Panel Survey of Organizations in Flanders (PASO) Editie 2004



Vergelijkbare documenten
Een meer gelijke verdeling van beroepsarbeid en beroepsinkomen tussen mannen en vrouwen in Vlaanderen, maar...

Het project Family & Business Audit : inhoud en enkele resultaten

Combineren moet je leren

PASO Flits 4 Het combinatiemodel dichterbij?

Van dagopvang naar volwaardig dagonderwijs voor kinderen jonger dan

Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid


Werk leeft! Structurele veranderingen in de arbeid Conferentie van de Stichting Nederlandse Arbeidsmarktdag en het Centraal Bureau voor de Statistiek

Vrouwen op de arbeidsmarkt

Meer vrouwen werken minder, minder mannen werken meer

Een halve eeuw arbeidsmarkt. 14 december 2018 Paul de Beer, Wieteke Conen

WORKLESS HOUSEHOLDS IN VLAANDEREN Hoofdstuk 21

Deeltijdarbeid. WAV-Rapport. Seppe Van Gils. Maart 2004

Inleiding Detraditionaliseringsprocessen in de levenssferen arbeid, gezin en vrije tijd... 7

Eindexamen maatschappijleer vwo 2006-I

Arbeidsdeelname van paren

Het egalitaire gezin: nog niet voor morgen

VLAANDEREN OP HET EUROPESE SCOREBORD Hoofstuk 4

VLAAMS PARLEMENT VOORSTEL VAN RESOLUTIE

Demografie van de Nederlandse beroepsbevolking

Beroepsbevolking 2005

Arbeidsgehandicapten op de arbeidsmarkt

Argumentenkaart Deeltijdwerken 3. Samenleving. Wat zijn de voor- en nadelen voor de samenleving als vrouwen meer gaan werken?

Van baan naar eigen baas

Minder instroom in, meer uitstroom uit arbeidsmarkt

Opgave 1 Jeugdwerkloosheid in Europa

Samenvatting Flanders DC studie Internationalisatie van KMO s

Allochtonen op de arbeidsmarkt

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II

Kwartaaloverzicht arbeidsmarkt 2005/2

De evolutie van de preventie in een Europees kader

PERSBERICHT Brussel, 20 december 2013

Secundaire arbeidsvoorwaarden van primair belang. Sandra Terwolbeck, Amstelveen 8 oktober 2008

UIT de arbeidsmarkt

1. Welke doelgroepen waren afgelopen vijf jaren afnemers van de dienstencheques? Graag cijfers per doelgroep en jaar.

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3

6.5. Boekverslag door T woorden 2 juni keer beoordeeld

en Arbeidsmarktonderzoek

Voor wie verstandig handelt! Daling personeel

Meer ouderen langer werkzaam

1 Inleiding: de metamorfose van de arbeidsmarkt

Artikelen. Overwerken in Nederland. Ingrid Beckers en Clemens Siermann

Maak een eind aan de beloningsverschillen tussen vrouwen en mannen.

De evolutie van de sociale situatie en de sociale bescherming in België Samenvatting en kernboodschappen

De uitkeringsgerechtigden ten laste van de RVA sedert 5 jaar en meer

Geen tekort aan technisch opgeleiden

De verdeling van arbeid en zorg tussen vaders en moeders

Samenvatting Economie Lesbrief werk H1 t/m 6

Veranderingen in arbeidsparticipatie van gescheiden moeders

Gepubliceerd. CRB evalueert interprofessioneel akkoord Arbeidsmarktbeleid. Inhoud van het Technisch Verslag 2003

Werken in startende bedrijven

Hoofdstuk 17 WERK, GEZIN OF BEIDE? VERSCHILLEN TUSSEN LAAG- EN. Karen Geurts HOOGGESCHOOLDEN

Paragraaf 2 De hedendaagse arbeids samenleving 2.1 wat is een arbeids samenleving?

Tabellen uit de positionpaper, opgesteld in opdracht min OCW, januari 2014

x Verandering t.o.v. voorgaand jaar Totaal

VOLTIJDS LOONTREKKEND DOOR HET LEVEN Hoofdstuk 21

Gelijkgestelde periodes in de pensioenopbouw bij werknemers

FORUM Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt: effecten van de economische crisis 2 e kwartaal 2009

Maatschappelijk verantwoord ondernemen in Vlaanderen: mainstream?

Antwoorden Economie H1; Productie en Productiefactoren (Present)

Het Maatschappelijk Belang van Cao s. Leren van Zweden, Duitsland en Australië? dr. Judith Raven Erasmus Universiteit Rotterdam

DEMOGRAFIE. Mensen werken langer door uit financiële 65+ noodzaak COMPLEXITEIT VOOR UWV NEEMT TOE

Jongeren op de arbeidsmarkt

De dagelijkse dichtheid van het bestaan. Paul Schnabel Rotary s Gravenhage Sociaal en Cultureel Planbureau Universiteit Utrecht

Levensfasen van kinderen en het arbeidspatroon van ouders

De jonge uitkeringstrekkers ten laste van de RVA

ACTIVEREN, COMPETENTIES MOBILISEREN Epiloog

2.1 De keuze tussen werk en vrije tijd

PERSBERICHT Brussel, 25 juni 2013

Het overlevingspensioen voor jonge weduw(e)n(aars): naar een sociale bescherming zonder deactivering

Eindexamen vwo economie 2014-I

Onderwijs en arbeidsmarkt: tweemaal actief

Werkgeversreacties bij krapte

Werken of vrije tijd?

Leeftijdbewust personeelsbeleid Ingrediënten voor een plan van aanpak

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De sociale balans gewaardeerd en gecorrigeerd

6/10/14. De arbeidsmarkt 3.0 FONS LEROY GEDELEGEERD BESTUURDER VDAB

PERSBERICHT Brussel, 30 september 2013

Bediende in de logistieke sector: kansen voor vrouwen?

Lokale besturen 2008

Eindexamen maatschappijleer vwo 2003-II

Vormingspakket: Andere tijden, andere bedrijven?

Werkloosheid Redenen om niet actief te

PERSBERICHT Brussel, 23 oktober 2013

Help, ik heb personeel

Conjunctuurindicatoren: de tijdelijke werkloosheid

Raad van de Europese Unie Brussel, 12 oktober 2017 (OR. en)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Arbeid biedt een maatschappelijke meerwaarde ten opzichte van inactiviteit. 3

Cao Metalektro: die deal doen we samen

WERKZAAM VLAANDEREN IN DE TOEKOMST DRAAGVLAK WORDT HELLEND VLAK Hoofdstuk 3

VLAAMS PARLEMENT VOORSTEL VAN DECREET. van de heer Marc Olivier c.s. houdende invoering van een recht op opleiding voor structureel werklozen

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 7 oktober 2010 (12.10) (OR. en) 14479/10 SOC 612 EDUC 158 ECOFIN 580 NOTA

Trends in het gebruik van informele zorg en professionele zorg thuis: gebruik van informele zorg neemt toe

6,1. Praktische-opdracht door een scholier 1991 woorden 25 mei keer beoordeeld. Hoofdvraag:

Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid

Werkende vaders. Strategieën voor vaders die werk en zorg willen combineren

UIT arbeidsdeling

M Vrouwen aan de start. Een vergelijking tussen vrouwelijke en mannelijke starters en hun bedrijven. drs. A. Bruins drs. D.

Transcriptie:

Panel Survey of Organizations in Flanders (PASO) Editie 2004 Dossier Werken aan het combinatiemodel Beschikbare faciliteiten van het combinatiebeleid in Vlaamse organisaties Walter Van Dongen (CBGS Brussel) De Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme nam het initiatief en gaf de opdracht om PASO te starten. Het project kadert binnen het onderzoeksprogramma van het Vlaams Interuniversitair Onderzoeksnetwerk Arbeidsmarktrapportering (VIONA). De Vlaamse minister van Economie, Buitenlands Beleid en E-government is mede-opdrachtgever. Het spoort met de doelen van het Steunpunt Ondernemerschap, Ondernemingen en Innovatie. De volgende partners ondersteunen het project: - de Stuurgroep Strategisch Arbeidsmarktonderzoek, - de administratie Werkgelegenheid, - de administratie Economie, - het Europees Sociaal Fonds.

Colofon CIP Koninklijke Bibliotheek Albert I Dossier - Werken aan het combinatiemodel. Beschikbare faciliteiten van het combinatiebeleid in Vlaamse organisaties / Walter Van Dongen. Panel Survey of Organizations in Flanders (PASO). Editie 2004. - Leuven: Katholieke Universiteit Leuven. Hoger instituut voor de arbeid / Departement TEW / Departement Sociologie, 2004, 140 p. ISBN 90-5550-356-8. D/2004/4718/1. Lay-outontwerp: Tekstverwerking: Omslagontwerp: Sandra Volders Evy Van Dael & Sandra Volders Rudy De Wit Copyright (2004) Hoger instituut voor de arbeid (K.U.Leuven) E. Van Evenstraat 2e, 3000 Leuven Departement TEW (K.U.Leuven) Naamsestraat 69, 3000 Leuven Departement Sociologie (K.U.Leuven) E. Van Evenstraat 2b, 3000 Leuven Niets uit deze uitgave mag worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Bij gebruik van gegevens en informatie is een correcte bronvermelding verplicht.

Inhoud Lijst tabellen 5 Lijst figuren 7 Inleiding 9 Hoofdstuk 1. Het combinatiemodel en PASO 13 1.1 Combinatie van beroeps- en gezinsleven: perspectief van individuen en gezinnen 13 1.2 Combinatie van beroeps- en gezinsleven: perspectief van de organisaties 19 1.3 Werken aan het combinatiemodel in organisaties: Family & Business Audit 33 1.4 Werken aan het combinatiemodel in organisaties: de Family & Business module in PASO Flanders 36 1.5 Algemene kenmerken van de organisaties in PASO 38 Hoofdstuk 2. Beleidsdoelen en communicatievormen 43 2.1 Beleidsdoelen en -acties 43 2.2 Communicatievormen 45 Hoofdstuk 3. Werktijdregelingen 47 3.1 Aantal werkuren per week 48 3.2 Aantal werkdagen per week 50 3.3 Regeling inzake overuren 52 3.4 Dienstregeling per dag 54 3.5 Glijdende werkuren 55 3.6 Dienstregeling per week 57 Hoofdstuk 4. Verlofregelingen 61 4.1 De vrijheid van opname van de wettelijke vakantiedagen 61 4.2 Tijdelijke vermindering van het aantal werkuren, zonder specifieke redenen 63 3

Inhoud Hoofdstuk 5. Werkplaatsregeling en werkorganisatie 67 5.1 Werkplaatsregeling: thuiswerken 67 5.2 Aspecten van de werkorganisatie 69 Hoofdstuk 6. Materiële en financiële voorzieningen 73 6.1 Voorzieningen voor woon-werkverkeer 73 6.2 Voorzieningen voor kinderopvang 75 6.3 Persoonlijke en huishoudelijke diensten 77 6.4 Bijkomende financiële regelingen 79 Hoofdstuk 7. Conclusies en beleidsperspectieven 81 7.1 Samenvatting en conclusies 81 7.2 Beleidsperspectieven voor een doelmatig combinatiebeleid 87 Bijlagen 101 Bibliografie 137 4

Lijst tabellen Hoofdstuk 2 Tabel 2.1 Tabel 2.2 BELEIDSDOELEN EN COMMUNICATIEVORMEN Aandeel van de organisaties dat doelstellingen heeft geformuleerd en acties heeft ondernomen voor de diverse beleidsdomeinen, naar het aantal werknemers en de sector 44 Aandeel van de organisaties dat (de voorgelegde) communicatievormen gebruikt, naar het aantal werknemers en de sector 45 Hoofdstuk 3 Tabel 3.1 Tabel 3.2 Tabel 3.3 Tabel 3.4 Tabel 3.5 Tabel 3.6 WERKTIJDREGELINGEN Gemiddeld aandeel van mannen en vrouwen in de groep met een voltijdse baan (100% baan), met een grote deeltijdbaan (75-100% baan) en met een kleinere deeltijdbaan (50-75% baan), naar het aantal werknemers en de sector 48 Aandeel van de organisaties waarin de diverse keuzemogelijkheden inzake aantal werkdagen beschikbaar zijn voor de werknemers, naar het aantal werknemers en de sector 50 Aandeel van de organisaties waarin de mogelijkheden inzake overuren aanwezig zijn, naar het aantal werknemers en de sector 52 Aandeel van de organisaties waarin de diverse diensten per dag van toepassing zijn, naar het aantal werknemers en de sector 54 Aandeel van de organisaties waarin de mogelijkheden inzake glijdende werktijd aanwezig zijn, naar het aantal werknemers en de sector 56 Aandeel van de organisaties waarin de diverse dienstregelingen per week voorkomen, naar het aantal werknemers en de sector 58 Hoofdstuk 4 Tabel 4.1 Tabel 4.2 VERLOFREGELINGEN Aandeel van de organisaties waarin de opname van de wettelijke vakantiedagen overwegend vrij dan wel vastgelegd is, naar het aantal werknemers en de sector 62 Aandeel van de organisaties waarin de diverse soorten tijdelijke vermindering van werkuren mogelijk zijn, naar het aantal werknemers en de sector 63 5

Lijst tabellen Hoofdstuk 5 Tabel 5.1 Tabel 5.2 WERKPLAATSREGELING EN WERKORGANISATIE Aandeel van de organisaties waarin de mogelijkheid bestaat om thuis te werken, al dan niet met ondersteuning, naar het aantal werknemers en de sector 68 Aandeel van de organisaties waarin de aspecten van werkorganisatie in zekere mate van toepassing zijn, naar het aantal werknemers en de sector 70 Hoofdstuk 6 Tabel 6.1 Tabel 6.2 Tabel 6.3 Tabel 6.4 MATERIËLE EN FINANCIËLE VOORZIENINGEN Aandeel van de organisaties waarin de diverse voorzieningen voor woon-werkverkeer beschikbaar zijn voor de werknemers, naar het aantal werknemers en de sector 74 Aandeel van de organisaties waarin de voorzieningen voor kinderopvang beschikbaar zijn voor de werknemers, naar het aantal werknemers en de sector 75 Aandeel van de organisaties waarin de persoonlijke en huishoudelijke diensten beschikbaar zijn voor de werknemers, naar het aantal werknemers en de sector 77 Aandeel van de organisaties waarin de financiële regelingen beschikbaar zijn voor de werknemers, naar het aantal werknemers en de sector 79 Hoofdstuk 7 Tabel 7.1 CONCLUSIES EN BELEIDSPERSPECTIEVEN Aandeel van de organisaties waarin de financiële regelingen beschikbaar zijn voor de werknemers, naar het aantal werknemers en de sector 82 6

Lijst figuren Hoofdstuk 1 HET COMBINATIEMODEL EN PASO Figuur 1.1 Gemiddeld aantal uren dat Vlaamse mannen (16 tot 75 jaar) per week besteden aan de hoofdactiviteiten, naar leeftijd 14 Figuur 1.2 Gemiddeld aantal uren dat Vlaamse vrouwen (16 tot 75 jaar) per week besteden aan de hoofdactiviteiten, naar leeftijd 14 Figuur 1.3 Drie empirische modellen voor de arbeidsverdeling binnen gezinnen 16 Figuur 1.4 Symmetrische toekomstmodellen voor de verdeling van beroepsen gezinsarbeid 18 Figuur 1.5 Drie hypothetische modellen voor de arbeidsverdeling in bedrijven 23 Figuur 1.6 De arbeidssituatie van de totale bevolking in België (1947-1999), procentuele aandelen 24 Figuur 1.7 De arbeidssituatie van de totale bevolking in België gedurende de periode 1989-2001 27 Figuur 1.8 Het matige combinatiemodel voor de arbeidsverdeling in Vlaamse bedrijven, 2001-2002 29 Figuur 1.9 Het matige combinatiemodel voor de arbeidsverdeling in Vlaamse bedrijven met minder dan 20 werknemers, 2001-2002 29 Figuur 1.10 Het matige combinatiemodel voor de arbeidsverdeling in Vlaamse bedrijven met meer dan 20 werknemers, 2001-2002 30 7

Inleiding De realisatie van een betere combinatie van het gezins- en beroepsleven is en blijft een centrale uitdaging voor de Vlaamse en federale overheid. Het raakt alle maatschappelijke actoren en gebieden: mannen en vrouwen, gezinnen, bedrijven, verenigingen en overheidsinstanties. Iedereen moet dus zijn bijdrage leveren aan de zoektocht naar oplossingen. Op het niveau van de gezinnen (en de gezinsleden) moet deze thematiek worden geplaatst binnen de omschakeling van het traditionele kostwinnersmodel naar het moderne combinatiemodel. De voorbije jaren werd het volledige combinatiemodel naar voren geschoven als een mogelijke basis voor de ontwikkeling van een geïntegreerd beleid binnen een actieve welvaartsstaat (Van Dongen, Beck & Vanhaute, 2001; Van Dongen & Danau, 2003; Van Dongen, 1993). Binnen de professionele organisaties is deze thematiek een onderdeel van de overgang van de traditionele tayloristische en fordistische benadering naar een aantal moderne managementmodellen (bv. Total Quality Management, Human Resources Management, Participative Management, Stakeholdersbenadering). Gezinnen, gezinsleden en individuen staan dagelijks voor de taak een meer harmonische en doeltreffende combinatie van het gezins- en beroepsleven te realiseren. Daarnaast willen organisaties zo goed mogelijk functioneren binnen het sterk competitieve marktsysteem. Beide actoren worden in hun zoektocht door elkaar beïnvloed. Organisaties ervaren steeds meer dat het belangrijk wordt meer aandacht te besteden aan de weerslag van het arbeidsgebeuren op de handelingsruimte van hun medewerkers in het privé- en gezinsleven. Het is evenwel de vraag of zij hiervan reeds voldoende doordrongen zijn. Misschien wordt de problematiek eerder beschouwd als een tijdelijk, conjunctureel fenomeen. Dan zullen organisaties minder geneigd zijn om op basis daarvan een permanente wijziging in het beleid door te voeren. Bovendien moet hier ook de link worden gelegd met de arbeidsmarktsituatie. In tijden van krapte op de arbeidsmarkt zijn werkgevers al sneller geneigd om in te gaan op een aantal noden van het personeel, maar tegelijk hebben ze minder speelruimte inzake de introductie van bijvoorbeeld grote deeltijdbanen. Een verbetering van de afstemming tussen beroeps- en gezinsleven piekt ook al jaren hoog op de beleidsagenda van de overheid. De verwachtingen zijn niet gering, maar het is niet altijd even duidelijk wat het beleid kan of 9

Inleiding moet doen. Het combinatiebeleid mikt immers niet alleen op een verhoging van de levenskwaliteit door middel van een meer harmonieuze verhouding van de diverse activiteiten en levenssferen. Een vlottere afstemming moet tevens bijdragen tot een verhoging van de totale activiteitsgraad, moet ouderen langer aan het werk houden, jongeren aanzetten om sneller studie en werk te combineren en tevens de stille arbeidsreserve activeren. Binnen het proces naar een democratische actieve welvaartstaat streeft de overheid bovendien naar een meer gelijke beroepsparticipatie van mannen en vrouwen, van autochtonen en allochtonen, van valide en minder valide mensen, enz. Dit dient gepaard te gaan met het aanbieden van ruimte waarin zelf kan gekozen worden voor de invulling van de tijd. In een ideale situatie kan zelf worden gekozen voor een optimale verdeling van beroepsarbeid, gezinsarbeid, sociale arbeid, persoonlijke verzorging en vrije tijd. De overheden zijn er zich van bewust dat gezinnen en organisaties moeilijkheden en drempels ondervinden om dit samen te realiseren. Het overheidsbeleid kan een positieve bijdrage leveren door meer doelmatige maatschappelijke kaders en voorzieningen aan te bieden. In dit rapport gaan we na in welke mate de Vlaamse organisaties al meestappen in een modern en doelmatig combinatiebeleid. Met andere woorden, in welke mate stellen ze de diverse faciliteiten of instrumenten van het combinatiebeleid ter beschikking van de werknemers? In welke mate streven bedrijven naar een meer gelijke positie van mannen en vrouwen? In het eerste hoofdstuk wordt eerst de benadering van het thema combinatie van beroeps- en gezinsleven toegelicht, vanuit het perspectief van individuen en gezinnen en vanuit het perspectief van organisaties. De analyse van de arbeidsorganisatie sluit zo aan bij de empirische en normatieve modellen voor gezinnen die tijdens de voorbije jaren zijn ontwikkeld en voorgesteld (Van Dongen et al., 2001, 2003). De arbeidsverdeling binnen gezinnen en binnen bedrijven vormt uiteindelijk de basis voor de werking van de arbeidsmarkt. Vervolgens wordt meer uitleg gegeven over de PASO-enquête en de Family & Business-module die werd opgenomen in de enquête van 2002. De module is grotendeels gebaseerd op de vragenlijsten van de Family & Business Audit (FBA) die de voorbije jaren werd ontwikkeld en in de toekomst een basis kan vormen voor een meer doelgericht combinatiebeleid in Vlaamse organisaties. In het tweede hoofdstuk wordt eerst kort aandacht besteed aan de doelen die Vlaamse organisaties geformuleerd hebben en aan de acties die ze hebben ondernomen op diverse beleidsdomeinen. Voor zover mogelijk en zinvol worden de resultaten vergeleken met de resultaten van de FBA-analyse bij de werknemers en met de resultaten van een Nederlands onderzoek rond dit thema. Op die manier worden de PASO-resultaten in een ruimer perspectief geplaatst en komen ze beter tot hun recht. 10

Inleiding In hoofdstukken 3 tot en met 6 wordt nagegaan in welke mate in de Vlaamse organisaties de diverse faciliteiten beschikbaar zijn voor de werknemers. Hoofdstuk 3 behandelt de mogelijkheden inzake de werktijdregeling binnen de organisaties, als de complexe samenstelling van een aantal aspecten, zoals het aantal uren per week, het aantal werkdagen, de dienstregeling per week, de glijdende werktijd. In hoofdstuk 4 komen de verlofregelingen aan bod, die voor werknemers belangrijk zijn om de nodige ruimte te bieden voor het gezins- en sociale leven. In het verlengde daarvan worden in hoofdstuk 5 enkele aspecten van de werkplaatsregeling en de werkorganisatie behandeld. Deze aspecten bepalen mee de mogelijkheden inzake de afstemming van beroeps- en gezinsleven. Hoofdstuk 6 behandelt de diverse soorten materiële en financiële voorzieningen bekeken die door organisaties (kunnen) worden aangeboden aan hun werknemers. Zij vormen vooral een aanvulling bij of een ondersteuning van de werktijdregeling en de werkorganisatie. In het laatste hoofdstuk wordt eerst een samenvatting gegeven van de analyse en worden enkele relevante conclusies getrokken. Daarna volgt de vraag hoe de overheid via haar beleidsinstrumenten kan bijdragen tot de realisatie van het gewenste toekomstmodel. Binnen het kader van het volledige combinatiemodel worden diverse beleidsperspectieven geformuleerd, die elkaar dienen te ondersteunen en te stimuleren. 11

Hoofdstuk 1 Het combinatiemodel en PASO 1.1 Combinatie van beroeps- en gezinsleven: perspectief van individuen en gezinnen De combinatie van het gezins- en beroepsleven is een centraal onderdeel van de dagelijkse leefsituatie of tijdsverdeling van mannen en vrouwen, binnen gezinnen, buurten, verenigingen, organisaties, overheidsinstanties, enz. De voorbije jaren werden diverse empirische en normatieve modellen uitgewerkt om deze thematiek zo doelmatig mogelijk te benaderen. Het resultaat daarvan was de voorstelling van het volledige combinatiemodel als een mogelijke basis voor het toekomstige beleid (Van Dongen, Beck & Vanhaute, 2001; Van Dongen et al., 2003). In dit onderdeel geven we eerste enige toelichting bij deze benadering. 1.1.1 Conceptueel kader en empirische modellen Bij de dagelijkse tijdsverdeling van mannen en vrouwen staat het portefeuilleperspectief centraal. Mannen en vrouwen streven dagelijks een aangepaste, evenwichtige portefeuille na van de diverse hoofdactiviteiten: beroepsarbeid, gezinsarbeid, sociale arbeid, opleiding/vorming, persoonlijke verzorging en vrije tijd. Die portefeuille dient de gewenste samenstelling van persoonlijke, sociale, materiële en financiële middelen op te leveren. Elke activiteit levert een specifieke combinatie van die middelen op, die op zijn beurt de input is voor andere activiteiten. Alle activiteiten zijn bijgevolg principieel even belangrijk in de dagelijkse tijdsverdeling. Ze moeten elkaar voorzien van de juiste menselijke en materiële inputelementen. De waardering van de diverse activiteiten bestaat dus altijd uit de specifieke combinatie van de diverse outputelementen. Daarnaast is er het levensloopperspectief. Tijdens de diverse fasen van de individuele levensloop verandert de samenstelling van de activiteiten en van de opbrengsten of resultaten ervan. Figuren 1.1 en 1.2 illustreren deze twee aspecten met een algemeen beeld van de individuele tijdsverdeling van Vlaamse mannen en vrouwen. 13

Hoofdstuk 1 De verdeling van de beroeps- en gezinsarbeid tussen mannen en vrouwen vertoont (nog) grote verschillen, in alle leeftijdsgroepen. Bij vrouwen vermindert het aantal uren beroepsarbeid sterk vanaf de leeftijd van 26-30 jaar (van ongeveer 30 naar 20 uur per week). Dit niveau blijft behouden bij de hogere leeftijdsgroepen. Het aantal uren ontspanning, sociale arbeid en persoonlijke verzorging verschillen maar weinig. Voor beroepsarbeid is er tevens een sterk negatief verband met het onderwijsniveau. Voor een uitvoerige analyse wordt verwezen naar Van Dongen et al. (2003). Figuur 1.1 Gemiddeld aantal uren dat Vlaamse mannen (16 tot 75 jaar) per week besteden aan de hoofdactiviteiten, naar leeftijd 168 160 140 Ontspanning Onbepaald 120 uren per week 100 80 60 40 20 Externe opvoeding Persoonlijke verzorging Gezinsarbeid Beroepsarbeid Sociale Arbeid 0 16-20 21-25 26-30 31-35 36-40 41-45 46-50 51-55 56-60 61-65 66-70 71-75 leeftijdscategorie Bron: TOR, 1999 Figuur 1.2 Gemiddeld aantal uren dat Vlaamse vrouwen (16 tot 75 jaar) per week besteden aan de hoofdactiviteiten, naar leeftijd 168 160 140 Ontspanning Onbepaald uren per week 120 100 80 60 Persoonlijke verzorging Sociale Arbeid 40 Gezinsarbeid 20 Externe opvoeding Beroepsarbeid 0 16-20 21-25 26-30 31-35 36-40 41-45 46-50 51-55 56-60 61-65 66-70 71-75 leeftijdscategorie Bron: TOR, 1999 14

Het combinatiemodel en PASO In Van Dongen et al. (2001) werden drie empirische modellen voorgesteld inzake de arbeidsverdeling van volwassen mannen en vrouwen binnen gezinnen en organisaties, op basis van een typologie van de tijdsverdeling: het sterke kostwinnersmodel van de jaren vijftig en zestig, het matige kostwinnersmodel van de jaren zeventig en tachtig en het matige of prille combinatiemodel van de jaren negentig (figuur 1.3). Tijdens de jaren vijftig en zestig kan men spreken van het sterke kostwinnersmodel, met de dominantie van het kostwinnersgezin. De meeste vrouwen hadden geen of maar een klein aandeel in de beroepsarbeid van het gezin. Beroepsactieve mannen en vrouwen besteedden meestal vijftig uur per week of meer aan hun baan (inclusief verplaatsing, onderbrekingen en overuren). Bij de uitbouw van de verzorgingsstaat werd het sterke kostwinnersgezin als leidraad genomen voor het gezins- en arbeidsmarktbeleid, met diverse faciliteiten ter ondersteuning ervan. Tijdens de periode van het matige kostwinnersmodel in de jaren zeventig en tachtig is het aandeel van de beroepsactieve mannen in de totale mannelijke bevolking vrij sterk gedaald, vooral door de toename van de groep gepensioneerden. Het aandeel van beroepsactieve vrouwen is sterk toegenomen (figuur 1.3). Dat ging gepaard met een toename van het aantal gepensioneerde vrouwen, maar vooral met een sterke daling van het aantal thuiswerkende vrouwen. In de totale bevolking is het aandeel van de beroepsactieve personen vrijwel constant gebleven sinds 1960. Deze ontwikkeling ging gepaard met een beperkte toename van de deeltijdarbeid, vooral bij vrouwen. De droom van de volledige werkgelegenheid maakte tegelijk plaats voor het spookbeeld van de werkloosheid. Die was grotendeels het gevolg van de verschuiving van de verborgen werkloosheid bij huisvrouwen naar de zichtbare werkloosheid van vooral jongere, laaggeschoolde vrouwen. In Van Dongen et al. (2003) wordt een ruime actualisering gegeven van de empirische analyse in Van Dongen et al. (2001), op basis van de tijdsbestedinggegevens van 1999 (onderzoeksgroep TOR, Vrije Universiteit Brussel) en de inkomensgegevens van 1997 (Sociaal-economisch Panel, Centrum voor Sociaal Beleid, Universiteit Antwerpen). Nagegaan wordt in welke mate deze empirische gegevens een uitdrukking zijn van het matige combinatiemodel van de periode 1990-2000 (figuur 1.3). In het verlengde daarvan wordt onderzocht welk model kan worden gebruikt als normatief toekomstmodel. 15

Hoofdstuk 1 Figuur 1.3 Drie empirische modellen voor de arbeidsverdeling binnen gezinnen 1. Verdeling van de beroepsarbeid 1950-1970 1970-1990 1990-2000 Sterk kostwinnersmodel Matig kostwinnersmodel Matig combinatiemodel asymmetrisch - mannelijk asymmetrisch - mannelijk asymmetrisch - mannelijk Uren beroepsarbeid Uren beroepsarbeid Uren beroepsarbeid Y-as: frequentie Y-as: frequentie Y-as: frequentie vrouw man man man vrouw vrouw 0 40 80 0 40 80 0 40 80 X-as: aantal uren X-as: aantal uren X-as: aantal uren Aandeel vrouw beroepsarbeid Aandeel vrouw beroepsarbeid Aandeel vrouw beroepsarbeid Y-as: frequentie Y-as: frequentie Y-as: frequentie 0% 50% 100% 0% 50% 100% 0% 50% 100% 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 X-as: gezinstypes X-as: gezinstypes X-as: gezinstypes 2. Verdeling van de gezinsarbeid 1950-1970 1970-1990 1990-2000 Sterk kostwinnersmodel Matig kostwinnersmodel Matig combinatiemodel asymmetrisch - mannelijk asymmetrisch - mannelijk asymmetrisch - mannelijk Uren gezinsarbeid Uren gezinsarbeid Uren gezinsarbeid Y-as: frequentie Y-as: frequentie Y-as: frequentie man vrouw man vrouw man vrouw 0 35 70 0 35 70 0 35 70 X-as: aantal uren X-as: aantal uren X-as: aantal uren Aandeel vrouw gezinsarbeid Aandeel vrouw gezinsarbeid Aandeel vrouw gezinsarbeid Y-as: frequentie Y-as: frequentie Y-as: frequentie 0% 50% 100% 0% 50% 100% 0% 50% 100% 7 6 5 4 3 2 1 7 6 5 4 3 2 1 7 6 5 4 3 2 1 X-as: gezinstypes X-as: gezinstypes X-as: gezinstypes Bron: Van Dongen et al., 2001, 2003 16

Het combinatiemodel en PASO 1.1.2 Conceptueel kader en empirische modellen Voor de toekomst werden diverse normatieve beleidsmodellen uitgetekend (figuur 1.4) die uitgaan van de combinatie van een aantal basiswaarden en van de feitelijke ontwikkeling die in figuur 1.3 werd voorgesteld. Bovenaan wordt de wenselijke verdeling van het aantal uren beroeps- en gezinsarbeid weergegeven voor alle potentieel beroepsactieve mannen en vrouwen (beroepsbevolking), met of zonder partner. De curve van beroepsarbeid en die van gezinsarbeid vallen hier samen en geven aan dat de verdeling van beroeps- en gezinsarbeid symmetrisch moet zijn voor de hele groep vrouwen en mannen. De vier curven zijn normatieve antwoorden op de feitelijke ongelijke verdeling van beroepsarbeid en gezinsarbeid. De middelste curven laten de wenselijke verdeling zien van het totale aantal uren beroepsarbeid en gezinsarbeid van paargezinnen in de beroepsbevolking. De curven van beroepsarbeid en gezinsarbeid vallen ook hier samen. Elk model geeft een normatief antwoord op de feitelijke ongelijke verdeling. We verwijzen hier naar de discussie in Cantillon et al. (2002) over het hoge armoederisico bij werkloze paargezinnen waar geen van beide partners een baan heeft. De curven onderaan tonen de wenselijke relatieve verdeling van de beroepsen gezinsarbeid tussen de partners van paargezinnen. Het betreft de procentuele verdeling van paargezinnen (Y-as) op basis van het relatieve aandeel van de vrouwen in de totale beroeps- en gezinsarbeid van de paargezinnen (X-as). De curven van beroepsarbeid en gezinsarbeid vallen hier eveneens samen. De gelijkheid op gezinsniveau wordt bepaald door de breedte van de curve. Een smallere curve rond het middelpunt impliceert een grotere gelijkheid binnen de gezinnen. De curve geeft dus de verdeling weer van de diverse gezinstypes: van het mannelijke sterke kostwinnersgezin links over het volledige combinatiegezin in het midden tot het vrouwelijke sterke kostwinnersgezin rechts (Van Dongen et al., 2001, 2003). Ten aanzien van het project van de democratische, actieve welvaartsstaat (Vandenbroucke, 2000) werd/wordt het volledige combinatiemodel als het meest relevante model naar voren geschoven (Van Dongen et al., 2001, 2003). Normatief gezien is het volledige combinatiemodel immers gericht op een evenwicht tussen de basiswaarden: voldoende vrije keuze, voldoende gelijkheid, voldoende solidariteit met afhankelijke personen en voldoende efficiëntie. Deze worden vertaald naar de dagelijkse leefsituatie van mannen en vrouwen, meer specifiek de combinatie van beroeps- en gezinsarbeid. Bovendien sluit het model ook het meest aan bij de feitelijke ontwikkeling van de voorbije decennia (figuur 1.3). 17

Hoofdstuk 1 Figuur 1.4 Symmetrisch Symmetrisch Symmetrisch Symmetrisch sterk combinatiemodel volledig combinatiemodel matig combinatiemodel zwak combinatiemodel Uren beroeps- en gezinsarbeid Uren beroeps- en gezinsarbeid Uren beroeps- en gezinsarbeid Uren beroeps- en gezinsarbeid mannen en vrouwen mannen en vrouwen mannen en vrouwen mannen en vrouwen Y-as: frequentie Y-as: frequentie Y-as: frequentie Y-as: frequentie 0 35 70 0 35 70 0 35 70 0 35 70 X-as: aantal uren X-as: aantal uren X-as: aantal uren X-as: aantal uren Uren beroeps- en gezinsarbeid Uren beroeps- en gezinsarbeid Uren beroeps- en gezinsarbeid Uren beroeps- en gezinsarbeid paargezinnen paargezinnen paargezinnen paargezinnen Y-as: frequentie Y-as: frequentie Y-as: frequentie Y-as: frequentie beroeps- arbeid gezinsarbeid Symmetrische toekomstmodellen voor de verdeling van beroeps- en gezinsarbeid beroeps- arbeid gezinsarbeid 30 70 110 30 70 110 30 70 110 30 70 110 X-as: aantal uren X-as: aantal uren X-as: aantal uren X-as: aantal uren Aandeel vrouw en man Aandeel vrouw en man Aandeel vrouw en man Aandeel vrouw en man paargezinnen paargezinnen paargezinnen paargezinnen Y-as: frequentie Y-as: frequentie Y-as: frequentie Y-as: frequentie 0% 50% 100% 0% 50% 100% 0% 50% 100% 0% 50% 100% 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 X-as: gezinstypes X-as: gezinstypes X-as: gezinstypes X-as: gezinstypes Bron: Van Dongen et al., 2003 Het uitgangspunt van het volledige combinatiemodel is dat zoveel mogelijk mannen en vrouwen tijdens hun levensloop beroeps- en gezinsarbeid (en de andere activiteiten) evenwichtig kunnen combineren. Mannen en vrouwen moeten in de diverse levensfasen voldoende tijd kunnen besteden aan de diverse activiteiten. Belangrijk is dat in dit model een gemiddelde, normale volwaardige betrekking ongeveer 32 uur per week bedraagt, of ongeveer 35 uur inclusief verplaatsing en overuren. Rond die norm liggen dan alle banen verdeeld, van zeer kleine baantjes tot zeer grote banen van maximaal 70 uur per week. De klokcurve impliceert dat de banen minder voorkomen naarmate het aantal uren meer afwijkt van de norm. Daarbij wordt een gezond evenwicht nagestreefd tussen de persoonlijke, sociale, materiële en financiële opbrengsten. Het model impliceert dat voldoende individuele vrijheid samengaat met een voldoende gelijke verdeling onder mannen en vrouwen. Bovendien moeten voldoende mannen en vrouwen voldoende beroepsarbeid presteren gedu- 18

Het combinatiemodel en PASO rende een voldoende lange periode, zodat ze voor zichzelf een behoorlijk welvaartsniveau kunnen realiseren en zodat tegelijk de overheid over voldoende middelen beschikt om te investeren in afhankelijke personen (kinderen, gehandicapten en langdurig zieken, ouderen, personen met onvoldoende opleiding, enz.). Het model biedt de mogelijkheid om tijdens bepaalde levensfasen de tijdsverdeling aan te passen aan de persoonlijke noden, bijvoorbeeld het aantal uren beroepsarbeid verminderen. Het impliceert ook dat zorg binnen het gezin wordt gecombineerd met externe zorgverlening, vanuit het zoeken naar een eigen balans. De onderliggende voorwaarde is dat het individu vanuit zijn persoonlijke voorkeuren beschikt over voldoende handelingsalternatieven en voldoende doelgericht het eigen welzijn kan nastreven. In Nederland werd een analoge benadering ontwikkeld, onder de noemer van het combinatiescenario (Commissie Dagindeling, 1998; Grift et al., 1999; Van Hoof, 2001). In dit scenario wordt de grote deeltijdbaan van 30 à 32 uur als toekomstnorm vooropgesteld. Hierbij wordt de leeftijdsintegratie als alternatief naar voren geschoven voor de leeftijdsdifferentiatie: een levensloop zonder duidelijke grenzen tussen opleiding, werk en vrije tijd, en waarbij de tijd besteed aan deze activiteiten meer gespreid wordt over de loopbaan en de levenscyclus. De achterliggende redenering is dat iemand die de band met zijn loopbaan in bepaalde periodes losser kan maken om ze in andere periodes te verstrakken, minder geneigd zal zijn om die band vroegtijdig door te knippen. 1.2 Combinatie van beroeps- en gezinsleven: perspectief van de organisaties Organisaties zijn de laatste jaren sterk van karakter veranderd. De internationale concurrentie neemt toe, technologische ontwikkelingen volgen elkaar in een snel tempo op en de consument wordt veeleisender. Om in de snel veranderde markt overeind te blijven, moeten organisaties alert zijn voor de noodzakelijke vernieuwing van hun producten en diensten om in te spelen op de wensen van de klanten, voor de investeringen in nieuwe technologie, voor het betreden van nieuwe markten en voor de noodzakelijke vernieuwingen in de dagelijkse arbeidsorganisatie. Flexibilisering van de arbeid of het arbeidsproces is daarbij een belangrijk instrument. Flexibilisering was tot nu toe in de eerste plaats een managementstrategie: de verhoging van het vermogen om de inzet van mensen en middelen aan te passen aan wisselende omstandigheden. Daarnaast staan organisaties voor de grote uitdaging om de flexibilisering van de arbeid ook in te vullen ten behoeve van de werknemer. Dit impliceert dat organisaties voldoende aansluiting moeten binden bij de nieuwe opvattingen over de dagelijkse combinatie van het beroeps- en gezinsleven. In dit kader wordt meer en meer een stakeholdersbenadering gezien als een sleutel om de arbeidsorganisatie te herzien vanuit een ruim diversiteitperspectief (niet alleen het vrouw/man verschil) en een ruim perspectief van gelijke 19

Hoofdstuk 1 kansen voor de werknemers. De benadering impliceert dat bij de aanpassing van het arbeidsproces wordt uitgegaan van de belangen van al de betrokken actoren. Deze benadering is naar onze mening in grote mate compatibel met het voorgestelde combinatiemodel, toegepast op organisaties (Van Dongen et al., 2001). Cruciaal hierbij is dat verschillende actoren in een organisatie hun eigen visies, meningen en behoeften hebben en dat het van primordiaal belang is om deze goed in kaart te brengen alvorens tot actie over te gaan. In dit onderdeel wordt daarom bondig de betekenis van het combinatiemodel voor organisaties toegelicht. Zoals voor gezinnen kan men een aantal empirische en normatieve bedrijfsmodellen worden geconstrueerd, uitgaande van een eenvoudige typologie op basis van het relatieve aantal mannen en vrouwen binnen het bedrijf (aantal personen of VTE s). De bedrijfsmodellen kunnen dan worden geplaatst tegenover de gezinsmodellen. De confrontatie van deze modellen leidt dan op zijn beurt tot een model van de arbeidsmarkt, vanuit de dagelijkse leefsituatie of arbeidsverdeling op microniveau. In het volgende onderdeel wordt de historische ontwikkeling van de arbeidsorganisatie in bedrijven behandeld, uitgaande van enkele empirische modellen. Op basis daarvan worden vervolgens enkele normatieve toekomstmodellen voorgesteld, naar analogie van de toekomstmodellen voor gezinnen. 1.2.1 Feitelijke ontwikkeling van de arbeidsorganisatie binnen de bedrijven en van de arbeidsmarkt 1.2.1.1 Opkomst van het kostwinnersmodel in de periode 1800-1950 Tot op het einde van de achttiende eeuw bestond er binnen de gezinnen en de bedrijven een vrij grote gelijkheid tussen mannen en vrouwen inzake hun productieve bijdrage. Mannen en vrouwen, kinderen en volwassenen moesten actief bijdragen tot het totale inkomen van het gezin. Er moest samen zeer hard worden gewerkt om te kunnen overleven. Door de actieve participatie van vrouwen in het totale arbeids- of overlevingsproces van het gezin en hun directe omgeving, hadden ze ook een relatief sterke en stabiele positie ten aanzien van de mannen binnen de vele kleine bedrijven (Sullerot, 1979). Vanaf het begin van de negentiende eeuw werden gehuwde moeders evenwel meer en meer uit het arbeidscircuit gestoten en doorverwezen naar het huishouden, in de enge zin van het woord. Dit was verbonden met de toenemende scheiding van de taken binnen en buiten het huishouden en met het opkomende kostwinnersgezin vanuit de heersende elites. Hierdoor kwam de nadruk te liggen op het kerngezin van vader, moeder en kinderen en kregen vrouwen of moeders het gezinswerk toebedeeld. De druk op de kleine agrarische en ambachtelijke (gezins)bedrijfjes werd met de jaren groter, met als gevolg dat meer gezinnen niet langer konden rondkomen en naar de steden 20

Het combinatiemodel en PASO trokken op zoek naar werk in de nieuwe fabrieken (Lis, 1984; Sullerot, 1979; Van Dongen, 1993). De tweede helft van de negentiende eeuw en de eerste helft van de twintigste eeuw zijn gekenmerkt door een positieve wisselwerking tussen de langzame opkomst van het kostwinnersmodel en de veranderingen in de arbeidsorganisatie binnen de bedrijven. Tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw was er de definitieve doorbraak van de fabrieksnijverheid in het industriële kapitalisme van West-Europa. De klemtoon lag daarbij op de ruimtelijke concentratie, de technologische versnelling, de loonarbeid, de privé-eigendom en de hiërarchische organisatievorm. Hoewel de industrie slechts geleidelijk de bestaande vormen van arbeidsverdeling en arbeidsorganisatie onder druk zette en uitstootte, was het proces irreversibel. De toenemende spanning tussen werknemers en werkgevers vormde de basis van het eerste georganiseerde arbeidersverzet. De vakbewegingen konden via hun actie stap voor stap verbeteringen van de werk- en levensomstandigheden afdwingen. Tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw staat de opkomst van het taylorstelsel in de nijverheid centraal. Dat stelsel was vooral gebaseerd op de systematische verhoging van de arbeidsspecialisatie, met de klemtoon op standaardisatie, scheiding van de diverse onderdelen van het productieproces en ongelijke beloning. Daarna volgde het fordisme dat voortbouwde op het taylorisme maar bijkomend de klemtoon legde op grootschaligheid, de ontkoppeling van eigendom en beheer en op de koppeling van massaproductie en massaconsumptie. De opkomst van het fordisme ging gepaard met een systematische uitstoot van vrouwen uit de officiële arbeidsmarkt. Dit proces werd cultureel en ideologisch gelegitimeerd vanuit de toenemende dominantie van het kostwinnersgezin. Vrouwen werden meer een reserve voor de arbeidsmarkt en hun eventuele beroepsparticipatie was vooral gericht op een (tijdelijk) extra inkomen voor het gezin. De groeiende groep huisvrouwen vormde in toenemende mate een sociale, organisatorische en ideologische buffer voor de diverse combinatieproblemen binnen gezinnen en bedrijven. Vooral gehuwde vrouwen verdwenen stap voor stap uit de diverse soorten bedrijven. Zij die nog actief bleven op de arbeidsmarkt, kwamen meer terecht in de minder stabiele sectoren of bedrijven, met lagere lonen, met weinig promotie- of opleidingsvooruitzichten en met een hoog werkloosheidsrisico. Binnen de bedrijfswereld nam de sectorale, professionele, functionele en loonsegregatie tussen mannen en vrouwen toe. De gezamenlijke opkomst van het kostwinnersgezin en de fordistische bedrijfsorganisatie impliceert een langzame maar zekere vermindering van de druk binnen de arbeidsmarkt. Naarmate bedrijven aan mannen vastere banen, hogere lonen en betere werkomstandigheden konden bieden, werden meer vrouwen gestimuleerd om zich uit de arbeidsmarkt terug te trekken. Naarmate gezinnen het kostwinnersgezin als nieuwe norm aanvaardden, kregen 21

Hoofdstuk 1 bedrijven het gemakkelijker om de fordistische arbeidsorganisatie door te voeren. De bedrijven werden zo in grote mate ontslagen van de verantwoordelijkheid ten aanzien van de dagelijkse problemen met de combinatie van beroeps- en gezinsleven. Deze problemen konden grotendeels worden afgewenteld op de gezinnen zelf, meer specifiek op de huisvrouwen. 1.2.1.2 Empirische modellen voor de arbeidsorganisatie tijdens de periode 1950-2000 Figuur 1.5 geeft voor de periode 1950-2000 drie hypothetische modellen weer die in Van Dongen, Beck & Vanhaute (2001) werden voorgesteld op basis van de algemene beschikbare gegevens. Wegens gebrek aan empirische gegevens op bedrijfsniveau, was het immers niet mogelijk correcte empirische bedrijfsmodellen te maken. Het bovenste gedeelte over het aantal uren beroepsarbeid van mannen en vrouwen is hetzelfde als in de gezinsmodellen. Het onderste gedeelte geeft de verdeling weer van de bedrijfstypes (Y-as) op basis van het relatief aandeel van vrouwen in het totale personeelsbestand van de bedrijven (X-as). We geven kort toelichting bij de drie modellen. 1.2.1.3 Periode van het sterke kostwinnersmodel en het sterk mannelijke bedrijfsmodel: 1950-1970 In Europa is vooral na de tweede wereldoorlog het fordisme tot bloei gekomen tijdens de periode van het sterke kostwinnersmodel. In figuur 1.5 wordt het fordistisch model van die periode beschreven als het sterk mannelijke bedrijfsmodel. Daarbij zijn de sterk mannelijke bedrijven zeer dominant maar er is tegelijk een vrij grote groep van sterk vrouwelijke bedrijven (onderste gedeelte van de curve). Het model is dus gekenmerkt door een sterke bedrijfsgebonden segregatie tussen mannen en vrouwen. Figuur 1.7 geeft bijkomende empirische ondersteuning voor de beschrijving van deze periode. De tandem van fordistische arbeidsverhoudingen en het kostwinnersmodel is in de Westerse landen tot stand gekomen binnen de maatschappelijke context van snelle internationalisering, schaalvergroting van bedrijven, groeiend belang van het financieringswezen binnen de bedrijfswereld, permanente versnelde technologische vernieuwingen en sterke economische groei, gekoppeld aan hogere lonen en uitbreiding van de welvaart. Dit ging gepaard met de toenemende participatie en integratie van de nationale overheid in de arbeidsverdeling en de ontwikkeling van een uitgebreid netwerk van sociale zekerheid om tegemoet te komen aan de noden en risico s van de werknemers. Met enige decennia vertraging wordt het fordistisch systeem in diverse gradiënten ook toegepast in kleinere bedrijven en overheidsbesturen. 22

Het combinatiemodel en PASO Figuur 1.5 Drie hypothetische modellen voor de arbeidsverdeling in bedrijven 1950-1970 1970-1990 1990-2000 Sterk kostwinnersmodel Matig kostwinnersmodel Matig combinatiemodel Sterk mannelijk Vrij sterk mannelijk Matig mannelijk bedrijfsmodel bedrijfsmodel bedrijfsmodel Sterk fordisme Vrij sterk fordisme Matig fordisme Uren beroepsarbeid Uren beroepsarbeid Uren beroepsarbeid Y-as: frequentie Y-as: frequentie Y-as: frequentie vrouwen mannen mannen mannen vrouwen vrouwen 0 40 80 0 40 80 0 40 80 X-as: aantal uren X-as: aantal uren X-as: aantal uren Aandeel vrouw arbeidsvolume Aandeel vrouw arbeidsvolume Aandeel vrouw arbeidsvolume Y-as: frequentie Y-as: frequentie Y-as: frequentie 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 X-as: bedrijfstypes X-as: bedrijfstypes X-as: bedrijfstypes Essentiële kenmerken van het fordisme zijn: sterke splitsing van arbeidstaken en de onderwerping van de menselijke arbeid aan de lopende band met veel controle, sterk hiërarchische organisatiestructuur, een verregaande of eenzijdige opleiding van de arbeidskrachten. Dit gaat gepaard met een grotere aandacht voor de invloed van arbeidsomstandigheden op de productiviteit, de opkomst van sterke vakbonden, die sociale vrede kunnen ruilen tegen betere arbeidsvoorwaarden. Het systeem bood de mogelijkheid om via een geleid personeelsbeleid tegemoet te komen aan een aantal eisen van de werknemers: vaste werkuren, vaste en hogere functielonen, werving en selectie op basis van functie- en competentieanalyse, opleiding en vorming, vaste arbeidstijden en arbeidsduur, enz. Het fordisme legde zo de basis voor het traditionele personeelsbeleid dat tot de jaren tachtig zou standhouden. De combinatie van de fordistische bedrijfsorganisatie, het sterke kostwinnersmodel en de geregelde en gesegmenteerde arbeidsmarkt, binnen de naoorlogse verzorgingsstaat, bood op het eerste gezicht een geschikte oplossing voor de diverse combinatieproblemen binnen gezinnen en bedrijven. De problemen werden evenwel grotendeels afgewenteld op de grote groep huisvrouwen. Zij vormde de ideologische, sociale en organisatorische buffer voor de mannelijke kostwinners en de mannelijke bedrijfswereld. Op die manier werd de (problematische gezinsdimensie) grotendeels omzeild en/of uitgesloten. Figuur 1.5 suggereert dat er tijdens deze periode zeer veel sterk mannelijke bedrijven waren, binnen sterk mannelijke sectoren. In deze bedrijven werken 23

Hoofdstuk 1 vooral mannelijke werknemers, met een relatief hoge kwalificatie en vergoeding, betere arbeidsomstandigheden. Het bestuur van de bedrijven is exclusief mannelijk. De weinige vrouwen in deze bedrijven hebben een lagere functie, oefenen vooral uitvoerende, ondergeschikte functies uit voor een lagere vergoeding. Het gevolg was dat deze functies meer en meer als typisch vrouwelijk werden beschouwd. Aan de andere kant was er ook een aanzienlijk aantal sterk vrouwelijke bedrijven binnen vrouwelijke sectoren, met vooral vrouwelijke werkkrachten in laaggekwalificeerde functies, met lage vergoeding. Het bestuur en de hogere functies binnen deze bedrijven waren evenwel vooral in handen van mannen. Het aantal bedrijven met een meer gelijk aandeel van mannen en vrouwen in het arbeidsvolume was vrij beperkt. Bedrijven met een vrij gelijk aandeel van mannen en vrouwen in het arbeidsvolume en bovendien een meer gelijke verdeling van functies en inkomen waren zeer zeldzaam. Door de grote groep huisvrouwen buiten de beroepswereld te sluiten (ook in de officiële nationale en internationale statistieken) kreeg de arbeidsmarkt in de jaren zestig een zeer positief gelaat: volledige werkgelegenheid binnen een sterk groeiende economie. Die arbeidsmarkt was gekenmerkt door een groot reserveleger van vrouwelijke arbeidskrachten en door een sterke geslachts- en opleidingsgebonden segregatie. Bovendien was het hele systeem gebaseerd op een uitgebreid financieel ondersteuningsbeleid ten voordele van de kostwinnersgezinnen en de mannelijke bedrijven. De omvangrijke maatschappelijke kosten van dat beleid stonden maar weinig ter discussie. In de periode 1950-1970 was het aantal werkloze huisvrouwen zeer groot terwijl het aantal officieel erkende werklozen zeer laag was (figuur 1.6). Figuur 1.6 De arbeidssituatie van de totale bevolking in België (1947-1999), procentuele aandelen 100% 90% Andere 80% 70% Scholieren en studenten 60% Gepensioneerden 50% 40% Thuiswerkenden 30% 20% 10% 0% 1947 1960 1970 1980 1990 2000 2001 1947 1960 1970 1980 1990 2000 2001 Mannen Vrouwen Totaal Bron: NIS, bewerking CBGS en Steunpunt WAV 1947 1960 1970 1980 1990 2000 2001 Werkzoekenden Beroepsactieven 24

Het combinatiemodel en PASO 1.2.1.4 De periode van het matige kostwinnersmodel en het vrij sterk mannelijke bedrijfsmodel: 1970-1990 Tijdens de periode van het matige kostwinnersmodel (1970-1990) is het aandeel van de beroepsactieve mannen in de totale mannelijke bevolking vrij sterk gedaald, terwijl het aandeel van beroepsactieve vrouwen sterk is toegenomen (figuur 1.6). Dat ging gepaard met een toename van de groep gepensioneerden, maar vooral met een sterke daling van het aantal huisvrouwen. In de totale bevolking is het aandeel van de beroepsactieve personen vrijwel constant gebleven sinds 1960. Deze ontwikkeling ging gepaard met een toename van de deeltijdse arbeid, vooral bij vrouwen. Dit liep samen met wijzigingen in de arbeidsorganisatie en de functies van mannen en vrouwen binnen de bedrijven. Het succesvolle fordisme is op grote schaal toegepast maar wordt meer en meer aangetast door een samenloop van (nieuwe) maatschappelijke ontwikkelingen: de toenemende participatie van vrouwen, de verzadiging van de afzetmarkten voor de traditionele industrie, de technologische ontwikkelingen, de omschakeling naar een diensteneconomie, de toenemende fiscale en parafiscale druk (op menselijke arbeid), de mondialisering van de economie. Figuur 1.5 geeft het vrij sterke fordistische of het vrij sterk mannelijke bedrijfsmodel weer. Op bedrijfsniveau blijft de segregatie tussen mannen en vrouwen naar sector, beroep, functieniveau en vergoeding nog groot. Het aantal sterk mannelijke bedrijven is afgenomen, ten voordele van het aantal sterk vrouwelijke bedrijven en het aantal combinatiebedrijven met een meer gelijk aandeel van mannen en vrouwen in het arbeidsvolume. Vrouwen nemen vooral in de combinatiebedrijven meer middenfuncties in, zodat ook de gemiddelde inkomenskloof afneemt. Toch verwerven ze nog maar zelden hoge functies. De mythe van de volledige werkgelegenheid maakte vanaf het begin van de jaren zeventig plaats voor het spookbeeld van de werkloosheid, in al zijn vormen en gradaties (figuur 1.6). Een groot deel ervan was het gevolg van de systematische verschuiving van de enorme verborgen werkloosheid bij huisvrouwen naar de zichtbare werkloosheid van vooral jongere vrouwen die zich steeds meer op de arbeidsmarkt aanboden. De hogere en meer continue beroepsparticipatie bij vrouwen ging gepaard met een toename van de deeltijdse arbeid, met een toenemende flexibilisering van de arbeidstijden en met een verzwakking van de groep huisvrouwen als organisatorische buffer. Het gevolg is dat meer gezinnen en bedrijven worden geconfronteerd met (nieuwe) problemen inzake de combinatie van het gezins- en het beroepsleven. De nieuwe golf van flexibilisering van de jaren tachtig was een logisch onderdeel van de maatschappelijke ontwikkeling, maar met een ambivalente uitwerking. In de eerste fase was vooral de negatieve uitwerking dominant, namelijk dat werknemers zich weer strikter en eenzijdiger moeten aanpassen aan het technisch en financieel kapitaal. Die negatieve flexibilisering komt veel meer terecht op de schouders van vrouwen, van laaggeschoolden en van kansarmen in het alge- 25

Hoofdstuk 1 meen. Ten gronde biedt die flexibilisering geen oplossing voor de centrale problemen van de bedrijven en de gezinnen, maar drijft ze de problemen alleen op de spits. In een tweede fase kwam er onder invloed van de concrete ervaringen van werknemers en van nieuwe bedrijfstheorieën (Human Resource Management, Total Quality Management, Participatief Management, enz.) iets meer ruimte voor vormen van flexibilisering die ook tegemoet komen aan noden van het personeel. Toch is er van een aangepaste vrouwvriendelijke en gezinsvriendelijke arbeidsorganisatie nog niet veel sprake. Tijdens de periode van het kostwinnersmodel ontbrak immers bij de bedrijven grotendeels de permanente drijfveer en noodzaak om rekening te houden met de gezinssituatie van de werknemers. Binnen die context waren de combinatieproblemen immers nog grotendeels verborgen binnen de kostwinnersgezinnen en werden in dat opzicht veeleer gezien als luxeproblemen van de kleinere groep tweeverdienerof combinatiegezinnen. 1.2.1.5 De periode van het matige combinatiemodel en het matig mannelijke bedrijfsmodel: 1990-2003 Tijdens het matige combinatiemodel van de jaren negentig wordt het veranderingsproces in de arbeidsmarkt en de arbeidsorganisatie stapsgewijs voortgezet. Figuur 1.6 laat zien dat het aandeel van de beroepsactieve mannen in de totale mannelijke bevolking niet langer daalt en vanaf 1997 weer lichtjes stijgt. Dit gaat wel gepaard met een toename van de groep gepensioneerde mannen. Het aandeel van de beroepsactieve en gepensioneerde vrouwen blijft toenemen, terwijl dat van de thuiswerkende vrouwen blijft dalen. De stijging van het aantal beroepsactieve vrouwen valt vooral samen met een toename van het aantal deeltijds werkende vrouwen (Glorieux et al., 2003; Steunpunt WAV, 2002; Van Dongen et al., 2001, 2003). Het resultaat is dat het aandeel van de beroepsactieve mannen en vrouwen in de totale bevolking (totale activiteitsgraad) tijdens de voorbije jaren weer is toegenomen (figuur 1.7). De totale afhankelijkheidsgraad, dit wil zeggen de verhouding van het aantal afhankelijke beroepsinactieve personen tot het aantal beroepsactieve personen, is dus verminderd. De werkgelegenheid is in absolute cijfers vrij sterk toegenomen. In relatieve cijfers is de toename evenwel beperkt. De participatiegraad is bij mannen de voorbije jaren weer lichtjes toegenomen. Bij vrouwen is de toename nog groter dan tijdens de voorbije decennia. De totale werkloosheid (thuiswerkende en werkzoekende mannen en vrouwen) is bijgevolg verder afgenomen. Figuur 1.5 verbindt het matige asymmetrische combinatiemodel van gezinnen met het matige fordisme of het matig mannelijke bedrijfsmodel. Voor bedrijven kan men dan spreken van een matig combinatiemodel. Op bedrijfsniveau is de segregatie tussen mannen en vrouwen naar sector, beroep, functieniveau en 26

Het combinatiemodel en PASO vergoeding verder verminderd, maar ze blijft nog vrij groot. Het aantal sterk mannelijke bedrijven blijft afnemen, vooral ten voordele van het aantal matige en sterke combinatiebedrijven. Bovendien nemen vrouwen stap voor stap meer hogere functies in binnen deze bedrijven. Het gevolg is dat de inkomenskloof iets verder wordt gedicht. Figuur 1.7 De arbeidssituatie van de totale bevolking in België gedurende de periode 1989-2001 100% 90% Andere 80% 70% Scholieren en studenten 60% Gepensioneerden 50% 40% Thuiswerkenden 30% 20% 10% Werkzoekenden Beroepsactieven 0% 1989 1991 1993 1995 1997 1999 2001 1989 1991 1993 1995 1997 1999 2001 1989 1991 1993 1995 1997 1999 2001 Mannen Vrouwen Totaal Bron: NIS, bewerking CBGS en Steunpunt WAV Inzake arbeidsorganisatie komt er meer ruimte voor nieuwe vormen van teamwerk en participatie op de werkvloer, voor nieuwe vormen van communicatie tussen de medewerkers onderling en tussen de diverse geledingen van de organisatie, en voor een nieuwe, meer horizontale invulling van het leiderschap. Dit alles gaat gepaard met het zoeken naar nieuwe en doelmatige beloningssystemen die gericht zijn op zekerheid, initiatiefzin en verantwoordelijkheid. Hierbij moet rekening worden gehouden met het toenemende belang van het beheer van de competenties van werknemers binnen bedrijven, gekoppeld aan de differentiatie van hun werktijdregeling. Het toenemend aantal combinatiegezinnen en de toenemende diversiteit binnen die groep vragen om een differentiatie van de aangeboden banen in voor het aantal uren en de werktijdregeling. Maar ook de bedrijven hebben binnen het competitieve marktsysteem een groeiende behoefte aan meer flexibele of gedifferentieerde werktijden om de arbeidskrachten zo optimaal mogelijk in te zetten. In die omstandigheden krijgen meer en meer bedrijven oog voor de nieuwe noden en eisen inzake de combinatie van gezins- en beroepsleven en bijgevolg voor de noodzaak van een meer vrouw- en gezinsvriendelijke arbeidsorganisatie. Zo werd bij de casestudies van de Family & Business 27