Hoofdstuk 24 VOORZORGSMAATREGELEN VOOR TANKER EN TERMINAL GEDURENDE OVERSLAGWERKZAAMHEDEN Dit hoofdstuk biedt een leidraad voor voorzorgsmaatregelen die in acht moeten worden genomen op zowel tankers als aan de wal bij overslagwerkzaamheden, ballasten, bunkeren, tankreiniging, ontgassen en zuiveringswerkzaamheden in de haven. Het elimineren van brand- en explosierisico is van groots belang. De gevaren door roken, kombuizen, elektrische apparatuur en andere potentiële ontstekingsbronnen worden in hoofdstuk 4 beschreven, welke moet worden geraadpleegd. Gedetailleerde informatie over uitrusting en werkzaamheden die voornamelijk betrekking hebben op de tanker of de terminal, komt in de delen 2 resp. 3 van deze leidraad aan bod. 24.1 Externe openingen in bemanningsverblijven en machinekamers Een tankeraccommodatie en machineruimten bevatten uitrustingen die niet geschikt zijn voor gebruik in een ontvlambare omgeving. Het is daarom belangrijk dat vluchtige ladingsdampen uit de buurt van deze ruimten worden gehouden. Tijdens het laden, lossen, ontgassen, reinigen van de tank en zuiveringswerkzaamheden, moeten alle buitendeuren, patrijspoorten en soortgelijke openingen op de tanker worden gesloten. Een hordeur kan niet worden beschouwd als een veilig alternatief voor een buitendeur. Extra deuren en patrijspoorten moeten onder bijzondere omstandigheden of vanwege structurele eigenschappen van de tanker eventueel worden gesloten. Editie 1-2010 CCR/OCIMF 2010 Pagina 335
Als buitendeuren moeten worden geopend voor toegang, moeten ze na gebruik onmiddellijk worden gesloten. Waar mogelijk moet een enkele deur worden gebruikt als werktoegang. Deuren die gesloten moeten blijven, dienen duidelijk te worden gemarkeerd. Deuren moeten normaliter niet worden afgesloten. Er moeten uit veiligheidsoverwegingen echter maatregelen worden genomen om onbevoegde toegang te voorkomen en om er tegelijkertijd voor te zorgen dat er vluchtmogelijkheden zijn voor het personeel binnen. Hoewel het minder comfortabel kan zijn voor het personeel in de accommodatie die volledig gesloten is tijdens werkzaamheden met hoge temperaturen en luchtvochtigheid, moet dit ongemak in het belang van de veiligheid worden geaccepteerd. 24.2 Airconditioning en ventilatiesystemen Op tankers met airconditioningunits, is het essentieel dat de accommodatie op overdruk wordt gehouden om het binnenstromen van ladingsdampen te voorkomen. Luchtinlaten voor airconditioningsunits worden normaliter in een veilige omgeving geplaatst en dampen zullen onder normale omstandigheden niet worden aangezogen in de accomodaties. Een overdruk wordt uitsluitend gehandhaafd indien het airconditioningsysteem werkt met de open luchtinlaten en alle toegangsdeuren gesloten blijven, behalve voor tijdelijke ingang of uitgang. Het systeem mag niet worden bediend met volledig gesloten inlaten en 100% recirculatiemodus, omdat de werking van de afzuigventilatoren in de kombuizen en sanitaire inrichtingen de atmosferische druk in de accommodatie verlaagt tot minder dan de omgevingsdruk die buiten heerst. Het is bevorderlijk een gasdetectiesysteem en/of alarmsysteem op de inlaat van de airconditioning te hebben. In het geval dat koolwaterstofdampen aanwezig zijn op de inlaten, moet het ventilatiesysteem worden uitgeschakeld en de overdracht van lading opgeschort worden tot het moment dat de omringende atmosfeer vrij is van koolwaterstofdampen. Dezelfde principes van overdruk en gasdetectie zijn van toepassing op tankers die alternatieve airconditioningsystemen hebben of waar extra eenheden zijn aangebracht. De belangrijkste overweging in alle gevallen is dat koolwaterstofdampen niet in de accommodaties mogen binnendringen. Extern geplaatste airconditioningeenheden mogen niet worden gebruikt tijdens één van de genoemde handelingen in paragraaf 24.1, tenzij deze zich ofwel in veilige omgevingen bevinden of gecertificeerd zijn voor veilig gebruik bij ontvlambare dampen. Op tankers die afhankelijk zijn van natuurlijke ventilatie, moeten de ventilatiekokers getrimd blijven om het binnendringen van dampen te voorkomen. Als ventilatiekokers zo zijn geplaatst, dat dampen onafhankelijk van de richting waarin ze getrimd zijn kunnen binnendringen, moeten deze afgedekt, afgedicht of gesloten worden. Editie 1-2010 CCR/OCIMF 2010 Pagina 336
24.3 Openingen in ladingtanks 24.3.1 Ladingtankluiken 1 Bij het behandelen van vluchtige producten en het laden van niet-vluchtige producten in tanks met koolwaterstofhoudende of chemische dampen, moeten alle ladingtankluiken worden gesloten en vastgezet. Ladingtankluiken of luikhoofden moet duidelijk worden gemerkt met een nummer en de locatie (bakboord, midden of stuurboord) van de desbetreffende tank. Tankopeningen van ladingtanks die niet gasvrij zijn moeten gesloten blijven, tenzij ontgassing en/of decompressie wordt uitgevoerd. 24.3.2 Inspectie- en ullagepoorten 1 Tijdens overslag- of ballastwerkzaamheden zoals bedoeld is in paragraaf 24.1, moeten inspectie- en ullagepoorten gesloten blijven, tenzij deze geopend moeten zijn voor meting en bemonstering en overeengekomen tussen de tanker en de terminal. Wanneer vanwege het systeemdesign inspectie- of ullagepoorten moeten worden geopend voor ventilatie, moeten de openingen worden beschermd door een vlamkerend rooster die voor korte tijd verwijderd/geopend kan worden tijdens de vrije ruimte meting, inspectie, peilmeting en bemonstering. Deze vlamkerende roosters moeten goed passen, schoon en in goede toestand worden gehouden. 24.3.3 Ladingtankventilatieopeningen 1 Het ladingtankventilatiesysteem moet op de desbetreffende werking worden afgesteld. Hogesnelheidsventilatieopeningen moeten worden afgesteld op werkingsstand om een hoge uittreedsnelheid van geventileerd gas mogelijk te maken. Wanneer vluchtige lading wordt geladen in tanks die aangesloten zijn op een ventilatiesysteem dat tevens wordt gebruikt voor tanks waarin niet-vluchtige lading wordt geladen, moet bijzondere aandacht worden besteed aan de instelling van de over-/ onderdrukkleppen en het bijbehorende ventilatiesysteem, met inbegrip van elk inertgassysteem, om te voorkomen dat ontvlambare en/of giftige dampen in de tanks, die worden geladen met niet-vluchtige lading, terechtkomen. Wanneer tanks geïsoleerd zijn om onderlinge verontreiniging te voorkomen, moet er rekening worden gehouden dat er zuurstof in de tank kan komen als gevolg van drukvariaties bij overdracht en moeten er maatregelen worden gepland om de inerte toestand voorafgaand aan de overdracht te herstellen. 24.3.4 Tankreinigingsopeningen 1 Tijdens het reinigen of ontgassen van tanks, mogen tankreinigingsafdekplaten alleen worden verwijderd van de tanks waar de reinigingswerkzaamheden worden uitgevoerd en moeten onmiddellijk na de reiniging worden aangebracht. Alle openingen in het dek moeten worden afgedekt door roosters. Andere tankreinigingsafdekking kan ter voorbereiding worden losgemaakt, maar moet in een volledig gesloten stand worden gehouden. 1 De internationale of nationale wetgevingen voor gevaarlijke goederen moeten in acht worden genomen. Editie 1-2010 CCR/OCIMF 2010 Pagina 337
24.4 Inspectie van ladingtanks van de tanker vóór belading 2 Inspectie van ladingtanks vóór belading moet in het algemeen zonder het betreden van de tanks worden uitgevoerd. Het kan soms nodig zijn om tankreinigingsafdekkingen te verwijderen om onderdelen van de tank die niet zichtbaar zijn via de ullage- en observatiepoorten te inspecteren, maar dit mag alleen worden gedaan als de tank gasvrij is. De afdekkingen moeten onmiddellijk weer worden aangebracht na de inspectie. De persoon die de inspectie uitvoert moet ervoor zorgen dat hij geen dampen of inert gas inademt bij het inspecteren van tanks die nog niet ontgast zijn. Atmosfeer in ladingtanks die inert gemaakt zijn of waren, moeten behoedzaam benaderd worden vanwege het risico op laag zuurstofgehalte. Inert gemaakte ladingtanks moeten worden gemarkeerd met de juiste waarschuwingsborden. Alvorens een inert gemaakte tank te betreden, moet deze ontgast worden voor toegang, tenzij alle tanks zijn ontgast en het inertgassysteem volledig geïsoleerd is, elke afzonderlijk te inspecteren tank moet geïsoleerd zijn van het inertgassysteem (zie paragrafen 7.1.6.12). Wanneer de inspecteur de tank moet betreden, omdat de lading die geladen moet worden een kritische specificatie heeft, moeten alle voorzorgsmaatregelen in paragraaf 10.5 in acht worden genomen. 24.5 Tankluiken van ballasttanks Tankluiken van ballasttanks kunnen worden geopend voordat er met het verplaatsen van de ballast wordt begonnen, zodat het oppervlak van de ballast gecontroleerd kan worden op bijv. vervuiling. Tankluiken van ballasttanks moeten normaliter gesloten blijven wanneer lading of ballast wordt behandeld, omdat petroleumhoudende of chemische dampen naar binnen getrokken kunnen worden. Tankluiken van ballasttanks moeten duidelijk worden gemerkt om de desbetreffende tank aan te duiden. 24.6 Ladingverbindingen tussen tanker en wal 24.6.1 Flensverbindingen Flenzen voor verbindingen tussen tanker en wal aan het eind van de terminalleidingen en de tankermanifold, moeten in overeenstemming zijn met internationale of nationale wetgeving. Flensvlakken, pakkingen en afdichtingen moeten schoon en in goede toestand zijn. Wanneer de flenzen worden opgeslagen moeten deze worden beschermd tegen corrosie/putcorrosie. Bij schroefverbindingen moeten alle boutgaten worden gebruikt. Let goed op bij het vastdraaien van bouten, omdat bouten die ongelijk of te vast worden vastgedraaid tot lekkage of breuk kunnen leiden. Geïmproviseerde voorzieningen met 'G'-klemmen of soortgelijke apparaten mogen niet voor flensverbindingen worden gebruikt. 2 De internationale of nationale wetgevingen voor gevaarlijke goederen moeten in acht worden genomen. Editie 1-2010 CCR/OCIMF 2010 Pagina 338
24.6.2 Verwijdering van blindflenzen Elke flens van een tanker- en terminalmanifold moet een verwijderbare blindflens hebben die van staal of van een ander goedgekeurd materiaal is gemaakt, bijv. fenolharz, en bij voorkeur voorzien is van handgrepen. Voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat, vóór de verwijdering van blindflenzen van tanker- en terminalleidingen, het gedeelte tussen de laatste afsluiter en blindflens geen product bevat die onder druk staat. Voorzorgsmaatregelen moeten ook worden genomen om morsen te voorkomen. Blindflenzen moeten bestand zijn tegen de werkdruk van de leiding of het systeem waarop ze zijn aangesloten. Blindflenzen moeten normaliter een gelijke dikte hebben als de flensaansluiting waarop ze zijn aangebracht. 24.6.3 Verloop- en reductiestukken Verloop- en reductiestukken moeten worden gemaakt van staal en moeten op flenzen conform ANSI B16.5, klasse 150 of gelijkwaardig aangesloten worden. Gewoon gietijzer mag niet worden gebruikt. Er moet een uitwisseling van informatie tussen tanker en terminal plaatsvinden, wanneer manifoldverloop- of reductiestukken van ander materiaal dan staal zijn gemaakt, omdat bijzondere aandacht nodig is bij de productie, om een gelijkwaardige sterkte van staal te bereiken en om breuken te voorkomen. Manifoldmanometers moeten op de reductiestukken aan de buitenboordzijde van de manifoldafsluiters zijn aangebracht. 24.6.4 Verlichting In het donker moet er voor passende verlichting in het gebied van ladingverbindingen tussen tanker en wal en andere leidingvoorzieningen worden gezorgd, zodat de oorzaak voor aanpassing en eventueel lekken en morsen van het product goed en snel kan worden gevonden. 24.6.5 Noodlossysteem Een speciale noodlosvoorziening kan worden gebruikt voor het noodloskoppelen van laadslangen of -armen. Indien mogelijk moeten de slangen of armen worden geleegd, gezuiverd of geïsoleerd vóór het noodloskoppelen, zodat het morsen wordt geminimaliseerd (zie paragraaf 11.1.15.1). Periodieke controles moeten worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat alle veiligheidsvoorzieningen gebruiksgereed zijn. (Zie ook paragraaf 18.1.10 - Hydraulische noodloskoppelingen (PERCs).) Editie 1-2010 CCR/OCIMF 2010 Pagina 339
24.7 Onopzettelijke productmorsen en -lekkage 24.7.1 Algemeen 24.7.2 N.v.t. Tanker- en walpersoneel moeten goed op ontsnapping van het product letten bij het begin van het overladen en tijdens ladingoverdrachtoperaties. In het bijzonder moet erop worden gelet dat de leidingafsluiters en afvoerafsluiters gesloten zijn wanneer deze niet in gebruik zijn. De vrije ruimte van lading- of bunkertanks die afgevuld zijn, moeten van tijd tot tijd tijdens de resterende laadwerkzaamheden worden gecontroleerd om ervoor te zorgen dat er geen overstromingen optreden als gevolg van lekkende afsluiters of onjuiste handelingen. Bij dubbelwandige tankers moet er aandacht worden besteed aan de stabiliteit tijdens de ballast- en ladingoverslagwerkzaamheden. Zorg ervoor dat de dwarse metacenterhoogte (GM) niet wordt gereduceerd, want dit zou ertoe kunnen leiden dat de tanker plotseling sterk overhelt wanneer de dubbelbodemtanks van ballast worden geloosd nadat ladingtanks afgevuld werden, omdat dit een overvulling van de lading kan veroorzaken. (Zie paragraaf 11.2.) Indien lekkage aan een leiding, slang, afsluiter of laadarm optreedt, moeten de werkzaamheden worden gestopt, totdat de oorzaak is vastgesteld en het defect is verholpen. Wanneer een pijpleiding, slang of arm barst of als er een overloop of een andere lekkage aanwezig is, moeten alle ladingoverslagwerkzaamheden onmiddellijk worden gestopt en mogen deze niet worden hervat, totdat de storing is verholpen en alle gevaren van de vrijgekomen olie of chemicaliën zijn geëlimineerd. Als er een mogelijkheid bestaat dat vrijgekomen olie/chemicaliën of bijbehorende dampen in de machinekamer of accommodatieruimte terecht kunnen komen, moeten er snel passende preventieve maatregelen worden genomen. Er dienen voorzieningen aanwezig te zijn om datgene wat op het dek gemorst is snel te verwijderen. Iedere keer dat er olie gemorst is, moet dit worden gemeld aan de terminal en de havenautoriteiten en moet het relevante noodplan voor olievervuiling aan wal en op de tanker worden uitgevoerd. Havenautoriteiten en eventueel aangrenzende tanker- of walinstallaties moeten worden gewaarschuwd voor eventuele risico's veroorzaakt door de lekkage. 24.7.3 Spuigatafdichtingen Vóór overslagwerkzaamheden moeten alle dekspuigaten 3 en, indien aanwezig, aftapvoorzieningen aan de steiger op de juiste manier worden afgesloten om te voorkomen dat gelekte producten in het water rond de tanker of terminal terechtkomen. Accumulatie van water moet regelmatig worden geleegd en spuigatafdichtingen direct worden teruggeplaatst nadat het water is afgetapt. Met het product vervuild water moet worden overgebracht naar een tank voor vervuild water of naar een andere geschikte vergaarbak. De tankdruk moet indien nodig worden teruggebracht om het aftappen mogelijk te maken. 3 De internationale, nationale of plaatselijke wetgevingen moeten in acht worden genomen. Editie 1-2010 CCR/OCIMF 2010 Pagina 340
24.7.4 Insluiting van morsingen Een vast ingebouwde lekbak voorzien van geschikte aftapvoorziening moet onder alle tanker- en walmanifoldaansluitingen worden gemonteerd. Als er geen vaste voorzieningen zijn, moeten draagbare lekbakken worden geplaatst onder elke gebruikte verbinding om lekkage op te vangen. Het gebruik van plastic moet worden vermeden, tenzij massaverbinding is gemaakt. 24.7.5 Niet gebruikte ladingleidingen tussen tanker en wal Het vastdraaien van afsluiters is geen maatregel om productlekkage te voorkomen. Alle walpijpleidingen, laadarmen en slangen die niet worden gebruikt, moeten goed worden afgedicht. Alle ladingleidingen van de tanker die niet worden gebruikt, moeten op de manifold worden afgedicht. 24.8 Brandbestrijdingsmiddelen Wanneer een tanker langszij een ligplaats ligt, dient brandblusapparatuur voor direct gebruik gereed te worden gehouden. Aan boord van de tanker wordt dit normaliter bereikt door brandslangen met sproei/straalstukken voor gebruik gereed te houden. Draagbare droge poederblussers in het ladinggebied zorgen voor extra beveiliging tegen kleine brandhaarden. Op de steiger moet brandblusapparatuur gereed zijn voor onmiddellijk gebruik. Omdat dit het afleggen van brandslangen niet mag beïnvloeden, moeten de voorbereidingen voor het gebruik van brandbestrijdingmiddelen gedaan zijn en aan de tanker worden meegedeeld. Overwogen moet worden om draagbare blustoestellen aanwezig te hebben in de nabijheid van het steigermanifoldgebied. 24.9 Aangrenzende andere schepen 24.9.1 Tanker op aangrenzende ligplaatsen Ontvlambare en/of toxische concentraties van productdampen kunnen optreden als een andere tanker aan een direct aangrenzende ligplaats met balast- of ladingoverdrachtwerkzaamheden of zuiverings-, tankreinigings- ontgassingswerkzaamheden bezig is. In dergelijke omstandigheden, moeten passende voorzorgsmaatregelen worden genomen zoals beschreven is in paragraaf 24.1. 24.9.2 Stukgoedschepen op aangrenzende ligplaatsen Het is onwaarschijnlijk dat stukgoedschepen in staat zijn om op de zelfde wijze te voldoen aan tankers met veiligheidseisen met betrekking tot mogelijke ontstekingsbronnen, zoals roken, open licht, kookvoorzieningen en elektrische apparatuur. Editie 1-2010 CCR/OCIMF 2010 Pagina 341
Daarom moet, wanneer een stukgoedschip op een ligplaats ligt in de buurt van een tanker die vluchtige petroleum laadt of lost of die niet-vluchtige producten in tanks met koolwaterstofdamp laadt of zuivert of ontgast na het lossen van vluchtige producten, de terminal een risicoanalyse uitvoeren en voorzorgsmaatregelen in aanvulling op die van dit hoofdstuk nemen. Deze voorzorgsmaatregelen moet het inspecteren van de gebruikelijke ladingtanker bevatten en de te nemen voorzorgsmaatregelen aan boord van deze tanker duidelijk beschrijven. 24.9.3 Tankerwerkzaamheden op stukgoedligplaatsen Daar waar de tankerwerkzaamheden worden uitgevoerd op stukgoedligplaatsen, is het onwaarschijnlijk dat het personeel op dergelijke ligplaatsen vertrouwd is met veiligheidseisen met betrekking tot mogelijke ontstekingsbronnen of dat kranen of andere apparatuur voldoen aan de eisen voor de constructie en installatie van elektrische apparatuur in gevarenzones. Daarom is het noodzakelijk dat de terminal voorzorgsmaatregelen neemt in aanvulling op die in dit hoofdstuk. Deze voorzorgsmaatregelen moeten beperkte toegang voor voertuigen inhouden, evenals verwijderbare barrières voor de toegang tot de ligplaats, extra brandbestrijdingsmiddelen en het beheer van ontstekingsbronnen en beperkingen voor het verkeer van goederen en apparatuur en het heffen van lasten. 24.9.4 Sleepboten en andere vaartuigen langszij Het aantal vaartuigen dat langszij komt en de duur van hun verblijf moeten tot een minimum beperkt of verboden worden. Onder voorbehoud van eventuele voorschriften van havenautoriteiten, mogen alleen geautoriseerde vaartuigen die toestemming van de schipper en indien van toepassing van de terminalvertegenwoordiger hebben langszij komen of langszij een tanker blijven gedurende de periode dat de tanker vluchtige producten behandelt of tanks met vluchtige producten aan het ballasten is. De schipper moet het personeel op het vaartuig instrueren dat roken en open licht niet zijn toegestaan op het vaartuig. In het geval van overtreding, moeten de werkzaamheden worden gestopt. Terminals moeten desbetreffende instructies voor de exploitanten van de geautoriseerde vaartuigen voor het gebruik van motoren en andere apparatuur en uitrusting hebben, zodat mogelijke ontstekingsbronnen worden voorkomen wanneer een tanker langszij een steiger ligt. Deze moeten, indien van toepassing, vonkenvangers voor uitlaten van motoren en instructies over de juiste fendering omvatten. Terminals moeten ook naar de desbetreffende kennisgevingen vragen die betrekking hebben op het schip, zodat personeel en passagiers geïnformeerd worden over de nodige veiligheidsvoorschriften die in acht moeten worden genomen. Als een onbevoegd vaartuig langszij komt of op een locatie ligt die gevaarlijk is voor werkzaamheden, moet dit worden gemeld aan de havenautoriteit en/of aan de terminalvertegenwoordiger en moeten de werkzaamheden zo nodig worden gestopt. Editie 1-2010 CCR/OCIMF 2010 Pagina 342
24.10 Kennisgevingen 24.10.1 Kennisgevingen op de tanker Wanneer langszij een terminal, moet een tanker kennisgevingen zichtbaar aan twee kanten aan dek of op de loopbrug(gen) hebben volgens internationale (gevaarlijke goederen) wetgeving: 24.10.2 Kennisgevingen op de terminal Figuur 24.1 - Kennisgevingen op de tanker Permanente kennisgevingen en waarschuwingsborden die erop wijzen dat roken en open licht verboden zijn, moeten opvallend worden weergegeven op de steiger in de relevante talen. Soortgelijke permanente kennisgevingen en waarschuwingsborden moeten worden aangebracht bij de ingang van het terminalgebied of de waltoegangen naar de steiger. Figuur 24.2 - Kennisgevingen op de terminal Editie 1-2010 CCR/OCIMF 2010 Pagina 343
In gebouwen en andere wallocaties waar roken toegestaan is, moeten kennisgevingen hiervoor opvallend worden weergegeven. Vluchtwegen van de tankerligplaats naar veilige plaatsen aan wal moeten duidelijk worden aangegeven. 24.11 Eisen aan personeelsbezetting Een voldoende personeelsbezetting moet steeds aanwezig zijn om met noodsituaties om te gaan aan boord van de tanker en op walinstallaties tijdens het verblijf van de tanker op een terminal. Het bij de werkzaamheden betrokken personeel, moet vertrouwd zijn met de risico's bij het behandelen van de producten en moet opgeleid zijn om met een noodsituatie om te gaan. 24.12 Controle over open vuur en andere mogelijke ontstekingsbronnen De gevaren door roken, kombuizen, elektrische apparatuur en andere potentiële ontstekingsbronnen worden beschreven in hoofdstuk 4. 24.13 Controle over voertuigen en andere uitrusting 24.14 N.v.t. Het gebruik van voertuigen en uitrusting moet worden gecontroleerd, met name in gevarenzones. Routes van en naar werkplekken en parkeerplaatsen moeten duidelijk worden aangegeven. Waar nodig moeten barrières of hekken worden voorzien om onbevoegde toegang te voorkomen. Editie 1-2010 CCR/OCIMF 2010 Pagina 344