HET GERECHTSHOF TE s-gravenhage, tweede meervoudige belastingkamer;



Vergelijkbare documenten
Uitspraak 22 oktober rolnr. 95/82 M I. Griffie 3050/81 Type: ev. HET GERECHTSHOF TE s-gravenhage, eerste meervoudige belastingkamer;

GERECHTSHOF TE s-gravenhage, derde meervoudige belastingkamer. 12 september 1989 Nr. 3701/85-M-3 EP/1 U I T S P R A A K

GERECHTSHOF AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer

HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM, Derde Enkelvoudige Belastingkamer;

HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM, Derde Meervoudige Belastingkamer;

Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK

Het gerechtshof te Arnhem, tweede meervoudige belastingkamer;

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN. Nr. 208/86 10 april 1987

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Derde Enkelvoudige Belastingkamer. een uitspraak en een besluit van de Inspecteur der omzetbelasting te Y, de inspecteur.

van de mondelinge uitspraak op het beroepschrift van X te Z

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Vierde Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK

Hoge Raad der Nederlanden

Het gerechtshof te Arnhem, eerste meervoudige belastingkamer;

De Hoge Raad der Nederlanden,

Gerechtshof te 's-gravenhage tweede meervoudige belastingkamer 19 maart 1998 nr. 96/0667 UITSPRAAK

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN. Nr. BK 658/81 1 maart 1985

Uitspraak d.d. 10 januari 1986 MI Griffie 3699/85 Type: ws. HET GERECHTSHOF TE s-gravenhage, eerste meervoudige belastingkamer.

Het gerechtshof te Arnhem, tweede enkelvoudige belastingkamer;

Uitspraak 21 september rolnr. 50/82 M I. Griffie 2849/79. HET GERECHTSHOF TE s-gravenhage, eerste meervoudige belastingkamer;


Gehoord ter zitting van 12 april 1983 belanghebbende, vergezeld van voornoemde gemachtigde, alsmede de inspecteur;

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN. BELASTINGKAMER 13 juni 1986 Nr. 253/85

Overwegende dat de inspecteur het verschuldigde griffierecht tijdig heeft

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Derde Enkelvoudige Belastingkamer PROCES-VERBAAL. van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,

op het beroep van X te Y, belanghebbende, tegen een uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst ondernemingen Z de Inspecteur.

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2011, nummers AWB 10/2670 en 10/2672, in het geding tussen belanghebbende en

HET GERECHTSHOF AMSTERDAM, Eerste Meervoudige Belastingkamer

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

ECLI:NL:GHSHE:2016:2733

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer. een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen Y, de inspecteur.

G E R E C H T S H O F A R N H E M.

nr. 98/02889 Proces-verbaal mondelinge uitspraak

Bestuurdersaansprakelijkheid wegens het onverantwoord verstrekken van een risicovolle lening

1 Het geding in feitelijke instanties

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARL:2017:5327

Nu premies AOV zijn afgetrokken vormen uitkeringen belastbare periodieke uitkeringen uit inkomensvoorziening (art , lid 1, ond.

Het gerechtshof te Arnhem, eerste enkelvoudige belastingkamer;

De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

ECLI:NL:RBARN:2009:BI3591

1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1988 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van f ,--.

Gerechtshof te 's-gravenhage tweede meervoudige belastingkamer d.d. 8 oktober 1993 nummer: M-2 UITSPRAAK

ECLI:NL:GHDHA:2017:1563

Gerechtshof te 's-gravenhage derde enkelvoudige belastingkamer d.d. 27 maart 1991 nummer: 3477/89-E-3. UITSPRAAK

Gehoord ter zitting van 12 mei 1981 V en W, als gemachtigden van belanghebbende, alsmede de inspecteur bijgestaan door de rijksaccountant A;

D E H O O G E R A A D D E R N E D E R L A N D E N,

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690

ECLI:NL:GHARL:2014:6759

ECLI:NL:GHARL:2013:8624

ECLI:NL:GHARL:2014:2681

Hoge Raad der Nederlanden

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

1.03. Het beroepschrift is op 3 juni 1981 ter griffie van het gerechtshof te Leeuwarden ingekomen.

ECLI:NL:GHAMS:2017:928 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00024

ECLI:NL:RBARN:2012:BY0157

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 november 2010, nummer AWB 10/1037, in het geding tussen

op het beroep - na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden - van X te Z, belanghebbende,

GERECHTSHOF s-hertogenbosch

Hoge Raad / Belastingrecht. Cassatie. Rechtspraak.nl

de voorzitter van het managementteam van de eenheid Belastinqdienat^ÉI^ van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

ECLI:NL:GHARL:2016:8884

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 14 juni 2017, nr. SGR 16/2060.

ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN. Nr. 352/86 27 mei 1988

ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2838

HET GERECHTSHOF TE s-gravenhage, tweede meervoudige Belastingkamer;


1 Het geding in feitelijke instanties

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amersfoort (hierna: de Inspecteur)

1.2. De aanslag is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, door de Inspecteur bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, P, betreffende na te noemen naheffingsaanslag en beschikking.

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

ECLI:NL:GHARN:2007:AZ6619

ECLI:NL:GHARN:2000:AA5873

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almere (hierna: de Inspecteur)

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Maastricht, de inspecteur.

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00549

ECLI:NL:GHARL:2017:9611

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen

ECLI:NL:GHARL:2017:4777

Hoge Raad der Nederlanden

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

Aanslag, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2014:1284, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RBGEL:2015:4535

ECLI:NL:GHARL:2015:20

ECLI:NL:GHARL:2015:3296

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 20 juli 2011, nummer AWB 10/1306, in het geding tussen

1.1. De Inspecteur heeft appellante voor het jaar 1993 een taxatieve aanslag in de winstbelasting opgelegd, gedagtekend 3 juni 1996.

Afkoopsom lijfrente belast in het jaar waarin de afkoopsom vorderbaar en inbaar is

ECLI:NL:GHLEE:2005:AT2841 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00712

ECLI:NL:GHSHE:2010:BM7477

ECLI:NL:RBLEE:2007:BC2679

ECLI:NL:RBZWB:2013:5523

Verweerder heeft op 7 november 1995 een verweerschrift ingediend.

Uitspraak GERECHTSHOF DEN HAAG Uitspraak van 26 maart 2014 [X] te [Z], belanghebbende, de directeur van de Belastingdienst/Rijnmond,

Transcriptie:

Rolnummer: 52/1981 M II 1894/80 HET GERECHTSHOF TE s-gravenhage, tweede meervoudige belastingkamer; Gezien het beroepschrift van R te M tegen de uitspraak van de inspecteur der invoerrechten en accijnzen te Y op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem opgelegde aanslag tot naheffing van omzetbelasting over het jaar 1976 gedagtekend 7 februari 1980, aanslagnummer 1234567; Gezien de overige stukken van het geding; Gehoord op 26 maart 1981 te s-gravenhage ter zitting belanghebbende in persoon en zijn gemachtigde J, alsmede de inspecteur bijgestaan door E, hoofdcontroleur A ter inspectie der invoerrechten en accijnzen te N. Overwegende dat voormelde naheffingsaanslag ten bedrage van f. 1.317,43 aan enkelvoudige belasting en een zelfde bedrag aan verhoging, in totaal f. 2.634,86 bij de bestreden uitspraak is gehandhaafd, terwijl de verhoging bij afzonderlijk kwijtscheldingsbesluit is kwijtgescholden tot op 25 percent van het oorspronkelijk bedrag; Dat het beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraak en van de naheffingsaanslag, terwijl de inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van zijn uitspraak; Overwegende dat, gezien de stukken van het geding en gelet op hetgeen ter zitting nog is verhandeld, het volgende is komen vast te staan: Belanghebbende oefende in 1976 en oefent nu nog een horecabedrijf uit in N onder de naam café W. Belanghebbende is in N de enige caféhouder met de naam R. Een groot deel van zijn inkopen deed belanghebbende bij B.V. M te D. Deze B.V. voerde in het onderwerpelijke jaar, naast de gewone debiteurenrekeningen, een rekening genummerd 5300 en genaamd Debiteuren contant. Op deze rekening werden de bedragen geboekt die te vorderen waren uit hoofde van verkopen waarvan de afnemer zijn naam niet op de factuur vermeld wilde zien. De gang van zaken bij dergelijk verkopen was als volgt. Afnemers die hun naam niet op de factuur vermeld wilden zien maakten dit bij de bestelling kenbaar. Door B.V. M werd dan een bestelbon opgemaakt waarop, naast het eigen volgnummer van de bon, als debiteurennummer werd vermeld: 5300. Op de terzake uit te reiken factuur werd dan, naast de gebruikelijke op een factuur voorkomende gegevens, als adressering vermeld Debiteuren contant, als debiteurennummer 5300, terwijl tevens het volgnummer van de bestelbon werd vermeld. Bij een bestelling waarbij de afnemer slechts voor een deel van de goederen zijn naam niet op de factuur vermeld wilde zien werden twee bestelbonnen opgemaakt, één vermeldende het debiteurennummer van de afnemer en één met het debiteurennummer 5300. Aan de hand van de bestelbonnen werden door de magazijnbedienden zogenaamde rittenlijsten opgemaakt ten behoeve van de chauffeurs. Op deze rittenlijsten waren in de volgorde waarin de goederen moesten worden afgeleverd de namen van de afnemers vermeld, met daarbij telkens aangegeven het eigen volgnummer van de 1

bestelbon en de hoeveelheid en de aard van de af te leveren goederen, terwijl bij de aflevering door de chauffeur onder meer de retour genomen emballage werd ingevuld. Bij een in 1979 door de belastingdienst in het kader van de zogenaamde horeca-actie (ook wel actie schuimkraag genoemd) ingesteld boekenonderzoek bij B.V. M bleek van het bestaan van bovenvermelde rekening Debiteuren contant, nr. 5300, terwijl daarbij tevens de rittenlijsten werden gevonden over voor wat betreft 1976 de maand augustus en de maanden oktober tot en met december, met uitzondering van die over de eerste twee weken van oktober, alsmede de gescheiden van de overige copie-facturen bewaarde copie-facturen betreffende de leveringen Debiteuren contant. Door de controlerende ambtenaren werd toen aan de hand van het zowel op de bedoelde copie-facturen als op de rittenlijsten voorkomende volgnummers van de bestelbon nagegaan aan welke afnemers de desbetreffende goederen volgens de rittenlijsten waren afgeleverd. Daarbij bleek dat ter zake van leveringen Debiteuren contant op de beschikbare rittenlijsten van 1976 melding was gemaakt van de aflevering van in totaal 53 fusten bier waarbij als afnemer was vermeld R, dan wel W. Op vrijwel alle desbetreffende rittenlijsten was, onder vermelding van een aan het volgnummer van de bestelbon met het debiteurennummer 5300 onmiddellijk voorafgaand volgnummer van een bestelbon met het debiteurennummer van belanghebbende, tevens de aflevering van nog een aantal fusten bier aan belanghebbende aangegeven. De volgens de rittenlijsten aan belanghebbende verrichte leveringen Debiteuren contant bleken niet in de boekhouding van belanghebbende te zijn verantwoord. Op grond van deze bevindingen heeft de inspecteur, ervan uitgaande dat de bovenomschreven werkwijze van B.V. M is toegepast van omstreeks juli 1976 tot juli 1977, en voorts uitgaande van 29 abusievelijk in plaats van 35 naar zijn mening niet in de boekhouding van belanghebbende verantwoorde maar wel door deze afgenomen fusten bier, aangenomen dat belanghebbende in 1976 in totaal 43 fusten bier heeft afgenomen waarvan de inkoop alsmede de corresponderende verkopen buiten de boekhouding zijn gebleven. Aan de hand van de verkoopprijzen van belanghebbende en ervaringscijfers betreffende het aantal glazen bier dat uit een fust kan worden getapt heeft de inspecteur vervolgens de naar zijn mening niet verantwoorde omzet berekend en dienovereenkomstig de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd. De wijze van berekening van deze naheffingsaanslag heeft belanghebbende op zichzelf niet bestreden. Overwegende dat in geschil is of belanghebbende inderdaad in 1976 de inkopen van tenminste 43 fusten bier en de daarmede corresponderende verkopen niet in zijn boekhouding heeft verantwoordt; dat belanghebbende staande houdt dat op de rittenlijsten voorkomende leveringen Debiteuren contant van fusten bier waarbij zijn naam is vermeld nimmer aan hem hebben plaatsgevonden, terwijl de inspecteur volhardt bij de juistheid van zijn aan de naheffingsaanslag ten grondslag liggende standpunt; Overwegende dat partijen hun voren omschreven standpunten doen steunen op hetgeen zij hebben aangevoerd in het beroepschrift, onderscheidenlijk het vertoogschrift; dat partijen aan hun aldus gegeven uiteenzettingen ter zitting; nog het navolgende hebben toegevoegd: 2

Belanghebbende: Op de tijden waarop bestellingen door B.V. M werden afgeleverd was belanghebbende, die niet bij zijn café woont, daar nimmer aanwezig. De bestellingen werden via het naastgelegen horecabedrijf van G neergezet in een achter het bedrijf van belanghebbende gelegen gangetje. Aangezien belanghebbende van B.V. M uitsluitend goederen betrok waarvan de facturen op naam waren gesteld en bij de aflevering van deze goederen nimmer fouten werden geconstateerd, had hij geen enkele reden zich bij B.V. M te beklagen over goederen die niet zouden zijn afgeleverd. Ter zake van de door de inspecteur beweerde levering is hij uit de aard der zaak ook nimmer door M B.V. tot betaling aangesproken. Dat de rittenlijsten niet betrouwbaar zijn blijkt reeds uit de omstandigheid dat achter de naam van belanghebbende bij de retouremballage ook kratten bier zijn vermeld, hetgeen beslist onjuist is aangezien belanghebbende alleen bier uit fust verkocht. De Inspecteur: Op de rittenlijsten zijn voor in totaal 63 horecabedrijven in N leveringen vermeld welke betrekking hadden op verkopen Debiteuren contant. In al deze gevallen is op analoge wijze als bij belanghebbende nageheven. Ongeveer de helft van de desbetreffende belastingplichtigen heeft zich, geconfronteerd met de rittenlijsten bij de naheffingsaanslagen neergelegd. In de overige gevallen is bezwaar gemaakt, waarop afwijzend is beschikt. Slechts in vier gevallen waaronder dat van belanghebbende is daarna beroep ingesteld. Overwegende vooraf: dat belanghebbende na de mondelinge behandeling der zaak ongevraagd nog een nader geschrift heeft ingezonden, welk geschrift evenwel door het Hof, als zijnde buiten de procesorde, buiten beschouwing heeft gelaten. Overwegende ten aanzien van het geschil: dat gelet op de sub factis omschreven wijze waarop door B.V. M verkopen waarvan de facturen niet op naam waren gesteld in haar administratie werden verwerkt en de wijze waarop door haar de aflevering van aldus verkochte goederen was geregeld, de door de inspecteur in het geding gebrachte copie-facturen van uit de administratie van B.V. M afkomstige facturen en rittenlijsten een zo sterke aanwijzing vormen dat de op die rittenlijsten als aan belanghebbende af te leveren vermelde goederen ook daadwerkelijk aan belanghebbende zijn geleverd, dat het Hof daaraan het vermoeden ontleent dat inderdaad, gelijk de inspecteur stelt, aan belanghebbende in 1976 in de perioden waarop de rittenlijsten betrekking hebben ten minste 35 en in totaal in 1976 ten minste 43 fusten bier zijn geleverd welke niet in diens boekhouding zijn verantwoord; dat het Hof hierbij mede in aanmerking neemt, dat niet valt in te zien om welke reden B.V. M op de rittenlijsten voor de door haar chauffeurs af te leveren goederen onjuiste of gefingeerde namen van afnemers zou hebben vermeld dit zou immers de aflevering van goederen in hoge mate bemoeilijken -, dat verwarring met andere caféhouders met dezelfde naam als belanghebbende uitgesloten moet worden geacht nu belanghebbende de enige caféhouder met deze naam in N was en is, alsmede dat bij de levering van goederen die door belanghebbende bij B.V. M met een op naam te stellen factuur werden besteld naar belanghebbende ter zitting heeft verklaard nimmer fouten zijn geconstateerd; 3

dat belanghebbende ter zitting nog heeft opgeworpen dat aan de rittenlijsten geen waarde kan worden gehecht omdat daarop achter de af te leveren goederen waarbij zijn naam is vermeld tevens melding is gemaakt van retour genomen lege kratten bier, terwijl belanghebbende alleen bier uit fust heeft verkocht, dat dat dit verweer geen hout snijdt, aangezien op die lijsten als retour-emballage naast fusten slechts zijn vermeld kratten (zonder verdere aanduiding), welke vermelding naar het Hof aanneemt betrekking heeft op kratten van frisdranken welke naar tevens uit de rittenlijsten blijkt door belanghebbende ook werden betrokken. dat belanghebbende het door het Hof als voormeld aangenomen vermoeden niet heeft ontzenuwd; dat in het bijzonder de enkele ontkenning door belanghebbende dat hij de litigieuze fusten zou hebben ontvangen, door het Hof als volstrekt ongeloofwaardig wordt verworpen; dat krachtens artikel 34 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna te noemen: de wet) ingevolge welke bepaling de ondernemer gehouden is met inachtneming van de door de Minister van Financiën te geven regelen aantekening te houden van de door hem en aan hem verrichte leveringen van goederen en verleende diensten in artikel 31 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968, voor zover hier van belang, het volgende is bepaald: 1. De ondernemer is gehouden regelmatig aantekening te houden van: a. De aan hemen door hem uitgereikte facturen; b. De uitgaven en ontvangsten ter zake van de aan hem en door hem verrichte leveringen van goederen en verleende diensten; c. Enz. dat, nu in het voorgaande is beslist dat aan belanghebbende fusten bier zijn gefactureerd en geleverd ter zake waarvan in diens boekhouding geen aantekening is gehouden, daarmede tevens is komen vast te staan dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de hem bij voormeld artikel 31, eerste lid, aanhef en onder letter a en b opgelegde verplichtingen; dat ingevolge artikel 36 van de Wet juncto artikel 29, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de rechter ingeval van niet-nakoming van evenbedoelde verplichtingen het beroep tegen een door de inspecteur gedane uitspraak op een bezwaarschrift moet afwijzen tenzij gebleken is, dat en in hoeverre de uitspraak onjuist is; dat mitsdien in het bijzonder gelet op de in artikel 29, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen gebezigde bewoordingen tenzij gebleken is belanghebbende overtuigend dient aan te tonen dat de hem opgelegde naheffingsaanslag bij de bestreden uitspraak voor wat betreft de enkelvoudige belasting ten onrechte is gehandhaafd; Dat belanghebbende naar s-hofs oordeel aan deze op hem rustende bewijslast in genen dele heeft voldaan, nu hij slechts heeft gesteld dat aan hem geen leveringen van fusten zijn gedaan welke niet in zijn boekhouding zijn verantwoord welke stelling hiervoor door het Hof is verworpen en de berekening van de door de inspecteur in verband met de niet verantwoorde inkopen toegepaste omzetcorrecties en de daaruit voortvloeiende nageheven belasting overigens niet heeft bestreden; dat in het bijzonder niet is gesteld, noch langs andere weg is gebleken, dat de door de inspecteur uiteindelijk in aanmerking genomen omzet voor een bedrijf als dat van belanghebbende niet 4

normaal moet worden geacht of althans als door belanghebbende redelijkerwijs niet haalbaar moet worden aangemerkt; dat ten slotte, voor wat betreft de in de aanslag begrepen verhoging, belanghebbende, op wie ook met betrekking tot dit punt de bewijslast rust, geen feiten heeft gesteld welke de conclusie vermogen te dragen dat het niet in zijn boekhouding verantwoorden van een deel van het aan hem geleverde bier en de daarmede behaalde omzet welke handelwijze ten gevolge heeft gehad dat te weinig belasting is geheven niet aan zijn opzet of grove schuld is te wijten; dat daarom de in de aanslag begrepen belasting ingevolge het bepaalde in artikel 21, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in beginsel terecht met 100 percent is verhoogd, van welke verhoging de inspecteur tot op 25 percent kwijtschelding heeft verleend, terwijl belanghebbende van dit kwijtscheldingsbesluit niet in beroep is gekomen; dat al hetgeen hiervoor is overwogen tot de slotsom voert, dat het beroep van belanghebbende als ongegrond moet worden verworpen; Rechtdoende: Bevestigt de uitspraak waarvan beroep. Aldus vastgesteld in raadkamer op 23 december 1981 door mrs. A. Vonk Noordegraaf, vice-president, G.J. Zuurmond, raadsheer, en J. Peeters, raadsheer-plaatsvervanger, in tegenwoordigheid van waarnemend griffier, mevrouw mr. C.W. de Grooth-Besançon. De griffier was verhinderd deze uitspraak te ondertekenen. Aangetekend aan partijen verzonden: 23 februari 1982 Vonk Noordegraaf 5