Tweede Kamer der Staten-Generaal



Vergelijkbare documenten
Advies niet-embtelijke adviescomrrcssfe WOB. 't-gravenhage, Nasiauloan JS 's-g raven h a ge Tel

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

De wijzigingen in dit besluit hebben geen gevolgen voor de Rijksbegroting.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wijziging van enkele onderwijswetten om deze meer te laten aansluiten bij de Algemene wet bestuursrecht

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden. RMC-wet Jaargang 2001 Staatsblad

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

VRAGENLIJST HBO. Ingevuld door: Naam instelling: Adres instelling: Contactpersoon: Naam: Telefoon:

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

REGLEMENT SELECTIE EN PLAATSING Vanaf

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Regeling Profileringsfonds RUG

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Regeling inschrijving, collegegeld en examengeld

Den Haag, Dit advies, gedateerd 13 juni 2013, nr. W , bied ik U hierbij aan.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

1. Algemeen Regeling van een grondslag voor de heffing van rechten voor de Nederlandse identiteitskaart. Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

Ministerie van Onderwijs, Cultuuren Wetenschap

Regeling aanwijzing opleidingen in het hoger onderwijs inzake toelating deficiënte studenten 2007

REGELING FINANCIËLE ONDERSTEUNING OP GROND VAN OVERMACHT

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

REGLEMENT PROFILERINGSFONDS Theologische Universiteit Apeldoorn

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Artikel I. Wijziging van de Algemene nabestaandenwet

Regeling Financiële ondersteuning bij studievertraging door overmacht, RUG

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op de artikelen 3.16e en 11.5 van de Wet studiefinanciering 2000;

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

U I T S P R A A K

Het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 wordt als volgt gewijzigd:

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Regeling bekostiging hoger onderwijs 2006

Artikel I Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

No.W /III 's-gravenhage, 5 september 2016

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tegen eerstvermeld besluit heeft appellant bij een beroepschrift, ingekomen bij het College op 19 februari 1996, beroep ingesteld.

Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en de Wet griffierechten burgerlijke zaken in verband met de invoering van kostendekkende griffierechten

Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 met het oog op het wijzigen van de criteria voor de toekenning van meeneembare studiefinanciering

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

U I T S P R A A K

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vertrouwensbeginsel, terugwerkende kracht Artikelen: WHW art lid 1,3 en 4, Uitvoeringsbesluit WHW art. 2.1 en 2.2 lid 1, Awb art.

ONDERWIJSRAAD WOB. VGRAVENHA G E, 23 APR. 1987

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van,

No.W /I 's-gravenhage, 13 juni 2013

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 januari 2011;

In artikel I wordt na onderdeel C een onderdeel ingevoegd, luidende:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Regeling Bestuursbeurzen voor studentbestuurders in studentenorganisaties van Hogeschool Utrecht en de Universiteit Utrecht

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Verordening individuele studietoeslag Participatiewet gemeente Renkum 2015

Regeling Profileringsfonds RUG

REGELING TOELATING MASTEROPLEIDINGEN

Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

REGLEMENT SELECTIE EN PLAATSING

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aan de voorzitters van het College van Bestuur van de universiteiten en hogescholen cc HBO-raad, VSNU

Bij beslissing van 28 augustus 2013 heeft de examencommissie van de opleiding Informatica appellant een negatief bindend studieadvies gegeven.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Uitvoeringsregeling experimentenwet vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing

Transcriptie:

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1987-1988 20469 Wijziging van onder meer de W.W.O., W.H.B.O., W.O.U. en W.S.F, (harmonisatie collegegelden h.o.; invoering één inschrijvingsduur eerste fase h.o.) Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING 1. Algemeen In de memorie van toelichting bij de ontwerp-rijksbegroting voor 1988 wordt opgemerkt dat de huidige budgettaire omstandigheden noodzaken tot een verdere vermindering van het beslag op de rijksmiddelen ten behoeve van het hoger onderwijs. Deze vermindering zou vooral moeten worden bereikt door een verhoging van de inkomsten uit de eigen bijdragen van de studerenden en door een beperking van het beroep op studiefinanciering. Een algemene collegegeldverhoging geniet niet de voorkeur. In plaats daarvan is in de sfeer van de eigen bijdragen gekozen voor maatregelen van meer specifieke aard. De maatregelen zijn voorts zoveel mogelijk afgestemd op de wenselijkheid van de beperking van de verblijfsduur van studerenden in het hoger onderwijs. Dit wetsvoorstel strekt tot verwezenlijking van de hiervoor genoemde voornemens. Het voorziet daartoe in een aanpassing van de eigen bijdragen van de studerenden, alsmede in een beperking van de totale inschrijvingsduur in het hoger onderwijs en in aanpassingen in de sfeer van de studiefinanciering. De subsystemen van w.o. en h.b.o. zijn op deze punten voorts ook geharmoniseerd, hetgeen past in het streven naar vergroting van de samenhang binnen het stelsel van hoger onderwijs. In paragraaf 5.1 van deze memorie zijn puntsgewijze de elementen van het wetsvoorstel opgesomd. Voor een snelle oriëntatie op de inhoud van het voorstel moge daarnaar worden verwezen. 2. Achtergrond De thans geldende regelingen op het punt van de eigen bijdragen in het hoger onderwijs zijn neergelegd in de Wet op het wetenschappelijk onderwijs (Stb. 1986, 414), de Wet op het hoger beroepsonderwijs (Stb. 1986, 289) wat het voltijds h.b.o. betreft, de Invoeringswet W.H.B.O. (Stb. 1986, 290) wat het deeltijds h.b.o. betreft, en in het Uitvoeringsbesluit Open Universiteit (Stb. 1987, 610). Aan de regelingen in W.W.0. en W.H.B.O. ligt ten grondslag de Wet van 24 april 1986 (Stb. 251) houdende Herziening regeling collegegeld. Deze wet kwam tot stand in het kader van een algehele herziening van het stelsel van eigen bijdragen in het onderwijs, zoals voorzien in de beleidsnotitie «Naar een nieuw onderwijsretributiebeleid» (Kamerstukken II 1983/84, 18 472). De door studenten in het deeltijds h.b.o. verschuldigde eigen bijdrage is geregeld in de Invoeringswet W.H.B.O. (artikel E.34). Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 469, nr. 3 1

Deze regeling houdt in, dat tot een bij koninklijk besluit te bepalen datum het Besluit cursusgeld hoger beroepsonderwijs (Stb. 1985, 328) van toepassing blijft op deze bijdragen. De eigen bijdragen van de studenten aan de Open Universiteit worden vastgesteld op grond van het Uitvoeringsbesluit Open Universiteit. In dit besluit is de hoogte van de eigen bijdrage gekoppeld aan die in het wetenschappelijk onderwijs en het hoger beroepsonderwijs: het inschrijvingsbedrag per moduul bedraagt een-zesde van het gemiddelde van de collegegelden van het w.o. en h.b.o. Een belangrijk uitgangspunt bij de totstandkoming van de bovenvermelde regelingen van de eigen bijdragen is altijd geweest dat deze de toegankelijkheid van het onderwijs voor de economisch minder draagkrachtigen niet in de weg mogen staan. Daarom was destijds voorzien in gelijktijdige inwerkingtreding van de herziene collegegeldregeling en van (althans belangrijke onderdelen van) de Wet op de studiefinanciering (Stb. 1986, 252). Een regeling ter beperking van de verblijfsduur in het hoger onderwijs was reeds neergelegd in de Wet herstructurering wetenschappelijk onderwijs (Stb. 1975, 656), maar die regeling is niet ingevoerd. Feitelijke invoering van een gelimiteerde inschrijvingsduur vond eerst plaats door de Wet twee-fasenstructuur w.o. (Stb. 1981, 137). Deze wet bepaalde de maximum inschrijvingsduur voor studenten in de eerste fase in het wetenschappelijk onderwijs op zes jaar. De inschrijvingsduur in het hoger beroepsonderwijs is zoveel mogelijk analoog geregeld in de Wet op het hoger beroepsonderwijs. Het open hoger afstandsonderwijs kent thans nog geen inschrijvingsduurbeperking. Onlangs is een evaluatie-onderzoek naar de werking van de Wet twee-fasenstructuur w.o. gepubliceerd (SCO/CSHOB, Evaluatie-Onderzoek Wet twee-fasenstructuur, Beleidsgerichte studies Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek, 's-gravenhage, juni 1987). Uit dat onderzoek en uit andere informatie blijkt dat de gemiddelde studieduur in de eerste fase weliswaar beneden de zes jaar zal blijven, maar hoger uit zal vallen dan destijds bij de invoering van de Wet twee-fasenstructuur w.o. was voorzien. Daarbij komt, dat waarschijnlijk een aanzienlijke groep studenten de maximum inschrijvingsduur van zes jaar zal overschrijden. Deze verwachting is gebaseerd op het sterk toenemende aantal studenten aan wie verlenging van inschrijvingsduur wordt verleend om reden van overmacht, persoonlijke omstandigheden en verandering van studierichting en op recente publicaties in een aantal instellingsperiodieken. De ontwikkeling van het aantal verlengingen blijkt, evenals belangrijke verschillen per instelling, uit onderstaande tabel, waarin per instelling de toegestane verlengingen zijn opgenomen. Tabel 1. Toegestane verlengingen inschrijvingsduur w.o. Instelling 1983/84 1984/85 1985/86 1986/87 1983/84 1984/85 1985/86 1986/87 absolute aantallen indexcijfers RUL RUU RUG RUR RL UVA VUA KUN KUB TUD TUE TUT LUW 314 664 694 788 100 212 221 251 472 813 1220 1270 100 172 258 269 486 535 897 1309 100 110 185 269 185 395 493 782 100 214 266 423 20 38 50 105 100 190 250 525 491 822 963 1600 100 167 196 326 144 226 203 275 100 157 140 191 196 221 429 569 100 113 219 260 52 153 195 289 100 294 375 556 167 320 531 681 100 192 318 408 59 122 151 158 100 207 256 268 120 162 170 273 100 135 142 228 260 308 387 561 100 119 149 216 Totaal 2966 4779 6382 8615 100 161 215 290 Bron: jaarlijkse rapportages universiteiten ingevolge artikel 8 van de Richtlijn verlenging inschrijvingsduur (Stcrt. 1981, 177). Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 469, nr. 3 2

Een uitsplitsing van bovenvermelde totale aantallen naar verlengingsgrond geeft het volgende beeld: Tabel 2. Verlengingsgronden Omzwaai Overmacht Persoonl. omst Studii jjaar abs proc. abs proc. abs. proc. 1983--84 1689 57'?, 632 21% 645 22% 1984 85 2000 42% 1375 29% 1404 29% 1985--86 2132 33% 2141 34% 2109 33% 1986-87 2398 28% 2978 34% 3239 38% Totaa I 8219 7126 7397 Hoewel deze cijfers alleen betrekking hebben op ingewilligde verzoeken tot verlenging en niet op reeds gerealiseerde verlengingen, kan toch worden gesproken van een dreigende uitholling van het stelsel van beperkte inschrijvingsduur. Een dergelijke uitholling kan onder meer aanzienlijke financiële consequenties voor de studiefinanciering hebben. Tenslotte bestaat thans, als gevolg van de afzonderlijke wettelijke limitering van de inschrijvingsduur in het wetenschappelijk onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, nog steeds de mogelijkheid van cumulatie van inschrijvingsduur door stapeling van een h.b.o.- en een w.o. opleiding en kent de Open Universiteit zoals gezegd geen inschrijvingsduurbeperking. Met het oog op de beheersing van de verblijfsduur is in de beleidsnota «Hoger onderwijs, autonomie en kwaliteit» (Kamerstukken II 1986/87, 19 253) - de zogenaamde HOAK-nota - in paragraaf 10.1 een gelimiteerd inschrijvingsrecht van in totaal zes jaar voor het gehele hoger onderwijs voorgesteld. Er wordt afgestapt van het naast elkaar bestaan van een aparte inschrijvingsduur als student in de onderscheiden subsystemen wetenschappelijk onderwijs en hoger beroepsonderwijs, en van een ongelimiteerd inschrijvingsrecht als student bij de Open Universiteit. Voor alle duidelijkheid wordt er nog op gewezen dat evenals thans het geval is, het begrip «inschrijvingsduur» steeds betrekking heeft op de duur van de inschrijving als student en niet duidt op een absolute beperking van deelneming aan het hoger onderwijs. Die deelname is als zodanig steeds mogelijk (uiteraard voor zover een toelatingsrecht geldt), alleen zal daarvoor op een gegeven moment, namelijk na 6 jaren, een andere vorm van inschrijving moeten worden benut, waaraan een hogere eigen bijdrage is gekoppeld (die overigens niet stijgt tot echte kostendekkendheid). Een maximale inschrijvingsduur houdt in dat gedurende een beperkte periode een relatief lage eigen bijdrage is verschuldigd en recht op studiefinanciering bestaat. 3. Advisering en overleg 1. Op 6 oktober 1987 is het concept-voorstel van wet voorgelegd voor advies aan de Onderwijsraad en voor commentaar aan de instellingen van hoger onderwijs. De belangrijkste maatregelen uit dit concept-voorstel waren: Eén collegegeld voor voltijds en deeltijds w.o. en hbo. van 15% van de gemiddelde kosten per student voor w.o. en h.b.o.; Maximering van de totale inschrijvingsduur als student in het hoger onderwijs op 6 jaar voor het voltijds onderwijs, wat gelijk is aan 9 jaar voor het deeltijds onderwijs of 54 modulen voor de Open Universiteit; Onbeperkte deelname aan het hoger onderwijs omdat degenen die hun inschrijvingsduur als student hebben verbruikt kunnen worden ingeschreven als auditor; de eigen bijdrage van de auditor is voor de eerste twee jaren 30%, voor het derde en het vierde jaar 50% en voor de Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 469, nr. 3 3

vijfde en volgende jaren 100% van de totale gemiddelde exploitatiekosten per student (resulterend in bedragen van ƒ3000, ƒ 5000 en ƒ 10000 per jaar). De auditor heeft geen recht op studiefinanciering; De inschrijving als «extraneus» en als «toehoorder» (oude en nieuwe stijl) vervallen als aparte inschrijvingsvormen; De mogelijkheid voor verlenging van de inschrijvingsduur voor de eerste fase vervalt; instellingsbesturen ontvangen ƒ 15 min. ter financiële ondersteuning van auditoren; Abituriënten van hbo. die zijn ingeschreven in het w.o. en vice versa, kunnen in het studiejaar 1988-1989 nog worden ingeschreven als student; De eigen bijdragen voor het deeltijds onderwijs worden in drie gelijke stappen opgetrokken tot het nieuwe tarief; Studenten die voor 15 september 1987 verlenging van de inschrijvingsduur hebben gekregen, behouden deze verlenging. 2. Over het concept-wetsvoorstel heeft de Onderwijsraad op 5 november 1987 advies uitgebracht. Voorts heeft het merendeel der universiteiten, de Open Universiteit, de HBO-Raad en een aantal h.b.o.- instellingen een schriftelijk commentaar ingediend. Daarbij kan worden vermeld dat een groot aantal instanties, waaronder studentenorganisaties, en personen uit eigen beweging een schriftelijke reactie heeft ingezonden. Tenslotte is door de vertegenwoordigers van het wetenschappelijk onderwijs en het hoger beroepsonderwijs gereageerd in de bijeenkomst van de HO-Kamer van 2 november 1987 en door de studenten in de Studentenkamers van 19 en 25 november 1987. Uit het advies van de Onderwijsraad, de commentaren van de universiteiten en de reactie van de zijde van het w.o. en h.b.o. in de HO-Kamer kan worden opgemaakt dat de volgende oogmerken van het wetsvoorstel worden onderschreven: - invoering van één inschrijvingsduur voor het initiële hoger onderwijs, onder voorbehoud van bepaalde mogelijkheden van verlenging; - het principe van harmonisatie van de eigen bijdragen voor de eerste fase in w.o. en h.b.o.; - de introductie van een hogere eigen bijdrage na zes jaar als zodanig, behoudens het bezwaar tegen de omvang van de voorgestelde tariefsverhogingen; - het beëindigen van de studiefinanciering nadat de inschrijvingsduur is verstreken. 3. Hoewel de reacties veelal niet negatief zijn ten opzichte van de gronden die tot het wetsvoorstel hebben geleid, bevatten zij wel bezwaren tegen enkele belangrijke aspecten van de uitwerking. De bezwaren van de Onderwijsraad gelden vooral: a. de conclusie in de memorie van toelichting dat gezien het groeiend aantal toegestane verlengingen van inschrijvingsduur gesproken kan worden van een dreigende uitholling van het stelsel van beperkte inschrijvingsduur; b. het gelijktrekken van de eigen bijdragen van het h.b.o. met die van het w.o. De raad kan in beginsel wel instemmen met een harmonisatie van de eigen bijdragen voor de eerste fase in het h.b.o. en w.o., maar acht een gelijke bijdrage pas verantwoord op het moment dat de beide subsystemen in het hoger onderwijs onder andere met betrekking tot de beschikbare voorzieningen gelijkwaardig zijn; c. de (gefaseerde invoering van de) nieuwe tariefstelling voor ingeschrevenen in het deeltijds hoger beroepsonderwijs, waardoor de deeltijdse student voor eenzelfde civiel effect anderhalf maal zoveel als de voltijdse student betaalt en minder dan anderhalf maal van de voorzieningen gebruik maakt; d. het vervallen van de verschillende mogelijkheden tot verlenging van de inschrijvingsduur. Naar het oordeel van de raad zouden afgestudeerden Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20469, nr. 3 4

van het h.b.o. die in een verwante opleiding op tertiair niveau wensen door te studeren - ten hoogste - twee extra inschrijvingsjaren moeten kunnen verkrijgen. Degenen die vanwege persoonlijke omstandigheden en overmacht in de laatste fase van hun studie tot tijdsoverschrijding worden genoopt, zouden de status van student dienen te behouden. De raad is tevens bevreesd dat stopzetting van de huidige praktijk van het verlenen van verlenging in het geval van vervulling van een bestuursfunctie een ongunstig gevolg zal hebben voor het functioneren van bestuursorganen van instellingen van h.o. en studentenverenigingen. Tenslotte acht de raad verlenging van inschrijving gewenst voor studenten die in enige fase van hun studie vanwege slechte arbeidsmarktvooruitzichten naar een andere studierichting omzwaaien; e. de positie van de auditor. Met name de instellingsspecifieke benadering ten aanzien van inschrijving, financiële ondersteuning en beroepsmogelijkheid houdt het gevaar van rechtsonzekerheid in; f. de overgangsregeling. De raad meent dat de beperking van de mogelijkheid van toekennen van verlenging van inschrijvingsduur tot voor 1 5 september 1987 ingediende verzoeken afbreuk doet aan de door de huidige wetgeving gewekte verwachtingen. Ook zou de overgangsregeling voor studenten die in het studiejaar 1987-1988 zijn ingeschreven met het oog op afronding van een tweede studie als student moeten worden verruimd; De raad vroeg zich tenslotte af of het niet wenselijk zou zijn om het voorstel van wet betreffende centrale inning en het onderhavige voorstel alsnog samen te voegen. In de reacties van de zijde van de instellingen komt een groot aantal van dezelfde bezwaren tegen het concept-wetsvoorstel naar voren als in het advies van de Onderwijsraad. Met name het geheel afschaffen van mogelijkheden van verlenging van inschrijvingsduur, het vervallen van de inschrijvingsvorm van de extraneus, de invoerings- en overgangsrechtelijke maatregelen, en de financiële gevolgen vormen punten van kritiek. 4. Naar aanleiding van de uitgebrachte adviezen en mede op basis van overleg met VSNU en HBO-Raad zijn de volgende wijzigingen in het wetsvoorstel en in de beleidsvoornemens aangebracht: a. Het collegegeld voor het voltijds onderwijs wordt verhoogd van 15% naar 16% van de gemiddelde genormeerde exploitatiekosten per student, dat wil zeggen in 1988-1 989 van ƒ 1500 naar ƒ 1 600. Deze verhoging is bedoeld als onderdeel van de door de instellingen te verlenen financiële ondersteuning van auditoren voor wie vanwege bijzondere omstandigheden de inschrijvingsduur niet toereikend was voor de afsluiting van hun studie. Voor het hoger beroepsonderwijs zal de verhoging van de voltijdse collegegelden in drie stappen plaatsvinden: in 1988 f 1400; in 1989 f 1500 en in 1990 f 1600. b. Het collegegeld voor het deeltijds onderwijs wordt vastgesteld op 12% van de genormeerde gemiddelde exploitatiekosten per student. Het collegegeld voor het deeltijds wetenschappelijk onderwijs zal in drie gelijke stappen worden verlaagd tot ƒ 1200 (1988: ƒ 1470; 1989/1335; 1990/1200). c. De hogere eigen bijdragen na 6 jaar inschrijving worden gerelateerd aan de marginale gemiddelde exploitatiekosten per student en niet van de totale gemiddelde exploitatiekosten. De eigen bijdrage bedraagt voor het eerste jaar 60% (f3000), voor het tweede jaar 80% (f4000) en voor alle daarna volgende jaren 100% (f5000) van bedoelde marginale kosten, die zijn bepaald op de helft van de totale gemiddelde exploitatiekosten per student. d. Gediplomeerden h.b.o. verkrijgen recht op twee jaar inschrijving als student in het w.o. Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20469, nr. 3 5

Gediplomeerden w.o. verkrijgen recht op twee jaren inschrijving als student in het h.b.o. e. De moduleprijs voor de Open Universiteit wordt vastgesteld op 1/6 van het deeltijdse in plaats van het voltijdse collegegeld. f. De inschrijvingsvorm extraneus blijft gehandhaafd. De extraneus is een collegegeld verschuldigd van 10% van de gemiddelde exploitatiekosten. De extraneus wordt niet meegerekend in de bekostiging of in het rendement. g. Het fonds voor de onder a reeds vermelde financiële ondersteuning voor auditoren wordt structureel verhoogd van f 1 5 min. naar f 38 min. op jaarbasis, waarvan f 30 min. voor w.o. en f 8 min. voor h.b.o. h. Aan degenen die voor 1 augustus 1987 een h.b.o.-studie met goed gevolg hebben afgesloten en uiterlijk in het studiejaar 1987-1988 met een (eerste) w.o. studie zijn begonnen, worden vier jaren voltijdse c.q. zes jaren deeltijdse inschrijvingsduur als w.o.-student toegekend (die alleen aansluitend kunnen worden benut). Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor afgestudeerden uit het w.o. die een h.b.o.-studie zijn begonnen. i. Met betrekking tot het wetsvoorstel centrale inning collegegelden h.o. is de procedure tot intrekking van het wetsvoorstel gestart. De instellingen zullen studenten de gelegenheid bieden de collegegelden in termijnen te voldoen. Het onderhavige wetsvoorstel bevat bepalingen terzake. De volgende adviezen zijn niet overgenomen: a. Het verlenen van verlenging van inschrijvingsduur als student voor bepaalde («objectiveerbare») gevallen zoals overstap van h.b.o. naar w.o. na één jaar en omzwaai na de propedeuse. Het onderscheid tussen «objectieve» en «subjectieve» gevallen is zo diffuus, dat beslissingen hierover op centraal niveau moeilijk te nemen zijn. De beoordeling wordt dan ook op het instellingsniveau geplaatst; de instellingen hebben hiervoor een fonds ter beschikking dat ten opzichte van de eerdere voorstellen meer dan verdubbeld is. b. De beperking van de mogelijkheden van restitutie van collegegelden tot degenen die tijdens hun afstuderen als student zijn ingeschreven. De mogelijkheid voor restitutie, en daarmee het niet verbruiken van inschrijvingsduur, zou kunnen leiden tot het ongewenst gedrag dat studenten zich vaker voor enkele maanden laten uitschrijven, om zo hun inschrijvingsduur niet te verbruiken. Dit leidt tot grote complexiteit in inschrijvingsen financiële administraties. Het verlenen van 6 jaar inschrijvingsduur voor een 4-jarige studie, en de mogelijkheid tot financiële ondersteuning van auditoren, rechtvaardigen de beperking van de mogelijkheden tot restitutie. c. Het constant blijven van de moduleprijs van de Open Universiteit nadat 54 modulen of 6 jaar inschrijvingsduur als student zijn verbruikt. De relatering van de moduleprijs aan het collegegeld doet recht aan het feit dat de Open Universiteit beschouwd wordt als een onderdeel van het stelsel van hoger onderwijs. Dit impliceert een relatering van de moduleprijs aan de verbruikte inschrijvingsduur in andere delen van het voltijds en deeltijds hoger onderwijs. Overigens is de moduleprijs in vergelijking met de huidige prijs verlaagd, omdat de moduleprijs wordt gekoppeld aan het tarief van het deeltijds onderwijs, en is de moduleprijs na 54 modulen aanzienlijk gedaald in vergelijking met het oorspronkelijke voorstel, omdat het collegegeld voor de auditor aanzienlijk is verlaagd. d. Verschuiving van de datum van 15 september 1987 ter bepaling van het recht op verlenging van inschrijvingsduur wegens overmacht, persoonlijke omstandigheden of verandering van studierichting. Een verschuiving van deze datum zou al naar verwachting leiden tot een zeer groot aantal aanvragen voor verlenging, en dus tot een groter beslag op de algemene middelen. Aangezien er een aantal overgangsregelingen Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20469, nr. 3 6

voor verlenging van de inschrijvingsduur als student zijn voorgesteld en het fonds voor de financiële ondersteuning van auditoren reeds in 1988 aan de instelling ter beschikking wordt gesteld, is het alleszins redelijk dat de kosten voor verlengingen verleend op na 1 5 september 1987 ingediende aanvragen voor rekening van de instellingen voor hoger onderwijs komen. 4. Dereguleringstoetsing I. Algemeen 1. Het wetsvoorstel betreft primair het beleidsterrein van onderwijs en wetenschappen en landbouw en visserij, en heeft op onderdelen bovendien betrekking op het beleidsterrein van sociale zaken en werkgelegenheid. 2. Het wetsvoorstel voorziet uitsluitend in wijziging van al bestaande regelgeving. II. Doelstelling van het voorstel van wet De doelstellingen van het voorstel van wet zijn puntsgewijze opgesomd in paragraaf 5.1 van deze toelichting. Daarnaar wordt hier verwezen. Het wetsvoorstel heeft vanwege de beperking van de aanspraak op studiefinanciering relaties met de regelgeving op het punt van de aanspraak op kinderbijslag. Die relaties zijn uitvoerig toegelicht in paragraaf 5.9 en in de artikelsgewijze toelichting (Artikel VI, onderdelen D en E). III. Normstelling, delegatie, bestuursinstrumenten en de met de uitvoering gemoeide bestuurlijke lasten 1. Het wetsvoorstel voegt op twee punten delegatiebepalingen toe aan de drie h.o.-wetten en laat op drie punten delegatiebepalingen vervallen. Toegevoegd worden delegatiebepalingen met betrekking tot de volgende aspecten: a. de omrekening van deeltijdse in voltijdse inschrijvingsduur en vice versa, alsmede de omrekening van OU-modulen in voltijdse c.q. deeltijdse inschrijvingsduur en vice versa; een en ander wordt geregeld bij algemene maatregel van bestuur; b. de vaststelling, bij ministeriële regeling, welke h.o. opleidingen meetellen bij de bepaling van het verbruik van inschrijvingsduur. Ad a. De normstelling is in de wet zelf neergelegd: de gedelegeerde regels hebben, zo bepalen de drie hoger onderwijswetten, betrekking op de wijze waarop de perioden gedurende welke men is ingeschreven geweest, meetellen bij de bepaling van de openstaande inschrijvingsduur. Deze opdracht omvat overigens mede de opdracht, neergelegd in artikel 39, eerste lid tweede volzin, van de W.H.B.O., zoals die bepaling thans nog luidt. De betreffende regels kunnen relatief beperkt zijn, omdat de drie wetten zelf duidelijke criteria bevatten waarbij voor de omrekening moet worden aangesloten: 1. een integrale 6-jarige inschrijvingsduur; 2. een generale, tot die 6 jaar herleidbare deeltijdse inschrijvingsduur van 9 jaren, 3. een OU-equivalent van de 6-jarige inschrijvingsduur: 54 modulen van elk 100 studie-uren. De betreffende omrekeningsregels zijn in principe dezelfde voor de drie wetten, zodat materieel sprake zal zijn van één regeling, neergelegd in de Uitvoeringsbesluiten W.W.O., W.H.B.O. en OU. Ad b. Bij de bepaling van de inschrijvingsduur wordt ook het thans niet mee r als zodanig bestaande hoger onderwijs meegeteld. Het kan daarbij gaan om reeds lang geleden genoten onderwijs, van velerlei aard. Omdat dit onderwijs niet in alle gevallen ook vroeger al was aangeduid als «wetenschappelijk onderwijs» of «hoger beroepsonderwijs», is het ten Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 469, nr. 3 7

aanzien van een aantal opleidingen noodzakelijk dat dit voor de toepassing van de inschrijvingsduurregeling alsnog gebeurt. Vanwege het detaillistische karakter en om de regeling indien nodig flexibel te kunnen aanpassen is gekozen voor opneming van de «lijst» van het betrokken onderwijs in een ministeriële regeling. De in de W.O.U. toegevoegde delegatie met betrekking tot het Centraal register inschrijving (CRI) voegt materieel geen regels toe: de desbetreffende algemene maatregel van bestuur is immers identiek aan die welke op grond van W.W.O. en W.H.B.O. is vereist. Tegenover deze toegevoegde delegatie-opdrachten staat dat in de W.O.U. drie opdrachten vervallen omdat de wet nu zelf de desbetreffende onderwerpen regelt. Het betreft: a. regels omtrent de opbouw van cursussen uit modulen (artikel 6-2); b. regels omtrent de studielast van de cursus (art. 7-3); c. regels met betrekking tot de berekening van de bedragen die voor de inschrijving zijn verschuldigd (art. 18-3). Het wetsvoorstel brengt enige extra bestuurlijke lasten met zich mee: 1. de instellingen moeten van de student een verklaring vragen omtrent eerder genoten h.o. en deze gegevens betrekken bij de berekening van de openstaande inschrijvingsduur. Dit geldt mutatis mutandis voor de auditor. Voorts dienen de instellingen de gegevens omtrent eerder genoten h.o. toe te zenden aan het CRI. Deze gegevens worden in het CRI verwerkt, zodat bij elke volgende inschrijving, ongeacht aan welke h.o."instelling, middels het CRI kennis kan worden genomen van eventueel reeds in het verleden genoten h.o. 2. De instellingen moeten aan het CRI alle inschrijvingen als auditor melden. Deze informatie is van belang omdat het collegegeld voor auditoren hoger wordt naarmate men langer als auditor is ingeschreven. 3. De minister moet bij de toepassing van de Wet op de studiefinanciering (WSF) niet alleen (net als thans) nagaan of men nog beschikt over inschrijvingsduur (dat wil zeggen of men nog als student kan zijn ingeschreven), maar ook of men - indien men nog inschrijvingsduur heeft - niet reeds, gerekend vanaf de inwerkingtreding van de desbetreffende bepalingen van de WSF, 6 jaren h.o."studiefinanciering heeft genoten (in het bekostigd, aangewezen of erkend onderwijs, dan wel in het buitenland). Omdat de CRI-gegevens mede een funktie hebben voor de toepassing van de WSF en omdat de reeds genoten studiefinanciering-jaren worden geregistreerd, zullen deze controles geen grote lastenverzwaring inhouden. 4. De instellingen kunnen worden geconfronteerd met verzoeken van auditoren om ondersteuning teneinde hun studie te kunnen voortzetten. De afhandeling van dergelijke verzoeken houdt een bestuurlijke lastenverzwaring in voor de instellingen. De financiële lasten worden evenwel door de overheid gedragen: de lump sum wordt verhoogd met een bedrag ten behoeve van de ondersteuning van auditoren. 5. Beslissingen omtrent toekenning van ondersteuning van auditoren zijn vatbaar voor beroep. Nieuwe beroepsorganen worden daartoe evenwel niet in het leven geroepen. Voorts vervallen uitvoeringslasten met betrekking tot de huidige verzoeken tot verlenging van de inschrijvingsduur voor de eerste fase. 6. In geval van een aanvraag om kinderbijslag zullen de tot uitkering bevoegde instanties een extra controle moeten verrichten. Deze extra last is middels de onder artikel VI (Wet op de studiefinanciering) opgenomen regels (zie onderdelen D en E) zoveel mogelijk beperkt. In dit verband moge overigens naar de uitvoerige toelichting op de onderdelen D en E worden verwezen. Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 469, nr. 3 8

IV. Handhaving, werkdruk bestuurlijk en justitieel apparaat en rechtsbescherming 1. Handhaving van de gewijzigde onderwijsregelingen zal vermoedelijk eenvoudiger noch moeilijker zijn dan handhaving van de huidige regelingen. Nieuwe sancties zijn in de onderwijswetten niet voorzien. 2. Handhaving van de gewijzigde kinderbijslagregelingen zal, vanwege de dwarsverbanden met het CRI en met de SF-bestanden, geen grote problemen opleveren. 3. De rechtsbescherming op het punt van de inschrijving ondergaat geen verandering. De beroepsvoorziening met betrekking tot ondersteuning van auditoren is voorts geïncorporeerd in de bestaande beroepsregelingen (college van beroep voor het w.o.; college van beroep voor het h.b.o.). Voor het justitieel apparaat is geen vergroting van de werkdruk te verwachten. V. Gevolgen voor de sociaal-economische ontwikkeling en voor bedrijfsleven, burgers en non-profitinstellingen 1. Het wetsvoorstel stimuleert snel afstuderen en zal daardoor tot vergroting van het aanbod van afgestudeerden op de arbeidsmarkt leiden. Daaraan is het voordeel van een groter aantal van h.o.-opgeleiden verbonden, en kan als nadeel zijn verbonden een verdringingseffect ten detrimente van de naasthogere categorie opgeleiden. 2. Wat de gevolgen voor burgers aangaat kan het volgende worden opgemerkt. Degene die reeds vóór de invoering van de inschrijvingsduurregelingen in W.W.O. en W.H.B.O. een aantal jaren hoger onderwijs heeft genoten, kan niet meer met een schone lei van 6 jaren inschrijvingsduur beginnen: de oude jaren worden in mindering gebracht op de inschrijvingsduur. Bovendien staat de OU niet langer naast het systeem maar is erin betrokken. Voorts heeft de burger na 6 jaar h.b.o. te hebben gevolgd niet nog eens 6 jaar w.o."inschrijvingsduur (dus 12 jaar in totaal). Men heeft op grond van het wetsvoorstel echter nog wel maximaal twee jaar voltijdse extra inschrijvingsduur ten behoeve van een volgende studie in het andere dan het oorspronkelijke subsysteem. 5. Het wetsvoorstel 5.1. De elementen van het wetsvoorstel Het wetsvoorstel voorziet feitelijk in een samenvoeging van de regelingen inzake de eigen bijdrage en de inschrijvingsrechten in het hoger onderwijs. Uitgangspunt daarbij is dat - zoals in de HOAK-nota reeds is aangegeven - elke ingezetene van Nederland recht heeft op onbeperkte deelname aan het hoger onderwijs, waarvan in totaal zes jaar tegen een gereduceerde prijs en met recht op studiefinanciering. Nadat deze zes jaren zijn verbruikt, wordt een andere regime van toepassing op de studerende: de reductie wordt verlaagd; en de aanspraak op studiefinanciering eindigt. De belangrijkste in dit wetsvoorstel neergelegde maatregelen zijn: a. Harmonisatie van de eigen bijdragen voor de eerste fase in het wetenschappelijk onderwijs en het hoger beroepsonderwijs; op grond daarvan betalen alle aan enige instelling van w.o. of h.b.o. ingeschreven studenten hetzelfde collegegeld. Daarbij wordt wel een onderscheid tussen voltijds en deeltijds onderwijs gemaakt. De eigen bijdrage voor het voltijdsonderwijs wordt vastgesteld op 16% van de gemiddelde exploitatiekosten per student in w.o. en h.b.o. tezamen. De eigen bijdrage voor het deeltijds onderwijs wordt vastgesteld op 12% van de exploitatiekosten. b. Introduktie van een hogere eigen bijdrage na 6 jaar inschrijving aan een instelling van hoger onderwijs. Deze bijdrage bedraagt voor het eerste jaar 60% van de gemiddelde genormeerde marginale exploitatiekosten per student in het h.b.o. en w.o. tezamen; voor het tweede jaar 80% en voor alle daarna volgende jaren 100% van bedoelde kosten. Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 469, nr. 3 9

c. Maximering van de totale inschrijvingsduur als student in het hoger onderwijs tot 6 jaar. Gediplomeerden h.b.o. verkrijgen echter, voor zover hun inschrijvingsduur is verbruikt, maximaal twee jaar (voltijdse) aanvullende inschrijvingsduur als student in het w.o.; gediplomeerden w.o. hebben een overeenkomstig recht bij studie in het h.b.o. d. Introductie van de inschrijving als «auditor», zijnde de inschrijvingsvorm voor degenen die hun inschrijvingsduur als student hebben verbruikt en toch verder wensen te studeren en examens af te leggen. De auditor heeft geen recht op studiefinanciering. e. Als afgeleide van de 6-jarige inschrijvingsduur wordt een algemene maximale genormeerde inschrijvingsduur als student voor het deeltijds onderwijs vastgesteld. Deze bedraagt 9 jaren. f. Introductie van een op studielast gebaseerde «inschrijvingsduur» voor de Open Universiteit, die het equivalent is van 9 studiejaren in het deeltijds w.o. en h.b.o. De moduleprijs voor de Open Universiteit wordt vastgesteld op 1/6 van het deeltijds collegegeld, c.q. 1/9 van het collegegeld voor de auditor. g. De inschrijving als «toehoorder nieuwe stijl» vervalt als aparte inschrijvingsvorm, om op te gaan in de inschrijving als student (onderscheidenlijk als auditor). Inschrijving als «toehoorder oude stijl» is eveneens niet langer mogelijk. Wie aan het initiële onderwijs wil deelnemen zal derhalve als student (onderscheidenlijk als auditor) moeten zijn ingeschreven. h. De eigen bijdrage voor de extraneus wordt vastgesteld op 10% van de gemiddelde exploitatiekosten voor w.o. en h.b.o. tezamen. i. De mogelijkheid tot verlenging van de inschrijvingsduur voor de eerste fase wegens overmacht, persoonlijke omstandigheden en verandering van studierichting vervalt. Toegestane verlengingen van de inschrijvingsduur die zijn aangevraagd vóór 15 september 1987, behouden hun geldigheid, inclusief het recht op studiefinanciering. j. Introduktie van de bevoegdheid van de instellingsbesturen om financiële ondersteuning te verlenen aan auditoren voor wie vanwege bijzondere omstandigheden de inschrijvingsduur niet toereikend was voor afsluiting van hun studie. k. Voor degenen die een h.b.o.-studie hebben afgesloten en uiterlijk in het studiejaar 1987-1988 met een w.o.-studie zijn begonnen wordt de mogelijkheid gegeven om afhankelijk van het aanvangstijdstip van die tweede studie vier voltijdse c.q. zes deeltijdse jaren als student in het w.o. te worden ingeschreven. Voor degenen die een w.o.-studie hebben afgesloten geldt een overeenkomstige voorziening. I. Het collegegeld voor het voltijds hoger beroepsonderwijs wordt in drie gelijke stappen verhoogd: in 1988 tot 14%, in 1989 tot 15% en in 1990 tot 16% van de gemiddelde exploitatiekosten per student in w.o. en h.b.o. tezamen. m. De nu nog op het Besluit cursusgelden hoger beroepsonderwijs gebaseerde eigen bijdragen betreffende deeltijds h.b.o. worden vanaf 1 augustus 1988 in drie stappen gelijkmatig opgetrokken tot het niveau van driekwart van het voltijdse collegegeld. Het collegegeld voor het deeltijds wetenschappelijk onderwijs zal in drie gelijke stappen worden verlaagd tot driekwart van het voltijdse collegegeld. Hierdoor zal het uiteindelijk beoogde tarief voor het deeltijds hoger onderwijs vanaf 1 augustus 1990 van toepassing zijn. n. Met betrekking tot het wetsvoorstel centrale inning collegegelden h.o. is de procedure tot intrekking van dit wetsvoorstel gestart. De instellingen zullen studenten de gelegenheid bieden de collegegelden in termijnen te voldoen. 5.2. Harmonisatie van de eigen bijdragen De in dit wetsvoorstel voorziene harmonisatie van de eigen bijdrage van studenten in het hoger onderwijs treedt in de plaats van de afzonderlijke Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 469, nr. 3 10

berekeningsgrondslagen voor het w.o. en het h.b.o. zoals neergelegd in artikel 32 van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs, onderscheidenlijk artikel 37 van de Wet op het hoger beroepsonderwijs. De berekening volgens dit wetsvoorstel is gebaseerd op het totaal van de exploitatieuitgaven en studentenaantallen in het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs. Daarbij wordt het in beide voornoemde wetten neergelegde percentage verhoogd tot 16%. Deze verhoging houdt verband met de verhoging van het bedrag dat door de instellingsbesturen kan worden aangewend ter financiële ondersteuning van auditoren voor wie vanwege bijzondere omstandigheden de inschrijvingsduur niet toereikend was voor de afsluiting van hun studie. De geïntegreerde berekening houdt derhalve in dat iedere eerste fase-student in het voltijds h.b.o. en w.o. een collegegeld is verschuldigd dat 16% bedraagt van de gezamenlijke in de berekening betrokken exploitatiekosten van het w.o. en het h.b.o., gedeeld door het totaal aantal studenten ten behoeve van wie deze exploitatie-uitgaven worden gedaan. De hoogte van de eigen bijdrage van studenten in het deeltijds h.b.o. en w.o. wordt geharmoniseerd op 12% van de gemiddelde exploitatiekosten. Dit komt neer op een verlaging ten opzichte van het huidige voor deeltijdse studenten geldende collegegeld in het w.o. en een verhoging ten opzichte van de thans bestaande cursusgelden in het h.b.o. Wat de eigen bijdrage voor OU-studerenden betreft blijft uitgangspunt een normverbruik van 6 modulen (600 studie-uren) per jaar. In verband daarmee zal het inschrijvingsbedrag per moduul een zesde van het collegegeld van het deeltijds hoger onderwijs bedragen. 5.3. Differentiatie van de eigen bijdrage naar verblijfsduur Thans betaalt elke ingeschreven student in het w.o. en h.b.o. ongeacht de verblijfsduur een gelijk bedrag aan collegegeld. In dit wetsvoorstel wordt er vanuit gegaan dat zij die als voltijdse student zijn ingeschreven aan een instelling van hoger onderwijs, gedurende 6 jaar voltijd, of in equivalente jaren deeltijd c.q. in equivalente aantallen OU-modulen, eenzelfde retributie betalen. Daarna geldt een andere inschrijvingsvorm, namelijk die van auditor. Deze inschrijvingsvorm maakt een onbeperkte deelname aan het hoger onderwijs mogelijk en staat uitsluitend open voor wie zijn inschrijvingsduur als student heeft verbruikt. Op de volgende punten verschilt de positie van de auditor ten opzichte van de positie van de student: a. het al genoemde punt van de inschrijvingsduur; b. de auditor betaalt een hoger collegegeld; c. de auditor kan geen aanspraak maken op studiefinanciering. Voor het overige zijn aan de inschrijving als auditor dezelfde rechten (en beperkingen) verbonden als aan de inschrijving als student. Zo worden zij in het kader van de vaststelling van capaciteits- en arbeidsmarktfixi op dezelfde wijze behandeld als studenten. Het tarief voor de auditor is 60% van de marginale gemiddelde exploitatiekosten voor het eerste jaar, 80% voor het volgende jaar en na deze twee jaren 100%. Een toenemende eigen bijdrage na het verbruik van de inschrijvingsduur is redelijk, daar het gaat om een aanvulling op de binnen de inschrijvingsduur van 6 jaar reeds benutte marge van 2 jaar tussen cursusduur en inschrijvingsduur. Wanneer de student de totale inschrijvingsduur heeft verbruikt en zijn studie wenst voort te zetten aan de Open Universiteit, wordt hij als auditor ingeschreven tegen een moduultarief van een negende van de hogere bijdrage die geldt voor auditoren in w.o. en h.b.o. Bij de bepaling van de onderwijsretributie voor de auditor wordt niet uitgegaan van de volledige gemiddelde kosten per student, maar slechts van de marginale gemiddelde kosten per student. Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20469, nr. 3 11

De marginale kosten zijn normatief vastgesteld op de helft van de gemiddelde totale kosten. 5.4. Limitering inschrijvingsduur; equivalenten in deeltijd en in Open Universiteit-modulen De totale inschrijvingsduur als student aan een of meer bekostigde instellingen van hoger onderwijs wordt zoals gezegd gemaximeerd op 6 jaar voltijd. De omrekening naar verbruikte voltijdse inschrijvingsduur geschiedt door, uitgaande van een genormeerde maximum inschrijvingsduur voor het deeltijds hoger onderwijs van 9 jaar, één jaar deeltijdse inschrijvingsduur gelijk te stellen met 2/3 jaar (acht maanden) voltijdse inschrijvingsduur. De betrekkelijke eenvoud van deze omrekening heeft met name praktische voordelen bij de berekening van de openstaande inschrijvingsduur in geval van overstap van een deeltijdse naar een voltijdse studie. De omrekening in geval van overstap van een voltijdse naar een deeltijdse studie geschiedt door de verbruikte voltijdse jaren te vermenigvuldigen met V/2, waarna de resterende deeltijdse inschrijvingsduur kan worden bepaald. Een apart aspect vormt de omrekening van voltijdse en deeltijdse inschrijvingsduur in w.o. en h.b.o., naar «inschrijvingsduur» bij de Open Universiteit, en vice versa. Omdat bij de Open Universiteit 5400 normatieve studie-uren (= 54 modulen) overeenkomen met 6 jaren voltijdse inschrijvingsduur (en dus met 9 jaren deeltijdse inschrijvingsduur) wordt een voltijds jaar omgerekend in 900 studie-uren (een deeltijds jaar in 600 studie-uren), en vice versa. Kleinere aantallen studie-uren worden naar evenredigheid omgerekend in gedeelten van voltijdse c.q. deeltijdse jaren. Voor de bij of krachtens de W.W.O. en W.H.B.O. ingestelde tweede fase-opleidingen, voor de in artikel 10, eerste lid, van de W.W.O. bedoelde opleidingen alsmede voor de in het nieuwe zevende lid van artikel 35 van de W.W.O. genoemde opleidingen geldt een afzonderlijke inschrijvingsduur per opleiding. Het wetsvoorstel brengt daarin geen verandering. 5.5. Doorstroming tussen de subsystemen w.o. en h.b.o. Een belangrijk punt van overweging bij de limitering van de inschrijvingsduur voor het totale hoger onderwijs als student met recht op studiefinanciering tot 6 jaar is de positie van diegenen die gebruik maken van doorstroming tussen de subsystemen w.o. en h.b.o. Beleidsmatig heeft de horizontale doorstroming de voorkeur. Op grond van de wet van 23 april 1986, houdende regeling van de horizontale doorstroming h.b.o.-w.o. (Stb. 1986, 232) zijn die h.b.o.-studenten die hun propedeuse met goed gevolg hebben afgelegd toelaatbaar tot het wetenschappelijk onderwijs. Omgekeerd is dat ook mogelijk op basis van de vooropleidingseisen waaraan studenten in het w.o. dienen te voldoen. Deze systematiek is in het leven geroepen opdat een verkeerde of tegenvallende studiekeuze snel kan worden gecorrigeerd zonder dat er onnodig veel tijd verloren gaat. Correctie van studiekeuze blijft ook onder het thans voorgestelde systeem mogelijk. Daarbij geldt dat de extra inschrijvingsduur die gemoeid is met een dergelijke overstap - het zal daarbij meestal om ongeveer één jaar gaan - in principe kan worden geaccommodeerd in de twee jaar ruimte die boven de cursusduur in het hoger onderwijs beschikbaar is qua inschrijvingsduur. De betrokkene kan hiermee rekening houden bij de planning van de studie in het andere subsysteem dan dat waarin hij of zij is begonnen. Naast de horizontale doorstroming bestaat ook een vorm van doorstroming, waarbij men na afsluiting van een opleiding in het ene subsysteem Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20469, nr. 3 12

een studie oppakt in het andere. Het meest komt een dergelijke, vroeger wel verticaal genoemde, doorstroming voor na afronding van een h.b.o.-opleiding in een verwante studierichting van het w.o. De vorm van dit type doorstroming verschilt thans nogal van geval tot geval. Het vroeger, op grond van een wettelijke regeling gestructureerde, korte doorstromingsprogramma na afronding van een opleiding aan een NLO staat tegenover voorbeelden waarbij, zelfs bij doorstroming naar verwante studierichtingen, van vrijstellingen amper sprake is. Het betreft hier een wezenlijk andere situatie dan bij de horizontale doorstroming, die van essentieel belang is bij correctie van studiekeuze. De gelijkwaardigheid van beide subsystemen en hun eigen aard maken dat de vroeger als verticaal aangeduide doorstroming van een geheel andere orde is dan de horizontale doorstroming. Doorstroming van h.b.o. afgestudeerden via een kort schakelprogramma naar het doctoraal examen kan echter zowel een individueel als een algemeen maatschappelijk belang dienen. Doorstroming van h.b.o.-afgestudeerden naar het begin van een volledig w.o.-programma van minimaal 4 jaar is daarentegen niet wenselijk uit het oogpunt van het algemeen belang, terwijl het individuele belang twijfelachtig is. Immers de afgestudeerden komen dan op zijn vroegst 8 jaar na de aanvang van de studie in het hoger onderwijs met een doctoraal-diploma op de arbeidsmarkt. Dezerzijds bestaat dan ook voorkeur voor verticale doorstroming op basis van korte, al dan niet individueel gestructureerde programma's voor h.b.o.-afgestudeerden, of voor w.o.-afgestudeerden die zich binnen twee jaar een beroepskwalificatie in het h.b.o. willen verwerven. Voor de Landbouwuniversiteit te Wageningen geldt bijvoorbeeld thans al dat voor de studierichting landbouwplantenteelt een generiek tweejarig (verticaal) doorstromingsprogramma is ontwikkeld voor afgestudeerden van de hogere agrarische scholen (H.A.S.) die zijn afgestudeerd in de (h.b.o.-)studierichting Nederlandse landbouw. Ook voor andere studierichtingen, te beginnen met cultuurtechniek, zullen tweejarige programma's worden vastgesteld voor h.b.o.-afgestudeerden met een verwante opleiding. In verband met het vorenstaande zijn in het wetsvoorstel bepalingen opgenomen die' a. h.b.o."gediplomeerden recht geven op maximaal twee (voltijdse) jaren aanvullende inschrijvingsduur als student in het w.o.; b. w.o.-gediplomeerden recht geven op maximaal twee (voltijdse) jaren aanvullende inschrijvingsduur als student in het h.b.o. Het ligt voor de hand dat de instellingen van w.o. in dezelfde lijn als bij de doorstroming van NLO naar verwant w.o., in de toekomst daar waar daarnaar vraag is, gestructureerde opleidingswegen aanbieden die zodanig zijn geprogrammeerd dat maximaal recht wordt gedaan aan de verworvenheden van de eerder gevolgde h.b.o. opleiding en daarenboven gewenste extra wetenschappelijke dimensie. De instellingen kunnen zelf deze programma's met generieke vrijstellingsregelingen vormgeven. Daarenboven kunnen de instellingen zonodig de middelen die beschikbaar zijn voor de ondersteun ing van auditoren in specifieke omstandigheden ook inzetten ten behoeve van personen die met een h.b.o. vooropleiding aan een w.o. studie zijn begonnenen die studie in redelijkheid niet binnen de toegestane inschrijvingsduur kunnen voltooien. Bij doorstroming tussen minder of niet verwante studierichtingen ligt het voor de hand dat de betrokkene zelf de verantwoordelijkheid neemt voor de studiekeuze en de te verwachten (tijds-)investering. Daarbij ligt een vergelijking met het na elkaar volgen van 2 studies in hetzelfde subsysteem voor de hand. Ook daarvoor is in totaal 6 jaar inschrijvingsduur als student met recht op studiefinanciering beschikbaar. Daarna geldt het hogere collegegeld van de auditor en vervalt het recht op studiefinanciering. Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20469, nr. 3 13

Een derde vorm van aansluiting tussen de beide subsystemen w.o. en h.b.o. is de mogelijkheid om met een diploma uit het ene subsysteem te worden toegelaten tot een opleiding van de tweede fase in het andere subsysteem. Naar verwachting zal daarvan in de toekomst meer gebruik worden gemaakt. Eveneens is het zo dat personen met een h.b.o.-diploma kunnen worden aangesteld als assistent-in-opleiding (AIO) in het wetenschappelijk onderwijs. Aan de instellingen van w.o. is verzocht meer AlO-plaatsen voor h.b.o."afgestudeerden open te stellen. 5.6. Categorieën ingeschrevenen Dit wetsvoorstel brengt op twee punten wijziging in de bestaande inschrijvingsvormen: a. de inschrijving als toehoorder (zowel oude als nieuwe stijl) vervalt als inschrijvingsvorm; b. introductie van een nieuwe inschrijvingsvorm: de inschrijving als auditor. De mogelijkheid van inschrijving als student blijft voorbehouden aan degene die beschikt over inschrijvingsduur. Inschrijving als auditor is een nieuw fenomeen. Auditoren worden net als studenten meegeteld met het oog op de bekostiging en de berekening van het rendement. De extraneus zal voortaan een eigen bijdrage verschuldigd zijn van 10% van de gemiddelde exploitatiekosten van w.o. en h.b.o. De extraneus wordt niet meegerekend in de bekostiging of in het rendement. Om deze reden kan een instelling de toegang tot de examens beperken op grond van het in onvoldoende mate aanwezig zijn van examenvoorzieningen. In het algemeen zal een dergelijke situatie zich naar verwachting slechts sporadisch voordoen. Wat de inschrijving als toehoorder (oude en nieuwe stijl) betreft wordt het volgende opgemerkt. De inschrijving als toehoorder «nieuwe stijl» komt te vervallen. Deze inschrijvingsvorm gaat in feite op in de inschrijving als student. In beide gevallen bestaat immers recht op zowel onderwijs- als examenvoorzieningen. Een verschil is het niet verbruiken van inschrijvingsduur en het geen aanspraak hebben op studiefinanciering. Wat die aspecten betreft neemt de inschrijving als auditor de figuur van de toehoorder nieuwe stijl in zich op. Ook de inschrijving als toehoorder «oude stijl» (in het h.b.o.: als toehoorder; het h.b.o. kent geen onderscheid tussen oude en nieuwe stijl) vervalt. Zij die het onderwijs in een studierichting willen volgen, zullen zich daartoe als student moeten laten inschrijven en derhalve aan de desbetreffende vooropleidingseisen moeten voldoen. Beschikken zij niet over de vereiste getuigschriften, dan staat hen de weg van het colloquium doctum, onderscheidenlijk wat het h.b.o. betreft de weg van het vooropleidingsonderzoek open. Overigens is het denkbaar dat onderdelen van het initiële onderwijs buiten het verband van studierichtingen door belangstellenden worden gevolgd als uitvloeisel van de z.g. kennisoverdracht aan de maatschappij. Omdat het alsdan niet gaat om inschrijving voor een studierichting, zijn de bepalingen m.b.t. inschrijving en collegegelden niet van toepassing. De basis waarop bedoelde onderdelen van het initiële onderwijs worden aangeboden is vergelijkbaar met de basis voor het post-hoger onderwijs. 5.7. Vervallen mogelijkheid verlenging inschrijvingsduur Persoonlijke omstandigheden, overmacht en omzwaai vervallen als reden voor verlenging van inschrijvingsduur als student. De huidige regeling kent sinds de Wet twee-fasenstructuur w.o. een marge van 2 Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20469, nr. 3 14

jaren in aanvulling op de cursusduur. In verband met deze marge zouden persoonlijke omstandigheden alleen bij wijze van hoge uitzondering als reden voor toewijzing van extra inschrijvingsduur hebben mogen gelden. Dit uitgangspunt blijkt, zoals in paragraaf 2 is aangegeven, in de praktijk niet strikt te worden gehanteerd. Om deze reden en uit budgettaire overwegingen dienen studievertragingen als gevolg van persoonlijke omstandigheden voortaan door de student in principe met gebruikmaking van de geboden marge van twee extra inschrijvingsjaren te worden opgevangen. Dit geldt ook voor studenten die gebruik maken van de omzwaaimogelijkheid tijdens de propedeutische fase of van de mogelijkheid van horizontale doorstroming van het hoger beroepsonderwijs naar het wetenschappelijk onderwijs na het afleggen van een propedeutisch examen h.b.o. Ook overmacht leidt zoals gezegd in de toekomst niet langer tot verlenging van de inschrijvingsduur. Wel voorziet het wetsvoorstel in een bevoegdheid van de instellingsbesturen om degene te hulp te komen die door bijzondere omstandigheden niet in staat is gebleken zijn of haar studie binnen de inschrijvingsduur af te ronden en die vanwege de noodzakelijke overgang naar het «auditorschap» (hogere eigen bijdrage; wegvallen studiefinanciering) in financiële problemen is geraakt of dreigt te geraken. Het zal dan met name gaan om omstandigheden die zich voordeden in de laatste fase van de studie. De gevolgen van de omstandigheden die zich voordeden in het begin van de studie kunnen door de studerende worden meegenomen in de planning van de verdere studie, waarbij de 50% uitloop van de inschrijvingsduur boven de cursusduur benut kan worden. Het instellingsbestuur bepaalt zelf in welke gevallen ondersteuning wordt gegeven, en waaruit deze bestaat. Op centraal niveau kan namelijk niet worden bepaald welke gevallen voor ondersteuning in aanmerking komen. De wet spreekt heel in het algemeen van «voorzieningen ter financiële ondersteuning». Behalve aan een directe financiële tegemoetkoming (bijvoorbeeld voorziening in de kosten van levensonderhoud) kan daarbij ook worden gedacht aan andere vormen van hulp. De instelling ontvangt voor deze ondersteuning een eenmalig bedrag en een structurele aanvulling op de lump sum. Ook staat het de instellingen vrij om studenten compensatie te bieden, wanneer deze in verband met de vervulling van een bestuursfunctie de inschrijvingsduur hebben overschreden. Het instellingsbestuur stelt een regeling vast met betrekking tot verlening van ondersteuning. Beslissingen tot toekenning of weigering van financiële ondersteuning kunnen in beroep worden aangevochten bij het College van beroep voor het w.o. onderscheidenlijk voor het h.b.o. Voor de Open Universiteit is op dit punt geen aparte beroepsinstantie voorzien, maar is gekozen voor een koppeling aan het College van beroep voor het w.o. 5.8. Bekostiging en tweede inschrijving Het collegegeld is een eigen bijdrage van de onderwijsdeelnemer in de kosten die de overheid maakt voor de deelname aan hoger onderwijs. Dit wetsvoorstel volgt het principe dat het collegegeld hoger wordt naarmate men langer is ingeschreven, zodat de additioneel te maken kosten voor de overheid lager worden. Overigens wordt ook het principe ingevoerd dat slechts één keer (als student) hoeft te worden betaald indien men in een jaar gebruik maakt van meer dan alleen de voorzieningen van de eigen insteiling. Men kan zich (via het tonen van de collegekaart) elders ook laten inschrijven. In verband met de eigen aard en structuur van het hoger afstands onderwijs, heeft deze regeling geen betrekking op het volgen van een tweede studie aan de Open Universiteit. De regeling geldt evenmin voor studenten van de O.U. die een tweede studie aan een instelling voor w.o. of h.b.o. wensen te volgen. Om te voorkomen dat door het gelijktijdig volgen van twee studies de overheid, zoals thans, voor eenzelfde student meermalen een vergoeding Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 469, nr. 3 15

verstrekt als «uitvaller» of «afstudeerder» (via het onderwijsvraagmodel van de bekostigingssystematiek), wordt bekostiging vanaf 1988 slechts gegeven aan de instelling van eerste inschrijving. Het wordt aan de instellingen zelf overgelaten om desgewenst kosten door studie aan andere instellingen dan die van eerste inschrijving onderling te verrekenen. Om een en ander te kunnen realiseren dient de bekostigingssystematiek te worden aangepast. Daarbij zal tevens het principe worden geïntroduceerd dat alleen naar aanleiding van een eerste h.o. diploma volledig wordt bekostigd. Bij het behalen van een tweede diploma, ook in het geval van verticale doorstroming, zal de betreffende instelling hiervoor nog slechts een gedeeltelijke vergoeding ontvangen, omdat aangenomen mag worden dat hiervoor ook niet de volledige kosten van een opleiding zijn gemaakt. 5.9. Aanpassing regeling studiefinanciering In samenhang met hetgeen in dit wetsvoorstel is voorzien, is op het punt van de regelingen rond de studiefinanciering een aanpassing voorgesteld die erin voorziet dat het totale recht op studiefinanciering per individu ten behoeve van het volgen van hoger onderwijs tot 6 jaar beperkt blijft. Het is daarbij niet van belang of de betrokkene, binnen de mogelijkheden die de Wet op de studiefinanciering (Stb. 1986, 252) biedt, de studiefinanciering benut voor bekostigd of aangewezen hoger onderwijs, dan wel voor studie in het buitenland met behoud van Nederlandse studiefinanciering. Voor een ieder geldt een gelijke aanspraak op 6 jaar studiefinanciering, met dien verstande dat een langere periode van aanspraak bestaat voor de theologiestudenten op wie de artikelen 10 en 35, zevende lid (nieuw), van de W.W.O. van toepassing zijn. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat het recht op inschrijving als student en het recht op studiefinanciering niet in directe zin zijn gekoppeld. Indien men bijvoorbeeld in het buitenland heeft gestudeerd met Nederlandse studiefinanciering, telt wel het verbruik van studiefinanciering, er is echter geen sprake van het verbruik van inschrijvingsrechten als student. Heeft men voorts zijn inschrijvingsduur in het bekostigd h.o. verbruikt, dan heeft men geen aanspraak meer op studiefinanciering, ook al zou op enig moment tijdens de inschrijvingsduur, om welke reden ook, geen studiefinanciering zijn genoten. In de Wet op de studiefinanciering zijn, behalve wijzigingen in verband met het vorenstaande, bovendien wijzigingen aangebracht die voorkomen dat voor degene die, na 6jaarinschrijvingsduurc.q. 6jaarstudiefinanciering zijn studie voortzet (ongeacht aan welke soort van instelling: bekostigde, aangewezen, erkende of buitenlandse), recht op kinderbijslag zou ontstaan. 5.10. Aftrek wegens buitengewone lasten De voorgestelde maatregelen kunnen leiden tot een toeneming van de aftrek wegens buitengewone lasten wegens studiekosten en kosten van levensonderhoud. Draagt de studerende het extra collegegeld dat na 6 jaar verschuldigd is zelf, dan is bij hem aftrek wegens studiekosten mogelijk. Wordt de studerende na 6 jaar door de ouders onderhouden, dan is in beginsel aftrek voor kosten van levensonderhoud bij de ouders mogelijk. Laatstbedoelde aftrek is voor kinderen jonger dan 27 jaar gesteld op vaste, aan het niveau van de kinderbijslag ontleende bedragen en voor kinderen van 27 jaar en ouder op de werkelijke kosten (inclusief door de ouders gedragen collegegeld). Nader zal worden bezien of dit extra beroep op de buitengewonelastenregeling moet leiden tot een aanpassing van die regeling. In dit verband is onder meer van belang dat dit beroep op de buitengewone-lastenregeling een extra werklast voor de belastingdienst vormt. Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20 469, nr. 3 16

5.11. Invoering wettelijke regeling De in dit wetsvoorstel voorziene beperking van de inschrijvingsduur in het hoger onderwijs evenals de harmonisatie en gewijzigde tariefstelling van de eigen bijdrage, gaan in per 1 augustus 1988. Bij de vaststelling van de reeds verbruikte inschrijvingsduur voor de bepaling van de hoogte van de eigen bijdrage dienen alle eerdere inschrijvingen als student voor opleidingen van hoger onderwijs in aanmerking te worden genomen. Dit geldt ongeacht het moment waarop die inschrijvingen hebben plaatsgevonden. Met het oog hierop dient degene die zich als student wenst te laten inschrijven, aan de instelling de noodzakelijke gegevens te verschaffen. De instelling geeft deze gegevens door aan het Centraal register inschrijving h.o., dat eventueel controles uitvoert (door bijvoorbeeld informatie in te winnen bij instellingsadministraties of over de reeds verstrekte studiefinanciering). Daar niet altijd duidelijk zal zijn welke opleidingen als hoger onderwijs moeten worden beschouwd, is het noodzakelijk dat een overzicht wordt opgesteld van opleidingen die voor de berekening van de inschrijvingsduur in aanmerking worden genomen. Krachtens dit wetsvoorstel stelt de Minister van Onderwijs en Wetenschappen vast, om welke opleidingen het gaat. 5.12. Aanpassing uitvoeringsbesluiten De invoering van de wettelijke regeling vergt voorts een aanpassing van de uitvoeringsbesluiten W.W.O. en W.H.B.O. Dit geldt met name de daarin vervatte hoofdstukken betreffende de voldoening en de vermindering, vrijstelling en terugbetaling van het collegegeld. Met betrekking tot de voldoening van het collegegeld is het voornemen om een gespreide betaling aan de instelling mogelijk te maken. Daartoe worden de uitvoeringsbesluiten aangevuld met voorschriften over de voldoening van het collegegeld. Verder is het voornemen om vermindering te beperken tot gevallen van verandering van inschrijving van deeltijds hoger onderwijs naar het voltijds hoger onderwijs, of van extraneus naar student in het deeltijds of voltijds hoger onderwijs. In deze gevallen dient het collegegeld aangevuld te worden tot het voor het gehele jaar verschuldigde collegegeld, en telt de inschrijving ook voor een heel jaar als student of auditor. Het ligt ook in het voornemen de bepalingen betreffende de vrijstelling van het collegegeld te doen vervallen, met uitzondering van de algehele vrijstelling bij inschrijving voor een tweede studie. De teruggaveregeling zal slechts ten behoeve van degenen die tijdens hun afstuderen als student zijn ingeschreven, worden gehandhaafd. De auditoren zullen derhalve op vrijstelling of terugbetaling geen aanspraak kunnen maken. 6. Overgangsmaatregelen De invoering van de nieuwe tariefstelling betekent voor een aantal studerenden die hun inschrijvingsduur hebben verbruikt, een lastenverzwaring. In het algemeen is een dergelijke lastenverzwaring niet onredelijk, waar in de huidige structuur voldoende mogelijkheden bestaan om binnen de inschrijvingsduur een studie te voltooien. Dat neemt niet weg dat invoering van de hogere tarieven per 1 augustus 1988 bezwaarlijk zou kunnen zijn voor studerenden die binnen de inschrijvingsduur reeds een h.b.o.-studie met goed gevolg hebben voltooid en al bezig zijn met een w.o.-studie. Het is daarom redelijk om degenen die in het studiejaar 1987-1988 als student zijn ingeschreven met het oog op de afronding van een w.o. studie, vier jaar voltijdse c.q. zes jaar deeltijdse inschrijvingsduur als student in het w.o. te verlenen en hun derhalve nog gedurende maximaal drie onderscheidenlijk vier en een half jaar het door studenten verschuldigde collegegeld in rekening te brengen. Daarin voorziet het voorstel in artikel XI. Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20469, nr. 3 17

Een andere groep studerenden voor wie een directe invoering van de nieuwe tarieven tot een onvoorziene lastenverzwaring zou leiden, vormen de ingeschrevenen in het voltijds en deeltijds hoger beroepsonderwijs. Een abrupte invoering van het tarief zou voor het deeltijds h.b.o. in de meeste gevallen ongeveer een verdubbeling van de eigen bijdrage inhouden. Omdat dit te bezwaarlijk wordt geoordeeld, is voorzien in een gefaseerde invoering van het uiteindelijke tarief, waarbij de eigen bijdrage in het voltijds en deeltijds h.b.o. eerst in het studiejaar 1990-1991 het niveau van dat tarief zal hebben bereikt. Gekozen is voor een op de afzonderlijke bedragen gerichte optrekking: het verschil tussen een bepaald thans geldend tarief en het uiteindelijke collegegeld wordt in drie gelijke stappen opgeheven. Een analoge regeling is voorzien voor de verlaging van het collegegeld in het deeltijds w.o. naar het uiteindelijke tarief. Voor de deeltijdse opleidingen van de tweede fase worden de eigen bijdragen stapsgewijs op het niveau van het eerste fase deeltijds onderwijs gebracht. Tenslotte is in de overgangsregeling een voorziening getroffen ten behoeve van degenen aan wie op grond van persoonlijke omstandigheden, omzwaai en overmacht reeds verlenging van inschrijvingsduur is toegekend. Die toekenning dient te zijn aangevraagd vóór 1 5 september 1987, de datum waarop de maatregelen in het kader van dit wetsvoorstel bekend zijn geworden. 7. Gevolgen wetsvoorstel voor deelname van vrouwen Met betrekking tot gevolgen voor vrouwen kan worden opgemerkt dat de voorgestelde maatregelen als geheel niet speciaal voor studerende vrouwen aanmerkelijk nadelige gevolgen zullen hebben. Het collegegeld voor het voltijds w.o. blijft volgens het wetsvoorstel gelijk. De verhoging van het collegegeld voor het voltijds en deeltijds h.b.o. zou in bepaalde gevallen een, overigens beperkt, ontmoedigend effect kunnen hebben op de deelname van vrouwen. Bij voorbeeld kan worden gedacht aan vrouwen die in verband met de verzorging van kinderen uit het arbeidsproces zijn geweest en ter voorbereiding op hun herintreding op de arbeidsmarkt een deeltijdse studie in het h.b.o. willen volgen zonder daarbij in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de studiekosten. Daarentegen heeft de verlaging van het collegegeld voor het deeltijds w.o. een positief effect op deze groep. Een gunstig effect voor met name deze categorie kan worden verwacht van de voor het deeltijds w.o. en h.b.o. voorgestelde inschrijvingsduur van - generaal - 9 jaar, hetgeen ten opzichte van de huidige maximum inschrijvingsduur in de meeste gevallen een verruiming inhoudt. Bij de Open Universiteit wordt de moduulprijs voor de eerste 54 modulen - nodig voor een complete studie - enigszins verlaagd, wat de deelname van vrouwen aan deze cursussen ongetwijfeld vergroot. In hoeverre de verhoogde tariefstelling na verbruik van inschrijvingsc.q. studiefinancieringsduur uit emancipatoir oogpunt nadelige effecten kan hebben is moeilijk meetbaar. Omdat de tariefsverhoging en het wegvallen van de studiefinanciering zich echter eerst voordoen nadat reeds van 6 jaar voltijdse c.q. 9 jaar deeltijdse deelname aan hoger onderwijs sprake is geweest, zullen eventuele effecten slechts een beperkte groep raken; te denken valt aan het specifiek voor vrouwen geldende probleem van mogelijke vertraging als gevolg van gezinsvorming. In dit verband kan overigens ook worden gewezen op de mogelijkheid voor instellingen om auditoren te ondersteunen. 8. Financiële gevolgen Het onderhavige wetsvoorstel leidt tot de realisering van de in de begroting 1988 voorziene ombuiging door aanpassing van de eigen Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20469, nr. 3 18

bijdrage in het hoger onderwijs. Dat bedrag bestaat voor een deel uit extra inkomsten (als gevolg van de aanpassing van de college- en examengelden) en voor een deel uit vermindering van uitgaven voor studiefinanciering (omdat het recht op studiefinanciering voor het hoger onderwijs wordt beperkt tot 6 jaar). Om het mogelijk te maken dat de instellingen voor specifieke «hardheidsgevallen» een voorziening treffen wordt een bedrag per ingeschreven student zowel structureel als incidenteel aan de lump sum toegevoegd. Voor de inning van de collegegelden in termijnen wordt aan de instellingen een incidenteel bedrag van ƒ220 miljoen beschikbaar gesteld. Een deel van dit bedrag kan ook worden gebruikt ter financiële ondersteuning in de vorm van leningen aan auditoren. In onderstaand financieel overzicht is voorts sub 7 voorzien in een verhoging ten behoeve van het h.b.o.-studentendekanaat. Op dit punt van studentenvoorzieningen is thans sprake van een zekere achterstand ten opzichte van het wetenschappelijk onderwijs. Mede vanwege de aard van de in dit wetsvoorstel neergelegde wijzigingen in de sfeer van de eigen bijdragen dient deze verhoging gezien te worden als verbetering van de voorzieningen van h.b.o. ten opzichte van w.o. Eveneens is daarom de post overige lasten voor het hoger beroepsonderwijs verhoogd. Overzicht financiële consequenties (x min.) 1988 1989 1990 1991 1992 1. Verhoging collegegeld na 6 jaar en vervallen studiefinanciering 73,9 158,3 175,4 190,9 196,4 2 Reservering ten behoeve van de financiële ondersteuning auditoren HBO: structureel WO: structureel WO: incidenteel 3. Twee jaar inschrijving bij stapeling 4. Liquiditeitsaanwending WO 125,0 5. Harmonisatie h.b.o./w.o. naar f1600 6 Gefaseerde verhoging deeltijd tarieven naar f 1200 7. Tweede studie eenmaal meetellen voor de bekostiging 8 Studentendekanen hbo. 9 Overige lasten HBO 10 Decentrale inning collegegeld WO 72,0-8,0 HBO 11. Dekking uit middelen gespreide betaling 90,0 221,0-30.0 74,0 2,0-5,0-7,0-8,0-8,0 5,0-15.0-22.0-30.0-30.0 150,0-2,5-4,5-4,5 13,0 21,0 28,0 24,0 24,0 7,2 20,1 26,9 25,9 25,9 _ 3,0 3,0 3,0 3,0 7,0-7,0-7,0-7,0-7,0 - - 5,0-10.0-15.0-15.0 114,1 186,4 184,8 179,3 184,8 Artikelen Artikel I A Ingevolge deze wijziging gelden de bepalingen van de WWO, voor zover deze betrekking hebben op studenten, tevens voor auditoren, behalve die in paragraaf 4 van titel II van hoofdstuk II. Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20469, nr. 3 19

B, C, I, J, Ken M Deze wijzigingen zijn een gevolg van het introduceren van de inschrijvingsvorm van auditor en het schrappen van de inschrijvingsvormen van toehoorder «oude stijl» en toehoorder «nieuwe stijl». D, onderdeel b, en E De regeling met betrekking tot de vaststelling en herziening van het collegegeld voor studenten is voor alle duidelijkheid geschrapt uit artikel 32 en opgenomen in een nieuw artikel 32a. Hierbij is het collegegeld voor studenten die deeltijds onderwijs volgen bepaald op 12% van de in het tweede lid bedoelde gemiddelde kosten per student. Artikel 32a is voorts aangevuld met een regeling van het collegegeld voor auditoren. Ingevolge het zevende lid wordt het collegegeld voor auditoren gerelateerd aan het aantal jaren dat zij als zodanig zijn ingeschreven. Op grond van het achtste lid wordt het door betrokkene in het verleden genoten aantal jaren hoger onderwijs dat meer bedraagt dan de inschrijvingsduur van zes jaren meegerekend bij het bepalen van het jaar van inschrijving als auditor. Bij degene die bijvoorbeeld zeven jaar hoger onderwijs heeft genoten wordt ervan uitgegaan dat deze voor het tweede jaar als auditor wordt ingeschreven. Deze dient op grond van artikel 32a, zevende juncto achtste lid, dan ook het in het zevende lid onder b bedoeld collegegeld te betalen. Ook de jaren van inschrijving als auditor aan een hogeschool en de modulen van inschrijving als auditor aan de Open Universiteit worden meegerekend bij het bepalen van het jaar van inschrijving van degene die als auditor aan een universiteit wenst te worden ingeschreven. Voor het overige wordt verwezen naar het algemeen deel van deze memorie van toelichting. F De invoering van één inschrijvingsduur voor de eerste fase van heel het hoger onderwijs maakt het noodzakelijk dat er ook één Centraal register inschrijving h.o. komt: het college van bestuur van een universiteit moet worden geïnformeerd over de inschrijvingsduur, verbruikt bij zowel universiteiten, hogescholen als de Open Universiteit. In verband met het feit dat de eigen bijdrage van de auditor in de loop van de jaren zich wijzigt, zal ook het aantal jaren van inschrijving als auditor in het centraal register worden opgenomen. Aan de doelstellingen van het centraal register wordt dan ook een nieuwe toegevoegd: de bestuursorganen op hun verzoek de noodzakelijke informatie te verstrekken over het aantal jaren van inschrijving als auditor. Omdat van drie afzonderlijke wetten sprake is, wordt het Centraal register in elk der drie wetten geregeld. Die regeling is vanuit het specifieke gezichtspunt van elk der drie wetten geformuleerd, maar is materieel gezien uniform. Gen H Omdat de inschrijvingsduurregimes van eerste en tweede fase nog meer verschillen gaan vertonen dan nu al het geval is, zijn de desbetreffende voorschriften thans in afzonderlijke bepalingen ondergebracht. Artikel 35 ziet daarbij op de eerste fase, artikel 35a op de tweede fase. De inschrijvingduur van de in deeltijdse vorm verzorgde studierichtingen is thans algemeen bepaald op 9 jaren. Voorts is het eerste lid van artikel 35 nu zo geformuleerd dat duidelijker blijkt dat de deeltijdse inschrijvings- Tweede Kamer, vergaderjaar 1987-1988, 20469, nr. 3 20