gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en de artikelen 8 en 8a van de Wet werk en bijstand;



Vergelijkbare documenten
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 november 2008, voorstelnummer 180;

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en de artikelen 8 en 8a van de Wet werk en bijstand;

MAATREGELENVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND 2010

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand.

Maatregelenverordening WWB Dantumadiel 2009 e.v (*)

Afstemmingsverordening WWB

vast te stellen: de volgende Maatregelenverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012-A gemeente Heerde.

Verordening maatregelen Wet Werk en Bijstand 2005

RAADSBESLUIT. Maatregelenverordening IOAW en IOAZ Asten februari

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 26 augustus 2013;

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en de artikelen 8 en 8a van de Wet werk en bijstand;

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en de artikelen 8 en 8a van de Wet werk en bijstand;

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en de artikelen 8 en 8a van de Wet werk en bijstand;

MAATREGELENVERORDENING IOAW EN IOAZ 2010

Maatregelenverordening Wet Investeren in Jongeren gemeente Aa en Hunze

Maatregelverordening Wet werk en bijstand gemeente Gennep 2013

Afstemmingsverordening WWB, IOAW, IOAZ en Bbz gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 12 maart 2013;

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2004

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Schouwen- Duiveland 2015

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand en Wet investeren in jongeren

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand

Maatregelverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Renkum 2012

HOOFDSTUK 2 RE-INTEGRATIE PARAGRAAF 1 ALGEMENE BEPALINGEN OVER RE-INTEGRATIE

Hoofdstuk 1:Algemene bepalingen.

besluit: vast te stellen de Maatregelenverordening Participatiewet, Ioaw en Ioaz 2015 gemeente Heerde.

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand 2004

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Deurne houdende regels omtrent afstemming Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Deurne 2018

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en de artikelen 8 en 8a van de Wet werk en bijstand;

DE RAAD DER GEMEENTE DEURNE BESLUIT

RE-INTEGRATIEVERORDENING WWB, IOAW EN IOAZ 2012

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 oktober, nr. ;

Afstemmingsverordening gemeente Arnhem 2015

Maatregelverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Doesburg 2015.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

DE RAAD VAN DE GEMEENTE GRAVE;

131 Raadsvoorstel Reg. nr : Ag. nr : 14 Datum :

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Verordening afstemming Participatiewet, IOAW en IOAZ BMWE 2016

Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 1 van 2

gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet, en de artikelen 12, eerste lid, onderdeel b en 41, eerste lid, van de Wet investeren in jongeren;

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand Nijkerk

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 4 december 2014, nr. 12A;

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2009

Afstemmingverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d.

gezien het advies van het Platform Werk en Inkomen d.d. 14 november 2012;

Officiële uitgave van de gemeente Bergeijk Nummer 9 22 december 2014

Gemeenteraad 29 mei 2012 Gemeenteblad

Toelichting. Algemeen

Zaaknummer. Documentnummer

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2017

vast te stellen: de Verordening handhaving Wet werk en bijstand. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente

Gemeente Nissewaard - Verordening handhaving, maatregelen en boeten Nissewaard 2016

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 21 januari 2010, bijlagenr. 696; BESLUIT

Gemeenteblad Officiële uitgave van de gemeente Huizen Week: 51 Datum: nr. 31

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 26 augustus 2010;

REÏNTEGRATIEVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND RIJSWIJK 2005

Handhavingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ

Handhavingsverordening WWB

c. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

MAATREGELENVERORDENING inkomensvoorzieningen Lelystad 2012

gelet op de Wet werk en bijstand, de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 4 november 2014; HANDHAVINGSVERORDENING PARTICIPATIEWET, IOAW EN IOAZ 2015

Beleidsgegevens. Vastgesteld op : september 2007 De wijziging treedt in werking op: 1 januari Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Handhavingsverordening Wwb en WIJ gemeente Borger-Odoorn. gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 1 december 2009

Maatregelenverordening WWB, Bbz, Ioaw, Ioaz 2013

Afstemmingsverordening WWB Sluis 2013

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d ;

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

BBM gemeente Steenbergen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Reïntegratieverordening. werk en bijstand

B&W 21 december 2010 Gemeenteblad GEWIJZIGDE INVULLING VAN RICHTLIJN NR B044 OVERZICHT HOOGTE VERLAGINGEN

gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders van 10 april 2012;

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Werk en Inkomen Nieuwegein 2018

RAADSBESLUIT. gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d ;

AFSTEMMINGSVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND 2012

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ

: Voorstel tot vaststelling van de Handhavingsverordening Participatiewet,

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren d.d.

Gezien het voorstel inzake Gewijzigde WWB-verordeningen na aanscherping WWB (Gem. blad Afd. A 2012, no. );

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 mei 2005;

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2004 gemeente Tholen

Handhavingsverordening WWB

Raad: 2 mei 2012 Agendapunt: II-6

Verordening Wwb, Ioaw en Ioaz: eigen verantwoordelijkheid, participatie en inkomen gemeente Tubbergen 2013

Toelichting op de Maatregelenverordening WWB, BBZ 2004, IOAW, IOAZ 2013

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 22 november 2011,

RAADSVOORSTEL. Onderwerp. : StadThuis

Re-integratieverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015

Maatregelenverordening Wet werk en bijstand gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 augustus 2011,

Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Lemsterland. gezien het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d.

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en de artikel 8 van de Wet werk en bijstand;

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet en artikel 8, eerste lid onder c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand;

: Voorstel tot het vaststellen van de Handhavingsverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand gemeente Nijkerk

Artikel 7 Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als Toeslagenverordening Wet werk en bijstand 2012-A.

RE-INTEGRATIEVERORDENING PARTICIPATIEWET 2015

Transcriptie:

Nr: 10-40 De raad van de gemeente Barneveld; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders, nr. 10-40; gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en de artikelen 8 en 8a van de Wet werk en bijstand; Overwegende dat de gemeenteraad bij verordening: a. op grond van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, onderdeel a en artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de Wet werk en bijstand verplicht is om regels te stellen voor de ondersteuning in de arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen daarvoor (re-integratie); b. op grond van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, onderdeel b en artikel 18 van de Wet werk en bijstand verplicht is om regels te stellen voor de afstemming van de bijstand indien een bijstandsgerechtigde naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de Wet werk en bijstand en de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen (afstemming); c. op grond van artikel 8 lid 1 onder c en artikel 30, lid 1 van de Wet werk en bijstand dient vast te stellen voor welke categorieën de norm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald (toeslagen en verlagingen); d. op grond van het bepaalde in artikel 8a van de Wet werk en bijstand verplicht is om regels te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet (handhaving). vast te stellen de volgende verordening: Verordening werk en bijstand 2010: b e s l u i t: HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 Begripsomschrijvingen 1. Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 2. Deze verordening verstaat onder: a. wet: de Wet werk en bijstand; b. college: het college van burgemeester en wethouders van Barneveld; c. belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken; indien het een gehuwde betreft, wordt onder belanghebbende elk van de echtgenoten verstaan; d. uitkeringsgerechtigde: degene die algemene bijstand ontvangt op grond van de wet; e. bijstand: de bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en/of bijzondere bijstand; f. UWV: Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; g. WSW: Wet sociale Werkvoorziening; h. Wet SUWI: Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen. 1

HOOFDSTUK 2 RE-INTEGRATIE PARAGRAAF 1 ALGEMENE BEPALINGEN OVER RE-INTEGRATIE Artikel 2 Begripsomschrijvingen re-integratie 1. Onder uitkeringsgerechtigde wordt in dit hoofdstuk mede verstaan degene die een uitkering ontvangt op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004); 2. In dit hoofdstuk wordt verder verstaan onder: a. niet-uitkeringsgerechtigde (nugger): de persoon bedoeld in artikel 6 eerste lid onder a van de wet; b. anw-er: personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw); c. algemeen geaccepteerde arbeid: iedere vorm van betaalde arbeid, niet zijnde werk in de Wsw en werk dat gewetensbezwaren oproept dan wel in strijd met de zeden dan wel illegaal is; d. voorzieningen: voorzieningen als bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet; e. ondersteuning: ondersteuning als bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet; f. traject: een aaneenschakeling van re-integratie-instrumenten; g. re-integratie-instrumenten: de instrumenten die het college ter beschikking heeft voor het bieden van ondersteuning als bedoeld in artikel 7 van de wet; h. arbeidsinschakeling: arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 6 eerste lid onder b van de wet. Artikel 3 Doelgroep 1. Tot de doelgroep van dit hoofdstuk behoren uitkeringsgerechtigden, personen met een uitkering verstrekt door het UWV die binnen 2 maanden de volledige uitkeringsduur bereiken en aansluitend aanspraak hebben op bijstand, personen die op de wachtlijst staan als bedoeld in artikel 12 van de WSW, Anw-ers, nuggers, alsmede personen bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, in de leeftijd van 27 tot 65 jaar die woonachtig zijn in de gemeente Barneveld volgens artikel 40, eerste lid van de wet. 2. Tevens behoren tot de doelgroep personen die dreigen werkloos te worden binnen 6 maanden na volledige uitstroomt uit de WWB en aansluitend aanspraak hebben op bijstand. 3. Niet tot de doelgroep behoren: a. nuggers die zich minder dan 15 uur per week beschikbaar stellen voor de arbeidsmarkt en/of; b. nuggers waarvan het inkomen, het inkomen van diens partner of hun gezamenlijk inkomen meer dan 200% van het geldende wettelijk minimumloon bedraagt en/of; c. nuggers met een saldi op de lopende rekeningen en spaarrekeningen van de belanghebbende, diens partner en/of minderjarige kinderen dat uitstijgt boven de vermogensgrens zoals aangegeven in artikel 34, lid 3 van de wet. Artikel 4 Opdracht aan het college 1. Het college biedt aan personen die behoren tot de doelgroep ondersteuning aan bij de arbeidsinschakeling en, voor zover het college dit noodzakelijk acht, biedt het college een voorziening aan gericht op die arbeidsinschakeling. 2. De ondersteuning is gericht op de kortste weg naar duurzame reguliere arbeid. Indien het verkrijgen van reguliere arbeid voorlopig niet haalbaar wordt geacht, is de ondersteuning gericht op zelfstandige maatschappelijke participatie ter voorbereiding op een feitelijk re-integratietraject, gericht op arbeidsinschakeling of gericht op het voorkomen van sociaal isolement. 3. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen. Artikel 5 Inzet van de ondersteuning 1. Ondersteuning kan worden geboden door het aanbieden van een traject, waarbij zonodig reintegratie-instrumenten kunnen worden ingezet. 2. Bij de inzet van re-integratie-instrumenten wordt gekozen voor dat instrument dat beschikbaar is en dat adequaat en toereikend is voor het doel dat beoogd wordt. 2

3. Re-integratie-instrumenten die gericht zijn op de arbeidsinschakeling worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. 4. Het college weigert de inzet van een voorziening indien de persoon uit de doelgroep aanspraak kan maken of beroep kan doen op een voorziening buiten de wet om die naar het oordeel van het college in voldoende mate bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. 5. Het besluit van het college een voorziening aan te bieden dan wel een voorziening te weigeren wordt vastgelegd in een beschikking. Artikel 6 Onderzoek Het college kan ten behoeve van een persoon voor wie een voorziening wordt ingezet of voor wie een voorziening wordt overwogen een onderzoek (laten) instellen naar de mogelijkheden van de persoon in verband met arbeidsinschakeling en deelname aan voorzieningen. Artikel 7 Verplichtingen van belanghebbende 1. Onverminderd andere verplichtingen die voortvloeien uit wet of regelgeving gelden voor personen uit de doelgroep de volgende verplichtingen: a. naar vermogen te trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen; b. ervoor te zorgen dat hij als werkzoekende geregistreerd is bij het UWV en geregistreerd blijft, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Wet SUWI; c. algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden; d. na te laten hetgeen inschakeling in de arbeid belemmert; e. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling; f. medewerking te verlenen aan begeleiding en controle van ziekteverzuim; 2. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden. Het college neemt deze verplichtingen op in de beschikking als bedoeld in artikel 5, vijfde lid. 3. Het college kan aan de uitkeringsgerechtigde ontheffing geven van een of meer verplichtingen genoemd in het eerste lid. 4. Bij beleidsregels stelt het college nadere regels vast omtrent het derde lid. Artikel 8 Handhaving 1. Indien een uitkeringsgerechtigde als bedoeld in artikel 1 tweede lid onder d en artikel 2 eerste lid, die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in 9 eerste lid van de wet en artikel 7, kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in hoofdstuk 3 van deze verordening. 2. Indien de belanghebbende, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde als bedoeld in artikel 1 tweede lid onder d en artikel 2 eerste lid, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in artikel 9 van de wet en artikel 7, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Artikel 9 Beleidsplan Het college kan ter nadere uitvoering van deze verordening een beleidsplan vaststellen, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven, alsmede de hoogte en wijze van financiering. Artikel 10 Algemene bepalingen over voorzieningen 1. Het college kan een voorziening beëindigen: a. indien de belanghebbende die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9, 17, 55 van de wet niet nakomt; b. indien de belanghebbende die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep; c. indien de belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij niet volledig gebruik wordt gemaakt van deze voorziening; d. indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling. 3

2. Bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 10 tot en met 24, nadere regels stellen. Artikel 11 Zelfstandig ondernemerschap Indien de belanghebbende voornemens is een zelfstandig bedrijf te starten kan het college voorzieningen welke daarop gericht zijn verlenen, voor zover de plannen naar het oordeel van het college een redelijke kans van slagen hebben. Artikel 12 Re-integratie niet-uitkeringsgerechtigden 1. Belanghebbenden als bedoeld in artikel 6 eerste lid onder a van de wet die tot de doelgroep van dit hoofdstuk behoren kunnen gebruik maken van een re-integratietraject 2. Voor de noodzakelijke kosten van de re-integratie wordt aan belanghebbenden als bedoeld in artikel 6 eerste lid onder a van de wet een renteloze lening verstrekt. 3. Bij uitvoeringsbesluit stelt het college nadere regels vast. PARAGRAAF 2 RE-INTEGRATIEVOORZIENINGEN Artikel 13 Sociale activering en arbeidsactivering 1. Het college kan aan personen die behoren tot de doelgroep als onderdeel van een reintegratietraject activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering en arbeidsactivering. 2. Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling of gericht op het voorkomen van sociaal isolement. 3. Onder arbeidsactivering wordt verstaan een traject van in principe maximaal twee jaar met inzet van zo min mogelijk middelen, gericht op een duurzame inzet op de reguliere arbeidsmarkt waarbij rekening wordt gehouden met de ontwikkeling op de reguliere arbeidsmarkt. Artikel 14 Algemene bepalingen over ondersteuning en voorzieningen 1. Ondersteuning bij de arbeidsinschakeling kan bestaan uit praktische hulp, advies, doorverwijzing naar andere organisaties of uit het aanbieden van één of meerdere voorzieningen die gelijktijdig of achtereenvolgend ingezet kunnen worden. 2. Het college kan in ieder geval de volgende voorzieningen aanbieden: a. werkstages b. detacheringsbanen c. loonkostensubsidies d. scholing e. inkomensvrijlating f. premies g. Work First h. voorzieningen gericht op nazorg i. schuldhulpverlening j. overige voorzieningen Artikel 15 Werkstages 1. Het college kan personen die behoren tot de doelgroep een werkstage aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling. 2. Het doel van de werkstage is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie. 3. Het college plaatst de belanghebbende alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt. 4. In een schriftelijke overeenkomst wordt tenminste vastgelegd het doel van de werkstage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt. 4

Artikel 16 Detacheringsbanen 1. Het college kan personen die behoren tot de doelgroep een dienstverband voor in principe maximaal twee jaar aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling. Dit dienstverband wordt alleen aangeboden indien het bijdraagt aan de toeleiding van de uitkeringsgerechtigde naar de reguliere arbeidsmarkt. 2. De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen zowel werkgever en inlenende organisatie als tussen werknemer en inlenende organisatie. 3. Een werknemer wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt. 4. De inleenvergoeding wordt afgestemd op de productiviteit/loonwaarde van de gedetacheerde. Artikel 17 Loonkostensubsidies gericht op re-integratie 1. Het college kan tijdelijke en aflopende subsidies verstrekken aan werkgevers die met personen die behoren tot de doelgroep een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling, waarbij de hoogte van de subsidie mede wordt bepaald op basis van de productiviteit/loonwaarde van de belanghebbende; 2. Bij uitvoeringsbesluit stelt het college regels ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte, en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden. 3. Minimaal eenmaal per jaar wordt in overleg met de werknemer en de werkgever bezien welke mogelijkheden er voor de werknemer zijn voor arbeidsinschakeling. Artikel 18 Scholing 1. Het college kan personen die behoren tot de doelgroep een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie. 2. Voor zover de belanghebbende conform artikel 10a van de wet onbeloonde additionele werkzaamheden verricht, en niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen 6 maanden na aanvang van die werkzaamheden door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces. 3. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels over de doelgroepen, de vorm van scholing en de voorwaarden waaraan scholing moet voldoen. Artikel 19 Work First Het college kan de personen die behoren tot de doelgroep die geen afstand tot de arbeidsmarkt heeft en bij de re-integratieconsulent in een bemiddeling zit, de tijd tot het aanvaarden van een reguliere baan maatschappelijk nuttig te laten vervullen. De duur van de activiteiten bedragen minimaal 1 week en maximaal 3 maanden. Artikel 20 Premies 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden een premie activering, een premie deeltijdwerk en een werkaanvaardingspremie toekennen. 2. Het college verstrekt een premie activering aan de uitkeringsgerechtigde die conform artikel 10a van de wet onbeloonde additionele werkzaamheden verrichten. 3. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels over de doelgroepen, de hoogte van de premies en de verdere voorwaarden. Artikel 21 Inkomstenvrijlating In alle gevallen waarin zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 31 tweede lid onder o van de wet, is sprake van een vrijlating die bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Artikel 22 Voorzieningen gericht op nazorg Het college kan aan een belanghebbende die algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard, voorzieningen bieden gericht op nazorg. Artikel 23 Schuldhulpverlening 5

1. Het college kan aan personen die behoren tot de doelgroep voor wie een voorziening wordt ingezet, schuldhulpverlening aanbieden als dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is voor de re-integratie. 2 De in het eerste lid bedoelde personen zijn verplicht mee te werken aan een door het college aangeboden schuldhulpverleningstraject. Artikel 24 Overige vergoedingen 1. Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van de re-integratie. 2. Geen aanspraak op de in het eerste lid genoemde vergoeding bestaat indien een beroep gedaan kan worden op een voorliggende voorziening die gezien haar aard en doel wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. 3. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels over de vorm, de hoogte van de vergoeding en de verdere voorwaarden. HOOFDSTUK 3 AFSTEMMING PARAGRAAF 1 ALGEMENE BEPALINGEN OVER AFSTEMMING Artikel 25 Begripsomschrijvingen afstemming In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: a. afstemming: het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet; b. bijstandsuitkering: de norm als bedoeld in paragraaf 3.2 van de wet, verhoogd of verlaagd conform Hoofdstuk 4 Toeslagen en verlagingen. Artikel 26 Het verlagen van de bijstandsuitkering 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet SUWI voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt de bijstandsuitkering overeenkomstig deze verordening verlaagd. 2. De verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert. 3. Het college kan de verlaging in afwijking van de bepalingen van deze verordening hoger of lager vaststellen als de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven. Artikel 27 Berekeningsgrondslag 1. De verlaging wordt toegepast op de bijstandsuitkering. 2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag indien: a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet of, b. de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag, daartoe aanleiding geeft. 3. Het college stelt de duur en het percentage vast waarmee de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag wordt verlaagd. Artikel 28 Het besluit tot afstemming In het besluit tot afstemming worden in ieder geval vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de bijstandsuitkering wordt verlaagd en - indien van toepassing de reden om af te wijken van een standaardverlaging als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 3 van deze verordening. 6

Artikel 29 Horen van belanghebbende 1. Voordat een verlaging wordt toegepast, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. 2. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien: a. de vereiste spoed zich daartegen verzet; b. de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan; c. de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 vijfde lid van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet; d. het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid; of e. de verlaging wordt toegepast wegens zeer ernstige misdragingen als bedoeld in artikel 39 eerste lid. 3. De belanghebbende die in aanmerking komt voor een afstemming als bedoeld in artikel 39 tweede lid is niet langer verplicht terzake van die gedraging enige verklaring af te leggen, voor zover het de afstemming betreft. De belanghebbende wordt hiervan in kennis gesteld voordat hem mondeling om informatie wordt gevraagd. Artikel 30 Afzien van verlaging van de bijstandsuitkering 1. Het college ziet af van verlaging van de bijstandsuitkering indien: a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; b. de gedraging meer dan één jaar voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Verlaging van de bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht vindt niet plaats na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden. 2. Het college kan van verlaging van de bijstandsuitkering afzien indien zij daarvoor dringende redenen aanwezig acht. 3. Indien het college afziet van verlaging van de bijstandsuitkering op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan. 4. Van verlaging van de bijstandsuitkering kan het college afzien en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing indien de gedraging niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven. Artikel 31 Ingangsdatum en tijdvak 1. Tenzij in deze verordening anders is bepaald wordt de verlaging toegepast met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot verlaging van de bijstandsuitkering aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de geldende bijstandsnorm ten tijde van de gedraging. 2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand of de langdurigheidstoeslag nog niet is uitbetaald. Daarbij wordt uitgegaan van de geldende bijstandsnorm ten tijde van de gedraging. 3. Indien de verlaging als gevolg van beëindiging van de uitkering niet kan worden toegepast op de wijze zoals vermeld in artikel 31, eerste en tweede lid van deze verordening, kan de afstemming bij wijze van herziening worden opgelegd over de bijstand welke belanghebbende heeft ontvangen gedurende, en aansluitend op, de periode dat belanghebbende afstemmingswaardig gedrag heeft vertoond. Het bedrag dat als gevolg van de herziening van het recht op bijstand teveel is betaald, kan van belanghebbende worden teruggevorderd. 4. Een verlaging wordt voor een bepaalde tijd toegepast of totdat de belanghebbende de tekortkomingen heeft hersteld. Een verlaging die voor een periode van meer dan drie maanden wordt toegepast, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd door het college heroverwogen. 7

Artikel 32 Samenloop van gedragingen 1. Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 26, eerste lid inhouden, verlaagt het college de bijstand: a. met het hoogste percentage dat bij de afzonderlijke gedraging hoort, indien er een rechtstreeks verband tussen de gedragingen is; b. met het percentage dat de som is van de percentages behorend bij de verschillende gedragingen, indien de gedragingen los staan van elkaar. 2. De bijstand kan niet met meer dan 100 procent per maand worden verlaagd. Indien de som van de percentages van de verlaging meer dan 100 procent bedraagt, wordt de bijstandsuitkering van de volgende maand verlaagd met het restant van het percentage van de verlaging. Artikel 33 (Herhaalde) Recidive 1. Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit tot verlaging van de bijstandsuitkering, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie, dan wel van een gedraging als omschreven in paragraaf 3 en 4, wordt de duur van de verlaging verdubbeld. Met een besluit waarmee een verlaging is toegepast wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 30, tweede lid of het geven van een schriftelijke waarschuwing als bedoeld in artikel 30 vierde lid. 2. Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit tot verlaging van de bijstandsuitkering, waarbij het eerste lid van dit artikel is toegepast, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie, duurt de verlaging totdat de belanghebbende de tekortkomingen heeft hersteld. PARAGRAAF 2 GEEN OF ONVOLDOENDE MEDEWERKING VERLENEN AAN HET VERKRIJGEN OF BEHOUDEN VAN ALGEMEEN GEACCEPTEERDE ARBEID Artikel 34 Indeling in categorieën Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën: 1. Eerste categorie: a. het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV of het niet tijdig laten verlengen van de registratie; b. het niet ondertekenen of het niet aan het college verstrekken van het ondertekende trajectplan; 2. Tweede categorie: a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen; b. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en deelname aan voorzieningen; c. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan begeleiding en controle van ziekteverzuim. 3. Derde categorie: a. gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren; b. het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. 4. Vierde categorie: a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid; b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid; c. het herhaaldelijk niet verschijnen op oproepen in het kader van re-integratievoorzieningen. 5. Vijfde categorie: a. het niet voldoen aan de nadere verplichtingen verbonden aan een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling; b. het niet meewerken, of niet naar vermogen uitvoering geven aan onderdelen van het reïntegratietraject. 8

Artikel 35 De hoogte en duur van de verlaging Onverminderd artikel 26, tweede lid, wordt de verlaging vastgesteld op: a. vijf procent van de bijstandsuitkering gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie; b. tien procent van de bijstandsuitkering gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie; c. twintig procent van de bijstandsuitkering gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie; d. honderd procent van de bijstandsuitkering gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie; e. vijftig procent van de bijstandsuitkering gedurende een maand bij gedragingen van de vijfde categorie; PARAGRAAF 3 NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHT Artikel 36 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand of re-integratiemiddelen 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand of het inzetten van re-integratiemiddelen, vindt verlaging plaats. 2. Onverminderd artikel 26, tweede en derde lid, wordt de verlaging op de volgende wijze vastgesteld: a. tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij een benadelingsbedrag tot 2.000,-; b. twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij een benadelingsbedrag van 2.000,- tot 4.000,-; c. twintig procent van de bijstandsnorm gedurende twee maanden bij een benadelingsbedrag van 4.000,- tot 8.000,-; d. veertig procent van de bijstandsnorm gedurende drie maanden bij een benadelingsbedrag van 8.000,- of meer,-. 3. Van een afstemming wordt afgezien: a. zodra terzake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen; b. zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen. Artikel 37 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand of re-integratiemiddelen 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand of het inzetten van re-integratiemiddelen, bedraagt de verlaging, onverminderd artikel 26, tweede lid, en artikel 27, derde lid, 5 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand. 2. Er is in ieder geval sprake van het niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de wet, wanneer wijzigingen niet binnen 7 dagen worden doorgegeven door middel van het mutatieformulier. 3. Van het toepassen van de verlaging bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven. PARAGRAAF 4 OVERIGE GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT EEN VERLAGING Artikel 38 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid 1. Indien een belanghebbende voorafgaand aan of tijdens de bijstandsverlening een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in 9

artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt afhankelijk van de omstandigheden een verlaging toegepast van maximaal 100 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand. 2. Onder tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan wordt in ieder geval begrepen het op onverantwoorde wijze besteden van vermogen, ontslagname of door eigen toedoen ontslagen worden, het niet tijdig aanvragen van een voorliggende voorziening, het onvoldoende solliciteren voorafgaand aan de bijstandsverlening, het doen van een schenking, voorafgaand aan of tijdens de bijstandsverlening, voorzover bijstandsverlening redelijkerwijs was te voorzien en het niet of onvoldoende verzekerd zijn tegen gebruikelijke risico s, zoals brand, ziekte of wettelijke aansprakelijkheid. 3. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, in die zin dat het toegestane verblijf in het buitenland door belanghebbende is overschreden, wordt een verlaging toegepast van 10 procent van de bijstandsnorm, gedurende een maand voor elke week of deel van een week, waarmee het toegestane verblijf in het buitenland door belanghebbende is overschreden, met een maximum van 3 maanden bij de eerste overschrijding in een kalenderjaar. Bij een tweede overschrijding binnen een kalenderjaar kan de duur of de hoogte van de toe te passen afstemming worden verdubbeld. Artikel 39 Zeer ernstige misdragingen 1. Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren of de personen die werken in opdracht van het college, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 26, tweede lid, de bijstanduitkering verlaagd met 100 procent gedurende een maand. 2. Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren of de personen die werken in opdracht van het college, onder omstandigheden die geen rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 26, tweede lid, de bijstanduitkering verlaagd met 50 procent gedurende een maand. 3. Er is in ieder geval sprake van een zeer ernstige misdraging indien belanghebbende de toegang tot het stadhuis is ontzegd, dan wel aangifte wordt gedaan bij de politie, dan wel geleden schade veroorzaakt door belanghebbende wordt verhaald. Artikel 40 Niet nakomen nadere verplichtingen 1. Indien een belanghebbende een of meerdere nadere verplichtingen, zoals bedoeld in artikel 55 en 57 van de wet, niet nakomt, wordt een verlaging toegepast. 2. Onverminderd artikel 26, tweede lid en derde lid, wordt de verlaging vastgesteld op 10 procent van de bijstandsnorm gedurende een maand. HOOFDSTUK 4 TOESLAGEN EN VERLAGINGEN PARAGRAAF 1 INLEIDENDE BEPALINGEN Artikel 41 begripsomschrijvingen toeslagen en verlagingen In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: a. norm: het bedrag als bedoeld in artikel 21 van de wet; b. woonkosten: 1. indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag (wet van 24 april 1997, Stb. 1997, 197) 2. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde netto hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten (het rioolrecht, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, de 10

opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten en de erfpachtcanon) en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag aan onderhoud; c. medebewoning: de situatie waarin naast belanghebbende(n) één of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben als de alleenstaande, de alleenstaande ouder of gehuwden; d. beroepsmatige verzorging: verzorging of verpleging in een inrichting als bedoeld in de wet. e. gehuwdennorm: de bijstandsnorm voor gehuwden zoals bedoeld in artikel 21 onder c van de wet; f. schoolverlater: de persoon die bijstand aanvraagt, indien hij in de zes maanden voorafgaand aan de toekenning van de algemene bijstand recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding, waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Het aanmerken als schoolverlater eindigt zes maanden na het beëindigen van voornoemd onderwijs of beroepsopleiding. Artikel 42 Categorieën 1. Voor de belanghebbende aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorieaanduiding. 2. De categorieën worden aangeduid als: a. alleenstaande; b. alleenstaande ouder; en c. gehuwden 3. De bepalingen in dit hoofdstuk hebben uitsluitend betrekking op belanghebbenden van 27 tot 65 jaar. PARAGRAAF 2 CRITERIA VOOR ALLEENSTAANDEN EN ALLEENSTAANDE OUDERS Artikel 43 Toeslagen 1. De norm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder wordt verhoogd met een toeslag van 20% van de gehuwdennorm indien in dezelfde woning geen anderen hun hoofdverblijf hebben. 2. De norm voor de alleenstaande of alleenstaande ouder wordt eveneens verhoogd met een toeslag van 20% van de gehuwdennorm indien: a. Als gevolg van de medebewoning beroepsmatige verzorging volledig of in belangrijke mate achterwege blijft; b. Uitsluitend één of meer kinderen jonger dan 21 jaar hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning; en / of; c. Uitsluitend één of meer kinderen van 21 jaar of ouder hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000. 3. De norm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder wordt verhoogd met een toeslag van 10% van de gehuwdennorm indien er sprake is van medebewoning, anders dan genoemd in het tweede lid. 4. De norm wordt niet verhoogd met een toeslag, indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder is aan te merken als een schoolverlater. Artikel 44 Ontbreken woonkosten De norm wordt niet verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of alleenstaande ouder geen woonkosten heeft. 11

PARAGRAAF 3 CRITERIA VOOR GEHUWDEN Artikel 45 Verlagingen 1. De norm voor gehuwden wordt indien sprake is van medebewoning verlaagd met 10% van de gehuwdennorm, tenzij: a. Als gevolg van de medebewoning beroepsmatige verzorging volledig of in belangrijke mate achterwege blijft; b. Uitsluitend één of meer kinderen jonger dan 21 jaar hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning; en / of; c. Uitsluitend één of meer kinderen van 21 jaar of ouder hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000. 2. De norm voor gehuwden wordt verlaagd met 10% van de gehuwdennorm indien één van de gehuwden als schoolverlater is aan te merken 3. De norm voor gehuwden wordt verlaagd met 20% van de gehuwdennorm indien beide gehuwden als schoolverlaters zijn aan te merken Artikel 46 Ontbreken woonkosten De norm wordt verlaagd met 20% van de gehuwdennorm indien de gehuwden geen woonkosten hebben. Artikel 47 Cumulatie Na toepassing van de artikelen 45 en 46 van deze verordening bedraagt de uitkering voor gehuwden minimaal 80% van de gehuwdennorm, tenzij er sprake is van een verlaging van de uitkering op grond van hoofdstuk 3 van deze verordening. HOOFDSTUK 5 HANDHAVING PARAGRAAF 1 Artikel 48 Begripsomschrijving fraude In dit hoofdstuk wordt verstaan onder fraude: het verstrekken van onjuiste en onvolledige gegevens dan wel het verzwijgen of niet (tijdig) verstrekken van voor de bepaling van het recht op uitkering relevante gegevens met als gevolg dat er uitkering geheel of gedeeltelijk ten onrechte is of wordt verstrekt. PARAGRAAF 2 FRAUDEPREVENTIE- EN REPRESSIE Artikel 49 Beleidsplan hoogwaardige handhaving 1. Het college stelt een beleidsplan Hoogwaardige Handhaving vast. Daarin wordt vastgelegd welke preventieve en repressieve maatregelen worden genomen respectievelijk gericht op het voorkomen of het bestrijden van fraude; 2. De preventieve maatregelen zijn gericht op het vroegtijdig informeren van (toekomstige) klanten en het optimaliseren van de dienstverlening; 3. De repressieve maatregelen zijn gericht op het vroegtijdig constateren en afhandelen van fraude en geconstateerde fraude daadwerkelijk sanctioneren. Artikel 50 Validering van gegevens 1. Het college onderzoekt de bij de aanvraag en heronderzoeken overgelegde gegevens; 2. Het college voert bestandsvergelijkingen uit waarbij actuele gegevens worden gecontroleerd. Op grond hiervan kunnen bijstandsuitkeringen na verificatie aan veranderde omstandigheden worden aangepast. 12

PARAGRAAF 3 GEVOLGEN VAN FRAUDE Artikel 51 Afstemming Indien belanghebbende gevraagd dan wel ongevraagd onjuiste, onvolledige, niet tijdig of in het geheel geen inlichtingen verstrekt, die van belang zijn of kunnen zijn voor de hoogte, de duur of de voortzetting van de bijstand of arbeidsinschakeling, verlaagt het college de bijstand, in overeenstemming met het bepaalde in hoofdstuk 3 van deze verordening, onverminderd de mogelijkheid tot terugvordering van de eventueel ten onrechte ontvangen bijstand. Artikel 52 Terugvordering 1. Bijstand die ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenplicht zoals omschreven in artikel 17 van de Wet werk en bijstand wordt teruggevorderd overeenkomstig de beleidsregels Terugvordering en Verhaal; 2. De wijze van terug- en invordering en het geheel of gedeeltelijk afzien daarvan worden vastgelegd in de beleidsregels Terugvordering en Verhaal. Artikel 53 Aangifte bij het Openbaar Ministerie Als het fraudebedrag de aangiftegrens sociale zekerheidsfraude overschrijdt, wordt door of namens het college proces -verbaal opgemaakt en aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie, onverminderd de mogelijkheid tot terugvordering van de ten onrechte ontvangen bijstand. PARAGRAAF 4 CONTROLE Artikel 54 Controle tijdens en na beëindiging van de bijstand Het college voert heronderzoeken uit om de rechtmatigheid van de uitkering te controleren, evenals onderzoeken naar de reden van beëindiging van de uitkering, binnen door het college nader te bepalen termijnen en neemt op basis daarvan besluiten met betrekking tot de rechtmatigheid van de uitkering en de wederzijds tussen het college en de belanghebbende resterende verplichtingen en de afhandeling daarvan. Artikel 55 Controlemiddelen 1. In het beleidsplan Hoogwaardige Handhaving kan het college de wijze van controle beschrijven en de handelwijze bij inconsistenties; 2. Het college maakt ter controle voorts gebruik van bestandsvergelijkingen met actuele gegevens en van samenloopsignalen die daaruit voortkomen; 3. Het college onderzoekt overige signalen en tips die relevant zijn voor het recht op bijstand. HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN Artikel 56 Onvoorziene omstandigheden In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college. Artikel 57 Hardheidsclausule Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening als toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Artikel 58 Mandaatregeling SVB In afwijking van de bepalingen in hoofdstuk 3 is op de uitkeringsgerechtigden die op grond van mandaatregeling van de Sociale verzekeringsbank (SVB) een uitkering ingevolge de WWB ontvangen, de ministeriële regeling Maatregelenbesluit Socialezekerheidswetten (Staatscourant 2007, 304) van toepassing. 13

Artikel 59 Inwerkingtreding 1. Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2010. 2. Op die datum wordt de Verordening werk en bijstand, vastgesteld op 16 december 2008, ingetrokken. Artikel 60 Citeertitel 2. Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening werk en bijstand 2010. Vastgesteld in de openbare vergadering van 29 juni 2010. De raad voornoemd, de griffier, de voorzitter, 14

Toelichting bij de Verordening werk en bijstand 2010 Algemene toelichting Per 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) in werking getreden. De gemeente heeft in deze wet een duidelijke verantwoordelijkheid. Deze verantwoordelijkheid vloeit voort uit de grotere beleidsruimte die gemeenten krijgen in de wet, zowel wat betreft de invulling van het reïntegratiebeleid als wat betreft de invulling van de rechten en plichten van de cliënt (afstemmingsbeleid). De gemeente is op een aantal terreinen verantwoordelijk voor het bij verordening stellen van regels. De regels met betrekking tot de reintegratie (onderdeel a), worden toegelicht in hoofdstuk 2. De regels met betrekking tot afstemming (onderdeel b) wordt toegelicht in hoofdstuk 3. De regels met betrekking tot verlagingen en toeslagen (onderdeel c) worden toegelicht in hoofdstuk 4. Tenslotte worden de regels met betrekking tot handhaving toegelicht in hoofdstuk 6. Hoofdstuk 2: Re-integratie De WWB stelt meer nog dan de Abw de eigen verantwoordelijkheid van de burger centraal om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan door middel van arbeid. Pas als mensen niet in staat blijken te zijn in het eigen bestaan te voorzien, hebben zij aanspraak op ondersteuning door de gemeente. De gemeente krijgt daartoe de volledige verantwoordelijkheid, de middelen en ruimte voor het voeren van een actief re-integratiebeleid. Voorwaarde is dat de gemeente voor de uitvoering van haar re-integratietaak regels stelt bij verordening. De regels over re-integratie zijn opgenomen in hoofdstuk 2 van de Verordening. Artikelsgewijze toelichting Artikel 1 en 2 Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet werk en bijstand. Artikel 3 In dit artikel wordt aangegeven voor welke personen het college de re-integratietaak heeft en wie recht heeft op de noodzakelijke ondersteuning. Via de verwijzing naar artikel 40 lid 1 WWB wordt aangegeven dat alleen inwoners van de gemeente Barneveld tot de doelgroep behoren. Daarbij is voor de duidelijkheid aangegeven dat nuggers die zich minder dan 15 uur per week beschikbaar stellen voor de arbeidsmarkt, nuggers (of diens partner) met een inkomen boven de 200% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm of nuggers (of diens partner en/of minderjarige kinderen) met een saldi op de lopende rekeningen en spaarrekeningen dat uitstijgt boven de vermogensgrens (artikel 34, lid 3 WWB) geen recht hebben op ondersteuning. Het vaststellen van een minimum aantal beschikbare uren en een maximaal inkomen een vermogen is wenselijk om te voorkomen dat er sprake zou zijn van een scheve verhouding tussen arbeidsinzet enerzijds en kosten voor re-integratie anderzijds. Let op: personen die een uitkering van het UWV ontvangen en daarnaast een aanvullende uitkering op grond van de WWB behoren wel tot de doelgroep. In het kader van de Wet Participatiebudget (WPB) is ervoor gekozen om ook personen met een uitkering verstrekt door het UWV een voorziening aan te bieden, wanneer zij binnen 2 maanden de volledige uitkeringsduur bereiken. Ook personen die op de wachtlijst staan voor een sociale werkplaats in het kader van de Wet sociale Werkvoorziening kunnen een re-integratie worden aangeboden. Daarnaast is het mogelijk de personen die binnen 6 maanden na volledig uitstroomt uit de WWB dreigen werkloos te worden, een voorziening aan te bieden. Artikel 4 Artikel 7 van de WWB geeft het college de verantwoordelijkheid ondersteuning gericht op arbeidsinschakeling te bieden. Hoewel de leden van de doelgroep aanspraak kunnen maken op een voorziening, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de 15

persoon in kwestie dit het liefst zou zien. Het doel van het beleid is waar mogelijk personen die tot de doelgroep behoren te helpen regulier werk te vinden en daar waar dat (nog) niet kan alles in het werk te stellen om belemmeringen weg te nemen, uitstroomkansen te vergroten en ondertussen sociaal isolement te voorkomen. Het is aan het college om te zorgen voor een voldoende aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken krijgen met beperkte financiële middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren. Artikel 4 lid 1 De personen uit de doelgroep hebben van rechtswege aanspraak op ondersteuning. De gemeente heeft ervoor gekozen deze aanspraak te vertalen als recht op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling. Dat laat onverlet dat het het college is, dat bepaalt of en welke voorziening ingezet wordt. Artikel 4 lid 2 Bij de inzet van voorzieningen wordt gekozen voor die voorzieningen die via de kortst mogelijke weg en met inzet van zo min mogelijk middelen adequaat en toereikend zijn voor het doel dat beoogd wordt. Artikel 4 lid 3 Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk belanghebbenden ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn. Artikel 5 Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere re-integratie-instrumenten. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Artikel 5 lid 2 Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende. Artikel 5 lid 3 Re-integratie-instrumenten worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de instrumenten alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die instrumenten het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Re-integratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. De inhoud van het traject wordt, voordat tot het traject wordt besloten, besproken met de belanghebbende, waarna het trajectplan door beide partijen ondertekend wordt. Artikel 5 lid 4 Het college weigert tevens een voorziening als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening bijvoorbeeld indien een persoon uit de doelgroep voor de gewenste opleiding een beroep kan doen op studiefinanciering. Artikel 5 lid 5 Een toekenning of weigering van een voorziening wordt in een beschikking vastgelegd. Deze beslissing is vatbaar voor bezwaar en beroep. Artikel 6 Het college kan ten behoeve van een persoon voor wie een voorziening wordt ingezet of voor wie een voorziening wordt overwogen een onderzoek (laten) instellen naar de mogelijkheden van de persoon in verband met arbeidsinschakeling en deelname aan voorzieningen. Hierbij worden de competenties/belemmeringen van de klant in kaart gebracht die direct gerelateerd zijn aan werk of op 16

andere leefgebieden die het weer aan het werk gaan in de weg staan. Een onderzoek naar de beroepskeuze mogelijkheden maakt hier deel vanuit. Artikel 7 In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Daarnaast is een aantal verplichtingen opgenomen in de verordening die afgeleid zijn van artikel 9 van de wet en direct verband houden met de plicht tot arbeidsinschakeling. Naast de verplichtingen genoemd in de wet of regelgeving en de verordening kan het college aanvullende verplichtingen opleggen. Dat is met name van belang bij niet-uitkeringsgerechtigden. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. In het vierde lid is aangegeven dat het college bevoegd is de uitkeringsgerechtigde ontheffing te verlenen van bepaalde verplichtingen genoemd in het eerste lid. Deze bevoegdheid vindt zijn oorsprong in artikel 9 tweede lid van de wet. In beleidsregels wordt aangegeven in welke gevallen het mogelijk is om de uitkeringsgerechtigde te ontheffen van de arbeidsverplichtingen. Artikel 8 Het eerste lid biedt de verbinding met hoofdstuk 3 van de verordening. Dit hoofdstuk regelt het afstemmen van de uitkering, indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze afstemming bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor belanghebbenden zonder uitkering, ANW-ers en belanghebbenden in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het tweede lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen. Artikel 9 De WWB vraagt aan het college om het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Gekozen is voor de systematiek van een procedurele verordening. Deze bevat de wettelijke bepalingen en procedures, maar geen invulling van het beleid. Het beleid is vastgelegd in het bij de verordening behorende beleidsplan, dat onderdeel is van het afdelingsplan. Het voordeel van een procedureel ingerichte verordening is flexibiliteit: het beleid kan verder ontwikkeld en/of bijgesteld worden zonder dat de verordening aangepast moet worden. Artikel 10 Artikel 10 lid 1 Het eerste lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen. Artikel 10 lid 2 Het tweede lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten. Artikel 11 Uitstroom in de vorm van arbeidsinschakeling vindt doorgaans plaats in de vorm van het aanvaarden van werk in loondienst. Het starten van een eigen bedrijf kan ook een vorm van uitstroom zijn. Zeker nu een aantal bepalingen hieromtrent, die in de Abw voorkwamen, niet meer in de WWB zijn opgenomen kan door middel van dit artikel in de verordening ruimte worden geboden aan kansrijke initiatieven. Zo kan gedacht worden aan het toestaan om voorbereidingsactiviteiten te ontplooien, het verlenen van een ontheffing van de verplichtingen om te komen tot arbeidsinschakeling en misschien ook wel een opleiding of iets dergelijks. In alle gevallen moet er sprake zijn van individueel maatwerk. 17

Artikel 12 Dit artikel regelt de re-integratie van niet-uitkeringsgerechtigden (Nuggers), die tot de doelgroep behoren. In artikel 3 van de verordening is bepaald welke nuggers in aanmerking kunnen komen voor een voorziening. Lid twee biedt de mogelijkheid aan hen een renteloze lening te verstrekken. In de trajectovereenkomst die met de Nugger wordt gesloten wordt dit opgenomen. Bij uitvoeringsbesluit stelt het college hiervoor nadere regels vaststellen. Artikel 13 Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze belanghebbenden staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop. Gezien de beperkte middelen uit het werkdeel in relatie tot de omvang van de doelgroep, kan het een overweging zijn onderscheid te maken tussen sociale activering als onderdeel van een re-integratietraject, als voorbereiding op arbeidsinschakeling, en sociale activering gericht op het laten participeren van de belanghebbende in de maatschappij. De gemeente kan besluiten alle kosten die gemaakt worden voor de laatste activiteit niet te betalen uit het werkdeel van de WWB, maar uit bijvoorbeeld welzijnsmiddelen. Bovengenoemd onderscheid komt terug in de bepalingen over sociale activering. In het eerste lid kan daarom de zinsnede als onderdeel van een re-integratietraject toegevoegd worden. In het tweede lid, dat een omschrijving geeft van het begrip sociale activering, kan dan besloten worden dat deze voorziening ook gericht kan zijn op het voorkomen van sociaal isolement. Bij arbeidsactivering als re-integratieinstrument kunnen ook bepalingen opgenomen worden over de maximale termijn waarbinnen deze activiteiten plaatsvinden. Artikel 14 Dit artikel strekt ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. In het productenboek zijn de voorzieningen nader uitgewerkt. Tevens wordt aangegeven dat ondersteuning niet perse de inzet van een voorziening behoeft in te houden. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Indien er een voorziening ingezet wordt, kan dat een van de genoemde voorzieningen zijn die genoemd staan in lid 2 maar dat hoeft niet perse aangezien dit geen limitatieve opsomming is. Artikel 15 Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de cliënt claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, en bij de rechter loonbetaling afdwingt. De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde snuffelstage, waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de cliënt wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega s. Het derde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaats vindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden. In het vierde lid wordt bepaald dat er voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst (stageovereenkomst) wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding. De werkstage is mogelijk met behoud van uitkering. 18

Artikel 16 De WWB houdt de mogelijkheid open om belanghebbenden een dienstverband aan te bieden, om op detacheringsbasis werkervaring op te doen. In de verordening zijn de randvoorwaarden vastgelegd waarbinnen de banen als uitstroominstrument vormgegeven worden. Er is sprake van duurzame uitstroom bij het beëindigen van de bijstandsafhankelijkheid door middel van het verkrijgen van reguliere arbeid gedurende tenminste zes maanden. Het eerste lid biedt de mogelijk tot het aangaan van het dienstverband voor in principe maximaal twee jaar. In het tweede lid wordt bepaald dat het gaat om detachering. Daarbij worden op twee vlakken afspraken gemaakt. Ten eerste tussen het inlenende bedrijf en de werkgever. Hierin worden zaken geregeld als de verhouding tot de werkgever, de hoogte van de inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven. In de overeenkomst tussen werknemer en inlener worden afspraken gemaakt over werktijden, verlof, de inhoud van het werk, etcetera. Voor het derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over werkstages. Artikel 17 Het instrument loonkostensubsidies gericht op re-integratie in het kader van de WWB zijn geheel vormvrij. Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de subsidie (eventueel gekoppeld aan de mate van productiviteit), de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen (b.v. bieden van scholing en begeleiding). Naast de reguliere loonkostensubsidie kan de gemeente ervoor kiezen de onderneming die de werknemer aansluitend in vaste dienst neemt een aanvullende subsidie of bonus toe te kennen. Artikel 18 Scholing is een van de re-integratie-instrumenten die uiteindelijk moeten leiden tot uitstroom naar werk. Scholing komt pas aan de orde als het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet lukt. Artikel 18 lid 2 Als gevolg van de invoering van de Wet stimulering arbeidsparticipatie (STAP) is aan het college de verplichting opgelegd om aan personen zonder een startkwalificatie na 6 maanden scholing aan te bieden. Deze verplichting is opgenomen in artikel 38a van de IOAW/IOAZ. Artikel 18 lid 3 In het derde lid is aangegeven dat het college bij uitvoeringsbesluit nadere regels vaststelt over de doelgroepen, de vorm van scholing en de voorwaarden waaraan scholing moet voldoen. Artikel 19 De Work First heeft tot doel de belanghebbende die geen afstand tot de arbeidsmarkt heeft en de bij de re-integratieconsulent in een bemiddelingstraject zit, de tijd tot het aanvaarden van een reguliere baan maatschappelijk nuttig te laten vervullen. Een neveneffect is dat de belanghebbende zich realiseert dat in ruil voor een uitkering inspanning van hem/haar wordt geëist. Ondertussen werkt de belanghebbende aan het verder vergroten van zijn/haar competenties op de arbeidsmarkt. Artikel 20 In artikel 31 lid 2 sub j WWB is geregeld dat jaarlijks een premie kan worden verstrekt. Deze premie is onbelast, en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen. Dit is alleen het geval als in datzelfde jaar geen onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk is verstrekt. De gemeente stemt haar premiebeleid af op de verschillende activiteiten die in het kader van activering verricht worden en daarbij de hoogte van de premie laten variëren. Belanghebbenden kunnen in aanmerking komen voor een premie activering, premie deeltijd en/of een werkaanvaardingspremie. 19

De WWB regelt in art. 31 lid 2 sub k de maximale onkostenvergoedingen bij het verrichten van vrijwilligerswerk. Ook deze zijn onbelast en werken niet door bij inkomensafhankelijke regelingen. Ook hier kan de gemeente variëren in hoogte. Artikel 20 lid 2 Als gevolg van de invoering van de Wet stimulering arbeidsparticipatie (STAP) is aan het college de verplichting opgelegd om aan personen die gedurende zes maanden additionele werkzaamheden hebben verricht een premie activering toe te kennen. Voorwaarde is wel dat de belanghebbende in die zes maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces. Deze verplichting is opgenomen in artikel 10a van de wet. Artikel 20 lid 3 Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels over de doelgroepen en de hoogte van de premies en de verdere voorwaarden. Artikel 21 Met dit artikel wordt geregeld dat maximaal gebruik wordt gemaakt van de vrijlating van inkomsten bij parttime arbeid zoals aangegeven in artikel 31 tweede lid onder o van de WWB. Artikel 22 Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat cliënten na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten veel aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden ná acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid, dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering normaal gesproken al onderdeel uit van het traject. Artikel 23 In dit artikel is bepaald dat de gemeente aan cliënten die een traject volgen schuldhulpverlening kan aanbieden, zodat het hebben van schulden geen belemmering vormen voor het re-integratietraject. Bij reintegratie moet in een zo vroeg mogelijk stadium aan de schuldenproblematiek worden gewerkt. Als dat niet gebeurt, is de kans groot dat de re-integratie niet slaagt. De schuldenproblematiek kan het leven van de schuldenaar zo beheersen dat hij zich onvoldoende kan concentreren op werk of het zoeken naar werk. Veel werkgevers zitten bovendien niet te wachten op medewerkers met schulden. Door middel van schuldhulpverlening wordt de situatie van de schuldenaar gestabiliseerd en krijgt hij de rust om zich op een betaalde baan en andere zaken te kunnen richten. Artikel 24 Het is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. In het tweede lid is aangegeven dat geen aanspraak bestaat op de in het eerste lid genoemde kosten, als de belanghebbende een beroep kan doen op een voorliggende voorziening die gezien haar aard en doel wordt geacht toereikend en passend te zijn. Soms komt het voor dat de werkgever bepaalde kosten vergoedt. In dat geval mogen die kosten niet uit het re-integratiebudget worden vergoed. In het derde lid is aangegeven dat regels over de vorm, de hoogte van de vergoeding en de verdere voorwaarden in een uitvoeringsbesluit worden geregeld. Hoofdstuk 3: Afstemming Artikel 1 en 25 De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijvingen in de WWB. 20