Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos



Vergelijkbare documenten
Bijlage A. Programma van Eisen (PvE)

Programma van Eisen Brandmeldinstallaties (BMI) Volgens NEN 2535:2017

Programma van Eisen Brandmeldinstallatie conform NEN C1-2010

Programma van Eisen (PvE) Brandmeldinstallatie conform NEN 2535

Uitgangspuntendocument Olympic Plaza in Amsterdam

Programma van Eisen Brandmeldinstallatie Conform NEN 2535:2009 en correctie C1:2010

Brandveiligheid door Blussystemen TVVL

Uitgangspuntendocument BMI, OAI en sprinkler

PROGRAMMA VAN EISEN BMI & AOI

Brandveiligheid volgens plan

PROGRAMMA VAN EISEN BRANDMELDINSTALLATIE

Programma van Eisen. (Conform NEN2575:2004 met wijzigingsplan NEN2575:2004/C1:2006) : 20 mei 2011

Programma van Eisen Brandmeldinstallatie

A.3 Model PvE BEM

Brandpreventie. Werk nr Datum: HOOFDGEBOUW (2014)

Programma van Eisen Brandmeldinstallatie Conform NEN 2535:2009 en correctie C1:2010

Programma van Eisen. Programma van eisen nr. 1165MA10-PvE01. Logiesfunctie. Amsterdamsestraatweg MA Halfweg

Sprinklertechniek. door Tim Beumer. Tim Beumer Unica Automatic Sprinkler Projectleider Brandpreventie Academy Docent

Sprinklertechniek. door Tim Beumer. Tim Beumer Unica Automatic Sprinkler Projectleider Brandpreventie Academy Docent

Programma van Eisen. Het Programma van Eisen is onderverdeeld in een drietal blokken, te weten: 1. Gegevens 2. Eisen 3.

Programma van Eisen. Handleiding

Programma van Eisen (PvE) branddetectie

Programma van Eisen Brandmeldinstallatie

Programma van Eisen (PvE) Brandmeld- en ontruimingsalarminstallatie van het Gastenhuis te Leusden

Brandveiligheid in gesprinklerde parkeergarages. Presentatie: Ing. R van Riet EFPC BV

Blauwdruk Uitgangspuntendocument Brandbeveiliging

Naam: Adres: Hoog. Midden. Laag n.v.t. Adres: Newtonstraat 1. Telefoon: Brandweer. Verzekeraar. Eigenaar / Gebruiker

Programma van Eisen. Brandmeldinstallatie Ontruimingsalarminstallatie /PVE/BMI-OAI. 24 november Auma Benelux Le Pooleweg 9 Leiden

Programma van Eisen Brandmeldinstallatie

Programma van Eisen Brandmeldinstallaties

Programma van Eisen (PvE)

ADVIES. Pagina 1 van 5. Adviescommissie praktijktoepassing brandveiligheidsvoorschriften. Secretariaat info@adviescommissiebrandveiligheid.

Programma van Eisen voor Brandweerliften (PvE) SBCL

PROGRAMMA VAN EISEN BEM ZK Behorend bij de installatie: Ouderenzorg Anders Van Glymesstraat LM Steenbergen

MEMORANDUM 65 CLASSIFICATIE VAN CERTIFICATEN NAAR BRANDCOMPARTIMENTERING

Programma van Eisen. Brandmeld- en Ontruimingsalarminstallatie Gezondheidszorgcomplex te Schagen

Programma van Eisen. Handleiding

<> Inhoudsopgave 1 Algemene projectgegevens Sterkte bij brand (afdeling 2.2) Beperking van het ontstaan van een brandgevaarlijke situa

VEILIGHEIDSREGIO HAAGLANDEN RAPPORT VAN OPLEVERING BRANDMELDINSTALLATIE

Programma van Eisen Brandmeldinstallatie

Programma van Eisen Brandmeld- en Ontruimingsalarminstallatie

Beschrijving. Vervallen trap in monumentaal gebouwtje. Advies Definitief

PROGRAMMA VAN EISEN BRANDMELDINSTALLATIE

Programma van Eisen nr /PvE/BMI-OAI Revisie B. Brandmeldinstallatie Ontruimingsalarminstallatie. 4 november 2016

CLASSIFICATIE VAN CERTIFICATEN NAAR BRANDCOMPARTIMENTERING

Beschrijving. Adviesvraag ADVIES

Uitgangspuntendocument Brandveiligheidsinstallaties

Programma van Eisen HANDLEIDING

RICHTLIJN SPRINKLERINSTALLATIES

Uitgangspuntendocument Brandveiligheidsinstallaties

NIEUWBOUW 78 APPARTMENTEN HABITAGE TE HEERHUGOWAARD

AMS1 Schiphol-Rijk. Brandveiligheid in het kader van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen

Programma van Eisen. Brandmeldinstallatie (conform NEN2535:2009 bijlage A) Ontruimingsinstallatie (conform NEN2575:2012 bijlage A)

Programma van Eisen Brandmeldinstallatie

Programma van Eisen Ontruimingsinstallatie conform NEN 2575:2012

Programma van Eisen brandmeldinstallatie

PROGRAMMA VAN EISEN BRANDMELDINSTALLATIE (NEN2535) ONTRUIMINGSALARMINSTALLATIE (NEN2575)

Soetendaalseweg 68 70, Rotterdam. Programma van Eisen. Brandmeldinstallatie

Nieuwbouw vrieshuis Aviko, Steenderen. UPD brandbeveiligingsinstallaties vrieshuis Aviko, Steenderen. Versie 003 F R001 Datum 2 juli 2015

NIEUWBOUW KINDERDAGVERBLIJF DE ARK AGRA MATIC BV

Brandmeld en Ontruiming Regelgeving en certificering

De lettergrootte voor bijschriften is 12. Brand meester, maar hoe? Ontwikkeling brandbeveiligingsinstallaties

Hoogbouw First te Rotterdam Uitgangspuntendocument brandblussysteem november 2011

Programma van Eisen Ontruimingsinstallatie

VEBON. VEBON-NOVB Eind- en toetstermen Onderhoudsdeskundige Brandmeldinstallaties

De Regeling UPD opsteller

Voor HEMA te Leiden (Haarlemmerstraat )

STAPPENPLAN BEOORDELING BRANDVEILIGHEID volgens Bouwbesluit 2012 UTILITEITSGEBOUWEN. Kenmerk: 2013-R-V1.2

Nieuwbouw vrieshuis Aviko, Steenderen. UPD brandbeveiligingsinstallaties vrieshuis Aviko, Steenderen

Een goede brandveiligheidsinstallatie voldoet aan:

Programma van Eisen. Documentnr.: UPD-T7485 pve 0.1 Brandmeld- en ontruimingsalarminstallaties versie 2015a1. - Concept -

Certificering en inspectie. Seminar Klaar voor 2015! 29 januari 2014: sprinklerinstallaties

Bouwdeel F/G Brouwhuis aan de Ceresstraat te Breda

AVR Afvalverwerking BV Nieuwbouw Stortbordes december 2011

VEBON. VEBON-NOVB Eind- en toetstermen Projecteringsdeskundige Brandmeldsinstallaties

Inhoud Beheer Brandmeldinstallaties Hardware Brandmeldinstallatie 3 Beheerdersfunctie

MEMO 1. INLEIDING 2. UITGANGSPUNTEN

Certificering van brandmeldinstallaties

Brandveilig met Solar. Raymond Cremer Adviseur brandbeveiliging

Certificatie bestaande brandmeldinstallaties. LPCB Nederland B.V. R.B.J. (René) Leijzer 26 oktober 2011

STAPPENPLAN BEOORDELING BRANDVEILIGHEID (voor nieuwbouw utiliteitsgebouwen, op hoofdlijnen, volgens bouwbesluit 2012 versie 1.0)

Programma van Eisen nr /PvE/SMC-BMI-OI Revisie C. Sprinklermeldsysteem Brandmeldinstallatie Ontruimingsinstallatie.

Certificering van brandbeveiligingssystemen volgens het Bouwbesluit

Programma van Eisen Ontruimingsalarminstallatie

Brandveiligheidsadvies Gelijkwaardigheid

PROGRAMMA VAN EISEN ONTRUIMINGSALARMINSTALLATIE LUIDALARM TYPE B

CERTIFICEREN BMI / OAI IN DE PRAKTIJK

Inspectiecertificaat Conform Bouwbesluit 2012

Nieuwbouw kantoor Bon Holding

Beleid bestaande bouw - beleidspakket. Kwaliteit brandveiligheid

Roozen - van Hoppe Bouw en Ontwikkeling bv T.a.v. de heer Jeroen Pel Postbus AD HILVARENBEEK

Bouwbesluit 2012, kantoorfunctie, nieuwbouw, vluchtroute, brandmeldinstallatie (BMI), Datum: 25 maart 2019 Status:

Brandmelding en Ontruimingsalarm Productbrochure

Seminar Functiebehoud 2018 Page Copyright protected Seminar Functiebehoud Wie ben ik Hans de Jong Vestigingsleider VdS Schadenverhütung GmbH

Belang van goede uitgangspunten bij brandbeveiligingsinstallaties

Brandmeldsystemen. De hoogwaardige techniek die wij toepassen is voor ons als een stille kracht.

ERRATA WIJZIGINGEN JULI 1996 OP DE VOORSCHRIFTEN VOOR AUTOMATISCHE SPRINKLERINSTALLATIES

PROGRAMMA VAN EISEN. Kreekweg AZ Vlaardingen, Postbus AG Vlaardingen

Inspectieblad uitvoeren initiële inspectie

Uitgangspuntendocument brandbeveiligingsinstallaties

Transcriptie:

Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos Uitgangspuntendocument voor brandmeldinstallatie, ontruimingsalarminstallatie en sprinklerinstallatie voor Triodos Status definitief Versie 003 Rapport B.2012.0035.12.R001 Datum 10 maart 2016

Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos Colofon Opdrachtgever JOIN Projecten 2 bv Postbus 23413 3001 KK ROTTERDAM Contactpersoon Project Nieuwbouw Triodos Betreft UPD sprinkler,brandmeld en ontruimingsalarminstallatie Uw kenmerk - Rapport B.2012.0035.12.R001 Datum 10 maart 2016 Versie 003 Status definitief Uitgevoerd door Informatie Auteur Verantwoordelijk Verwerkt door DGMR Bouw B.V. Van Pallandtstraat 9-11 6814 GM Arnhem Postbus 153 6800 AD Arnhem R.P.W. (Ronald) Oldengarm 088 346 77 02 ol@dgmr.nl ing. R. (Ruben) Dijkstra 088 346 77 34 rdy@dgmr.nl R.P.W. (Ronald) Oldengarm 088 346 77 02 ol@dgmr.nl OL/OZU 2 k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016

Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos Goedkeuring betrokken partijen Eisende partij(en) Gegevens Handtekening voor akkoord Bevoegd gezag Gemeente Utrechtse Heuvelrug Kerkplein 2 3941 HV DOORN Opdrachtgever Contactpersoon: n.t.b. JOIN Projecten 2 bv Postbus 23413 3001 KK ROTTERDAM Contactpersoon: de heer C. Berning Overige betrokken partijen (geen eisende partijen) PvE-opsteller Gegevens DGMR Bouw B.V. Van Pallandtstraat 9-11 6814 GM ARNHEM Auteur: ing. R. (Ruben) Dijkstra Handtekening Eindverantwoordelijke: R.P.W. (Ronald) Oldengarm DGMR Bouw B.V. is een door CIBV B.V. erkend PvE-opsteller brandmeldinstallaties volgens de LPCB Regeling UPD/IPB Opsteller (certificaat nummer 7535-0113-7 nr. 1) k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 3

k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos Inhoud 1. Inleiding 6 1.1 Algemeen 6 1.2 Doel van dit document 6 1.3 Leeswijzer 6 2. Versiebeheer en geldigheid van het document 7 2.1 Versiebeheer 7 2.2 Geldigheid van het document 7 3. Betrokken partijen 8 3.1 Algemeen 8 4. Situatie en gebruik 9 4.1 Situatie 9 4.2 Gebruikskenmerken 9 4.3 Uitgangspunten 11 5. Doel installaties 12 5.1 Algemeen 12 5.2 Sprinklerinstallatie 12 5.3 Brandmeldinstallatie 12 5.4 Ontruimingsalarminstallatie 13 6. Wet- en regelgeving en van toepassing zijnde richtlijnen 14 6.1 Wet- en regelgeving 14 6.2 Toegepaste literatuur en methodieken 14 7. Risicoanalyse 15 7.1 Algemeen 15 7.2 Sprinklerinstallatie 15 7.3 Brandmeldinstallatie en sprinklermeldinstallatie 17 7.4 Ontruimingsalarminstallatie 19 7.5 Doormelding brandalarmen 20 8. Technische eisen sprinklerinstallatie 22 8.1 Ontwerpcriteria 22 8.2 Watervoorziening 23 8.3 Sprinklerleidingen/onderdelen installatie 24 8.4 Leidingen door onbeveiligd gebied 24 8.5 Beproevingsvoorziening (ITC) 25 8.6 Corrosie in leidingen 25 8.7 Bewaking (afsluiters) 25 8.8 Zonering van de sprinklerinstallatie 25 8.9 Afzuigkanalen frituurapparatuur 26 9. Technische eisen brandmeld- en sprinklermeldinstallatie 27 9.1 Systeemopbouw 27 4

Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos 9.2 Ontwerpgegevens brandmeld- en sprinklermeldinstallatie 28 10. Technische eisen ontruimingsalarminstallatie 32 11. Sturingen 34 11.1 Algemeen 34 11.2 Uit te voeren sturen 34 12. Overige eisen 36 12.1 Beperking uitbreiding van brand naar het met sprinklers beveiligde gebied 36 12.2 Plafondconstructies 37 12.3 Draftstops 37 12.4 Pomp-opstelruimte 38 12.5 Verwarming bouwdelen 38 12.6 Toetreding brandweer 38 12.7 Luchtsnelheden/ventilatie 38 12.8 Brandwerendheid van de draagconstructie op het criterium bezwijken 39 13. Organisatorische aspecten 40 13.1 Beheer algemeen 40 13.2 Ontruimingsplan 40 13.3 Alarmopvolging 40 13.4 Beheernormen 40 13.5 Opslag in het gebouw 41 13.6 Afstand tussen sprinklerkop en opslag 42 14. Afwijkingen en interpretaties 43 14.1 Besluiten Commissie van Deskundigen/Deskundigenpanel 43 14.2 Projectspecifieke afwijkingen en interpretaties sprinkler 44 14.3 Projectspecifieke afwijkingen en interpretaties brandmeldinstallatie 44 14.4 Projectspecifieke afwijkingen en interpretaties ontruimingsalarminstallatie 44 k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 15. Kwaliteitswaarborging brandbeveiligingssystemen 45 15.1 Algemeen 45 15.2 Vorm kwaliteitswaarborging 45 15.3 Geldigheid inspectiecertificaat 46 15.4 Certificeren op afgeleide doelstellingen 46 16. Sprinklerinstallatie indeling in brandcompartimentsklassen 47 Bijlagen Bijlage 1 Afstemming NFPA-voorschriften op de Nederlandse situatie Bijlage 2 Sectie-indeling sprinklers en zone-indeling brandmeldinstallatie Bijlage 3 Beveiliging van verborgen ruimten (NFPA 13:2013) 5

k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos 1. Inleiding 1.1 Algemeen Voor de nieuwbouw van project Triodos heeft DGMR Bouw B.V. een uitgangspuntendocument (hierna: UPD) opgesteld voor de onderstaande installaties: 1 sprinklerinstallatie 2 brandmeldinstallatie 3 ontruimingsalarminstallatie Toelichting: voor de naamgeving van documenten waarin eisen worden vastgelegd worden ook wel de begrippen basisontwerp, Programma van Eisen en Masterplan gehanteerd. Binnen dit document wordt hiervoor uitsluitend het begrip uitgangspuntendocument (hierna: UPD) gehanteerd. 1.2 Doel van dit document Dit document dient om de eisen aan de hiervoor genoemde installatie vast te leggen. Dit betreft niet alleen de technische eisen maar ook de bouwkundige en organisatorische voorwaarden die van toepassing zijn om de werking van deze installaties te waarborgen. Dit document dient dan ook als: Programma van Eisen voor de brandmeldinstallatie zoals bedoeld in bijlage A van de NEN 2535; Programma van Eisen voor de ontruimingsinstallatie zoals bedoeld in bijlage A van de NEN 2575; Owner s information Certificate zoals bedoeld in de NFPA 13, paragraaf 4.3; basisontwerp zoals genoemd in de CCV inspectie- en certificeringschema s. 1.3 Leeswijzer In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de betrokken partijen en de geldigheid van dit document. In hoofdstuk 4 is een omschrijving van het object weergegeven. Beschreven zijn onder meer de omgeving, huisvestingskenmerken en gebruiksfuncties. In hoofdstuk 5 zijn de doelstellingen waarvoor deze installaties worden aangelegd aangegeven. In hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op welke wetgeving en richtlijnen van toepassing zijn. In hoofdstuk 7 wordt in de risicoanalyse nader ingegaan waarom de voorzieningen van toepassing zijn en wat de omvang van de voorzieningen is. In hoofdstuk 8 t/m 11 wordt nader ingegaan op de technische eisen (ontwerp criteria) die van toepassing zijn op de installaties. In hoofdstuk 12 en 13 worden de installatie en organisatorische voorwaarden aangegeven waaraan invulling gegeven dient te worden. In hoofdstuk 15 is vastgelegd hoe de kwaliteitswaarborging moet worden ingevuld. 6

Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos 2. Versiebeheer en geldigheid van het document 2.1 Versiebeheer Tijdens de ontwikkeling, (ver)bouw en gebruiksfasen is het mogelijk dat de uitgangspunten worden bijgesteld en dat dit uitgangspuntendocument daardoor aangepast moet worden. In de volgende tabel zijn de wijzigingsdata en de reden van wijziging van dit document aangegeven. tabel 1: versiegeschiedenis versie datum omschrijving/reden van wijziging 001, concept 24 september 2015-002, definitief 20 november 2015 definitief maken na verwerken opmerkingen opdrachtgever 003, definitief 8 maart 2016 updaten tekeningen/onderleggers 2.2 Geldigheid van het document Er geldt geen limitering aan de geldigheid van dit uitgangspuntendocument. Bij wijzigingen aan het gebouw, de installaties, het gebruik en/of de regelgeving moet een ter zake deskundige beoordelen of de uitgangspunten en de hierbij behorende voorzieningen resulteren in een situatie die voldoet aan de van toepassing zijnde eisen. k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 7

k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos 3. Betrokken partijen 3.1 Algemeen In dit hoofdstuk zijn de partijen aangegeven die betrokken zijn bij de inhoud van dit uitgangspuntendocument en/of waarvan goedkeuring nodig is voor de uitgangspunten en te realiseren voorzieningen zoals aangegeven in dit UPD. tabel 2: betrokken partijen rol betrokken partij naam goedkeuring UPD? bevoegd gezag gemeente Utrechtse heuvelrug ja opdrachtgever opstellen UPD JOIN Projecten 2 bv ja gebruiker/eigenaar Triodos * zie toelichting A Ja verzekeraar zie toelichting B nee opsteller UPD DGMR Bouw B.V. Zie colofon Toelichting A: de belangen van Triodos wordt door JOIN Projecten 2 bv behartigd Toelichting B: deze partij is niet betrokken bij de inhoud van dit uitgangspuntendocument. 8

Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos 4. Situatie en gebruik 4.1 Situatie Het project betreft een nieuw te bouwen gebouw van ongeveer 13.000 m² en bestaat uit zes bovengrondse bouwlagen met daaronder een kelderverdieping. In de kelder bevinden zich techniek-, opslagruimten, doucheruimten en een fietsenstalling. De begane grond bestaat uit bijeenkomstruimten waaronder een restaurant. De eerste verdieping t/m de vijfde verdieping wordt gebruikt als kantoor. Het ontwerp van het gebouw is casco(met uitzondering van de kelder), de verdere indeling is nog onbekend en wordt in dit UPD niet beoordeeld. Het gebouw is gelegen ten zuiden van station Diebergen- Zeist. In figuur 1 is de plattegrond van het gebouw in de omgeving weergeven, met de positie van de brandweeringang. Positie brandweeringang Triodos k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 9 figuur 1: situatietekening Triodos 4.2 Gebruikskenmerken Het gebouw heeft een totale gebruiksoppervlakte van circa 12.500 m 2. De hoogste verblijfsgebiedsvloer is gelegen op 18.9 meter boven peil. De laagste verblijfsgebiedsvloer (kelder) is gelegen op 3.22 meter onder peil.

k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos In het beveiligde gebied komen de volgende gebruiksfuncties voor: 1 Restaurant en bijeenkomstruimten: bijeenkomstfunctie met een gebruiksoppervlakte van circa 3.500 m 2. 2 Kantoorgebied: kantoorfunctie met een gebruiksoppervlakte van circa 7.400 m 2. 3 Techniek-, opslag-, doucheruimten en fietsenstalling: overige gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van circa 2100 m 2. De bijeenkomstfunctie is geschikt voor de gelijktijdige aanwezigheid van 250 personen, op de kantoorverdiepingen werken in totaal circa 500 personen. In de volgende tabel zijn de kenmerken van het gebouw opgenomen. tabel 3: gebouwkenmerken bouwdeel omschrijving bijzondere ruimten NSA-ruimte Koel/vriescel Kunstruimte* plafonds (deels)verlaagd systeemplafond (deels)geen plafond luifels waaronder opslag mogelijk is niet aanwezig mechanisch ventilatiesysteem/verwarming aanwezig transportsystemen liften overhead/roldeur niet aanwezig bevriezingsgevaar/vorstgevaar met uitzondering van de aangegeven ruimten is bevriezingsgevaar niet aanwezig binnen het gebied voorzien van een sprinklerinstallatie. In onderstaande ruimten/gebieden is dit risico wel aanwezig: koel/vriescel expeditie opmerking: binnen de sprinklervoorschriften wordt vorstgevaar aanwezig beschouwd als de ruimtetemperatuur lager is dan 4 C. lichtkoepels/lichtstraten onder de lichtkoepels/straten is geen zonwering aanwezig. ventilatievoorzieningen in het dak dakluik aanwezig in hoogst gelegen dak(+22,4 meter) dakhelling 16 mm/meter (+/- 1 ) brandslanghaspels/blusmiddelen aanwezig droge blusleiding niet aanwezig transportleidingen van brandbare gassen niet aanwezig opslag gevaarlijke stoffen/pgs 15 niet aanwezig ruimten die vallen onder de ATEX-richtlijn niet aanwezig * Tussen de opslag van kunst en de opslag van systeemwanden is door de opdrachtgever gewenst om een verrijdbare scheiding te plaatsen. Hierdoor moet er rekening gehouden worden dat er dan sprake is van twee ruimten. De wand dient toegewezen te worden op een vaste plaats, in het ontwerp van de sprinklerinstallatie dient hier rekening mee gehouden te worden. Het materiaalgebruik van het gebouw is in de volgende tabel aangegeven. tabel 4: materiaalgebruik constructieonderdeel uitvoering/materiaal brandklasse draagconstructie beton gelamineerde liggers(vuren) NEN-EN 13501-1 brandklasse A1 NEN-EN 13501-1 brandklasse D dakconstructie hout met daarop isolatie en plantaardige dakbedekking NEN-EN 13501-1 niet bekend NEN 6063: niet brandgevaarlijk gevelconstructie/gevelafwerking/isolatie vliesgevel glas NEN-EN 13501-1 brandklasse A1 binnenwanden metal stud/hout NEN-EN 13501-1 niet bekend 10

Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos 4.3 Uitgangspunten Bij het opstellen van dit UPD zijn de onderstaande documenten/tekeningen als uitgangspunt gehanteerd: 1 BA-tekeningen opgesteld door RAU van 10 maart 2016. 2 Brandveiligheidsconcept opgesteld door DGMR met kenmerk B.2012.0035.08.R001 van 10 maart 2016. 3 Integraal Programma van Eisen opgesteld door Draaijer en Partners van 25 mei 2012. 4 DO technische installaties opgesteld door Deerns van 16 oktober 2015. k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 11

k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos 5. Doel installaties 5.1 Algemeen In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de doelen van de in dit UPD beschreven installaties. Per doel is aangegeven welke van de betrokken partijen dit op het project van toepassing heeft verklaard. Opmerking: De sprinklerinstallatie in het gebouw is aanwezig in het kader van gelijkwaardigheid. Het bevoegd gezag is geen eisende partij op het gebied van de aanwezigheid van installaties in het kader van gelijkwaardigheid, immers de gelijkwaardigheid wordt aangevraagd door de opdrachtgever en kent geen directe herkomst vanuit de bouwregelgeving. Wel beoordeeld het bevoegd gezag de gelijkwaardigheden en is een handhavende partij hierin. Om deze reden is er nergens bij een installatie die aanwezig is in het kader van gelijkwaardigheid aangegeven dat het bevoegd gezag eisende partij is. De van toepassing zijnde gelijkwaardigheden die voortvloeien uit toepassing van artikel 1.3 van het Bouwbesluit 2012 zijn nader uitgewerkt in het in hoofdstuk 4.3 aangegeven document. 5.2 Sprinklerinstallatie De doelen waarvoor de sprinklerinstallatie wordt gerealiseerd zijn in de volgende tabel weergegeven. tabel 5: doelen sprinklerinstallatie doel installatie betrokken partij bevoegd gezag opdrachtgever schadebeperking - - sturen brandbeveiligingsinstallaties - - bescherming milieu - - continuering bedrijfsvoering - - gelijkwaardigheid zoals bedoeld in het Bouwbesluit 2012, artikel 1.3 voor: beheersbaarheid van brand: realiseren grote brandcompartimenten (beperking - uitbreiding van brand) sterkte bij brand: reductie brandwerendheid op bezwijken draagconstructie - - onder brandomstandigheden beheersbaarheid van brand: voorkomen van brandoverslag - - persoonlijke veiligheid: realiseren lange loopafstanden binnen het - - subbrandcompartiment realiseren functiebehoud van transmissiewegen (NPR 2576) - = eis van toepassing, - = eis niet van toepassing/de installatie wordt niet gebruikt om de aangegeven doelstellingen te behalen. 5.3 Brandmeldinstallatie De doelen waarvoor de brandmeldinstallatie wordt gerealiseerd zijn in de volgende tabel weergegeven. tabel 6: doelen brandmeldinstallatie doel installatie betrokken partij bevoegd gezag opdrachtgever persoonlijke veiligheid schadebeperking - - sturen brandbeveiligingsinstallaties bescherming milieu - - continuering bedrijfsvoering - - gelijkwaardigheid zoals bedoeld in het Bouwbesluit 2012, artikel 1.3: n.v.t = eis van toepassing, - = eis niet van toepassing/de installatie wordt niet gebruikt om de aangegeven doelstellingen te behalen. 12

Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos 5.4 Ontruimingsalarminstallatie De doelen waarvoor de ontruimingsalarminstallatie wordt gerealiseerd zijn in de volgende tabel weergegeven. tabel 7: doelen ontruimingsinstallatie doel installatie het alarmeren van de aanwezige personen na het ontdekken van een brand zodat een snelle en ordelijke evacuatie van deze personen kan plaatsvinden het alarmeren van de aanwezige personen bij een calamiteit buiten het gebouw zodat een snelle en ordelijke evacuatie van deze personen kan plaatsvinden het alarmeren van de aanwezige personen bij een calamiteit in het gebouw anders dan brand zodat een snelle en ordelijke evacuatie van deze personen kan plaatsvinden betrokken partij bevoegd gezag opdrachtgever - - - - = eis van toepassing, - = eis niet van toepassing/de installatie wordt niet gebruikt om de aangegeven doelstellingen te behalen. k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 13

k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos 6. Wet- en regelgeving en van toepassing zijnde richtlijnen 6.1 Wet- en regelgeving Op basis van de Woningwet worden er op het gebied van brandveiligheid eisen gesteld aan de bouwkundige uitvoering van het gebouw, de aanwezige brandbeveiligingsinstallatie(s) en het brandveilige gebruik van het gebouw. Voor dit gebouw is de regelgeving genoemd in de volgende tabel van toepassing. tabel 8: van toepassing zijnde regelgeving regelgeving uitgave inclusief laatste wijziging Bouwbesluit 2012 Staatsblad 2011:416 (29 augustus 2011) Staatsblad 2015:249 (15 juni 2015) Regeling Bouwbesluit 2012 Staatscourant 2011:23914 (29 december 2012) Staatscourant 2015:17338 (18 juni 2015) 6.2 Toegepaste literatuur en methodieken Naast de formele wet- en regelgeving kan ook gebruikgemaakt worden van praktijkrichtlijnen en handboeken. De relevante documenten zijn aangegeven in onderstaande tabel. tabel 9: van toepassing zijnde literatuur en methodieken richtlijn uitgave onderdeel/hoofdstuk Handboek Brandbeveiligingsinstallaties 3e druk, juni 2012 hoofdstuk 1: Brandmeldinstallaties van Brandweer Nederland hoofdstuk 2: Ontruimingsinstallaties hoofdstuk 6: Sprinklerinstallatie hoofdstuk 10: Voorzieningen aan deuren hoofdstuk 13: Luchtbehandeling en ventilatie installatie hoofdstuk 17: Roltrappen en (brandweer)liften hoofdstuk 18: Brandweeringang hoofdstuk 19: Certificatie brandbeveiligingsystemen De van toepassing zijnde eisen zijn opgenomen in dit document en dienen als uitgangspunt voor de te realiseren voorzieningen. 14

Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos 7. Risicoanalyse 7.1 Algemeen Om de doelstellingen van de brandbeveiligingsinstallaties, zoals aangegeven in hoofdstuk 5, te behalen, moeten de installaties afgestemd worden op het aanwezige risico in het gebouw. De eisen op basis van het wettelijk kader worden in dit hoofdstuk geïnventariseerd. Ook worden eventuele aanvullende eisen van de opdrachtgever meegenomen waarbij een afweging plaatsvindt of deze niet strijdig zijn met het wettelijk kader. Het gebouw dient conform het Bouwbesluit 2012 opgedeeld te worden in brandcompartimenten. In het ontwerp van Triodos resulteert dit in een niet gebruiksvriendelijke indeling van het gebouw en is daarom ongewenst. De sprinklerinstallatie biedt minstens dezelfde mate van veiligheid als compartimentering van het gebouw en wordt daarom toegepast als gelijkwaardigheid voor de compartimentering, dit is mogelijk conform Bouwbesluit 2012 artikel 1.3. 7.2 Sprinklerinstallatie 7.2.1 Keuze ontwerpvoorschrift Voor het ontwerp van de sprinklerinstallatie schrijft de regelgeving geen specifieke ontwerpvoorschriften voor. Gezien de eisen op het gebied van certificering (zie hoofdstuk 15) moet het te hanteren voorschrift voorkomen in het CCV-document Inspectie brandbeveiliging - Specifieke normen en verwijzingen, versie 4 van 15 april 2015. Er kan gebruikgemaakt worden van onder meer de volgende normen: NEN-EN 12845 + A2 + NEN 1073: Vaste brandblusinstallaties - Automatische sprinkler-installaties: Ontwerp, installatie en onderhoud (hierna: NEN-EN 12845). Voorschriften uitgegeven door de National Fire Protection Association zoals de NFPA 13: Standard for the installation of sprinkler systems (hierna: NFPA 13). Voorschriften uitgegeven door FM Global onder de naam Property Loss Prevention Data Sheets (hierna: FM-datasheets). k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 Algemeen Alle hiervoor genoemde voorschriften bieden geschikte ontwerpcriteria voor het behalen van de gestelde doelen. Op basis van de volgende overwegingen moet de installatie aangelegd worden volgens de NFPAvoorschriften: Het hanteren van de NFPA-voorschriften is het uitgangspunt van het brandbeveiligingsconcept van het gebouw, zie de documenten in hoofdstuk 4.3. De NFPA-voorschriften zijn moderner dan de NEN-EN 12845 en maken het mogelijk om extended coverage sprinklers toe te passen. De NFPA-voorschriften geven meer mogelijkheden voor het opslaan van goederen in de kelder. Aanpassen aan Nederlandse situatie De richtlijn NFPA 13 is in eerste instantie opgesteld voor de Amerikaanse markt. Op een aantal aspecten moet deze aangepast worden aan de Nederlandse situatie, dit is aangegeven in bijlage 1. Voor de specifieke zaken die aangepast moeten worden aan de Nederlandse situatie zijn de eisen uit de NEN-EN 12845 van toepassing. 15

k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos Te hanteren voorschriften De sprinklerinstallatie moet aangelegd worden volgens de in de volgende tabel aangegeven voorschriften. tabel 10: ontwerpvoorschriften installaties voorschrift uitgave aspect NFPA 13: Standard for the Installation of Sprinkler Systems 2013 algemeen NFPA 20: Standard for the Installation of Stationary Pumps for Fire 2013 sprinklerpomp Protection NFPA 22: Standard for Water Tanks for Private Fire Protection 2013 waterreservoir 7.2.2 Omvang van de beveiliging Uitgangspunt is dat dat in eerste instantie het gehele gebouw wordt voorzien van een sprinklerinstallatie 1. De uitzondering hierop zijn aangegeven in tabel 11. Indien van toepassing, is aangegeven onder welke voorwaarden deze beveiliging in deze gebieden niet noodzakelijk is. tabel 11: bijzondere ruimten/toelichting gesprinklerd gebied gebied/situatie voorzien van toelichting/voorwaarden sprinklers verborgen ruimten zoals ruimten boven verlaagde plafonds en tussen wanden ja, tenzij in eerste instantie moeten alle verborgen ruimten worden voorzien van een sprinklerbeveiliging. Als voldaan wordt aan de voorwaarden zoals gesteld in de NFPA 13 8.15.1, is het niet noodzakelijk sprinklerkoppen in verborgen ruimten aan te brengen. Deze voorwaarden zijn weergegeven in bijlage 3. trafo- en laagspanningsruimten nee De trafo- en laagspanningsruimten worden niet gesprinklerd, voor de bouwkundige voorwaarden zie paragraaf 12.1.2. liftschachten nee De liftschachten worden niet gesprinklerd, voor de bouwkundige voorwaarden zie paragraaf 12.1.2. liftmachinekamer nee De liftmachinekamer wordt niet gesprinklerd, voor de bouwkundige voorwaarden zie paragraaf 12.1.2. in luchtbehandelingskasten nee op basis van NFPA 13 8.1.1(8) is het aanbrengen van sprinklers in luchtbehandelingskasten niet noodzakelijk. toiletten ja de toiletten behoren overeenkomstig de NFPA 13 tot het beveiligde gebied. trappenhuizen ingericht als extra beschermde vluchtroute 2 nee De trappenhuizen worden niet gesprinklerd, voor de bouwkundige voorwaarden zie paragraaf 12.1.2. schachten ja, tenzij niet toegankelijke verticale E- en W-schachten hoeven niet voorzien te worden van sprinklers als voldaan is aan de voorwaarden zoals aangegeven in NFPA 13 8.15.2.1 afzuigkanalen voor vethoudende dampen (koken/frituren) ja zie paragraaf 8.9 7.2.3 Bepaling gevarenklasse De uitvoering van de sprinklerinstallatie moet worden afgestemd op de aanwezige risico s in het gebouw. De gevarenklasse van de sprinklerinstallatie en de bijbehorende randvoorwaarden moeten afgestemd worden op het gebruik. In de tabellen 12 en 13 is het gebruik en de hierbij behorende gevarenklasse aangegeven. 1 Niet het gehele gebouw is voorzien van een sprinklerbeveiliging binnen de NFPA 13, dit is binnen de NFPA 13 toegestaan. Hierdoor is er sprake van een limited area system zoals bedoeld in NFPA 13 4.2. 2 Zoals bedoeld in het Bouwbesluit 2012. 16

Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos tabel 12: wijze van gebruik gevarenklassen gebieden zonder opslag gebied gebruik ruimten gevarenklasse herkomst indeling in gevarenklasse bijeenkomstfunctie bijeenkomstruimten, restaurant Ordinary Hazard NFPA 13 5.3.2 Group 2 (OH-2) (A) kantoorfunctie kantoorruimten Ordinary Hazard NFPA 13 5.3.2 Group 2 (OH-2) (A) overige gebruiksfunctie techniek-, opslag-, doucheruimten en fietsenstalling Ordinary Hazard NFPA 13 5.3.2 Group 2 (OH-2) sprinklerpomp opstelruimte elektrisch aangedreven sprinklerpomp Ordinary Hazard NFPA 13 5.3.1 Group 2(OH-2) (B) goederen worden niet opgeslagen in deze ruimte verborgen ruimten loze ruimten Light Hazard(LH) NFPA 13 5.2 Toelichting A: Voor de bijeenkomst-, kantoorruimten en restaurant kan volstaan worden met een lagere gevarenklasse, maar aangezien gevarenklasse OH-2 toegepast wordt in de kelder is het praktisch om voor deze ruimten ook gevarenklasse OH-2 aan te houden. Toelichting B: Voor de opstelruimte voor de sprinklerpomp kan volstaan worden met een lagere gevarenklasse, maar aangezien gevarenklasse OH-2 toegepast wordt in de kelder is het praktisch om voor deze ruimte ook gevarenklasse OH-2 aan te houden. tabel 13: wijze van gebruik gevarenklassen gebieden met opslag gebied gebruik ruimten gevarenklasse herkomst indeling in gevarenklasse Opslag kelder Opslag goederen Ordinary Hazard Group 2 (OH-2) NFPA 13 Table 13.2.1 7.2.4 Uitvoering watervoorziening Er moet voorzien worden in een adequate watervoorziening. Deze watervoorziening moet minimaal bestaan uit één waterbron en indien noodzakelijk één drukverhogingspomp. Vanuit het brandveiligheidsconcept (zie de in hoofdstuk 4.3 genoemde documenten) en de sprinklervoorschriften is er geen verhoogde betrouwbaarheid van de sprinklerinstallatie vereist. Voor de te realiseren watervoorziening kan dan ook volstaan worden met één waterbron en één drukverhogingspomp. 7.3 Brandmeldinstallatie en sprinklermeldinstallatie k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 7.3.1 Omvang van de bewaking Eisen van het bevoegd gezag In Bouwbesluitartikel 6.20, lid 1, is aangegeven in welke situaties een brandmeldinstallatie vereist is. Als een installatie vereist is op basis van dit artikel is ook aangegeven welke bewakingsomvang zoals bedoeld in de NEN 2535 vereist is. In de volgende tabel is aangegeven welke bewakingsomvang vereist is voor een aanwezige gebruiksfunctie. 17

k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos tabel 14: omvang van de brandmeldinstallatie - eisen bevoegd gezag op basis van gebruiksfunctie gebruiksfunctie bewakingsomvang toelichting/herkomst eis bijeenkomstfunctie gedeeltelijke bewaking In een bijeenkomstfunctie >1.000 m² (3.500 m²) is een brandmeldinstallatie met gedeeltelijke bewaking vereist. kantoorfunctie niet-automatische bewaking In een kantoorfunctie >1.500 m² (7.400 m²) en de hoogst gelegen vloer < 20 m (18.9 m) is een brandmeldinstallatie met niet-automatische bewaking vereist. overige gebruiksfunctie geen eis Aan een overige gebruiksfunctie anders dan voor het stallen van motorvoertuigen of voor personenvervoer zijn geen eisen gesteld. algemeen ruimtebewaking middels automatische bewaking Als vanuit een uitgang van een verblijfsruimte slechts in één richting kan worden gevlucht (doodlopend eind), zijn de buiten die verblijfsruimte gelegen ruimten waardoor die enkele vluchtroute voert en de aan die ruimten grenzende verblijfsruimten en ruimten met een verhoogd brandrisico voorzien van een brandmeldinstallatie met ruimtebewaking als bedoeld in NEN 2535, indien: de loopafstand tussen de uitgang van een verblijfsruimte en het punt van waaruit in meer dan één richting kan worden gevlucht meer dan 10 m is; de totale vloeroppervlakte van de ruimten waardoor die enkele vluchtroute voert alsmede van de daarop aangewezen verblijfsruimten meer dan 200 m is, of het aantal aan de enkele vluchtroute gelegen verblijfsruimten meer dan twee is. Eisen van de opdrachtgever Op de begane grond is vanwege de bijeenkomstfunctie gedeeltelijke bewaking vereist, conform Bouwbesluit artikel 6.20.2 moet een brandcompartiment dezelfde omvang van bewaking hebben als een gebruiksfunctie gelegen in dit brandcompartiment. Dit zou betekenen dat het gehele gebouw, dat één brandcompartiment is, voorzien moet worden van gedeeltelijke bewaking. Aangezien de bijeenkomstfunctie waarvoor gedeeltelijke bewaking vereist is een relatief beperkte omvang heeft in vergelijking tot de omvang van het gehele gebouw is het redelijkerwijs mogelijk om op de overige verdiepingen een reductie toe te passen. Op de begane grond wordt gedeeltelijke bewaking toegepast, waarbij op de kantoorverdiepingen en in de kelder niet-automatische bewaking toegepast wordt. Hierbij zorgt de sprinklerinstallatie voor gelijkwaardigheid in automatische detectie van brand. Omvang van de te realiseren bewaking conform NEN 2535 De eisen gesteld door de betrokken partijen zijn niet strijdig met elkaar. De omvang van de bewaking, zoals die gerealiseerd moet worden, is weergegeven in de volgende tabel. tabel 15: brandmeldinstallatie te realiseren omvang van de bewaking omvang van de bewaking omschrijving/gebied volledige bewaking gedeeltelijke bewaking begane grond ruimtebewaking middels automatische bewaking indien aanwezig t.p.v. doodlopend einde (A) (in relatie tot ontvluchten) niet-automatische bewaking kelder en 1 e t/m 5 e verdieping ruimtebewaking middels automatische bewaking (het bewaken van een ruimte) objectbewaking conform bijlage C van de NEN 2535 kleefmagneten of soortgelijke deurvastzetinrichting - = eis niet van toepassing Toelichting A: In het huidige casco ontwerp is geen sprake van doodlopende einden, bij nadere indeling van het gebouw kunnen deze mogelijk wel ontstaan. 18

Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos 7.3.2 Ontwerpvoorschrift Eisen van het bevoegd gezag Op basis van Bouwbesluitartikel 6.20, lid 1, is een brandmeldinstallatie vereist zoals bedoeld 3 in de NEN 2535:2009 + C1:2010. Eisen van de opdrachtgever Vanuit de opdrachtgever zijn de volgende eisen gesteld: 1 De brandmeldinstallatie dient aangelegd te worden volgens de NEN 2535:2009+C1:2010 (hierna: NEN 2535). 2 De sprinklermeldinstallatie dient te voldoen aan de eisen zoals aangegeven in de NEN-EN 12845. Te hanteren voorschriften De door de betrokken partijen gestelde eisen zijn niet strijdig met elkaar. De installatie moet voldoen aan de in de volgende tabel aangegeven eisen. tabel 16: voorschriften aanleg en ontwerp brandmeld-/sprinklermeldinstallatie installatieonderdeel voorschrift uitgave onderdeel/hoofdstuk brandmeldinstallatie NEN 2535: Brandveiligheid van gebouwen - Brandmeldinstallaties - Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen 2009 + C1:2010 geheel sprinklermeldinstallatie NEN-EN 12845 + NEN 1073: Vaste brandblusinstallaties Automatische sprinklerinstallaties Ontwerp, installaties en onderhoud bekabeling met functiebehoud 7.4 Ontruimingsalarminstallatie NPR 2576: Functiebehoud bij brand - Richtlijn voor bekabeling, ophanging en montage van transmissiewegen 2010 + A2:2010 hoofdstuk 16 2005 geheel 7.4.1 Aanwezigheid Eisen van het bevoegd gezag In situaties waarin een brandmeldinstallatie vereist is op basis van het Bouwbesluit is ook een ontruimingsalarminstallatie vereist (Bouwbesluitartikel 6.23, lid 1). Eisen van de opdrachtgever Door de opdrachtgever zijn geen aanvullende eisen gesteld. k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 Te realiseren ontruimingsalarminstallatie De door de betrokken partijen gestelde eisen zijn niet strijdig met elkaar. Het gebouw moet worden voorzien van een ontruimingsalarminstallatie. 7.4.2 Ontwerpvoorschrift Eisen van het bevoegd gezag Op basis van Bouwbesluitartikel 6.23, lid 1, is een ontruimingsalarminstallatie vereist zoals bedoeld 4 in de NEN 2575:2012/2013. 3 Met het begrip bedoeld wordt binnen het Bouwbesluit aangegeven dat een voorziening functioneel moet voldoen aan de doelstellingen zoals aangegeven in de betreffende norm zonder deze norm en de inhoud hiervan bindend voor te schrijven. 4 Met het begrip bedoeld wordt binnen het Bouwbesluit aangegeven dat een voorziening functioneel dient te voldoen aan de doelstellingen zoals aangegeven in de betreffende norm zonder deze norm en de inhoud hiervan bindend voor te schrijven. 19

k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos Eisen van de opdrachtgever De ontruimingsalarminstallatie moet worden aangelegd volgens de NEN 2575:2012/2013. Te hanteren voorschriften De door de betrokken partijen gestelde eisen zijn niet strijdig met elkaar. De ontruimingsalarminstallatie moet voldoen aan de in de volgende tabel aangegeven eisen. tabel 17: voorschriften aanleg en ontwerp ontruimingsalarminstallatie installatieonderdeel voorschrift uitgave ontruimingsalarminstallatie NEN 2575-1:Brandveiligheid van gebouwen - Ontruimingsalarminstallaties 2012 - Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen - Deel 1: Algemeen NEN 2575-2: Brandveiligheid van gebouwen - Ontruimingsalarminstallaties 2012 - Systeem- en kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen- Deel 2: Luidalarminstallatie type A bekabeling met functiebehoud NPR 2576: Functiebehoud bij brand - Richtlijn voor bekabeling, ophanging en montage van transmissiewegen 2005 7.4.3 Uitvoering van het ontruimingssignaal Eisen van het bevoegd gezag Bij Ministeriële Regeling kunnen voorschriften worden voorgeschreven voor de uitvoering van het ontruimingssignaal (Bouwbesluitartikel 6.23, lid 2). In de Ministeriële Regeling Bouwbesluit 2012 zijn hier geen eisen voor opgenomen. Eisen van de opdrachtgever Overeenkomstig bijlage B van de NEN 2575-1 moet er, omdat de oppervlakte > 10.000 m 2, voorzien worden in een ontruimingsalarm luid alarm A-installatie. Daarnaast moeten flitslichten in ruimten geplaatst worden als er op basis van de Arbo regelgeving gehoorbescherming gedragen/aangeboden wordt (bij een equivalent geluidsniveau > 80 db(a) (NEN 2575-2 6.3)). Voorbeelden hiervan zijn de werkplaats, sprinklerpomp-, NSA-, en technische ruimte. Te realiseren ontruimingsalarminstallatie De door de betrokken partijen gestelde eisen zijn niet strijdig met elkaar. Het gehele beveiligde gebied moet voorzien worden van: 1 een luid alarm A-installatie; 2 flitslichten als er op basis van de Arbo regelgeving gehoorbescherming gedragen/aangeboden wordt (bij een equivalent geluidsniveau > 80 db(a) (NEN 2575-2 6.3)). 7.5 Doormelding brandalarmen Eisen van het bevoegd gezag Er zijn geen gebruiksfuncties aanwezig waarbij, op basis van Bouwbesluitartikel 6.20, lid 1, een doormelding naar de Regionale Alarmcentrale/gemeenschappelijke meldkamer (RAC/GMK) van de brandweer verplicht is. Eisen van de opdrachtgever Onderdeel van de gehanteerde gelijkwaardige oplossing voor het realiseren van grote brandcompartimenten is het toepassen van een sprinklerinstallatie. Brandmeldingen van een sprinklerinstallatie moeten doormelden naar een 24-uursbezet ontvangststation voor brandmeldingen. 20

Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos De brandmeldingen voor de sprinklerinstallatie moeten doormelden naar de RAC/GMK. De brandmeldingen van de sprinkler- en brandmeldinstallatie moeten doormelden naar de Particuliere Alarm Centrale(PAC). Te realiseren doormelding De eisen zoals gesteld door de betrokken partijen zijn niet strijdig met elkaar. De eisen met betrekking tot de doormelding van brandalarmen naar een ontvangstlocatie van brandmeldingen zijn weergegeven in de volgende tabel. tabel 18: doormelding brandmeldinstallatie naar ontvangststation van brandmeldingen installatie RAC/GMK PAC bevoegd opdrachtgever bevoegd opdrachtgever gezag gezag brandmeldinstallatie - niet-automatische melders - - - brandmeldinstallatie automatische melders - - - sprinkler - brandmeldingen - - RAC/GMK: regionale alarmcentrale van de brandweer/gemeenschappelijke meldkamer PAC: particuliere alarmcentrale = eis van toepassing, - = eis niet van toepassing k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 21

k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos 8. Technische eisen sprinklerinstallatie 8.1 Ontwerpcriteria De ontwerpuitgangspunten voor de sprinklerbeveiliging zijn weergegeven in de volgende tabel. tabel 19: ontwerpcriteria sprinkler geheel gebouw verborgen ruimten bijv. boven verlaagde plafonds (indien noodzakelijk) gevarenklasse NFPA 13: Ordinary Hazard Group 2 NFPA 13: Light Hazard type sprinkler spray sprinkler Spray sprinkler minimale K-factor 80 40 (metrisch) extended coverage toegestaan (A) Toegestaan (A) aanspreektemperatuur ordinary (57-77 C) (B) ordinary (57-77 C) (B) aanspreeksnelheid (RTI) standard response 80 (m s)0,5 quick response< 80 (m s)0,5 positionering sprinkler pendent/upright/sidewall pendent/upright minimale sproeidichtheid 8,1 mm/min 4,1 mm/min minimale sproeitijd 60 minuten (C) 30 minuten soort installatie nat (D) nat (D) minimaal sproeivlak 139 m2 (E) 139 m2 (E) minimale druk op de sprinklerkop 0.5 bar(a) 0.5 bar(a) Toelichting A: het toepassen van extended coverage sprinklerkoppen is toegestaan. De sprinklerkop moet goedgekeurd zijn (zie hoofdstuk 8.3.2) als extended coverage sprinklerkop. Bij de toepassing van dit type koppen moet er, behalve aan de NFPA 13, ook voldaan worden aan de voorwaarden die genoemd zijn in de datasheet van de sprinklerkop. Toelichting B: de aanspreektemperatuur van de sprinklerkoppen moet minimaal 30 o C boven de te verwachten maximale omgevingstemperatuur liggen. Toelichting C: de installatie meldt door naar de alarmcentrale van de brandweer, alle afsluiters zijn elektronisch bewaakt, de storingen worden doorgemeld naar een ontvangststation voor storingen. Op basis van deze voorzieningen is een sproeitijd van 60 minuten conform NFPA 13 11.2.3.1.3 toegestaan. Toelichting D: in gebieden waar lokaal vorstgevaar (< 4⁰C) kan optreden (bijvoorbeeld in de koel/vriescel in de kelder), moet gebruikgemaakt worden van dry-pendent/sidewall sprinklers. Toelichting E: het kiezen van een ander punt op de area/density curve zoals aangegeven in de NFPA 13 11.2.3.1.1 is niet toegestaan. 22

Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos 8.2 Watervoorziening 8.2.1 Algemeen De eisen aan de watervoorziening zijn aangegeven in de volgende tabel. tabel 20: eisen watervoorziening uitvoering pompen en watervoorziening aspect uitvoering primaire drukverhogingspomp (sprinklerpomp): waterbron betonnen reservoir, locatie: technische ruimte kelder met 100% van de vereiste capaciteit aandrijving drukverhogingspomp één elektrisch aangedreven drukverhogingspomp met 100% capaciteit energievoorziening openbaar elektriciteitsnet drukhandhavingspomp (jockeypomp): waterbron drinkwaterleidingnet of uit reservoir, zie toelichting A aandrijving drukverhogingspomp elektromotor energievoorziening openbaar elektriciteitsnet storingsmelding indien deze pomp langer dan 5 minuten geactiveerd is, dient dit te resulteren in een storingsmelding (mogelijke lekkage aanwezig). overige aspecten: hose stream allowance (afnamepunt brandweer) niet vereist, zie paragraaf 13.2 fire department connector (voedingspunt niet vereist, zie paragraaf 13.2 brandweer) vulling reservoir na calamiteit na een calamiteit moet het reservoir binnen 8 uur weer gevuld kunnen worden (NFPA 22:14.4.2). automatische suppletie t.b.v. aanvullen van het vereist, minimaal 75 dm 3 /min reservoir t.g.v. lek, test verlies en verdamping. Toelichting A: de aansluiting op het drinkwaterleidingnet moet voldoen aan VEWIN-werkblad WB 4.5B, Brandblusinstallaties: automatische sprinklerinstallaties. Een directe aansluiting van onderdelen van de sprinklerinstallatie op het drinkwaterleidingnet is niet toegestaan. De drukhandhavingspomp moet het water betrekken uit een buffertankje (break tank) of uit het reservoir. 8.2.2 Beproevingsvoorziening drukverhogingspomp De sprinklerinstallatie moet worden voorzien van een vast opgestelde beproevingsinrichting (flowmeter). De beproevingsinrichting heeft tot doel een indicatie te geven omtrent het functioneren van de watervoorziening (geleverde druk en opbrengst). Het testwater moet teruggevoerd worden naar het reservoir. De waterniveausignaleringen mogen niet in werking kunnen worden gesteld door het terugstromende testwater. k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 8.2.3 Capaciteit watervoorziening De installatie moet geheel hydraulisch berekend worden volgens de in NFPA 13 beschreven methode, waarbij uitgegaan moet worden van de aanwezige ongunstig gelegen sproeivlakken in het gebouw. De indicatief noodzakelijke netto capaciteit van het reservoir is aangegeven in de volgende tabel. De overige gebruiksfunctie voor het incidenteel opslaan van opslag is maatgevend voor het bepalen van de capaciteit van de watervoorziening. De exact noodzakelijke capaciteit van de watervoorzieningen (pomp en minimale inhoud reservoir) moet door de installateur bepaald worden. 23

k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos tabel 21: eisen watervoorziening indicatieve capaciteit aspect capaciteit de noodzakelijke capaciteit is te bepalen met onderstaande formule: 67.5 m 3 Q = sproeivlak * sproeidichtheid * tijd Q = 139 m² * 8,1 mm/min * 60 minuten hydraulisch onbalans 20% 13.5 m 3 minimale vereiste capaciteit watervoorziening 81 m 3 Uitgangspunt bij de bepaling van de indicatief aangegeven hoeveelheid water is dat sprinklers normaal worden geprojecteerd (geen verdichte projectering). 8.3 Sprinklerleidingen/onderdelen installatie 8.3.1 Leidingen algemeen De leidingen moeten in de standaard handelskwaliteit gebeitst, gemenied of verzinkt worden toegepast. 8.3.2 Materiaalkeuren De toe te passen componenten moeten geschikt zijn voor de toepassing in sprinklerinstallaties. Waar noodzakelijk op basis van het van toepassing zijnde voorschrift, moeten deze beschikken over een verklaring van goedkeuring (NFPA: listed). De componenten waarop deze eis van toepassing is, moeten voor hun specifieke toepassing en gebruik zijn goedgekeurd (bijvoorbeeld CE-markering) door een geaccrediteerd beproevingslaboratorium (erkend volgens ISO/IEC 17025). Het beproevingslaboratorium moet zijn geaccrediteerd voor beproeving van de betreffende component tegen de van toepassing zijnde norm. De accreditatie moet verleend zijn door de nationale accreditatie-instelling die de Multilateral Agreement (MLA) met de European Co-operation for Accreditation heeft ondertekend, of de Multilateral Recognition Agreement (MRA) met de International Laboratory Accreditation Cooperation van het International Accreditation Forum. Goedkeuringen kunnen onder meer worden afgegeven door: Loss Prevention Certification Board (LPCB) VdS Schadenverhütung (VdS) FM approvals LCC (FM) Underwriters Laboratories (UL) Indien materialen conform de NFPA-voorschriften goedgekeurd ( approved ) moeten worden door de Authority Having Jurisdiction (AHJ), wordt deze beoordeling als onderdeel van de certificering uitgevoerd door de inspectie-instelling. 8.4 Leidingen door onbeveiligd gebied Uitgangspunten bij het ontwerp van de sprinklerinstallatie zijn: De sprinklerinstallatie dient niet voor het waarborgen van brandscheidingen (bijvoorbeeld window sprinklers). Het systeem hoeft alleen te functioneren bij een brand in het beveiligde gebied. Als binnen het gesprinklerde gebied gebieden onbeveiligd mogen blijven (als voldaan wordt aan de voorwaarden hiervoor zoals gesteld in de norm) worden deze gebieden als beveiligd beschouwd. 24

Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos Op basis hiervan hoeven leidingen door een gebied waar op basis van het voorschrift geen beveiliging noodzakelijk is, of leidingen die in een ander brandcompartiment zijn gelegen, niet aanvullend beschermd te worden, een en ander conform CCV Technisch Bulletin 65, Classificatie van certificaten naar brandcompartimentering. 8.5 Beproevingsvoorziening (ITC) Voor de beproeving van het brandalarm moet per stromingsschakelaar/alarmklep een ITC op het leidingnet worden aangebracht. De ITC s moeten voorzien zijn van een vaste waterafvoer die het testwater afvoert naar het riool. De ITC mag bij een nat systeem op elke locatie achter de betreffende alarmklep/stromingschakelaar worden aangebracht (NFPA 13: 8.17.4.2.4). 8.6 Corrosie in leidingen Op basis van de huidige inzichten zoals gesteld in de NFPA 13 moet er aandacht worden besteed aan het voorkomen van ongewenste schade of verminderde werking van de installatie door corrosie zoals Microbiologically Influenced Corrosion (MIC). Om te voorkomen dat schade (lekkage) of een verminderde werking van de installatie ontstaat, kunnen de volgende maatregelen genomen worden: 1. Het toepassen, tijdens de aanlegfase, van een leidingnet dat ongevoelig is voor corrosie; 2. het toevoegen van een MIC-voorkomend middel (biocide) aan het water. Dit middel mag de blussende werking van de sprinkler niet nadelig beïnvloeden; 3. het planmatig onderzoeken van de kwaliteit en de staat van de leidingen van de installatie, waarbij indien nodig het noodzakelijke onderhoud wordt uitgevoerd. In dit plan moet worden uitgegaan van optie 3: het opstellen van een beoordelingsplan waarbij indien nodig het noodzakelijke onderhoud/reparaties worden uitgevoerd. Doel hiervan is het op planmatige basis beoordelen van de staat van de installatie en op basis hiervan tijdig corrigerende maatregelen nemen om schade aan of verminderde werking van de installatie te voorkomen. 8.7 Bewaking (afsluiters) De installatie moet worden voorzien van apparatuur waarmee de bedrijfstoestand wordt bewaakt (bewaakte afsluiters). k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 Meldingen van het bewakingssysteem moeten worden weergegeven op de sprinklermeldinstallatie. 8.8 Zonering van de sprinklerinstallatie Een sprinklermelding moet tot een gebied herleidbaar zijn. Hiertoe moet de installatie ingedeeld worden in secties/zones. De indeling moet minimaal voldoen aan artikel 8.2.1 van de NFPA 13. Dit betekent dat een sectie een maximale oppervlakte mag hebben van 4.831 m 2. 25

k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos In de volgende tabel is de minimaal vereiste indeling aangegeven. Tabel 22: zone-indeling sprinkler alarmklep zone gebied uitvoering oppervlakte 1 A) 1-01 kelder nat circa 2000 m² 1 A) 1-02 pomp-opstelruimte nat Minimaal circa 16 m² 1 A) 1-1 Begane grond nat circa 3500 m² 1 A) 1-2 Eerste verdieping nat circa 2400 m² 1 A) 1-3 A Tweede verdieping nat circa 1500 m² 1 A) 1-3 B Tweede verdieping nat circa 700 m² 1 A) 1-4 A Derde verdieping nat circa 700 m² 1 A) 1-4 B Derde verdieping nat circa 700 m² 1 A) 1-5 A Vierde verdieping nat circa 700 m² 1 A) 1-6 A Vijfde verdieping nat circa 700 m² Opmerking A: Binnen de NFPA 13 is het toepassen van een alarmklep in natte systemen niet vereist. Er mag gebruikgemaakt worden van een combinatie van afsluiters, drukmeting, terugslagkleppen en flowswitches. De ruimte/het gebied waarin de afsluiters van de installatie zich bevinden, moet eenvoudig toegankelijk zijn en moet gemarkeerd worden volgens de in hoofdstuk 15.2 van NEN-EN 12845 en NEN 1073 aangegeven wijze. Boven de alarmklep dient een afsluiter te worden geplaatst zodat het onderhoud aan deze klep mogelijk is zonder het systeem geheel leeg te laten lopen. De alarmkleppen moeten geplaatst worden in de pomp-opstelruimte. 8.9 Afzuigkanalen frituurapparatuur In de afzuigkanalen van de keuken moeten, als deze vethoudende dampen afvoeren, overeenkomstig artikel NFPA 13:7.10 sprinklers aangebracht worden (voorkomen brandvoortplanting en uitbreiding via het afzuigkanaal). Deze mogen komen te vervallen als: er een listed grease extractor (conform UL 300/1046) is toegepast; er een blussysteem in de afzuigkappen wordt toegepast conform: NFPA 17A, Standard for Wet Chemical Extinguishing Systems ; NFPA 12, Standard on Carbon Dioxide Extinguishing Systems ; NFPA 17, Standard for Dry Chemical Extinguishing Systems ; de VDS-/CEA-voorschriften specifiek voor deze toepassing. De leverancier moet schriftelijk verklaren dat het toe te passen systeem aan de gestelde eisen voldoet. Beoordeling van de aanwezigheid en de geschiktheid van het systeem maakt onderdeel uit van de certificering. 26

Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos 9. Technische eisen brandmeld- en sprinklermeldinstallatie 9.1 Systeemopbouw De sprinklerinstallatie moet voorzien worden van een sprinklermeldcentrale (SMC) en de brandmeldinstallatie van een brandmeldcentrale (BMC). Voor de uitvoering en koppeling van deze installaties zijn twee mogelijkheden: 1 Afzonderlijke installaties, waarbij de centrales onderling gekoppeld zijn; hierbij moet voldaan worden aan hoofdstuk 7 van NEN 2535. 2 Gecombineerde installaties. In deze situatie wordt uitgegaan van optie 1. In figuur 2 is de principeopzet van de systeemopbouw weergegeven. figuur 2: principe systeemopbouw installaties k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 In paragraaf 9.2 zijn de ontwerpgegevens verwoord waaraan de brandmeld- en sprinklermeldinstallatie moeten voldoen. 27

k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos 9.2 Ontwerpgegevens brandmeld- en sprinklermeldinstallatie NEN NEN-EN omschrijving 2535 12845 10.2 Omvang van de brandmeldinstallatie Voor eisen aan en omvang van de bewaking per gebied: zie paragraaf 7.3.1. eis volledige bewaking gedeeltelijke bewaking ruimtebewaking (in relatie tot ontvluchten) niet-automatische bewaking ruimtebewaking (het bewaken van een ruimte) objectbewaking Toelichting: Ruimtebewaking(in relatie tot ontvluchten) is in het huidige casco ontwerp niet vereist, bij nadere indeling van het gebouw kunnen doodlopende einden ontstaan waarbij wel ruimtebewaking vereist is zie paragraaf 7.3.1. 4.2 Brandgrootte ruimte(n) nummer proefbrand 1) polyurethaan matten 2) beukenhouten blokjes 5) pvc-draad volgens BS 6266 7) brandspiritus 8) andere brandgrootte Toelichting: Overige ruimten keuken MER-ruimten schoonmaakopslagruimte NSA-ruimte brandgrootte 1 of 2 7 1 of 2 1 of 2 1 + 7 uitvoeren zie toelichting zie toelichting zie toelichting zie toelichting zie toelichting Brandgrootte Met uitzondering van situaties met specifieke risico s, moet primair een brandmeldinstallatie worden gekozen die in staat is om een brandgrootte 1 of 2 te detecteren (NEN 2535 4.2.2). In situaties met specifieke risico s of in situaties waarbij met brandgrootte 1 of 2 niet kan worden voldaan aan de prestatie-eisen voor ongewenste meldingen (volgens NEN 2535 4.3) of voor systeembeschikbaarheid (volgens NEN 2535 4.4) mag op basis van de NEN 2535 een andere brandgrootte van toepassing worden verklaard. Uitgangspunt is dan in eerste instantie ook het toepassen van detectie op basis van rook, waar dit niet wenselijk is zal thermische detectie worden toegepast. Voor de NSA-ruimte zijn de volgende proefbranden van toepassing: 1 proef bij NSA in bedrijf: proefbrand 1 2 proef bij NSA buiten bedrijf: proefbrand 1 + 7, hiermee wordt een multicriteria-melder bedoeld die zowel warmte als rook detecteert. Proefbrand omschrijving Proefbranden mogen achterwege blijven wanneer: 1. de desbetreffende ruimte wordt overeenkomstig NEN 2535: 4.2.4 als standaardruimte aangemerkt en 2. de projectierichtlijnen volgens NEN 2535: hoofdstuk 10 worden gehanteerd en 3. er zijn geen situatie waar de projectierichtlijnen volgens NEN 2535: hoofdstuk 10 niet in voorzien; 4. er worden geen bijzondere detectietechnieken toegepast waarvoor in de NEN 2535 geen projectievoorschriften zijn opgenomen. Proefbranden mogen ook achterwege blijven wanneer een beproevingsrapport kan worden overlegd waaruit de correcte werking van de gekozen brandmelder blijkt in gelijkwaardige toepassingen. Dit beproevingsrapport moet door een bevoegde autoriteit zijn gewaarmerkt. 4.3 Prestatie-eis voor ongewenste en onechte brandmeldingen risicoklasse extern risicoklasse intern Gebruiksfunctie: bijeenkomstfunctie kantoorfunctie overige gebruiksfunctie A B C B D E A B C B D E A B C B D E Toelichting: Het maximale aantal ongewenste en onechte meldingen moet bij inbedrijfstelling of oplevering in het logboek worden vastgelegd. Overige gebruiksfunctie 28

Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos NEN 2535 10.11. 3 NEN-EN 12845 omschrijving eis Voor overige gebruiksfuncties zijn in de NEN 2535 geen risicoklassen aangegeven. Voor deze gebieden is de zwaarste eis uit de norm van toepassing verklaard. Bijzondere omgevingsinvloeden voor het voorkomen van ongewenste en onechte meldingen ruimte NSA-ruimte schoonmaakruimte keuken en naastgelegen restaurant(indien open keuken) omstandigheden mogelijk lekken en verdampen brandstof mogelijk lekken en verdampen schoonmaakmiddelen bakken/braden/koken Toelichting: Indien er gebruik gemaakt wordt van een open keuken is het mogelijk dat door het bakken, braden of koken de automatische melders in het restaurant geactiveerd worden. Wanneer er sprake is van een open keuken dienen in het restaurant waar nodig thermische melders toegepast te worden. 4.4 Prestatie-eis voor de systeembeschikbaarheid De prestatie-eis voor systeembeschikbaarheid is: 99.7%. Toelichting bijzondere situaties: n.v.t. 10.3 11 en bijlage D Indeling detectiezones brandmeldinstallatie sprinklerinstallatie De detectiezones zijn Zie hoofdstuk 8.7 en bijlage 2 weergegeven in bijlage 2. Toelichting: geen 8.6 Sturingen automatische brandbeveiligingsinstallaties (C en/of G) veilig vluchten en interne alarmering: ALG DZ AH HM SM k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 29 ALG DZ AH HM SM ontruimingsalarm-installatie type A ontruimings zone 1 ontruimingsalarm-installatie type A ontruimings zone 2 flitslichten ontruimingsalarminstallatie ontgrendelen vluchtdeuren liften deurvastzetinrichtingen(indien aanwezig) overige installaties/ voorzieningen: ALG DZ AH HM SM keukenapparatuur(indien aanwezig) terreintoegang brandweer GBS(gebouwbeheerssysteem) ventilatie en luchtbehandelingsinstallatie = = = = = Toelichting: algemeen (sturing uitgevoerd in het beveiligde gebied) detectiezone (sturing alleen uitgevoerd in de aangegeven detectiezone) automatische melder handmelder sprinklermelding In hoofdstuk 11 wordt nader ingegaan op de uit te voeren sturingen en welke acties er bij een brandmelding moeten worden uitgevoerd. Zie hoofdstuk 10 voor de indeling in ontruimingszones. 10.7 16 Plaats brandweeringang n.v.t. zie figuur 1 en bijlage 2 Flitslicht brandweeringang ja Kleur: rood nee Toelichting: Zie hoofdstuk 12.6 voor een nadere toelichting over de toetreding door de brandweer. Brandweerpaneel vereist ja nee

k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos NEN 2535 NEN-EN 12845 omschrijving Toelichting: geen eis Locatie brandweerpaneel Toelichting: geen n.v.t. bij brandweeringang, zie bijlage 2 6.5 16 Uitvoering brandweerpaneel n.v.t. geen specifieke eisen (tekstpaneel of alfanumeriek paneel) tekstpaneel of alfanumeriek paneel met tekening geografisch paneel volgens de uitvoeringseisen zoals aangegeven in de: NEN-EN 12845: hoofdstuk 16 NEN 2535: hoofdstuk 6.5 Herstelmogelijkheid voor de brandweer op brandweerpanelen n.v.t. niet noodzakelijk noodzakelijk Toelichting: De installatie moet door de gebruiker hersteld worden. Zie ook hoofdstuk 13. Brandweerpanelen ter goedkeuring Toelichting: geen n.v.t. ja, door de brandweer nee 6.2.2 Opties brandmeldcentrale alarmteller verificatie van meldingen vertraging van de uitgangssignalen naar C (ontruimingsalarminstallatie) vertraging van de uitgangssignalen naar G (brandbeveiligingsinstallaties) vertraging van de uitgangssignalen E (doormelding brandweer) genormaliseerde in- en uitgangsinterface uitschakelen van adresseerbare brandmelders en andere elementen Toelichting: De brandmeldcentrale dient voorzien te worden van een genormaliseerde in- en uitgangsinterface, deze dient voor het koppelen van het gebouwbeheerssysteem(gbs). 8.2 16 Doormelding van storing naar 24-uursbezet ontvangststation voor storingsmeldingen intern, locatie: extern: Particuliere AlarmCentrale (PAC) andere locatie: Toelichting: Doormelding van storing naar de PAC dient minimaal aan categorie type 2 te voldoen. 8.4 16 Doormelding van het brandalarm geen doormelding vereist Categorie: type 1 type 2 Toelichting: De brandmeldingen moeten door middel van onderstaande criteria worden doorgemeld: 1. Doormelding van het brandalarm van de sprinklerinstallatie naar de RAC/GMK dient te voldoen aan categorie type 1. 30

Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos NEN 2535 NEN-EN 12845 omschrijving eis 2. Doormelding van het brandalarm van de brandmeldinstallatie naar de PAC dient minimaal te voldoen aan categorie type 2. 10.6.2 16 Signalering interne organisatie brandmeldcentrale locatie: ontvangstbalie bedienings- en signaleringspaneel (nevenpaneel) locatie: akoestische signaalgevers stil ontruimingsalarminstallatie (NEN 2575) luid ontruimingsalarminstallatie (NEN 2575) Toelichting: geen k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 31

k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos 10. Technische eisen ontruimingsalarminstallatie paragraaf Omschrijving Eis NEN 2575-2 4.4 Systeem beschikbaarheid Toelichting: Alleen specificeren in afwijkende situaties waarbij moet worden afgeweken van de NEN 2575-2 % Afwijking op de systeembeschikbaarheid is niet van toepassing. De systeem beschikbaarheid zoals aangegeven in NEN 2575-2:4.4 (99,7%) is van toepassing. 6.2 De taal of talen waarin een bericht moet worden uitgezonden Toelichting: 6.4.1 De wijze van activering Toelichting bij wijze van activering BP = bedieningspaneel HBM = handbrandmelder BM = automatische brandmelder Ext = externe melder Toelichting: Nederlands BP HBM BM Ext BM in relatie tot samenvallende vluchtroutes(indien aanwezig) Indien bij nadere indeling van het gebouw er sprake komt van een brandmeldinstallatie met ruimtebewaking in relatie tot ontvluchting, zie NEN 2535 en het gebruiksbesluit(samenvallende vluchtroutes), moeten minimaal de luidsprekers in het desbetreffende deel automatisch worden aangestuurd bij het in alarm komen van een automatische melder. Deze luidsprekers dienen in een aparte alarmeringszone ingedeeld te worden. Externe melder Externe melders zijn brandmeldingen vanuit de sprinklermeldinstallatie. 6.4.1 Vertraging in de activering door automatische brandmelders ja, minuten nee Toelichting: geen 9.3 Doormelding van storingen intern, locatie: extern PAC Andere locatie: Toelichting: Storingen moeten op dezelfde wijze worden doorgemeld als bij de brandmeldinstallatie, zie paragraaf 9.2 Doormelding van storing. 10.2.2 Uitvoering bedieningspaneel Alleen specificeren wanneer een tekstpaneel niet toereikend is. Geografisch paneel Toelichting: tekstpaneel is in deze situatie toereikend 11.2 6.3 Kleur optische signaalgevers Toelichting Wit Rood anders: Aanwezigheid flitslichten: In de volgende omstandigheden is het gebruik van optische signaalgevers verplicht: bij een omgevingsgeluiddrukniveau van meer dan 99 db(a) (boven dit geluiddrukniveau zijn geen akoestische signaalgevers meer toegelaten); 32

Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos paragraaf Omschrijving Eis NEN 2575-2 op arbeidsplaatsen waar volgens de Arbowet door de werkgever gehoorbescherming ter beschikking moet worden gesteld aan werknemers (bij equivalent geluiddrukniveau van meer dan 80 db(a)). Dit betreft minimaal onderstaande ruimten/gebieden: pomp-opstelruimte werkplaats kelder NSA-ruimte 14.2 Omvang ontruimingsgebied Toelichting: gehele gebouw Ruimten die van het ontruimingsgebied worden uitgesloten geen kruipruimten bergruimten 6 m 2 liftschachten en kooien schachten gas-, water- en elektraruimten 6 m 2 toilet- en doucheruimten (voorruimte wel) koel-/vriescel ruimten boven verlaagde plafonds Ruimten die van het ontruimingsgebied worden uitgesloten: De ruimten kunnen van het ontruimingsgebied worden uitgesloten omdat deze ruimten niet geschikt zijn om personen voor een langere tijd te laten verblijven, niet betreedbaar door de gebruiker. 14.3 Alarmeringszones Afzonderlijke alarmeringszones Aangestuurd door Prioriteit detectie zone 1 Kelder Alle detectiezones 1, Zie toelichting 2 Begane grond t/m 5 e verdieping Detectiezones op de 1, Zie toelichting betreffende verdiepingen Bij atria: Alle ruimten die aan de atria grenzen Toelichting: Prioriteit: Bij een automatische afhandeling kunnen alarmeringszones onderling ook een andere prioriteit hebben, eventueel afhankelijk van de plaats van de brand.bij dit project is een prioriteit op basis van het brandveiligheidsconcept niet van toepassing, alle zones hebben dezelfde prioriteit (1). 15.2.2 en 15.2.3 Locatie en aantal bedieningspanelen Hoofdbedieningspaneel Prioriteit Bediening functie ontruimingszones locatie: ontvangstbalie 1 Alle zones Hoofdpaneel voor BHV/gebruiker k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 33 Nevenbedieningspaneel Prioriteit Bediening functie ontruimingszones locatie: n.v.t. n.v.t. n.v.t. Toelichting: Alleen een hoofdpaneel volstaat in deze situatie. 15.4 Bijzondere omgevingsinvloeden alsmede akoestische eigenschappen van ruimten die van invloed kunnen zijn op de projectie. Ruimte: Omstandigheden - - - - Toelichting: geen bijzondere omgevingsinvloeden aanwezig

k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos 11. Sturingen 11.1 Algemeen Bij een brandmelding in het gebouw dienen er diverse sturingen door andere installaties te worden uitgevoerd. Wanneer een sturing dient te worden uitgevoerd is aangegeven in hoofdstuk 9.2. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan wat de actie is van de betreffende sturing. 11.2 Uit te voeren sturen In tabel 22 zijn de uit te voeren sturingen aangegeven met daarbij de uit te voeren acties. tabel 22: uit te voeren sturingen Sturing Actie Ventilatie en De ventilatie moet dan ook, conform het advies uit het Handboek Brandbeveiligingsinstallaties, luchtbehandelingsinstallatie bij een brandmelding worden uitgeschakeld. Via sleutelschakelaars op het brandweerpaneel moet de ventilatie te regelen zijn: Toevoer: uit/automatisch/100% Afvoer: uit/automatisch/100% Zie voor een nadere toelichting paragraaf 12.7. Ontruimingsalarminstallatie Luid Alarm Type A Deurvastzetinrichtingen Bij een brandmelding moet het ontruimingsalarm in de desbetreffende zone geactiveerd worden. Bij een brandmelding dienen brandwerende deuren vrijgegeven te worden, zodat deze automatisch sluiten. De uitvoering moet voldoen aan de eisen zoals gesteld in de uitgave Brandbeveiligingsinstallaties van Brandweer Nederland en bijlage C van NEN 2535. Ontgrendeling vluchtdeuren Bij een brandmelding moeten alle deuren in de vluchtroute (wanneer voorzien van elektronische sloten) vrijgegeven worden, zodat deze in de vluchtrichting te openen zijn. Bij iedere deur voorzien van een elektrische vergrendeling dient een groene handmelder aangebracht te worden. De uitvoering moet voldoen aan de eisen zoals gesteld in de uitgave Brandbeveiligingsinstallaties van Brandweer Nederland. Liften Flitslichten ontruimingsalarm Keukenapparatuur Liften (zoals bedoeld in het besluit liften) moeten bij een brandmelding naar de begane grond worden gestuurd waarna de deuren in geopende stand moeten blijven staan en het niet meer mogelijk is om (kooi)opdrachten te geven. In geval van een brandmelding op de begane grond moet de lift naar de kelder worden gestuurd (niveau -1). Deze flitslichten zijn noodzakelijk in ruimten waar op basis van de ARBO-regelgeving gehoorbescherming gedragen dient te worden (bij equivalent geluidsniveau > 80 db(a) (NEN 2575:7.3)). Deze dienen aangestuurd te worden vanuit de brandmeldinstallatie, omdat dit bij een klasse A ontruiming niet altijd mogelijk is om aan te sturen via de ontruimingscentrale. Bij een brandmelding dient onderstaande apparatuur in de keuken uitgeschakeld te worden(indien aanwezig): 1. Gas gestookte keukenapparatuur. 2. Frituurapparatuur. Terreintoegang brandweer Gebouw beheers systeem (GBS) De voorzieningen voor terreintoegang (hekwerk/slagboom/palen) dienen ontgrendeld danwel geopend te worden. Naar het GBS dienen de volgende meldingen doorgestuurd te worden: 1) brand (niet) automatische, verzamelmelding 2) brand sprinkler, verzamelmelding 3) storing, verzamelmelding 34

Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos 11.2.1 Overbruggen van sturingen De centrale moet voorzien worden van een mogelijkheid om de sturingen algemeen of selectief te overbruggen (ten behoeve van het testen van de installatie). Vanuit de NEN-EN 12845 dient er voorzien te worden in een mogelijkheid voor het overbruggen van sturingen. Doel hiervan is: Om te voorkomen dat bij het beproeven van sprinklermeldinstallaties steeds dezelfde sturingen, zoals kleefmagneten, brandkleppen e.d. opnieuw worden geactiveerd moeten de uitgaande sturingen kunnen worden overbrugd/uitgeschakeld door een sleutelschakelaar. De beproevingsstand moet als storing worden doorgemeld Met betrekking tot deze voorziening zijn de onderstaande eisen van toepassing: Deze voorziening moet door middel van een sleutelschakelaar gerealiseerd worden. De overbrugging moet als storingsmelding op de brandmeldcentrale weergegeven worden. Dit mag ook opgelost worden door een sleutel op de toegangsdeur tot het sprinklermeldpaneel. Op het sprinklermeldpaneel zal dan vervolgens de mogelijkheid geboden moeten worden om de sturingen te blokkeren. k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 35

k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos 12. Overige eisen 12.1 Beperking uitbreiding van brand naar het met sprinklers beveiligde gebied 12.1.1 Algemeen Een sprinklerinstallatie is in eerste instantie niet geschikt voor het beheersen van een brand die buiten het beveiligde gebied is ontstaan en zich uitbreidt naar het beveiligde gebied. Om de werking van het systeem te kunnen waarborgen kan het noodzakelijk zijn om eisen te stellen op het gebied van: de brandwerendheid van inwendige scheidingen tussen onbeveiligde gebieden en gebieden voorzien van sprinklers; de brandwerendheid van de buitengevels; de afstand tussen buitenopslag en het beveiligde gebied; de brandwerendheid van de pomp-opstelruimte. De noodzaak tot het stellen van eisen op deze gebieden vindt zijn herkomst in het brandveiligheidsconcept van het gebouw (zie hoofdstuk 4.3) en de sprinklervoorschriften. 12.1.2 Brandwerende scheidingen De vereiste brandwerendheid van de scheidingen is aangegeven in de volgende tabel. De posities van de brandscheidingen zijn aangegeven in bijlage 2. tabel 23: brandwerendheid scheidingen situatie eis brandwerendheid herkomst eis conform NEN 6069 trafo- en laagspanningsruimten 60 minuten conform brandveiligheidsconcept liftschacht 60 minuten conform brandveiligheidsconcept trappenhuizen 60 minuten conform brandveiligheidsconcept buitengevels 0 minuten conform brandveiligheidsconcept pomp-opstelruimte 60 minuten conform brandveiligheidsconcept/nfpa 20 tussen gesprinklerde ruimten en ruimten die onbeveiligd mogen blijven op basis van het sprinklervoorschrift (verborgen ruimten) 0 minuten NFPA 13 De brandwerendheid moet beoordeeld worden vanuit ongesprinklerd naar gesprinklerd gebied. De brandwerende scheiding rondom de pomp-opstelruimte moet beschouwd worden in de richting van de pomp-opstelruimte. De beoordeling van de aangegeven brandscheidingen maakt onderdeel uit van de certificering van de sprinklerinstallatie. 12.1.3 Afstand tot onbeveiligde buitenopslag op eigen perceel In de NFPA 13 worden geen eisen gesteld aan de inrichting rondom het gebouw in relatie tot de buitenopslag van materialen (zoals vuilcontainers). De opslag rondom het gebouw moet zodanig worden uitgevoerd/ingericht dat er geen kans aanwezig is dat een brand in de opgeslagen materialen/goederen zich kan uitbreiden naar het met sprinklers beveiligde gebied. Omdat de NFPA 13 hier geen richtlijnen voor geeft is aansluiting gezocht bij de criteria uit het CCV Technisch Bulletin 65. 36

Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos Op basis hiervan zijn voor dit project de onderstaande eisen van toepassing: Binnen een afstand van 10 m tot de beveiligde gebieden mag geen opslag van brandbare goederen plaatsvinden. Als er sprake is van buitenopslag hoger dan 6.7 m, moet de afstand tot de beveiligde gebieden tenminste anderhalf maal de stapelhoogte bedragen. Aansluitend aan het restaurant bevindt zich een terras, hier kunnen brandbare goederen voorkomen. Doordat de gevel niet brandwerend is uitgevoerd, is het stapelen van brandbare tafels en stoelen niet toegestaan. Dit wordt namelijk gezien als opslag. De aanwezigheid van brandbare tafels en stoelen in een zitjes-opstelling wordt niet als opslag beschouwd, en is daarom toegestaan. 12.2 Plafondconstructies 12.2.1 Sterkte dak- en plafondconstructies Dak- en plafondconstructies moeten sterk genoeg zijn om het met water gevulde sprinklerleidingnet en de optredende reactiekrachten te kunnen opvangen. Een indicatie van de verschillende met water gevulde stalen leidingen in kg per meter, exclusief puntlast, is weergegeven in de volgende tabel. tabel 24: leidinggewicht (kg/m) DN 25 DN 32 DN 40 DN 50 DN 65 DN 80 DN 100 DN 125 DN 150 DN 200 3.0 4.2 5.0 7.3 9.2 12.1 18.9 27.0 38.0 64.4 Volgens NEN-EN 12845 en NEN 1073 moet per ophangpunt worden gerekend met een puntlast gelijk aan de belasting van de door het ophangpunt ondersteunde, met water gevulde leiding, vermeerderd met 1.15 kn. 12.2.2 Verlaagde plafonds Verlaagde plafonds waaronder sprinklers worden aangebracht, moeten een zodanige sterkte bezitten dat deze hun gesloten karakter behouden tot op het moment dat de sprinkler geactiveerd wordt. 12.2.3 Geslotenheid plafonds Verlaagde plafonds (waar aanwezig) moeten, om de goede werking van de sprinklerinstallatie te waarborgen, gesloten zijn. Na werkzaamheden boven een verlaagd plafond moet het verlaagde plafond direct weer gesloten worden. k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 12.2.4 Ruimten in verbinding met ruimte boven een verlaagd plafond Ruimten zoals bijvoorbeeld werkkasten/e-kasten mogen niet in open verbinding staan met een ongesprinklerde ruimte boven een plafond. De verbinding tussen deze ruimten en de ruimte boven het plafond moet zijn dichtgezet (niet-brandwerend). 12.3 Draftstops De aanwezige openingen in de vloeren (bij trappenhuizen) vormen geen brand- of rookscheiding. Op basis van artikel 8.15.4.1 van de NFPA 13 zijn voor dit plan geen draftstops en-/of sprinklerverdichting noodzakelijk langs de openingen in de vloeren. 37

k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos 12.4 Pomp-opstelruimte Voor de pomp-opstelruimte zijn, overeenkomstig de NFPA 20, de volgende eisen van toepassing: Sprinklerapparatuur moet voldoende beschermd zijn tegen negatieve invloeden zoals vorst, vandalisme, ongedierte, e.d. Deze ruimte mag alleen gebruikt worden voor de sprinklerinstallatie. De wanden en het plafond moeten onbrandbaar worden uitgevoerd (klasse A1/A2 volgens NEN-EN 13501-1). Er moet voldoende geventileerd worden. De ruimtetemperatuur moet gedurende het gehele jaar hoger zijn dan 4 C als de leverancier van de sprinklerpomp dit voorschrijft. De ruimte moet voorzien worden van een vloerput om ervoor te zorgen dat water dat eventueel op de vloer aanwezig is (bijvoorbeeld water afkomstig van de sprinklerinstallatie in bedrijf), afgevoerd kan worden, zodat componenten die noodzakelijk zijn voor de goede werking van de sprinklerinstallatie niet in het water komen te staan. Dit betekent dat een pomp noodzakelijk is voor het afvoeren van sprinklerwater. De pomp-opstelruimte moet via de verkeersruimte van de kelder toegankelijk zijn. 12.5 Verwarming bouwdelen Alle bouwdelen waarin onderdelen, zoals leidingen, van een nat sprinklersysteem aanwezig zijn, moeten gedurende het gehele jaar vorstvrij gehouden worden. Dat wil zeggen dat de temperatuur van de ruimte niet lager mag worden dan 4 o C. Als er natte leidingen lopen door gebieden waar een omgevingstemperatuur kan optreden van minder dan 4 o C moeten deze worden geïsoleerd en voorzien van leidingverwarming (tracing) en isolatie. 12.6 Toetreding brandweer Om een snelle en adequate inzet mogelijk te maken, moet de brandweer een bouwwerk op eenvoudige wijze kunnen betreden. Het is daarom van groot belang dat de brandweer direct weet waar het gebouw kan worden betreden (bron: Bouwbesluit 2012, artikel 6.36). Bij de brandweeringang moet dan ook een rood flitslicht geplaatst worden om deze aan te duiden. Dit flitslicht moet vanuit de aanrijroute van de brandweer zichtbaar zijn. De brandweeringang gaat bij brand automatisch open, tevens kan er in overleg met de brandweer een systeem(sleutelbuis) worden aangebracht met een sleutel voor alle inpandige deuren (bron: Bouwbesluit 2012, artikel 6.36 3). 12.7 Luchtsnelheden/ventilatie De door de aanwezige luchtbehandelingsinstallaties veroorzaakte luchtstromingen in het gebouw mogen de werking van de sprinklerinstallatie niet negatief beïnvloeden. Algemeen De NFPA 13 stelt geen eisen aan de optredende luchtsnelheden in het gebouw ten gevolge van de aanwezige luchtbehandeling. De ventilatie moet dan ook, conform het advies uit het Handboek Brandbeveiligingsinstallaties, bij een brandmelding worden uitgeschakeld. 38

Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos Brandweerpaneel Op het brandweerpaneel moet een handmatige schakeling aanwezig zijn om de luchtbehandeling te sturen. Deze schakeling moet uitgevoerd worden als een sleutelschakelaar met onderstaande functies: toevoer: automatisch, 0% en 100%; afvoer: automatisch, 0% en 100%. 12.8 Brandwerendheid van de draagconstructie op het criterium bezwijken De eisen die het Bouwbesluit stelt aan de brandwerendheid van de draagconstructie op het criterium bezwijken bij brand zijn onverminderd van toepassing. De aanwezige installaties hebben niet tot doel een reductie op de eis te realiseren. Binnen het sprinklervoorschrift is het in een aantal situaties (b.v. grootschalige opslag) noodzakelijk de draagconstructie brandwerend te bekleden of anderszins te beschermen om de werking van de sprinklerinstallatie te waarborgen (voorkomen bezwijken constructie voordat de sprinkler geactiveerd wordt). De NFPA 13 schrijft op dit gebied voor de aanwezige risico s geen eisen voor. k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 39

k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos 13. Organisatorische aspecten 13.1 Beheer algemeen Zoals alle voorzieningen moeten ook de brandveiligheidsvoorzieningen doelmatig onderhouden worden. Om de brandbeveiligingsinstallaties in bedrijf te houden en de gewenste beveiliging te waarborgen, moet een beheerder worden aangesteld. Deze beheerder moet op de hoogte zijn van de diverse brandveiligheidsaspecten en is verantwoordelijk voor: het uitvoeren van controles; het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden; het opvolgen van storingsmeldingen; het opvolgen van brandalarmen; het nemen van organisatorische maatregelen bij buitenbedrijfstellingen; het administratief afhandelen van bovenstaande werkzaamheden; de aanwezigheid van een geldig inspectiecertificaat voor de installaties; het bijhouden van logboeken. De beheerder moet bovendien zorg dragen voor het informeren van de gebruikers over de aanwezige voorzieningen en de eventuele gevolgen van het niet-functioneren van deze voorzieningen. 13.2 Ontruimingsplan De aanwezigheid van een brandmeldinstallatie leidt ertoe dat er voor het gebouw een ontruimingsplan moet worden opgesteld (bron: Bouwbesluitartikel 6.23 6). Zo n ontruimingsplan geeft inzicht in de eigenschappen van het bouwwerk en de rol van brandbeveiligingsinstallaties bij de alarmeringsprocedure. Op basis van het ontruimingsplan kunnen verdere afspraken worden gemaakt over de bij een ontruiming te nemen maatregelen. Doel is dat de gebruikers van het bouwwerk weten wat zij bij een brandmelding moeten doen, zodat de risico s bij brand zoveel mogelijk worden beperkt. Geadviseerd wordt om het ontruimingsplan op te stellen aan de hand van NEN 8112: Leidraad voor ontruimingsplannen voor gebouwen. Op basis van het Bouwbesluit 2012 artikel 7.11a dienen er voldoende personen aanwezig te zijn om de ontruiming bij brand voldoende snel te laten verlopen. 13.3 Alarmopvolging Er moeten procedures worden vastgelegd over de alarmopvolging door de beheerder in geval van een brandmelding. Bij een brandmelding moet een beheerder naar het brandmeldpaneel komen (binnen een nader met de brandweer af te stemmen tijd). De installatie moet door de beheerder hersteld kunnen worden. 13.4 Beheernormen De eisen met betrekking tot beheer en controle van de brandveiligheidsinstallaties zijn aangegeven in deze Bouwbesluitartikelen: Bouwbesluitartikel 6.20, lid 8 voor wat betreft de brandmeldinstallatie; Bouwbesluitartikel 6.23, lid 5 voor wat betreft de ontruimingsalarminstallatie. 40

Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos Het Bouwbesluit schrijft voor het beheer en de controle van de sprinklerinstallatie geen specifieke norm voor. Voor het onderhoud en beheer wordt aansluiting gezocht bij de norm behorende bij de van toepassing zijnde voorschriften van de sprinklerinstallatie. De brandveiligheidsinstallaties moeten beheerd en onderhouden worden volgens de in de volgende tabel aangegeven normeringen/richtlijnen. tabel 25: beheer- en onderhoudsnormen en -voorschriften norm datum type installatie sprinkler BMI OAI NEN 2654: Beheer, controle en onderhoud van 2002 - - brandbeveiligingsinstallaties, Deel 1: brandmeldinstallaties A) NEN 2654: Beheer, controle en onderhoud van 2004 - - brandbeveiligingsinstallaties, Deel 2: Ontruimingsalarminstallaties B) NFPA 25: Standard for the Inspection, Testing, and Maintenance of laatste versie - - Waterbased Fire Protection Systems (toelichting C) Besluitenlijst Deskundigenpanel VBB-systemen laatste versie (toelichting D) - - onderhoudsvoorschriften van de leverancier(s) van de toegepaste materialen = van toepassing, - = niet van toepassing laatste versie (toelichting D) Toelichting A: van deze norm zijn onderdeel 5.3, met uitzondering van onderdeel 5.3.6, en de onderdelen 5.4, 5.6 en 5.7 van toepassing. Toelichting B: van deze norm zijn onderdeel 5.3, met uitzondering van onderdeel 5.3.5, en de onderdelen 5.4, 5.5.3 en 5.6 van toepassing. Toelichting C: de laatst beschikbare versie van dit document moet toegepast worden, ook als deze verschenen is na het opstellen van dit UPD. Toelichting D: de laatst beschikbare versie van dit document moet toegepast worden, ook als deze verschenen is na het opstellen van dit UPD, mits de aangewezen wijzigingen van dien aard zijn dat deze ook met terugwerkende kracht van toepassing zijn op bestaande installaties. 13.5 Opslag in het gebouw k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 13.5.1 Maximale stapelhoogte brandbare goederen De maximale stapelhoogte van goederen/materialen/producten wordt bepaald door diverse eisen. De afstand tussen de spreidplaat van de sprinkler en de bovenkant van de opgeslagen goederen moet minimaal voldoen aan de eisen zoals aangegeven in paragraaf 13.6 ook mag de stapelhoogte van de goederen nooit meer bedragen dan de hierna aangegeven hoogten. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in opslag- en niet-opslagruimten. In de volgende tabel is de commodity class-indeling van verschillende veel voorkomende materialen weergegeven. Een uitgebreider overzicht is te vinden in NFPA 13 A.5.6.3. tabel 26: commodity class NFPA 13 goederencategorie (commodity class) class I 41 class II class III class IV group A plastics, unexpanded group A plastics, expanded product bureaus met kunststof werkbladen etenswaren in blik in kartonnen dozen dranken met alcoholpercentage < 20% in glazen flessen plastic flessen met vloeistoffen (dranken) stoelen, hout papierproducten (boeken, archiefdozen e.d.) houten stoelen stapelbaar, kunststof (geen schuimvulling) melkpakken in kunststof kratten dvd s/cd s schuimkunststoffen zoals EPS (piepschuim), matrassen

k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos Ordinary Hazard Group 2: (niet-opslagruimten) Het plaatsen/uitstallen van inrichtingselementen en incidentele opslag van producten/materialen die voldoen aan commodity class I t/m IV is toegestaan tot een hoogte van 3.66 meter. Producten die vallen binnen commodity class Group A plastics zijn toegestaan tot een hoogte van 2.4 meter. Wanneer er sprake is van specifieke opslag zijn de eisen zoals aangegeven in tabel 27 van toepassing. Ordinary Hazard Group 2: (opslagruimten) In gebieden specifiek ingericht voor opslag van goederen, zoals een expeditie (magazijn), gelden de opslagvoorwaarden zoals aangegeven in de volgende tabel. tabel 27: maximale opslaghoogte opslaggebieden opslagwijze maximale opslaghoogte solid piled class I = 3.7 meter class II = 3.7 meter class III = 3.7 meter class IV = 3.7 meter group A plastics = 1.5 meter (zie toelichting A) palletized class I = 3.7 meter class II = 3.7 meter class III = 3.7 meter class IV = 3.7 meter group A plastics = 1.5 meter (zie toelichting A) bin box class I = 3.7 meter class II = 3.7 meter class III = 3.7 meter class IV = 3.7 meter group A plastics = 1.5 meter (zie toelichting A) shelf class I = 3.7 meter class II = 3.7 meter class III = 3.7 meter class IV = 3.7 meter group A plastics = 1.5 meter (zie toelichting A) back to back shelf class I = 3.7 meter class II = 3.7 meter class III = 3.7 meter class IV = 3.0 meter group A plastics = 1.5 meter (zie toelichting A) rack class I = 3.7 meter class II = 3.7 meter class III = 3.7 meter class IV = 3.0 meter group A plastics = 1.5 meter (zie toelichting A) 13.6 Afstand tussen sprinklerkop en opslag Om de sprinklers adequaat te kunnen laten functioneren, moet een vrije ruimte van ten minste 457 mm worden gerealiseerd tussen de sprinklers en de aanwezige brandbare materialen. Daarnaast moet in zijn algemeenheid rekening worden gehouden met obstructies onder de sprinkler. 42

Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos 14. Afwijkingen en interpretaties 14.1 Besluiten Commissie van Deskundigen/Deskundigenpanel Er zijn zaken die zich in de praktijk voordoen waarover, in het kader van certificatie en inspectie, een algemeen geldende afspraak moet zijn gemaakt. Deze afspraken zijn vastgelegd in Technische Bulletins (TB s). Deze TB s gaan over een technisch onderwerp of een onderwerp dat met de beveiliging te maken heeft. Zij kunnen in aanvulling op de sprinklervoorschriften gebruikt worden. Een deel van de TB s is geschreven om in samenhang met de NEN-EN 12845 gelezen te worden en zijn niet van toepassing voor NFPA-installaties. In de volgende tabel zijn de beschikbare TB s aangegeven met daarbij een vermelding of deze op dit project van toepassing zijn. Waar aangegeven is dat een TB niet van toepassing is, komt de situatie die het TB beschrijft niet voor binnen dit plan of heeft het TB geen relatie met het sprinklervoorschrift (NFPA). tabel 28: technische bulletins Technisch Bulletin datum van toepassing 59A Sprinklers voor de woonomgeving 2-7-2010 n.v.t. 60A Voorschriften voor sprinkler-, brandmeld- en ontruimingsalarminstallaties in 1-11-2012 n.v.t. vuurwerk(buffer)bewaarplaatsen en verkoopruimten voor vuurwerk overeenkomstig ADR-klasse 1.4s en 1.4g 61 Hi-ex inside air systemen in CPR 15-2 objecten 4-4-2004 n.v.t. 61A Hi-ex inside air systemen in PGS 15 objecten 2-12-2011 n.v.t. 62 Collectieve bluswatervoorziening t.b.v. bedrijventerreinen met meerdere 14-10-2005 n.v.t. gebruikers 64B Schuimbijmengsystemen 13-04-2012 n.v.t. 65 Classificatie van certificaten naar brandcompartimentering 23-4-2008 ja 66A Bronpompsystemen ten behoeve van sprinklerinstallaties + Bijlage bij Technisch 8-10-2010 n.v.t. Bulletin 66A, Bronpompen: branchedocument) 67A Inspectie- en onderhoudsregime voor waterreservoirs 1-3-2011 n.v.t. 68 Bepaling van diameters van armpijpen bij grote doorstroomhoeveelheden 1-2-2009 n.v.t. 69 Thermoplastische spanplafonds in gesprinklerde gebouwen 17-4-2009 n.v.t. 70 Onderwaterpompen in sprinklerinstallaties 16 4-2010 n.v.t. 71A Onderdrukbeveiliging in sprinklerinstallaties 15-4-2011 n.v.t. 72 Zuurkasten 30-3-2011 n.v.t. 73 Atria 1-1-2012 n.v.t. 74A Toelichting op de voeding van elektrisch aangedreven sprinklerpompen 9-9-2014 ja 76 Onderhoud van voetkleppen 1-2-2013 n.v.t. 77 Pompsets voor VBB-systemen + Deskundigenrapport bij Technisch Bulletin 77 4-2-2014 ja 78 Spuitopslag beveiligen met Hi-Ex Outside Air + Achtergrondinformatie bij Technisch Bulletin 78 12-11-2013 n.v.t. In de volgende tabel staan de van toepassing zijnde algemene besluiten. k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 tabel 29: besluiten deskundigenpanel document datum type installatie sprinkler BMI OAI CCV: Harmonisatie-afspraken voor inspectie VBB-BMI-OAI-RBI op 1 december 2012 afgeleide doelstellingen CCV: Deskundigenpanel VBB-systemen Besluitenlijst laatste versie (A) - - CCV: Interpretatiebesluiten Deskundigenpanel BMI-OAI laatste versie (A) - CCV: Interpretatiebesluiten Deskundigenpanel VBB-systemen laatste versie (A) - - Toelichting A: de laatst beschikbare versie van dit document moet toegepast worden, ook als deze verschenen is na het opstellen van dit UPD, mits de aangewezen wijzigingen van dien aard zijn dat deze ook met terugwerkende kracht van toepassing zijn op bestaande installaties. 43

k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos 14.2 Projectspecifieke afwijkingen en interpretaties sprinkler Anders dan de aanpassingen van de NFPA-voorschriften aan de Nederlandse situatie zoals aangegeven in bijlage 1 zijn de in de volgende tabel aangegeven afwijkingen en interpretaties van toepassing. Waar een afwijking van het voorschrift van toepassing is, is aangegeven waarom de situatie zoals aanwezig acceptabel is. tabel 30: afwijking/interpretaties afwijking/interpretaties NFPA 20 4.12 de pomp-opstelruimte is niet direct van buitenaf toegankelijk. NFPA 13 12.8 NFPA 13 6.8 er wordt geen hose stream demand meegerekend. er wordt niet voorzien in een brandweeraansluiting. toelichting doel van het voorschrift is dat bij een brand in het gebouw de pompkamer veilig door de brandweer bereikt kan worden zonder door het gesprinklerde gebied te hoeven lopen. In overleg met de brandweer dient de pomp-opstelruimte direct bereikbaar te zijn vanuit de verkeersruimte in de kelder, hiermee is de bereikbaarheid gewaarborgd. de brandweer betrekt het bluswater vanuit de brandkranen in het openbaar gebied en niet vanuit een door de sprinklerinstallatie gevoed afnamepunt. deze brandweeraansluiting heeft overeenkomstig de NFPA 13 als doel: het buiten de aanwezige watervoorziening om extra water en druk in het systeem krijgen; het kunnen controleren of in geval van brand de sprinklerkoppen geopend zijn. Indien er via de brandweeraansluiting geen water in het systeem kan stromen, is het aannemelijk dat er geen sprinklerkop is geopend of dat er een afsluiter in het systeem is gesloten. In Nederland is het niet gebruikelijk dat de brandweer een brandweeraansluiting gebruikt voor deze doelstellingen. Deze aansluiting wordt daarom niet gerealiseerd. De NFPA-voorschriften maken het mogelijk om binnen de betreffende norm gelijkwaardigheid toe te passen (US: equivalency). Van dit principe wordt binnen het UPD geen gebruikgemaakt. 14.3 Projectspecifieke afwijkingen en interpretaties brandmeldinstallatie Op voorhand zijn er geen specifieke afwijkingen/interpretaties bekend c.q. van toepassing. 14.4 Projectspecifieke afwijkingen en interpretaties ontruimingsalarminstallatie Op voorhand zijn er geen specifieke afwijkingen/interpretaties bekend c.q. van toepassing. 44

Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos 15. Kwaliteitswaarborging brandbeveiligingssystemen 15.1 Algemeen In dit hoofdstuk is vastgelegd voor welke vorm van kwaliteitsborging voor de brandbeveiligingssystemen gekozen is, op basis van de eisen van de betrokken partijen. Ook komt de frequentie van kwaliteitsbeoordeling aan de orde. 15.2 Vorm kwaliteitswaarborging Eisen van het bevoegd gezag De eisen met betrekking tot de certificering van de brandbeveiligingssystemen zijn aangegeven in de volgende tabel. tabel 31: vorm kwaliteitswaarborging eisen bevoegd gezag installatie Bouwbesluit- eis/toelichting artikel brandmeldinstallatie 6.20, lid 6 aangezien er een bijeenkomstfunctie met een oppervlakte van meer dan 1.000 m 2 (circa 3.250 m 2 ) aanwezig is, is een geldig inspectiecertificaat vereist. ontruimingsalarminstallatie 6.23, lid 4 omdat de brandmeldinstallatie moet beschikken over een inspectiecertificaat, geldt eveneens dat voor de ontruimingsalarminstallatie een inspectiecertificaat vereist is. sprinklerinstallatie 6.32, lid 1 de sprinklerinstallatie moet voorzien zijn van een geldig inspectiecertificaat. Eisen vanuit de opdrachtgever De installaties moeten opgeleverd worden volgens de eisen uit de NEN 2535, NEN 2575 en het sprinklervoorschrift. Te realiseren kwaliteitswaarborging De kwaliteit van de installatie moet op de in de volgende tabel aangegeven wijze aangetoond worden. tabel 32: kwaliteitswaarborging brandbeveiligingsinstallaties Installatie type certificaat volgens schema/voorschrift door k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 45 brandmeldinstallatie verklaring van conformiteit B) NEN 2535, artikel B.5, lid b installateur inspectiecertificaat CCV-inspectieschema Brandmeldinstallaties A) inspectie-instelling type A volgens ISO/IEC 17020 ontruimingsalarminstallatie verklaring van conformiteit B) NEN 2575-2, artikel B.5 installateur inspectiecertificaat CCV-inspectieschema Ontruimingsalarminstallaties A) inspectie-instelling type A volgens ISO/IEC 17020 sprinklerinstallatie inspectiecertificaat CCV-inspectieschema Vastopgestelde Brandbeheersings- en Brandblussystemen A) inspectie-instelling type A volgens ISO/IEC 17020 Opmerking A: dit certificatieschema is opgenomen in het CCV-inspectieschema Brandbeveiliging Inspectie Brandbeveiligingsysteem (VBB-BMI-OAI-RBI) op basis van afgeleide doelstellingen ). Opmerking B: de installateur moet een installatieattest overleggen, waarin wordt verklaard dat de installatie in bedrijf is gesteld en volgens het PvE functioneert. Ook moet in het installatieattest worden verklaard dat alle toegepaste componenten en onderdelen van de installatie voldoen aan de in deze norm gestelde eisen aangaande kwaliteit en compatibiliteit. Dit installatieattest is een eigen verklaring van de installateur en geen installatiecertificaat (productcertificaat) zoals bedoeld in de CCV-schema s.

k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos 15.3 Geldigheid inspectiecertificaat De geldigheidsduur van een inspectiecertificaat is aangegeven in de volgende tabel. tabel 33: geldigheidsduur certificaat installatie betrokken partij bevoegd gezag opdrachtgever brandmeldinstallatie 3 jaar conform Regeling Bouwbesluit 2012 -- ontruimingsalarminstallatie 3 jaar conform Regeling Bouwbesluit 2012 -- sprinklerinstallatie 1 jaar conform Regeling Bouwbesluit 2012 -- -- = deze partij heeft geen eis gesteld aan de geldigheidsduur. 15.4 Certificeren op afgeleide doelstellingen Binnen de in hoofdstuk 15.2 aangegeven certificeringschema s vindt certificering plaats op basis van zogenaamde afgeleide doelstellingen. In hoofdstuk 5 zijn primaire doelstellingen geformuleerd. Deze zijn vertaald naar afgeleide doelstellingen zoals gedefinieerd in de van toepassing zijnde CCV-schema s. De afgeleide doelstellingen zijn weergeven in de volgende tabel. tabel 34: afgeleide doelstellingen installatie afgeleide doelstelling brandmeldinstallatie Een beginnende brand tijdig ontdekken, lokaliseren en signaleren, waarna de aangesloten brandbeveiligingsvoorzieningen tijdig in werking worden gesteld, binnen de context van het basisontwerp. ontruimingsalarminstallatie ontruiming, om veilig vluchten te initiëren, binnen de context van het basisontwerp. Tijdig in voldoende mate akoestisch en/of optisch informatie geven aangaande de sprinklerinstallatie Een beginnende brand in een vroeg stadium detecteren, signaleren en onder controle houden zodat het bestrijden ervan door de interne en externe brandbestrijdingsorganisaties kan plaatsvinden, binnen de context van het basisontwerp. Het verhogen van de bescherming van een bouwwerk en/of object in geval van blootstelling aan een brand (exposure protection) waardoor de kans op brandoverslag wordt geminimaliseerd en schade aan het bouwwerk en/of object wordt beperkt, in de context van het basisontwerp. (A) Toelichting A: Op basis van het CCV document HARMONISATIE-AFSPRAKEN VOOR INSPECTIE VBB-BMI-OAI-RBI OP AFGELEIDE DOELSTELLINGEN versie 1.5, december 2015 is bij de toepassing van de sprinklerinstallatie voor het realiseren van functiebehoud door de sprinklerinstallatie de afgeleide doelstelling exposure protection van toepassing. 46

Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos 16. Sprinklerinstallatie indeling in brandcompartimentsklassen Een sprinklerinstallatie moet, op basis van CCV Technisch Bulletin 65, Classificatie van certificaten naar brandcompartimentering (hierna: TB 65), ingedeeld worden in een brandcompartimentsklasse. Het TB 65 is niet bedoeld om een waardeoordeel te geven over de verschillende brandcompartimentsklassen en vanuit die gedachte een klasse voor te schrijven. De brandcompartimentsklasse die volgt uit de methode van het Technisch Bulletin moet gezien worden als een instrument (middel) om de gekozen maatregelen op hoofdlijnen te presenteren en op eenvoudige wijze vast te leggen. In de volgende tabel zijn de verschillende klassen zoals beschreven in TB 65 aangegeven. tabel 35: brandcompartimentsklassen volgens CCV Technisch Bulletin 65 brandcompartimentsklasse omschrijving (conform TB 65) A: volledige beveiliging het gebouw is geheel voorzien van een gecertificeerde brandblusinstallatie. B: gedeeltelijke beveiliging met het gebouw is ingedeeld in brandcompartimenten die niet allemaal zijn voorzien van een brandcompartimentering gecertificeerde brandblusinstallatie. C: gedeeltelijke beveiliging zonder brandcompartimentering het gebouw is gedeeltelijk voorzien van een gecertificeerde brandblusinstallatie. De brandscheidingen tussen beveiligd en onbeveiligd gebied voldoen aan het uitgangspuntendocument maar niet aan de minimumwaarden voor brandcompartimentering. D: objectbeveiliging object- of installatiebeveiliging. In een ruimte (brandcompartiment) of in de buitenlucht is alleen een installatie of een object beveiligd met een gecertificeerde brandblusinstallatie. De beveiliging zoals omgeschreven in dit uitgangspuntendocument wordt ingedeeld in brandcompartimentsklasse B. R.P.W. (Ronald) Oldengarm DGMR Bouw B.V. k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 47

k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos Bijlage 1 Titel Afstemming NFPA-voorschriften op de Nederlandse situatie

Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos Afstemming NFPA voorschriften op de Nederlandse situatie In deze bijlage wordt nader ingegaan op de aanpassing van de NFPA-voorschriften aan de Nederlandse situatie. Basisuitgangspunt is dat er zoveel mogelijk wordt voldaan aan de eisen zoals aangegeven in de NFPA-normen. Waar dit tot praktische bezwaren leidt, zijn de eisen uit de NEN-EN 12845 van toepassing. Tabel B1.1: beveiliging algemeen criteria NEN-EN 12845 NFPA omvang van de beveiliging -, zie toelichting A gebouwlimieten (hoogte, dakhelling, etc.) - opslaglimieten (hoogte, configuratie, gangpaden, stellingtypen, vrije ruimte, etc.) - goederenclassificatie - gevarenklasse - maximum sproeivlak - sproeidichtheid - sprinklerprojectie, inclusief obstructieregelgeving - sprinklers in verborgen ruimten - classificatie van brandbaarheid/brandgedrag van (bouw)materialen -, zie toelichting B Toelichting A: de omvang van de beveiliging is aangegeven in hoofdstuk 7.2.2 van dit uitgangspuntendocument. Toelichting B: in de NFPA 13 wordt verwezen naar de Amerikaanse testmethoden voor materialen. Deze moeten vertaald worden naar de Europese eisen. Hierop is de volgende conversie van toepassing: Limited-combustible material, zoals bedoeld in NFPA 13 3.3.11, moet gelezen worden als een materiaal dat voldoet aan klasse A1/A2 of B bepaald volgens de NEN-EN 13501-1. Noncombustible material, zoals bedoeld in NFPA 13 3.3.12, moet gelezen worden als een materiaal dat voldoet aan klasse A1 bepaald volgens de NEN-EN 13501-1. Tabel B1.2: sprinklermeldinstallatie criteria NEN-EN 12845 NFPA sprinklermeldinstallatie, zie toelichting A - bewaking afsluiters - Toelichting A: in de NFPA 13 is aangegeven dat de sprinklermeldinstallatie moet voldoen aan de NFPA 72, National Fire Alarm Code. Deze norm wijkt dusdanig af van de in Nederland gehanteerde normeringen dat het gebruik hiervan niet praktisch is; ook voldoen de toe te passen componenten niet aan de EN 54-serie. Daarom is ervoor gekozen de sprinklermeldinstallatie uit te voeren volgens de voorwaarden uit de NEN-EN 12845 + A2 + NEN 1073. k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 Tabel B1.3: leidingen, afsluiters e.d. criteria NEN-EN 12845 NFPA leidingmaterialen, afsluiters, etc., zie toelichting A - positionering ITC s - ophanging, zie toelichting B - leidingafschot -- maximum verzorgingsgebied per alarmklep -- Toelichting A: in de NFPA-voorschriften wordt voor de toe te passen materialen voor onder andere leidingen verwezen naar veelal Amerikaanse normeringen die niet aansluiten op de Nederlandse bouwpraktijk. Voor leidingen, koppelingen en afsluiters moeten daarom de materialen worden gebruikt zoals aangegeven in de NEN-EN 12845. Alle overige eisen uit de NFPA blijven van toepassing. Toelichting B: voor de wijze van ophanging van leidingen worden de gangbare eisen (die bekend zijn in Nederland) gebruikt zoals aangeven in de NEN-EN 12845. 49

k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos Tabel B1.4: hydraulische berekening criteria NEN-EN 12845 NFPA maximumsnelheid in leidingen -- equivalente lengte appendages, zie toelichting A - hydraulisch ongunstigst gelegen sproeivlak -- hydraulisch gunstigst gelegen sproeivlak (Qmax) -- n.v.t. restrictieplaten --, zie toelichting B Toelichting A: de toe te passen leidingmaterialen en appendages moeten conform tabel B1.3 voldoen aan de NEN-EN 12845. De in de berekening te gebruiken uitgangspunten voor de equivalente lengte van de appendages moeten hiermee overeenkomen. Toelichting B: het gebruik van restrictieplaten is binnen de NFPA 13 niet toegestaan. Tabel B1.5: watervoorziening criteria NEN-EN 12845 NFPA configuratie en pompset(s) --, zie toelichting A elektrische aansluiting -- pompgrafiek -- sproeitijd -- reservoirafmeting en reservevoorraad/suppletie --, zie toelichting B snelheid in zuigleiding -- constructie-eisen waterreservoir -- Toelichting A: conform de NFPA 20 moet een listed pump worden gebruikt. Bij toepassing in Nederland is het volgende van toepassing: De pomp moet listed zijn. De aandrijving mag non-listed zijn, maar moet wel voldoen aan de NFPA 20. De schakelkast mag non-listed zijn, maar moet wel voldoen aan de NFPA 20 en de aansluitingen moeten voldoen aan de NEN 1010. Onder listed wordt volstaan voldoet aan de eisen die worden gesteld aan goedgekeurde componenten volgens de CCV-certificatieschema s. Toelichting B: De netto beschikbare watervoorraad moet als volgt worden berekend: a. van elke hydraulisch ongunstigst gelegen sproeivlak moet de vereiste hoeveelheid water worden bepaald door de volumestroom op het snijpunt van de pompgrafiek met de K-lijn van het betreffende sproeivlak te vermenigvuldigen met de vereiste sproeitijd b. de netto beschikbare watervoorraad dient ten minste gelijk te zijn aan de grootste waterhoeveelheid zoals berekend onder (a). De inhoudsbepaling van de netto watervoorraad volgens NFPA is het laagwaterpeil tot bovenzijde antikolkplaat. Tabel B1.6: overig criteria NEN-EN 12845 NFPA draftstops (uitvoering en aanwezigheid) --, zie hoofdstuk 12.3 productkeur op materialen zie hoofdstuk 8.3.2 zie hoofdstuk 8.3.2

Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos Bijlage 2 Titel Sectie-indeling sprinklers en zone-indeling brandmeldinstallatie k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 51

k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos Bijlage 3 Titel Beveiliging van verborgen ruimten (NFPA 13:2013) Bron NFPA 13 Toelichting In deze bijlage zijn de eisen weergegeven waaronder het mogelijk is om af te zien van het aanbrengen van sprinklers in verborgen ruimten. Disclaimer: De eisen waaronder het mogelijk is om af te zien van het aanbrengen van sprinklers in verborgen ruimten vertaald naar het Nederlands zijn, hoewel zo volledig mogelijk vertaald, slechts informatief. Indien bepalingen in de Nederlandse tekst tegenstrijdig zijn met de Engelse tekst dan wel dubbelzinnig zijn, zullen de grammaticale uitleg en bedoelingen van de bepalingen in de Engelse tekst prevaleren.

Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos Beveiliging van verborgen ruimten artikel NFPA 13 voorwaarden 8.15.1.2.1 Concealed spaces of noncombustible and limited combustible construction with minimal combustible loading having no access shall not require sprinkler protection. Toelichting: Minor quantities of combustible materials such as but not limited to: cabling, nonmetallic plumbing piping, non structural wood, etc. can be present in concealed spaces constructed of limited or noncombustible materials but should not typically be viewed as requiring sprinklers (see 8.15.1.1). For example, it is not the intent of this section to require sprinklers, which would not otherwise be required, in the interstitial space of a typical office building solely due to the presence of the usual amount of cabling within the space. The threshold value at which sprinklers become necessary in the concealed space is not defined. Verborgen ruimten zonder toegang geconstrueerd van niet brandbare(klasse A1 bepaald volgens de NEN- EN 13501-1) of moeilijk brandbare materialen(klasse A1,A2 of B bepaald volgens de NEN-EN 13501-1) en met minimale brandbare materialen(zie toelichting) in de ruimte hoeven niet voorzien te worden van sprinklers. k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 Toelichting: Minimale hoeveelheden van brandbare materialen zoals, maar niet gebonden aan: bekabeling, nietmetalen leidingen, hout(niet constructief), etc. kunnen aanwezig zijn in verborgen ruimten geconstrueerd uit brandbare of niet-brandbare materialen, maar hoeft in het algemeen niet van sprinklers voorzien te worden (zie paragraaf 8.15.1.1). Bijvoorbeeld, het is niet de bedoeling van deze sectie om sprinklers voor te schrijven, die anders niet nodig zijn, in de tussenliggende ruimte van een typisch kantoorgebouw enkel door de aanwezigheid van de gebruikelijke hoeveelheid bekabeling in de ruimte. 8.15.1.2.1.1 The space shall be considered a concealed space even with small openings such as those used as return air for a plenum. The presence of openings in the ceiling, such as those for return air for a plenum, does not result in a perfunctory requirement for sprinklers in the concealed space. Evaluation of the size and number of openings in relation to the overall area of the ceiling is important. De ruimte zal worden beschouwd als verborgen ruimte, zelfs met kleine openingen voor bijvoorbeeld de afvoer van lucht via een plenum. De aanwezigheid van openingen in het plafond, voor bijvoorbeeld de afvoer van lucht via een plenum, resulteert niet in een plichtmatige eis voor sprinklers in de verborgen ruimte. Het is belangrijk om de grootte en het aantal openingen in vergelijking met het totale oppervlak van het plafond te beoordelen. 8.15.1.2.2 Concealed spaces of noncombustible and limited combustible construction with limited access and not permitting occupancy or storage of combustibles shall not require sprinkler protection. Verborgen ruimten geconstrueerd van niet brandbare en moeilijk brandbare materialen met beperkte toegang en waar bezetting of opslag van brandbare materialen niet toegestaan is, hoeven niet voorzien te worden van sprinklers. 8.15.1.2.2.1 The space shall be considered a concealed space even with small openings such as those used as return air for a plenum. De ruimte zal worden beschouwd als verborgen ruimte, zelfs met kleine openingen voor bijvoorbeeld de afvoer van lucht via een plenum. 8.15.1.2.3 Concealed spaces formed by studs or joists with less than 6 in. (152 mm) between the inside or near edges of the studs or joists shall not require sprinkler protection. Verborgen ruimten, ontstaan door staanders of liggers met een afstand van minder dan 152 mm tussen of bij de buitenranden van de staanders of liggers, hoeven niet voorzien te worden van sprinklers. 53

k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos artikel NFPA 13 voorwaarden 8.15.1.2.4 Concealed spaces formed by bar joists with less than 6 in. (152 mm) between the roof or floor deck and ceiling shall not require sprinkler protection. Verborgen ruimten ontstaan door vakwerkliggers met een afstand van minder dan 152 mm tussen het dak of verdiepingsvloer en het plafond hoeven niet voorzien te worden van sprinklers. 8.15.1.2.5 Concealed spaces formed by ceilings attached directly to or within 6 in. (152mm) of wood joist or similar solid member construction shall not require sprinkler protection. Verborgen ruimten ontstaan door plafonds die direct bevestigd zijn aan of binnen 152 mm van houten I- liggers of soortgelijk vast onderdeel van de constructie hoeven niet voorzien te worden van sprinklers. 8.15.1.2.6 Concealed spaces formed by ceilings attached to composite wood joist construction either directly or onto metal channels not exceeding 1 in. (25.4 mm) in depth, provided the joist channels are firestopped into volumes each not exceeding 160 ft 3 (4.53 m 3 ) using materials equivalent to the web construction and at least 3½ in. (90 mm) of batt insulation is installed at the bottom of the joist channels when the ceiling is attached utilizing metal channels, shall not require sprinkler protection. Verborgen ruimten ontstaan door plafonds die bevestigd zijn aan samengestelde houten I-liggers (direct of via metalen profielen met een diepte van minder dan 25,4 mm), uitgaande dat de ruimte tussen de I- liggers brandwerend afgesloten zijn in delen met een volume die niet groter is dan 4,53 m³ waarbij gebruik gemaakt wordt van soortgelijk materiaal als het verbindingsstuk van de I-ligger en wanneer het plafond bevestigd is door middel van metalen richels en in de onderzijde van de kanalen tussen de balken deken isolatie van minstens 90 mm dik bevestigd is, hoeven niet voorzien te worden van sprinklers. 8.15.1.2.7 Concealed spaces entirely filled with noncombustible insulation shall not require sprinkler protection. Verborgen ruimten compleet gevuld met niet brandbare isolatie hoeven niet voorzien te worden van sprinklers. 8.15.1.2.8 Concealed spaces within wood joist construction and composite wood joist construction having noncombustible insulation in the space from the ceiling up to the bottom edge of the joist of the roof or floor deck, provided that in composite wood joist construction the joist channels are firestopped into volumes each not exceeding 160 ft 3 (4.53 m 3 ) to the full depth of the joist with material equivalent to the web construction, shall not require sprinkler protection. Verborgen ruimten tussen (samengestelde) houten I-liggers voorzien van niet brandbare isolatie in de ruimte tussen het plafond en de onderzijde van de ligger van het dak of de verdiepingsvloer, uitgaande dat de kanalen tussen de samengestelde houten I-liggers brandwerend afgesloten zijn met elk kanaal niet groter dan 4,53 m³ voor de volledige lengte van de ligger, waarbij gebruik gemaakt wordt van soortgelijk materiaal als het verbindingsstuk van de I-ligger, hoeven niet voorzien te worden van sprinklers. 8.15.1.2.9 Concealed spaces over isolated small rooms not exceeding 55 ft 2 (5.1 m 2 ) in area shall not require sprinkler protection. Verborgen ruimten boven afgezonderde kleine ruimten met een oppervlakte niet groter dan 5,1 m² hoeven niet voorzien te worden van sprinklers. 8.15.1.2.10 Concealed spaces where rigid materials are used and the exposed surfaces have a flame spread index of 25 or less, and the materials have been demonstrated not to propagate fire more than 10.5 ft (3.2 m) when tested in accordance with ASTM E 84, Standard Test Method of Surface Burning Characteristics of Building Materials, or ANSI/UL 723, Standard for Test for Surface Burning Characteristics of Building Materials, extended for an additional 20 minutes in the form in which they are installed, shall not require sprinkler protection. Verborgen ruimten waarin onbuigbare materialen worden gebruikt met een blootgesteld oppervlak met een vlamuitbreidingsindex van niet meer dan 25, en de materialen een maximale vlamuitbreiding beschikken van 3,2 m conform ASTM E 84, Standard Test Method of Surface Burning Characteristics of Building Materials, of ANSI/UL 723, Standard for Test for Surface Burning Characteristics of Building

Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 artikel NFPA 13 voorwaarden Materials, vermeerderd met een extra 20 minuten afhankelijk van de manier waarop ze bevestigd zijn, hoeven niet voorzien te worden van sprinklers. 8.15.1.2.11 Concealed spaces in which the exposed materials are constructed entirely of retardant-treated wood as defined by NFPA 703, Standard for Fire Retardant-Treated Wood and Fire Retardant Coatings for Building Materials, shall not require sprinkler protection. Verborgen ruimten waarin blootgestelde materialen geheel geconstrueerd zijn van brandvertragend behandeld hout(retardant-treated wood) zoals aangegeven in de NFPA 703, Standard for Fire Retardant- Treated Wood and Fire Retardant Coatings for Building Materials, hoeven niet voorzien te worden van sprinklers. 8.15.1.2.12 Noncombustible concealed spaces having exposed combustible insulation where the heat content of the facing and substrate of the insulation material does not exceed 1000 Btu/ft 2 (11,356 kj/m 2 ) shall not require sprinkler protection. Niet brandbare verborgen ruimten met blootgestelde brandbare isolatie waarvan de warmtecapaciteit van de buitenlaag en het hoofdbestandsdeel van het isolatiemateriaal de 11,356 kj/m 2 niet overschrijdt, hoeven niet voorzien te worden van sprinklers. 8.15.1.2.13 Concealed spaces below insulation that is laid directly on top of or within wood joists or composite wood joists used as ceiling joists in an otherwise sprinklered concealed space, with the ceiling attached directly to the bottom of the joists, shall not require sprinkler protection. Verborgen ruimten onder isolatie dat geplaatst is tussen of bovenop (samengestelde) houten I-liggers toegepast als plafondliggers in een anders gesprinklerde verborgen ruimte, met het plafond direct bevestigd aan de onderzijde van de liggers, hoeven niet voorzien te worden van sprinklers. 8.15.1.2.14 Vertical pipe chases under 10 ft 2 (0.93 m 2 ), where provided in multifloor buildings where the chases are firestopped at each floor using materials equivalent to the floor construction, and where such pipe chases shall contain no sources of ignition, piping shall be water filled or noncombustible and pipe penetrations at each floor shall be properly sealed and shall not require sprinkler protection. Verticale schachten bestemd voor pijpen met een totaal oppervlak van minder dan 0,93 m², waar voor gebouwen met meerdere verdiepingen de doorvoeringen door de vloerconstructie zijn afgesloten met materiaal dat overeenkomt met de vloerconstructie, en waar in zulke schachten geen bron van ontsteking kan zijn, de pijpen gevuld zijn met water of niet brandbaar zijn en waar de pijpdoorvoeringen door elke vloer naar behoren afgesloten zijn hoeven niet voorzien te worden van sprinklers. 8.15.1.2.15 Exterior columns under 10 ft 2 (0.93 m 2 ) in area, formed by studs or wood joist supporting exterior canopies that are fully protected with a sprinkler system, shall not require sprinkler protection. Uitwendige kolommen met een oppervlakte kleiner dan 0,93 m², die ontstaan zijn door staanders of houten I-liggers die volledig met sprinklers beveiligde uitwendige luifels ondersteunen, hoeven niet voorzien te worden van sprinklers. 8.15.1.2.16 Concealed spaces formed by noncombustible or limited combustible ceilings suspended from the bottom of wood joists, composite wood joists, wood bar joists, or wood trusses that have insulation filling all of the gaps between the bottom of the trusses or joists, and where sprinklers are present in the space above the insulation within the trusses or joists, shall not require sprinkler protection. Verborgen ruimten die zijn ontstaan door niet brandbare of moeilijk brandbare plafonds hangend aan de onderzijde van de (samengestelde) houten I-liggers, houten vakwerkliggers of houten spanten waarbij alle openingen tussen de onderzijden van de liggers of spanten afgesloten zijn met isolatie, en waar sprinklers zijn aangebracht in de ruimte boven de isolatie tussen de liggers of spanten, hoeven niet voorzien te worden van sprinklers. 8.15.1.2.16.1 The heat content of the facing, substrate, and support of the insulation material shall not exceed 1000 Btu/ft 2 (11,356 kj/m 2 ). 55

k:\doc\b\2012\003512\b2012003512r001-vs003.docx 08-03-2016 Uitgangspuntendocument nieuwbouw Triodos artikel NFPA 13 voorwaarden De warmtecapaciteit van de buitenlaag, het hoofdbestanddeel en ondersteuning van het isolatiemateriaal zal niet meer zijn dan 11,356 kj/m 2. 8.15.1.2.17 Concealed spaces formed by noncombustible or limited combustible ceilings suspended from the bottom of wood joists and composite wood joists with a maximum nominal chord width of 2 in. (50.8 mm), where joist spaces are full of noncombustible batt insulation with a maximum 2 in. (50.8 mm) air space between the roof decking material and the top of the batt insulation. Facing that meets the requirements for noncombustible or limited combustible material covering the surface of the bottom chord of each joist and secured in place per the manufacturer s recommendations shall not require sprinklers. Verborgen ruimten ontstaan door niet brandbare of moeilijk brandbare plafonds hangend aan de onderzijde van (samengestelde) houten I-liggers met een maximale nominale breedte van de flenzen van 50,8 mm, waar ruimten tussen liggers gevuld zijn met niet brandbare deken isolatie met een maximale lege ruimte van 50,8 mm tussen het dakbeschot en de bovenzijde van de deken isolatie en waarbij de onderflens van elke I-ligger bedekt is door niet brandbaar of moeilijk brandbaar materiaal dat gemonteerd is volgens de producent voorgeschreven wijze, hoeven niet voorzijn te zijn van sprinklers. 8.15.1.2.18 Sprinklers shall be permitted to be omitted from within combustible soffits, eaves, overhangs, and decorative frame elements that are constructed in accordance with 8.15.1.2.18.1 through 8.15.1.2.18.4. When combustible concealed spaces are formed by small decorative structures on the outside of sprinklered buildings and these spaces conform to 8.15.1.2.18, there is little or no chance of a fire in these spaces spreading into the building. Het is toegestaan om sprinklers weg te laten uit brandbare overstekken, dakranden, afdaken en decoratieve frame-elementen die geconstrueerd zijn volgens 8.15.1.2.18.1 t/m 8.15.1.2.18.4. Wanneer brandbare verborgen ruimten ontstaan door kleine decoratieve constructies aan de buitenzijde van het gesprinklerde gebouw en deze verborgen ruimten voldoen aan 8.15.1.2.18, dan is er weinig tot geen kans dat vuur zich vanuit deze ruimten het gebouw in kan uitbreiden. 8.15.1.2.18.1 Combustible soffits, eaves, overhangs, and decorative frame elements shall not exceed 4 ft 0 in. (1.2 m) in width. Brandbare overstekken, dakranden, afdaken en decoratieve frame-elementen mogen maximaal een overstek hebben van 1,2 m. 8.15.1.2.18.2 Combustible soffits, eaves, overhangs, and decorative frame elements shall be draftstopped, with a material equivalent to that of the soffit, into volumes not exceeding 160 ft 3 (4.5 m 3 ). Brandbare overstekken, dakranden, afdaken en decoratieve frame-elementen moeten ingedeeld worden in delen met een maximaal volume van 4,5 m³ door verticale schotten(draftstops) van een soortgelijk materiaal als de overstek. 8.15.1.2.18.3 Combustible soffits, eaves, overhangs, and decorative frame elements shall be separated from the interior of the building by walls or roofs of noncombustible or limited combustible construction. Brandbare overstekken, dakranden, afdaken en decoratieve frame-elementen moeten gescheiden worden van de binnenkant van het gebouw door muren of daken geconstrueerd van niet brandbare of moeilijk brandbare materialen. 8.15.1.2.18.4 Combustible soffits, eaves, overhangs, and decorative frame elements shall have no openings or unprotected penetrations directly into the building. Brandbare overstekken, dakranden, afdaken en decoratieve frame-elementen mogen geen openingen of niet beschermde doorvoeringen hebben die het gebouw in leiden.