hartsuiker een dier ontsnapte, was dat voor de andere dieren een grote gebeurtenis. De gans schreeuwde naar de dichtstbijzijnde koe dat Wilbur vrij was, en algauw wisten alle koeien het. Toen vertelde een van de koeien het aan een van de schapen, en algauw wisten alle schapen het. De lammetjes hoorden het van hun moeder. De paarden in hun stallen in de schuur spitsten hun oren toen ze de gans hoorden roepen, en algauw waren zij er ook achter wat er aan de hand was. Wilbur is uit zijn hok, zeiden ze. Alle dieren kwamen overeind, hielden hun kop omhoog en raakten opgewonden bij het idee dat een van hun vrienden was ontsnapt en niet meer opgesloten zat of vastgebonden was. Wilbur wist niet wat hij moest doen, of waar hij naartoe moest rennen. Het leek of iedereen achter hem aan zat. Als dit vrijheid is, dacht hij, dan zit ik geloof ik liever opgesloten in mijn eigen hok. De cockerspaniël besloop hem van de ene kant en de knecht Gijs besloop hem van de andere kant. Mevrouw Hartsuiker stond klaar om hem de pas af te snijden als hij naar de tuin wilde gaan, en nu kwam meneer Hartsuiker op hem af met een emmer. Dit is vreselijk, dacht Wilbur. Waarom komt Veerle nu niet? Hij begon te huilen. 19

De gans nam de leiding en gaf bevelen. Blijf daar niet staan, Wilbur! Stuif heen en weer, heen en weer! riep de gans. Spring in het rond, ren naar mij, duik weg-weg-weg! Naar het bos! Draai en keer! De cockerspaniël dook naar Wilburs achterpoot. Wilbur sprong opzij en rende weg. Gijs stak zijn armen uit en probeerde hem te grijpen. Mevrouw Hartsuiker schreeuwde naar Gijs. De gans juichte Wilbur toe. Wilbur dook tussen de benen van Gijs door. Gijs miste Wilbur en greep in plaats daarvan de spaniël. Goed gedaan, goed gedaan! riep de gans. Nog eens, nog eens! Ren de heuvel af! raadden de koeien aan. Ren naar mij! schreeuwde de ganzerik. Ren de heuvel op! riepen de schapen. Draai en keer! snaterde de gans. Spring en dans! zei de haan. Pas op voor Gijs! waarschuwden de koeien. Pas op voor Hartsuiker! schreeuwde de ganzerik. Kijk uit, de hond! riepen de schapen. Luister naar mij, luister naar mij! gilde de gans. De arme Wilbur was helemaal versuft en bang van de herrie. Hij vond het niet prettig om het middelpunt te zijn van al die drukte. Hij probeerde te doen wat zijn vrienden zeiden, maar hij kon niet tegelijk de heuvel op en af lopen, hij kon niet draaien en keren terwijl hij sprong en danste, en hij huilde zo hard dat hij bijna niet kon zien wat er gebeurde. Tenslotte was Wilbur een heel jong varken, eigenlijk niet veel meer dan een baby. Hij wou dat Veerle er was om hem in haar armen te nemen en te troosten. Toen hij opkeek en 20

meneer Hartsuiker dichtbij zag staan met een emmer warm varkensvoer, voelde hij zich opgelucht. Hij stak zijn neus in de lucht en snoof. Het rook heerlijk: warme melk, aardappelschillen, tarwevlokken, cornflakes en een broodje dat was overgebleven bij het ontbijt van de familie Hartsuiker. Kom dan, big! zei Hartsuiker, terwijl hij tegen de emmer tikte. Kom dan! Wilbur deed een stap naar de emmer. Nee-nee-nee, zei de gans. Dat is de oude emmertruc, Wilbur. Trap er niet in, trap er niet in! Hij probeert je terug te lokken in gevangenschap-schap. Ben jij de baas, of je buik? Het kon Wilbur niet schelen. Het eten rook lekker. Hij deed nog een stap naar de emmer. Kom, big! Kom! zei Hartsuiker met vriendelijke stem. Hij begon langzaam naar het erf te lopen, terwijl hij onschuldig om zich heen keek, alsof hij niet wist dat er een klein wit biggetje achter hem aankwam. Je krijgt spijt-spijt-spijt, riep de gans. Het kon Wilbur niet schelen. Hij liep verder naar de emmer met eten. Je zult je vrijheid missen, gakte de gans. Een uur vrijheid is een bak voer waard. Het kon Wilbur niet schelen. Toen meneer Hartsuiker bij het varkenshok kwam, klom hij over de omheining en goot het varkensvoer in de trog. Daarna trok hij de losse plank weg, zodat er een breed gat ontstond waar Wilbur doorheen kon lopen. Denk na, denk na! riep de gans. Wilbur besteedde er geen aandacht aan. Hij stapte door de 21

omheining zijn hok in. Hij liep naar de trog en nam een grote teug van het varkensvoer. Hongerig slobberde hij de melk op en kauwde op het broodje. Het was fijn om weer thuis te zijn. Terwijl Wilbur at, haalde Gijs een hamer en een paar flinke spijkers en spijkerde de plank op zijn plaats. Daarna leunden meneer Hartsuiker en hij lui op de omheining, en Hartsuiker krabde Wilburs rug met een stok. Wat een varken, zei Gijs. Ja, het wordt een goed varken, zei meneer Hartsuiker. Wilbur hoorde de lovende woorden. Hij voelde de warme melk in zijn maag, en de stok die lekker langs zijn jeukende rug wreef. Hij voelde zich tevreden, gelukkig en slaperig. Het was een vermoeiende middag geweest. Wilbur wilde best naar bed, ook al was het pas een uur of vier. Ik ben ook eigenlijk te jong om alleen de wereld in te gaan, dacht hij terwijl hij ging liggen. 22

4 Eenzaamheid De volgende dag was regenachtig en donker. De regen viel op het dak van de schuur en druppelde onafgebroken van de dakrand. De regen viel op het erf en liep in kronkelende stroompjes omlaag naar de oprit, waar distels en ganzenvoet groeiden. De regen kletterde tegen de keukenramen van mevrouw Hartsuiker en gutste uit de regenpijpen. De regen viel op de ruggen van de schapen die in de wei graasden. Toen de schapen er genoeg van hadden om in de regen te staan, liepen ze langzaam over de oprit naar de schaapskooi. De regen stuurde Wilburs plannen in de war. Hij had die dag naar buiten willen gaan om een nieuwe kuil te graven in zijn buitenhok. En hij had nog meer plannen. Dit waren zo ongeveer zijn plannen voor de dag: Ontbijt om halfzeven. Afgeroomde melk, broodkorsten, tarwevlokken, stukjes krentenbol, pannenkoeken waaraan druppels stroop kleefden, aardappelschillen, een restje vanillevla met rozijnen, en wat versnipperde tarwehalmen. Om zeven uur zou hij klaar zijn met ontbijten. Van zeven tot acht wilde Wilbur met Tommel gaan praten, de rat die onder zijn trog woonde. Met Tommel praten was niet het interessantste dat je kon doen, maar het was beter dan niets. 23

Van acht tot negen was Wilbur van plan buiten in de zon een dutje te doen. Van negen tot elf wilde hij een kuil graven, of een sleuf. Misschien vond hij onder de grond iets lekkers om te eten. Van elf tot twaalf was hij van plan stil te staan en te kijken naar vliegen op de planken, naar bijen in de klaver en naar zwaluwen in de lucht. Twaalf uur lunchtijd. Tarwe, warm water, appelschillen, vleesjus, wortelschraapsel, vleesafval, maïspap van een paar dagen geleden, en het papier dat om een stuk kaas had gezeten. Om één uur zou de lunch voorbij zijn. Van een tot twee was Wilbur van plan te slapen. Van twee tot drie was hij van plan aan jeukende plekjes te krabben door langs de omheining te schuren. Van drie tot vier was hij van plan doodstil te blijven staan en erover na te denken hoe het was om te leven, en op Veerle te wachten. Om vier uur zou zijn avondmaal komen. Afgeroomde melk, droogvoer, een overgebleven boterham uit het lunchtrommeltje van Gijs, pruimenschillen, een stukje van dit, een beetje van dat, gebakken aardappelen, gemorste jam, nog wat meer van dit, nog wat meer van dat, een stuk gebakken appel, en een punt moskovisch gebak. Wilbur was de vorige avond in slaap gevallen terwijl hij nadacht over deze plannen. Toen hij om zes uur wakker werd en de regen zag, vond hij het bijna ondraaglijk. Nu heb ik zulke mooie plannen gemaakt, en dan moet het zo nodig regenen, zei hij. Een tijdje bleef hij somber binnen staan. Toen liep hij naar 24

de deur en keek naar buiten. Er sloegen regendruppels in zijn gezicht. Zijn buitenhok was koud en nat. In zijn trog stond een paar centimeter water. Tommel was nergens te zien. Ben je buiten, Tommel? riep Wilbur. Er kwam geen antwoord. Plotseling voelde Wilbur zich eenzaam en alleen. Het is altijd hetzelfde, kreunde hij. Ik ben klein, ik heb hier in de schuur niet één echte vriend, het gaat de hele ochtend en de hele middag regenen, en Veerle komt niet met zulk slecht weer. Het is toch niet waar! Wilbur huilde weer, voor de tweede keer in twee dagen. Om halfzeven hoorde Wilbur het geluid van een emmer die werd neergezet. Gijs stond buiten in de regen en roerde het ontbijt. Kom, jongen, zei Gijs. Wilbur verroerde zich niet. Gijs goot het varkensvoer in de trog, schraapte de emmer leeg en liep weg. Hij begreep dat er iets mis was met het varken. Wilbur wilde geen eten, hij wilde liefde. Hij wilde een vriend hebben iemand om mee te spelen. Hij zei het tegen de gans, die stil in een hoek van de schaapskooi zat. Wil je hier komen en met me spelen? vroeg hij. Sorry, hoor, sorry, zei de gans. Ik zit-zit op mijn eieren. Het zijn er acht. Ik moet ze goed-goed-goed warm houden. Daarom moet ik hier blijven. Ik ben geen flad-flad-fladdertante. Ik speel niet als ik moet broeden. Ik verwacht ganzenkuikens. Ja, ik weet ook wel dat je geen spechten verwacht, zei Wilbur bitter. 25

Daarna probeerde Wilbur het bij een van de lammetjes. Wil je alsjeblieft met me spelen? vroeg hij. Nee hoor, zei het lammetje. In de eerste plaats kan ik niet in je hok komen, omdat ik niet oud genoeg ben om over het hek te springen. En in de tweede plaats heb ik geen belangstelling voor varkens. Je betekent minder dan niets voor me. Hoe bedoel je, minder dan niets? reageerde Wilbur. Volgens mij bestaat dat helemaal niet, minder dan niets. Niets is echt de grens van het niets-zijn. Lager kun je niet komen. Het is het eindpunt. Hoe kan iets minder zijn dan niets? Als er iets was wat minder was dan niets, zou niets niet niets zijn. Het zou iets zijn, al is het maar een heel klein beetje iets. Maar als niets niets is, is er niets dat minder is dan niets. Ach, hou je mond! zei het lammetje. Ga maar alleen spelen! Ik speel niet met varkens. Wilbur ging verdrietig liggen en luisterde naar de regen. Even later zag hij de rat omlaag klimmen langs een schuine plank die hij als trap gebruikte. Wil jij met me spelen, Tommel? vroeg Wilbur. Spelen? zei Tommel, terwijl hij zijn snorharen krulde. Spelen? Ik weet amper wat dat woord betekent. Nou ja, zei Wilbur, het betekent pret maken, hollen, springen, dartelen en vrolijk zijn. Als ik het kan vermijden, doe ik zulke dingen nooit, antwoordde de rat zuur. Ik besteed mijn tijd liever aan eten, knagen, loeren en me verstoppen. Ik ben een slokop, maar geen pretmaker. Op dit moment ben ik op weg naar je trog om je ontbijt op te eten, omdat je te dom bent om het zelf te doen. Tommel, de rat, sloop onopvallend langs de muur en 26

verdween in een privé-tunnel die hij had gegraven tussen de deur en de trog in Wilburs buitenhok. Tommel was een sluwe rat en hij had zijn zaakjes goed voor elkaar. De tunnel was een voorbeeld van zijn handigheid en vernuft. Door de tunnel kon hij van de schuur naar zijn schuilplaats onder de varkenstrog lopen zonder in de open lucht te komen. Overal op de boerderij van de familie Hartsuiker had hij tunnels en paden, en hij kon rondsluipen zonder gezien te worden. Meestal sliep hij overdag en ging pas in het donker erop uit. Wilbur keek hem na toen hij in zijn tunnel verdween. Even later zag hij dat de rat zijn spitse neus naar buiten stak van onder de houten trog. Voorzichtig hees Tommel zich omhoog over de rand van de trog. Het was bijna meer dan Wilbur kon verdragen: op zo n sombere, regenachtige dag toekijken hoe zijn ontbijt door iemand anders werd opgegeten. Hij wist dat Tommel kletsnat werd daarbuiten in de stromende regen, maar zelfs dat was geen troost voor hem. Eenzaam, moedeloos en hongerig wierp hij zich languit in de mest en snikte. Aan het eind van de middag ging Gijs naar meneer Hartsuiker. Ik geloof dat er iets mis is met die big van u. Hij heeft zijn voer niet aangeraakt. Geef hem maar twee lepels zwavel en wat melasse, zei meneer Hartsuiker. Wilbur wist niet wat hem overkwam toen Gijs hem vastgreep en het geneesmiddel in zijn keel propte. Dit was echt de naarste dag van zijn leven. Hij kon de afschuwelijke eenzaamheid bijna niet meer verdragen. De duisternis viel in. Algauw waren er alleen nog schaduwen 27

en de geluiden van de herkauwende schapen, en nu en dan het rinkelen van een koeienketting boven zijn hoofd. Je kunt je voorstellen dat Wilbur verbaasd was toen er uit de duisternis een stemmetje klonk dat hij nog nooit had gehoord. Wil je een vriend, Wilbur? zei de zachte, lieve stem. Ik wil je vriend wel zijn. Ik heb de hele dag naar je gekeken en ik vind je aardig. Maar ik kan je niet zien, zei Wilbur, terwijl hij overeind sprong. Waar ben je? En wie ben je? Ik ben hier vlak boven je, zei de stem. Ga maar slapen. Morgenochtend zie je me. 28

5 Charlotte De nacht leek lang. Wilburs maag was leeg en zijn hoofd was vol gedachten. En als je maag leeg is en je hoofd vol gedachten, is het altijd moeilijk om te slapen. In de loop van de nacht werd Wilbur wel tien keer wakker. Dan staarde hij in het donker, terwijl hij naar de geluiden luisterde en erachter probeerde te komen hoe laat het was. Een schuur is nooit helemaal stil. Zelfs om middernacht is er meestal wel iets wat beweegt. De eerste keer dat hij wakker werd, hoorde hij Tommel een gat knagen in de graanbak. Tommels tanden schraapten hard langs het hout en maakten een flink lawaai. Die gekke rat! dacht Wilbur. Waarom moet hij nou de hele nacht opblijven, en zijn tanden verslijten en de spullen van de mensen stukmaken? Waarom kan hij niet gaan slapen, zoals elk fatsoenlijk dier? De tweede keer dat Wilbur wakker werd, hoorde hij de gans die zich omdraaide op haar nest en tegen zichzelf gakte. Hoe laat is het? fluisterde Wilbur tegen de gans. Waar-waar-waarschijnlijk ongeveer halftwaalf, zei de gans. Waarom slaap je niet, Wilbur? Ik heb te veel aan mijn hoofd, zei Wilbur. Nou, zei de gans, dat is mijn probleem niet. Ik heb helemaal 29

niets aan mijn hoofd, maar ik heb te veel onder mijn achterste. Heb jij wel eens geprobeerd te slapen terwijl je op acht eieren zat? Nee, antwoordde Wilbur. Dat zit vast ongemakkelijk. Hoe lang duurt het tot een ganzenei uitkomt? Zowat-wat-wat dertig dagen bij elkaar, antwoordde de gans. Maar ik smokkel een beetje. Op warme middagen trek ik gewoon wat stro over de eieren en ga een eindje wandelen. Wilbur gaapte en viel weer in slaap. In zijn dromen hoorde hij de stem weer zeggen: Ik wil je vriend wel zijn. Ga maar slapen. Morgenochtend zie je me. Ongeveer een halfuur voor zonsopgang werd Wilbur wakker en luisterde. Het was nog donker in de schuur. De schapen lagen onbeweeglijk. Zelfs de gans was stil. Boven Wilburs hoofd, op de begane grond, verroerde zich niets: de koeien rustten en de paarden dommelden. Tommel was gestopt met zijn werk en ergens naartoe gegaan om iets te doen. Het enige geluid was een licht geschraap boven op het dak, waar de windwijzer heen en weer zwaaide. Wilbur hield van de schuur als hij zo kalm en stil was, in afwachting van het licht. Het is bijna dag, dacht hij. Door een raampje viel een zwak schijnsel naar binnen. Eén voor één doofden de sterren. Wilbur kon de gans zien, een meter verderop. Ze zat met haar kop weggestopt onder een vleugel. Toen kon hij ook de schapen en de lammetjes zien. De hemel werd licht. O, heerlijke dag, eindelijk is het zover! Vandaag zal ik mijn vriend vinden. 30