Sectoronderzoek film en televisie



Vergelijkbare documenten
NSCmonitor 2012 Amsterdam

.., Algemene Rekenkamer. BEZORGEN De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Gen era a Binnenhof AA Den Haag

logoocw Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag 12 juli 2005 DK/B&B/05/26052 Filmstimuleringsbeleid

Nationale Filmconferentie Extended #1: Recoupment (8 juni 2017)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Langdurig ziekteverzuim van werknemers met een chronische ziekte of beperking Geeke Waverijn, Mieke Rijken

MONITOR ECONOMISCHE EFFECTEN VAN DE STIMULERINGSMAATREGEL FILMPRODUCTIE IN NEDERLAND. Juli 2014 December 2017

De Geefwet en donaties aan cultuur in Nederland *1. René Bekkers, Saskia Franssen,

Alfahulp en huishoudelijke hulp. Rapportage Ons kenmerk: Juni 2014

Panelonderzoek Sluiting & Overdracht

Aan Van Datum Ministerie van OCW Rebel

3. Een film positioneren

CV Key of Time/Tijdslot

Vlaams Archeologencollectief

Eén panellid, werkzaam in de juridische dienstverlening, geeft juist aan dat zijn omzet is toegenomen door de kredietcrisis.

PROTOCOL TELEDOC ALGEMENE VOORWAARDEN CRITERIA AANVRAGERS: CRITERIA FILMPLAN:

Tweede Kamer der Staten Generaal - Woordvoerders voor Cultuur en Media

Subsidiënt: Ministerie van VWS. Zorgverleners werken liever met interne oproepkrachten dan met personeel van buitenaf

Hoog opgeleid, laag inkomen

1.1 De macht van het testpubliek Onderzoeksopzet Begrippen Interview onderzoek 9

Starters zien door de wolken toch de zon

FINANCIELE ZEKERHEID. GfK September GfK 2015 Achmea Financiële Zekerheid september 2015

67 leden kregen een uitnodiging om de enquête in te vullen. In totaal hebben 51 personen de enquête ingevuld. 42 mannen en 9 vrouwen.

Wat zijn de drijfveren van de Nederlandse ondernemer? Een onderzoek naar de vooren nadelen van ondernemen

Gemeente Roosendaal. Cliëntervaringsonderzoek Wmo over Onderzoeksrapportage. 26 juni 2017

Maatschappelijke waardering van Nederlandse Landbouw en Visserij

Antwoorden Economie H1; Productie en Productiefactoren (Present)

Monitor Volwaardige Arbeidsrelaties

UITSLAGEN WONEN ENQUÊTE

vinger aan de pols van werkend Nederland

Meting economisch klimaat, november 2013

Huidig economisch klimaat

een onderzoek naar arbeidssatisfactie in Nederland

Behoefte onderzoek naar een overbruggingsen/of pensioenregeling voor topsporters

Mens en Organisatie in het architectenbureau. Peiling juni 2013

6. Film en televisie. 6.1 Nederlands Filmfonds

Special. Het volledige onderzoek van SEO Economisch Onderzoek vindt u op Het (economisch) belang van kinderopvang

Vierde kwartaal Conjunctuurenquête Nederland. Provincie Limburg

Evaluatie van de intendant bij het Nederlands Fonds voor de Film

Resultaten Conjunctuurenquete 1e helft 2014

3. Werknemers die niet deelnemen aan de pensioenregeling van de werkgever

Nieuwe tijden, nieuwe collectieve pensioenen

Fedecom Economische Barometer. Deelnemers Fedecom Economische Barometer. De sombere voorspellingen komen in het 2 e kwartaal uit!

Zorgbarometer 7: Flexwerkers

Beschikking op ontheffingsverzoek

ZZP Barometer 2013 Pagina 2 van 16

SRA-Automotivescan Uitkomsten 2014 & verwachtingen 2015

rapportage Producentenvertrouwen kwartaal 1. Deze resultaten zijn tevens gepubliceerd in de tussenrapportage economische barometer (5 juni 2002)

Een eigen bedrijf is leuk!

Eindexamen vwo m&o 2013-I

Project: 8216 In opdracht van Platform Amsterdam Samen

EEN NIEUWE POOT ONDER DE NEDERLANDSE FILMPRODUCTIE Advies inzake de opzet en inzet van een nieuwe stimuleringsmaatregel

Vierde kwartaal Conjunctuurenquête Nederland. Provincie Zeeland

Tweede Kamer der Staten-Generaal

NIEUWJAARSRECEPTIE. 10 januari Wilco Wolfers

Datum 10 november 2017 Overzicht van maatregelen arbeidsmarktpositie culturele en creatieve sector

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA..DEN HAAG

Eindexamen economie 1-2 vwo 2004-I

Resultaten Conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2018

Ontwikkeling leerlingaantallen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Resultaten Pensioenforum 26 juni en 3 juli

KWARTAALMONITOR APRIL Omzetontwikkeling van freelancers en flexwerkers in Nederland

Grote dynamiek in kleinschalig ondernemerschap

KWARTAALMONITOR JULI Omzetontwikkeling van freelancers en flexwerkers in Nederland

TOERISME en RECREATIE. Voorne PutteN 5 GEMEENTEN. 3 e editie. Opzet en inhoud

Feitenkaart Inkomensgegevens Rotterdam en regio 2005

Salarissen en competenties van MBO-BOL gediplomeerden: Feiten en cijfers

Gezondheidsbeleving en werkhervatting 35-minners (april 2010) Aanleiding

Resultaten Pensioenforum 26 juni en 3 juli

RECREATIE EN TOERISME. Voorne PutteN 5 GEMEENTEN. 4 e editie. Opzet en inhoud

Resultaten conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2015

Nieuwsflits. Evaluatieonderzoek naar de Regeling palliatieve terminale zorg

Inkomsten en uitgaven van de landsoverheid Curaçao in 2014

Notitie Parkeerbeleid in Woerden analyse, conclusies, uitdagingen

Samenvatting onderzoek Medewerkers in het MBO

Dossier regionale luchthavens. 0. Aanleiding:

Pensioen: werk in uitvoering

Hoe denken zelfstandigen over een arbeidsongeschiktheidsverzekering?

Een onderzoek naar de sociaal-economische positie van professionele kunstenaars in Vlaanderen

ons kenmerk BAOZW/U Lbr. 11/028

Professionele ruimte. - onderzoek onder werknemers binnen zorg en welzijn. Den Haag Mei 2015

KWARTAALMONITOR OKTOBER Omzetontwikkeling van freelancers en flexwerkers in Nederland

Wat vinden kijkers en luisteraars van de Omroep Organisatie Groningen?

De Stand van Brabant Thema Cultuur

Financiële onderbouwing Andere Publieke Omroep

KWARTAALMONITOR APRIL Omzetontwikkeling van freelancers en flexwerkers in Nederland

CONJUNCTUUR MONITOR INTERIEURBOUW EN MEUBELINDUSTRIE. Sterk voor u en onze branche EERSTE HELFT 2016

Om de achtergrondkleur te veranderen: NFF EXTENDED

Onderstaand werken wij de beoordeling van de NPO-begroting 2018 verder uit.

Het Groninger Stadspanel over LGBT. Meningen over bi- en homoseksualiteit en transgender in Groningen stad

December 2014 Betalen aan de kassa 2013

Inkomsten uit arbeid van vrouwen en hun partners

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede kwartaal Conjunctuurenquête Nederland. Provincie Zeeland

Notitie beschut werk. Aanleiding. Indicatiestelling beschut werk UWV

Eerste kwartaal Conjunctuurenquête Nederland. Provincie Limburg

Competenties Regisseur. Competenties film en televisie

Aantal huisartsen en aantal FTE van huisartsen vanaf 2007 tot en met 2016

Rapportage Kunsten-Monitor 2014

Transcriptie:

Sectoronderzoek film en televisie Eindrapport Een onderzoek in opdracht van de Federatie Filmbelangen Jaap Wils Arnold Ziegelaar B2921 Leiden, 16 juni 2005

2

Voorwoord De wereld van de Nederlandse film- en televisiemakers wordt gekenmerkt door passie, gedrevenheid, creativiteit, ambachtelijkheid en ondernemerschap. Het is tevens een wereld waarin door de meesten bijzonder hard wordt gewerkt, door sommigen een redelijke boterham wordt verdiend, en door velen (vaak stille) armoede wordt geleden. Als sector is die wereld moeilijk te doorgronden en te beoordelen. Is het een economische of een culturele sector? Moet hij levensvatbaar zijn of in leven worden gehouden? Hoeveel mensen zijn erin werkzaam en in hoeverre moeten die ervan eten? Niet voor niets zette mijn voorganger Bouke Beumer - bij de oprichting van de Federatie Filmbelangen in het jaar 2000 - het uitvoeren van een sectoronderzoek hoog op de prioriteitenlijst van onze vereniging. Een breed opgezette, economisch georiënteerde beschrijving was in zijn ogen noodzakelijk voor het formuleren van goed film- en televisiebeleid. Ik ben het daar van harte mee eens. Daarom presenteer ik aan de vooravond van de viering van ons eerste lustrum met trots de eindrapportage van het Sectoronderzoek Film en Televisie, dat Research voor Beleid in opdracht van de Federatie Filmbelangen heeft opgesteld. Wat mag u van deze rapportage verwachten? Het onderzoek geeft eindelijk een beschrijving van de film- en televisiesector in zijn volle breedte. Van bioscoopvertoning tot de productie van commercials en van het facilitaire bedrijf tot scenarioschrijven, alle onderdelen van de sector komen aan bod. Naast globale cijfers over omvang en output van de verschillende onderdelen van de sector, vindt u in de rapportage een beschrijving van het productiehuis, het facilitaire bedrijf en van de in de sector werkzame personen. U zult echter geen allesomvattende analyse van de problemen van de film- en televisiesector aantreffen. U zult al helemaal geen panklare oplossingen voor die problemen gepresenteerd zien. De rapportage is evenmin bedoeld als een evaluatie van overheidsbeleid. Ook is niet elke deelsector in evenveel detail in beeld gebracht. Als onderdeel van het onderzoek heeft Research voor Beleid een enquête onder 3500 bedrijven en personen uitgezet. Dit heeft geleid tot een schat van nieuwe feiten en cijfers, die u vooral in de laatste hoofdstukken zult aantreffen. Met name de cijfers in hoofdstuk 7 zijn hard, omdat de vragenlijst waarop dit hoofdstuk is gebaseerd door een groot aantal personen (683) is teruggestuurd. De cijfers in de hoofdstukken 5 en 6 moeten voorzichtiger worden geïnterpreteerd: het absolute aantal bedrijven in onze sector is zo laag, dat de wetten van de statistiek de onderzoekers tot voorzichtigheid hebben gedwongen. De respons is echter redelijk (29,6% van de productiehuizen en 22,3% van de facilitaire bedrijven heeft de vragenlijst ingevuld). Zo ontstaat mede dankzij de vele interviews die de onderzoekers hebben gehouden met mensen in onze sector ook in hoofdstukken 5 en 6 een duidelijk beeld van de bedrijvigheid in film en televisie. Het opdrachtgeverschap voor dit sectoronderzoek was een risicovolle, maar noodzakelijke onderneming. Een eerder sectoronderzoek, in 2002 uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van 3

OCW en de Raad voor Cultuur, is helaas niet tot voltooiing gekomen. De Federatie Filmbelangen heeft daarom gekozen voor een intensieve begeleiding van het onderzoek vanuit de sector. Ik wil dan ook mijn dank uitspreken aan de begeleidingscommissie, bestaande uit Toine Berbers, Joost Dekkers (vz), Jeanine Hage, Kaie Klaassen, Michael Lambrechtsen, Dorien van de Pas, Wim Stolwerk, Casper Verbrugge en Joost de Vries. Hun wijze adviezen hebben een cruciale rol gespeeld gedurende het gehele project. Ook wil ik Carolien Croon, Ryclef Rienstra, Michiel de Rooij, David Lauwen, Willemiek Seligmann en de geïnterviewden bedanken voor hun bijdrage in verschillende stadia van het onderzoek. Veel lof gaat uit naar Hanneke Hansen, Paulo Carvajal, Martijn Mewe en Marc de Groot van het Federatiebureau, die, onder aanvoering van onze algemeen secretaris Joost Dekkers, de onderzoekers het afgelopen jaar zeer actief hebben ondersteund. En natuurlijk had dit onderzoek niet tot stand kunnen komen zonder de vele, vele filmmakers die de enquête hebben ingevuld en ingestuurd. De grootste dank ben ik verschuldigd aan het Ministerie van OCW in de persoon van staatssecretaris Medy van der Laan - voor de genereuze financiële steun aan dit project, en aan haar filmspecialist Ernest Slot voor zijn waardevolle adviezen. Tot slot wil ik mijn waardering uitspreken voor de onderzoekers Jaap Wils en Arnold Ziegelaar, die met veel vakmanschap deze ingewikkelde klus tot een mooi einde hebben gebracht. Wat nu? Een ding is zeker, we staan pas aan het begin: de uitkomsten van dit sectoronderzoek geven alle aanleiding tot discussie, analyse, zelfreflectie, plannenmakerij, beleidsaanpassing en vervolgonderzoek. De Federatie Filmbelangen zal, namens alle filmmakers in haar achterban, daaraan ook in de komende vijf jaar zeer actief een bijdrage leveren. Jaap Nieuwenhuis Voorzitter Federatie Filmbelangen 4

Inhoudsopgave Samenvatting en beschouwing van de resultaten 7 1 De sector nader bekeken 19 1.1 Inleiding 19 1.2 Kenmerken van de sector 19 1.3 De spelers in de sector 20 1.4 Organisatie van de sector 29 1.5 Ontwikkelingen 32 1.6 Conclusie 33 2 Omvang van de sector 35 2.1 Inleiding 35 2.2 Aantal bedrijven en personen 35 2.3 Productie 36 2.4 Vertoning 40 2.5 Omzet van de sector 43 2.6 Conclusie 44 3 Financiering 47 3.1 Inleiding 47 3.2 Speelfilm en bioscoopdocumentaire 47 3.3 TV drama en documentaire 53 3.4 Commercials en opdrachtfilms 55 3.5 Totaal beschikbare middelen ontwikkeling en productie 56 3.6 Conclusie 58 4 Beleid film en televisie 59 4.1 Inleiding 59 4.2 Cultuurbeleid 59 4.3 Structuurversterking 62 4.4 Mediabeleid 64 4.5 Conclusie 66 5 Ondernemen in de sector: producenten 67 5.1 Inleiding 67 5.2 Bedrijfskenmerken 67 5.3 Werkzaamheden 71 5.4 Financiële situatie 73 5.5 Herkomst financiële middelen 77 5.6 De producenten als persoon 79 5.7 Conclusie 82 6 Ondernemen in de sector: facilitaire bedrijven 85 6.1 Inleiding 85 6.2 Bedrijfskenmerken 85 6.3 Werkzaamheden 88 6.4 Financiële situatie 90 6.5 Conclusie 95 7 Werken in de film- en televisiesector 97 5

7.1 Inleiding 97 7.2 Kenmerken van werkenden 97 7.3 Werkzaamheden 101 7.4 Inkomen en arbeidsvoorwaarden 106 7.5 Arbeidsomstandigheden 110 7.6 Conclusie 114 Bijlage 1 Opzet van het onderzoek 115 Bijlage 2 Leden begeleidingscommissie 121 Bijlage 3 Gesprekspartners interviews 123 Bijlage 4 Overzicht verenigingen 125 6

Samenvatting en beschouwing van de resultaten Aanleiding van het onderzoek Dit rapport heeft als doel inzicht te verschaffen in de Nederlandse film- en televisiesector. De laatste jaren is deze onderwerp geweest van diverse onderzoeken en adviezen. Een samenhangende beschrijving van de sector als geheel ontbrak echter tot op heden. Dit rapport beoogt te voorzien in deze behoefte. Het geeft een beschrijving van de sector op drie verschillende niveaus: de Nederlandse film- en televisiesector als samenhangend geheel de wijze van bedrijfsvoering in de sector de voorwaarden en omstandigheden waaronder arbeid in de sector wordt verricht. De film- en televisiesector is zeer divers. Er worden zeer uiteenlopende genres geproduceerd waarbij partijen met uiteenlopende expertise zijn betrokken. Het sectoronderzoek legt het accent op Nederlandse film en daaraan gerelateerde genres. Centraal staan speelfilm (korte en lange speelfilm, animatiefilm en experimentele film), documentaire (korte en lange TV documentaire en bioscoopdocumentaire), TV drama (dramaproducties en Telefilms) en commercials (commercials/bedrijfsfilms). Dit betekent dat genres als actualiteiten, shows en spelletjes buiten het onderzoek vallen. Naast een afbakening van genres is ook een afbakening gemaakt van beroepsgroepen die centraal staan. Gekozen is accent te leggen bij werkenden en bedrijven die betrokken zijn bij de pre-productie/productie/postproductie van de genoemde genres. Het rapport is gebaseerd op vele informatiebronnen. Er zijn diverse rapporten en aanwezige statistieken geraadpleegd en geanalyseerd. Daarnaast is een grootschalige enquête gehouden onder werkenden en bedrijven. Om de uitkomsten uit deze bronnen te verdiepen en te verifiëren zijn interviews gehouden met diverse betrokkenen. Gezamenlijk biedt deze informatie een gedetailleerd inzicht in de sector. Voor de drie hierboven genoemde niveaus zijn in dit hoofdstuk de belangrijkste resultaten en conclusies gepresenteerd. Hiermee vormt deze beschouwing ook een kader waarmee de achterliggende hoofdstukken zijn te bestuderen. De Nederlandse film- en televisiesector als samenhangend geheel Karakter van de sector Hoewel gesproken wordt van de film- en televisiesector is zeker geen sprake van homogeniteit. Diverse partijen voeren zeer verschillende activiteiten uit met uiteenlopende doelstellingen. Op basis van activiteiten, genre en opdrachtgever is de sector in uiteenlopende segmenten te verdelen. Alle partijen zijn onderling verbonden doordat zij deel uitmaken van de verschillende schakels die nodig zijn voor het voortbrengen van een film. 7

De sector onderscheidt zich van andere sectoren door de wijze van organisatie van het werk, het samenvallen van commercie en cultuur binnen één sector en het karakter van het eindproduct. De wijze van organisatie in de productiefase is zeer flexibel. Er is nauwelijks sprake van bedrijven, maar van netwerken van samenwerkende zelfstandigen. Per project worden de benodigde mensen ingehuurd. De sector is zeer flexibel georganiseerd. De combinatie van commerciële en culturele aspecten is een belangrijk kenmerk van de sector. Gesubsidieerde activiteiten bestaan naast puur commerciële producten. De sector kan dan ook niet louter vanuit één van beide perspectieven worden beschreven. Activiteiten die vanuit economisch perspectief onlogisch zijn, kunnen vanuit artistieke oogpunt zeer relevant zijn. De activiteiten in de sector zijn gericht op het voortbrengen van projecten die telkens uniek zijn van karakter. Ieder project moet zijn waarde bewijzen. Ook betekent dit voor met name speelfilms en bioscoopdocumentaires dat de opbrengsten iedere keer weer onzeker zijn waardoor financiers risico lopen bij ieder project. Bedrijven en werkzame personen Eén van de kenmerken van de sector is dat activiteiten tijdens de ontwikkeling en productie vooral door samenwerkende zelfstandigen worden uitgevoerd. Bedrijven met personeel zijn heel beperkt aanwezig. In het onderzoek zijn vier type bedrijven onderscheiden: producenten, facilitaire bedrijven, distributeurs en bioscoopexploitanten. Hieronder zijn de aantallen per categorie weergegeven. Tabel S.1 Aantal bedrijven met personeel in de sector Aantal Producenten 125 Facilitaire bedrijven 175 Distributeurs 20 Bioscoopexploitanten* 174 * Aantal bioscopen en filmtheaters met weekprogramma (NFC, statistisch jaarverslag 2003) In de sector zijn diverse werkzame personen actief. Deze oefenen als zelfstandige of werknemer hun beroep uit. Ieder van deze beroepen neemt een specifieke positie in binnen het ontwikkelingsproces van een film en is tijdens een deel van de fasen betrokken. Het onderzoek concentreert zich op vijf verschillende hoofdberoepen: acteurs, crewleden, regisseurs, scenarioschrijvers en zelfstandige producenten. De aantallen per categorie zijn hieronder weergegeven, waarbij medewerkers van productiehuizen en facilitaire bedrijven apart zijn onderscheiden. Tabel S.2 Aantal werkzame personen in de sector Aantal Acteurs ± 550 Crew ± 1.000 Medewerkers productiehuizen ± 1.000 Medewerkers facilitaire bedrijven ± 1.800 Regisseurs 970 Scenarioschrijvers 350 Producer (zelfstandigen) 325 Totaal ± 6.000 8

Productie en vertoning In de afgelopen jaren is de productie binnen de meeste genres ongeveer gelijk gebleven. Bij films is de productie gerelateerd aan de omvang van de budgetten van de betrokken fondsen die voor de meeste genres niet zijn veranderd. Het aantal films vertoont geen duidelijk stijgende of dalende lijn. Wel loopt het aantal uren TV drama bij zowel de commerciële als de publieke omroep iets terug. Dit genre is voor verschillende partijen in de sector belangrijk, waardoor een daling voor hen een negatieve invloed heeft op de hoeveelheid werk. Daar waar het aantal films is gelijk gebleven, vertoont het gemiddelde (toegekende) budget voor de lange speelfilm in de afgelopen jaren een stijging. Deze stijging wordt door betrokkenen uit de sector belangrijk genoemd. Ze geven aan dat hierdoor een hogere kwaliteit kan worden gerealiseerd. Bij andere genres, als de documentaire en de animatiefilm, is op basis van de beschikbare gegevens geen trend in de omvang van het budget te constateren. Een probleem bij het in beeld brengen van de vertoning is dat de diverse producten andere resultaten beogen. Een film trekt in de bioscoop betalende bezoekers en heeft opbrengsten uit de verkoop van DVD s en video's. Voor een televisieserie of een documentaire is het aantal kijkers maatgevend te noemen. In vergelijking met andere Europese landen is het bioscoopbezoek in Nederland aan de lage kant. De bezoekfrequentie en de uitgaven per inwoner aan bioscoopbezoek blijven achter bij het EU gemiddelde. Niettemin heeft de bioscoop in de afgelopen jaren beduidend meer bezoekers getrokken. Van 1999 tot 2003 heeft een stijging van 34% plaatsgevonden. Deze periode laat niet alleen een stijging van het totaal aantal bezoekers zien, maar ook een duidelijke verhoging van het marktaandeel van de Nederlandse film. In 2004 is de stijgende trend omgebogen en is weer een forse daling te constateren. Ook het marktaandeel van Nederlandse films loopt terug. De video- en DVD-markt is beduidend groter dan die van de Nederlandse bioscopen. In 2003 bracht de verkoop en verhuur van films op video en DVD meer dan drie keer zoveel op ( 536 tegenover 163 miljoen). Het marktaandeel van de Nederlandse film binnen deze verkopen is niet bekend. De afgelopen vijf jaar is de verkoop en verhuur met 144% gestegen. Het is de vraag of deze stijging zich ook in de komende jaren voortzet. Verschillende respondenten verwachten dat de belangrijkste groei achter de rug is. De resultaten van de vertoning voor het televisiekanaal zijn alleen uit te drukken in kijkcijfers. De onderscheiden genres in het onderzoek sluiten echter in beperkte mate aan bij de wijze van de registratie van kijkcijfers. Dit is bijvoorbeeld voor documentaire het geval. Wel kan voor Nederlands drama een totaalpercentage voor de publieke en commerciële omroepen worden gegeven. In de afgelopen vijf jaren is het percentage van de totale kijktijd teruggelopen van 8% tot 6%. Omzet De productie en vertoning leiden uiteindelijk tot omzet voor de betrokken bedrijven. Op basis van de uitgevoerde enquête en eerder gedaan onderzoek zijn schattingen voor vier categorieën producenten en (deels) voor distributeurs en bioscoopexploitanten te maken. De omzet van de speelfilmproducenten is te schatten op 35 miljoen. Voor commercial producenten schatten we de omzet op ongeveer 55 miljoen. Documentaire producenten zetten volgens de enquêtegegevens ongeveer 10 miljoen om. De totale omzet van televisieproducenten is eerder onderzocht (door TNO). Deze markt (waarin ook genres zijn opgenomen die verder buiten het onderzoek vallen) is in dit onderzoek geschat op circa 200 miljoen. Van producenten van animatiefilms en van bedrijfsfilms zijn onvoldoende gegevens bekend om een schatting van de omzet te kunnen maken. Door de uitkomsten van de wel bekende genres bij elkaar te nemen ontstaat een beeld van 9

de totale omzet voor producenten. Deze totale omzet komt dan ruwweg op een bedrag van 300 miljoen. Eerder is (door TNO) ook onderzoek gedaan naar de omvang van facilitaire bedrijven in Nederland. De omzet van deze bedrijven wordt in 2003 geschat op 178 miljoen. Daarnaast beschikken de publieke en commerciële omroepen gezamenlijk over een eigen capaciteit van 55 miljoen. Van distributeurs is op basis van de beschikbare gegevens alleen de omzet in het bioscoopkanaal te berekenen. Deze omzet bedraagt ongeveer 40% van de bruto recette. In 2003 is de omzet dan 65 miljoen en in 2004 62 miljoen. Daarnaast halen distributeurs een belangrijk deel van de omzet uit de verkoop/verhuur van DVD en video en uit merchandising. Voor DVD en video zijn alleen omzetcijfers van retailers bekend. Een totaalcijfer van de omzet is daarom niet te berekenen. Ook voor bioscoopexploitanten geldt dat de omzet gedeeltelijk bekend is. De bruto recette uit de kaartverkoop bedroeg in 2003 163 miljoen. In 2004 is de recette teruggelopen tot 154 miljoen. Hiernaast halen exploitanten omzet uit verkoop van snacks en dranken en uit advertentieinkomsten. De omvang van dit deel van de omzet is niet bekend. Hoewel voor verschillende type bedrijven geen schatting van de omzet in 2003 is te maken, kan op basis van de wel bekende gegevens de onderstaande tabel worden opgesteld. Tabel S.3 Schatting van omzetcijfers in 2003 (in miljoen) omzet Speelfilmproducenten 35 Documentaire producenten 10 Commercial producenten 55 Televisieproducenten 200 Facilitaire bedrijven 178 Distributeurs* 65 Bioscoopexploitanten* 163 * Alleen schatting van bekende deel van de omzet In dit overzicht is alleen de omzet van bedrijven met personeel opgenomen. Omzetgegevens van zelfstandig werkende producenten zijn niet bekend. Naar schatting gaat dit om een bedrag van enkele tientallen miljoenen euro s. Financiering Door de hoge kosten zijn met name voor speelfilms en bioscoopdocumentaires veel investeringen nodig. De mogelijkheden deze investeringen terug te verdienen zijn echter zeer beperkt. Om deze reden is bijna altijd subsidie noodzakelijk. Alle producenten voor speelfilms en bioscoopdocumentaires zijn daarom afhankelijk van dezelfde financiers. Belangrijke partijen als het Nederlands Fonds voor de Film, de publieke omroepen, het Co-productiefonds Binnenlandse Omroep (CoBO-fonds) of het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Omroepproducties moeten bijdragen om de financiering van een project rond te krijgen. Dit maakt het financieringsproces complex. Daarnaast is de totale hoeveelheid geld bij de fondsen beperkt. Slechts een beperkt deel van de projecten kan daardoor gerealiseerd worden. 10

Het beschikbare bedrag voor speelfilms en bioscoopdocumentaires bij de belangrijkste fondsen en de publieke omroep was in 2003 in totaal 43,8 miljoen. Dit is opgebouwd uit de volgende bijdragen: 22,7 miljoen van het Nederlands Fonds voor de Film, 11,9 miljoen vanuit de publieke omroep, Stimuleringsfonds en CoBO-fonds en 5 miljoen voor Telefilm. Daarnaast is door het Rotterdams Fonds voor de Film 2,6 miljoen en door Eurimages 1,6 miljoen toegekend (bij Eurimages is dit het totaalbedrag voor producties met Nederlandse betrokkenheid). De belastingderving uit de CV-maatregel is in het bedrag van 43,8 miljoen niet opgenomen. Hiervoor was in 2003 23 miljoen beschikbaar. Dit bedrag is echter maar gedeeltelijk gebruikt. Opgemerkt moet worden dat de bijdrage van het Filmfonds in 2003 een uitschieter in positieve zin betreft. Een deel van de middelen voor de Regeling Publieksfilm uit 2002 is naar 2003 doorgeschoven. Naast speelfilm en bioscoopdocumentaire is de financiering van TV drama en documentaire van belang. TV drama wordt gefinancierd door de publieke omroep, het Stimuleringsfonds en de commerciële omroepen. Bij documentaire is naast de eerste twee partijen ook het CoBO-fonds een belangrijke financier. Commerciële omroepen spelen bij documentaire nauwelijks een rol. Aan TV drama besteedde de publieke omroep in 2003 een bedrag van 16,7 miljoen. Het precieze bedrag dat binnen de publieke omroep in de afgelopen jaren is besteed aan documentaires is niet bekend. Het Stimuleringsfonds kende voor 14,1 miljoen aan bijdragen toe. De uitgaven van commerciële omroepen aan TV drama zijn niet precies bekend. Naar schatting besteden de commerciële omroepen gezamenlijk ongeveer evenveel als de publieke omroep. Commercials en bedrijfsfilms hebben het bedrijfsleven als opdrachtgever en financier. Voor commercials en opdrachtfilms zijn geen gegevens beschikbaar. Naar schatting zijn de totale productiebudgetten voor commercials jaarlijks ongeveer 75 miljoen. Vanwege de rol als financier en opdrachtgever zijn ontwikkelingen bij de publieke omroep van groot belang voor de sector. In 2003 heeft het kabinet besloten de rijksbijdrage aan de publieke omroep te korten. Belangrijk zijn met name de bezuinigingen die moeten worden gerealiseerd door betere samenwerking rondom programma's. Deze besparingen hebben een directe negatieve invloed op de tarieven van facilitaire bedrijven, zelfstandigen die diensten aan de omroepen leveren en onafhankelijke producenten. Bedrijven en bedrijfsvoering Kenmerken In totaal zijn er ongeveer 125 producenten en 175 facilitaire bedrijven met personeel. Voor het grootste deel zijn deze bedrijven te kenschetsen als kleine ondernemingen. Ze hebben een beperkt aantal medewerkers in dienst en de totale omzet is beperkt van omvang. Producenten hadden in 2003 gemiddeld een omzet van ruim 1,5 miljoen en 8,4 medewerkers in dienst. Voor facilitaire bedrijven geldt dat zij gemiddeld 10,3 medewerkers in dienst hadden en een gemiddelde jaaromzet van 1,1 miljoen. Dit gemiddelde geeft echter een vertekend beeld omdat het merendeel van de producenten en facilitaire bedrijven minder omzet en medewerkers heeft. Er zijn enkele uitzonderingen die beduidend groter zijn qua omzet en medewerkers. Het overgrote deel is klein, afhankelijk van enkele projecten, flexibel georganiseerd en actief in meerdere genres om zoveel mogelijk inkomsten te genereren en risico te spreiden. 11

Bedrijfsvoering producenten De organisatiestructuur is zo geregeld dat maximale flexibiliteit en minimale vaste kosten mogelijk zijn. De flexibiliteit van de organisatie maakt het mogelijk de grilligheid in de inkomsten op te vangen. Deze grilligheid wordt veroorzaakt door het beperkt aantal projecten dat producenten kunnen uitvoeren. Uit interviews blijkt dat het verschil tussen een goed jaar en een slecht jaar voor de meeste producenten is gelegen in één project. De continuïteit in de activiteiten en inkomsten is vooral voor speelfilm- en documentaire producenten beperkt. Het gebrek aan continuïteit heeft meerdere oorzaken. Zoals eerder aangegeven geldt voor speelfilm en documentaire dat door de omvang van de benodigde middelen en de beperkte mogelijkheden deze terug te verdienen bijna altijd subsidie noodzakelijk is. Hierdoor zijn speelfilm- en documentaire producenten afhankelijk van dezelfde financiers. Het Filmfonds, de publieke omroepen, het CoBO-fonds of het Stimuleringsfonds moeten bijdragen om de financiering van een project rond te krijgen. Volgens respondenten wordt de beperkte hoeveelheid middelen teveel versnipperd over teveel partijen. Het aantal projecten per producent is daardoor beperkt. Een andere oorzaak voor het gebrek aan continuïteit ligt bij de bedrijven zelf. De schaalgrootte van de meeste speelfilm- en documentaire producenten is beperkt. In plaats van concentratie en schaalvergroting om de moeilijke marktomstandigheden beter aan te kunnen, blijven partijen zelfstandig opereren. Daarnaast is het relatief eenvoudig als producent te starten, omdat de toetredingdrempels laag zijn. Hierdoor blijven continu kleine partijen toetreden die proberen een eigen positie op de markt te verwerven. Bedrijfsvoering facilitaire bedrijven Ook voor facilitaire bedrijven geldt dat zij zich zoveel mogelijk flexibel organiseren. In vergelijking met producenten is de grilligheid in de inkomsten kleiner. Facilitaire bedrijven zijn minder afhankelijk van enkele projecten en richten zich vaak minder specifiek op genres. Gemiddeld zijn facilitaire bedrijven in zes genres actief. De omzet komt voor een vijfde uit lange speelfilm, maar daarnaast zijn ook bedrijfsfilms, commercials, televisiedocumentaires en TV series van belang. Door deze grote spreiding is de continuïteit in de bedrijfsvoering beter te garanderen. Financiële situatie Voor producenten geldt dat het gebrek aan continuïteit zich vertaalt in de inkomsten. Goede jaren worden afgewisseld met slechte jaren. Gemiddeld genomen behaalden de respondenten in de afgelopen twee jaren magere bedrijfsresultaten. Zowel in 2002 (35%) als in 2003 (26%) had een behoorlijk percentage een negatief resultaat. Met name documentaire producenten hebben in beide jaren gemiddeld verlies geleden. Bij dit gemiddelde moet worden opgemerkt dat de documentaire producenten niet allemaal verlies lijden. In beide jaren zijn er enkele producenten met een relatief groot verlies en enkele producenten met een kleine winst. Gemiddeld is het resultaat negatief. Voor speelfilmproducenten en film- en televisieproducenten is het gemiddelde grilliger; het ene jaar verlies en het volgende jaar winst. Tabel S.4 Gemiddelde nettowinst voor vier type producenten 2002 N 2003 N Speelfilmproducent -27.670 7 81.943 7 Film- en televisieproducent -17.965 6 11.389 6 Documentaire producent -100.100 5-98.344 5 Commercial producent 47.000 5 98.230 5 N geeft het aantal respondenten aan. 12

De gemiddelde nettowinst was in 2002 12.000 en in 2003 54.000. De solvabiliteit is gemiddeld laag. Ondernemingen hebben dus een kleine buffer voor het opvangen van eventuele tegenslagen. Alles bij elkaar genomen staan veel producenten er financieel slecht voor. Wel moet bij deze cijfers uit de enquête worden opgemerkt dat rond dit gemiddelde behoorlijk grote marges zijn gelegen. Ook facilitaire bedrijven bevinden zich voor een deel in moeilijk vaarwater. In 2002 maakte een kwart van de respondenten verlies. Een jaar later is dit opgelopen tot 37%. Gemiddeld behaalden facilitaire bedrijven een winst van ongeveer 30.000 in 2002 en ruim 21.000 in 2003 (rond deze gemiddelden liggen overigens grote marges). In vergelijking met producenten is de liquiditeit en de solvabiliteit gemiddeld beter te noemen. Hoewel de inkomsten onder druk staan zijn facilitaire bedrijven financieel vaak gezonder dan producenten. De oorzaak voor de tegenvallende inkomsten voor facilitaire bedrijven, is volgens respondenten vooral gelegen in de bezuinigingen bij de publieke omroep. Hierdoor staan de tarieven die bedrijven kunnen hanteren onder druk. Bedrijven als werkgever De fluctuerende omzet en moeilijke financiële situatie zijn terug te zien in het beperkt aantal medewerkers dat tot de vaste kern van het bedrijf behoort. Een deel van de vaste kern heeft bovendien geen vast contract, maar is tijdelijk of via een payroll-organisatie in dienst. Met deze vaste kern worden de dagelijkse werkzaamheden uitgevoerd. Vooral bij producenten is een behoorlijk deel van de medewerkers niet in vaste dienst. Ook hierin is het voortdurende streven naar flexibiliteit terug te vinden. Tabel S.5 Aantal werknemers Producenten Facilitaire bedrijven Vaste dienst 4,7 8,7 Tijdelijke dienst 2,7 0,9 Payroll 1,0 0,7 Totaal 8,4 10,3 Naast betaalde krachten maakt een behoorlijk deel van de bedrijven ook gebruik van stagiairs en andere onbetaalde arbeidskrachten. Bijna de helft van de producenten heeft deze groepen in dienst waarbij het gemiddeld gaat om 2 personen. Bij facilitaire bedrijven heeft ruim een derde onbetaalde arbeidskrachten in dienst. Gemiddeld zijn dit 1,4 personen. Het kostenbewustzijn is ook terug te vinden in de arbeidsvoorwaarden die producenten en facilitaire bedrijven hanteren voor hun medewerkers. Voor beide groepen geldt dat zij als werkgever vaak vrij sobere arbeidsvoorwaarden hebben. Een pensioenregeling wordt door 31% van de producenten en 42% van de facilitaire bedrijven aangeboden. Ook andere gebruikelijke arbeidsvoorwaarden zijn in beperkte mate aanwezig. Bijna één op de vijf producenten biedt geen van de genoemde voorwaarden in de enquête aan de medewerkers aan. Bij facilitaire bedrijven ligt dit percentage op 8%. 13

Werkzame personen in de sector Kenmerken van werkzame personen Uit het onderzoek komt een beeld naar voren van werkzame personen die een beroepspraktijk hebben met veel vrijheid en zelfstandigheid en werk dat veel voldoening geeft. Mensen zijn zeer betrokken bij wat ze doen. Deze kanten van het werk worden zeer aantrekkelijk gevonden. De sector oefent dan ook een grote aantrekkingskracht uit op mensen. De wijze waarop de beroepspraktijk is georganiseerd heeft echter ook mindere kanten. Ten opzichte van vrijheid staat een zeker risico. Arbeidscontracten zijn flexibel, de beloning is wisselend en de toekomst is lang niet altijd goed geregeld. Producenten en facilitaire bedrijven hebben weinig mensen in vaste dienst. Ze maken vooral gebruik van zelfstandigen zonder personeel. Een werknemer met een vast dienstverband is een uitzondering. Tweederde is werkzaam als zelfstandige zonder personeel. Bij de crew loopt het aantal zelfstandigen zelfs op tot 87%. Tabel S.6 Type arbeidspositie Hoofdberoep Cast Regie Scenario Producer Postproductie Crew Overig Totaal Ondernemer met personeel 2% 8% 4% 4% 4% 2% Ondernemer zonder personeel 30% 75% 80% 78% 80% 87% 69% 63% Werknemer met vast dienstverband 8% 8% 8% 11% 1% 6% 4% Werknemer met tijdelijk dienstverband 58% 14% 13% 8% 3% 25% 25% "Payroller" 38% 11% 8% 3% 4% 9% 14% 18% Totaal 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% N 64 166 75 59 45 208 51 668 Meerdere antwoorden mogelijk, percentering op aantal cases Werkzame personen zijn binnen de sector bijna altijd betrokken bij meerdere genres. Gemiddeld zijn respondenten actief in vier genres. Op grond van de hoeveelheid werk is TV drama het belangrijkste genre, gevolgd door de korte televisiedocumentaire en de lange speelfilm. Het losse karakter van de arbeidsrelaties geeft de mogelijkheid (of dwingt) mensen meerdere activiteiten uit te voeren. Naast de werkzaamheden in de film- en televisiesector kunnen ook buiten deze sector betaalde werkzaamheden worden verricht. In totaal heeft bijna de helft van de respondenten betaalde werkzaamheden buiten de sector. Bij de cast is dit zelfs ruim hoger (78%). Met name het theater wordt door deze beroepsgroep regelmatig genoemd. Het gemiddeld aantal projecten verschilt duidelijk per hoofdberoep. Bij de crew (19,8 in 2004) en postproductie (15,5) worden veel meer projecten uitgevoerd dan bij regie (6,7) scenario (5,1) en de cast (3,6). Dit beeld is terug te zien bij het aantal betaalde dagen in 2004. Postproductie (165) en producers (158) hebben duidelijk meer betaalde dagen in de sector dan de andere categorieen. Met name acteurs blijven ruim achter bij het gemiddelde (53 betaalde dagen ten opzichte van 105 gemiddeld). Voor een deel is dit te verklaren doordat acteurs ook meer dan gemiddeld werk buiten de sector uitvoeren. 14

Tabel S.7 Gemiddeld aantal projecten en betaalde dagen Hoofdberoep Cast Regie Scenario Producer Postproductie Crew Overig Totaal Aantal projecten in 2002 3,1 5,7 4,6 8,2 11,7 19,3 7,7 8,6 Aantal projecten in 2003 3,3 5,9 4,7 9,7 12,6 19,0 10,0 8,8 Aantal projecten in 2004 3,6 6,7 5,1 9,3 15,5 19,8 12,5 9,6 Aantal betaalde dagen in 2004 53 122 130 158 165 117 156 105 Een opvallend kenmerk van de werkzame personen is het hoge opleidingsniveau. Bijna 80% heeft een hbo of universitaire opleiding genoten. In dit opzicht wijkt de sector aanzienlijk af van de Nederlandse beroepsbevolking waar 29% hbo of universitair geschoold is. Inkomsten en arbeidsvoorwaarden De moeizame financiële situatie bij opdrachtgevers (producenten, facilitaire bedrijven en omroepen) is terug te vinden in de inkomsten en arbeidsvoorwaarden. Hoewel het gemiddelde inkomen boven de 30.000 ligt, moet een meerderheid van de werkzame personen rondkomen van een beneden modaal inkomen (dit ligt op 29.500). De verschillen in inkomen zijn groot. Niet alleen de beperkte financiële mogelijkheden van opdrachtgevers, ook de aantrekkelijkheid van het werk heeft een negatieve invloed op het inkomen. Veel mensen zijn bereid werk tegen relatief lage beloningen uit te voeren. Tabel S.8 Het gemiddelde jaarinkomen per beroepsgroep in euro s 2002 2003 Cast 30.518 32.134 Regie 28.723 27.582 Scenario 25.213 28.257 Producer 40.365 36.964 Postproductie 25.012 23.420 Crew 32.418 31.266 Overig 34.245 33.725 Totaal 30.570 30.628 Bij de hoogte van het jaarinkomen moet worden bedacht dat een deel van de werkzame personen hiervan ook nog dure voorzieningen als het pensioen en de particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering moet betalen. Bijna de helft van alle respondenten (42%) heeft in de afgelopen jaren echter geen pensioen opgebouwd. Met name producers en scenarioschrijvers hebben vaak geen pensioen. Van de zelfstandige ondernemers heeft meer dan de helft (58%) geen arbeidsongeschiktheidsverzekering. Ook de secundaire arbeidsvoorwaarden zijn sober te noemen. De helft van de mensen die als werknemer of payroller actief is, kan op geen enkele van de in de enquête bevraagde arbeidsvoorwaarden rekenen. In totaal verkrijgt 59% van de respondenten inkomsten via facturering van dagtarieven. Dagtarieven verschillen niet alleen per beroepsgroep maar ook per genre. In de onderstaande tabel is een overzicht van de gemiddelde dagtarieven weergegeven. 15

Tabel S.9 Gemiddelde dagtarieven per genre en per beroepsgroep in euro s Cast Regie Producer Postproductie Crew Korte speelfilm 350 237 313 352 321 Lange speelfilm 707 249 319 266 351 Korte televisiedocumentaire - 302 298 298 300 Lange televisiedocumentaire - 329 298 302 315 Bioscoopdocumentaire - 258 200 323 306 Animatiefilm - 288 293 317 260 Experimentele film - 154 197 244 245 Tv drama en dramaseries 633 344 307 272 324 Telefilm 443 - - 300 263 Soap 690 281-327 301 Commercial 805 791 610 444 489 Voorlichtings- en bedrijfsfilm 713 504 411 289 318 Videoclip - 279 285 320 350 Interactieve media - - - - - Overige producties 267 307 372 360 291 De gemiddelde tarieven zijn niet vermeld indien slechts een beperkt aantal respondenten een tarief bij de betreffende categorie heeft ingevuld. Om deze reden zijn in verschillende cellen geen tarieven vermeld en zijn de scenarioschrijvers en de categorie overige buiten beschouwing gelaten Arbeidsomstandigheden Werkzame personen zijn niet echt te spreken over de wijze waarop arbeidsomstandigheden zijn geregeld. Hoewel een deel van de omstandigheden inherent is aan het vak, zijn zij van oordeel dat het zeker mogelijk is hier betere afspraken over te maken. De zwaarte van de omstandigheden heeft met name betrekking op de lange werkdagen, het regelmatig moeten overwerken en de tijdsdruk waaronder de werkzaamheden plaatsvinden. Voor crew- en postproductieleden komen daar ook fysiek zware omstandigheden bij zoals het tillen van zware lasten, werken in ongemakkelijke houdingen en het optreden van gevaar tijdens het werk. Ondanks de zware omstandigheden melden respondenten zich niet vaak ziek. In 2004 heeft 82% van de respondenten zich in het geheel niet ziek gemeld. Zoals respondenten aangeven kan ziek zijn pas als het project is afgerond. Tot die tijd is dit niet aan de orde. Conclusies Stand van zaken Uit het onderzoek komt een vrij somber beeld naar voren van de huidige stand van zaken voor verschillende partijen in de sector. Er is weinig continuïteit in de inkomsten, de bioscoopmarkt loopt op dit moment terug en de tarieven staan onder druk. Een deel van de producenten, maar ook facilitaire bedrijven maakt verlies en bevindt zich financieel in moeilijke omstandigheden. Deze situatie heeft uiteraard ook gevolgen voor de positie van zelfstandigen in de sector. Zij zijn voor hun inkomsten zeer afhankelijk van de marktomstandigheden. Op dit moment zijn de arbeidsvoorwaarden reeds sober te noemen en is het jaarinkomen van grote groepen niet florissant. De komende jaren zullen deze inkomsten waarschijnlijk verder teruglopen. 16

Knelpunten voor producenten Voor producenten zijn meerdere knelpunten te noemen die de moeizame positie veroorzaken. Deze hebben vooral betrekking op de beperkte continuïteit en daardoor de onzekere financiële situatie. Deze knelpunten gelden vooral voor speelfilm- en documentaire producenten. De mogelijkheden voor producenten om met hun werk inkomsten te genereren zijn doorgaans beperkt. Het grootste deel van de inkomsten wordt verdiend door middel van een percentage van het productiebudget. De mate waarin producenten inkomsten krijgen uit de opbrengsten van een project zijn veel beperkter. Ook indien een film of documentaire een succes is, verdient een producent er weinig aan. Dit betekent dat producenten voor hun inkomsten afhankelijk zijn van de mate waarin zij erin slagen nieuwe projecten te financieren. De mogelijkheden om nieuwe projecten te financieren zijn beperkt. Producenten zijn voor de financiering bijna altijd afhankelijk van subsidie. Het Filmfonds, de publieke omroepen en het CoBO-fonds en/of het Stimuleringsfonds dienen bij te dragen om de financiering van een project rond te krijgen. De totale hoeveelheid subsidie die deze fondsen kunnen besteden is in verhouding tot het aantal producenten beperkt. De kans om subsidie te krijgen is daarom niet heel groot. Dit heeft als gevolg dat projecten niet kunnen doorgaan terwijl dit voor producenten nu juist nodig is voor het genereren van inkomsten. Voor bestaande producenten is de lage toetredingsdrempel een probleem. Iedereen met een goed idee kan in principe als producent van start gaan. Hoge investeringen voor toetreding zijn niet vereist. Nieuwe toetreders concurreren vervolgens met de bestaande producenten om toegang te krijgen tot de beperkte hoeveelheid beschikbare subsidie. Een laatste knelpunt is de geringe schaalgrootte van de meeste producenten. Door de kleine omvang is het moeilijk fluctuaties in de inkomsten op te vangen. Zoals gezegd gelden deze knelpunten vooral voor speelfilm- en documentaire producenten. Televisie- en commercial producenten hebben minder te maken met deze problemen. Niettemin hebben ook zij een moeilijke positie door terugloop van bestedingen bij opdrachtgevers. Respondenten geven aan dat de budgetten voor TV programma s onder druk staan en ook de budgetten van bedrijven voor commercials kleiner worden. Knelpunten voor facilitaire bedrijven Het belangrijkste knelpunt voor facilitaire bedrijven zijn de moeilijke marktomstandigheden, met name veroorzaakt door bezuinigingen bij de publieke omroep. Hierdoor lopen de inkomsten terug. Indien deze omstandigheden gedurende langere periode aanhouden, zal een deel van de bedrijven niet overleven. Knelpunten voor werkzame personen De belangrijkste knelpunten voor werkzame personen zijn de sobere arbeidsvoorwaarden, zware arbeidsomstandigheden en de kwetsbare positie van zelfstandigen. Voor deze knelpunten zijn meerdere oorzaken te geven. Een deel van de knelpunten heeft een directe relatie met de knelpunten bij producenten en facilitaire bedrijven. Zolang deze in financieel moeilijke omstandigheden verkeren kunnen zij zich bijvoorbeeld geen betere arbeidsvoorwaarden permitteren. Een andere oorzaak is de grote uitstraling van de sector die zorgt voor een grote toestroom van jonge professionals. Deze willen zich graag, desnoods ten koste van lage inkomsten en zware arbeidsomstandigheden, een plaats in de sector verwerven. De onderlinge concurrentie is daarom sterk. De kwetsbare positie van zelfstandigen ten aanzien van bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheid en pensioen wordt deels veroorzaakt door de (te) hoge kosten. Niet iedereen kan de benodig- 17

de middelen voor deze voorzieningen missen. Daarnaast lijkt een deel van de zelfstandigen bewust of onbewust risico te willen nemen. Knelpunten voor distributeurs Voor distributeurs is de Nederlandse bioscoopmarkt in vergelijking met het buitenland een moeizame markt te noemen. Het aantal bioscoopzalen is vrij beperkt en bovendien gaan Nederlanders gemiddeld weinig naar de bioscoop. Daarnaast is in de afgelopen jaren een afname in de bioscoopopbrengsten te constateren, waardoor de bereidheid van distributeurs voor het inkopen van Nederlandse films (met hogere uitbrengkosten en grotere risico's) onder druk komt te staan. Knelpunten voor bioscoopexploitanten Ook bioscoopexploitanten hebben sinds 2004 te maken met een terugloop in het bioscoopbezoek. Daarnaast constateren exploitanten knelpunten bij de vestiging van nieuwe bioscopen en filmhuizen. Ze geven aan dat dit traject onder meer wordt bemoeilijkt door langdurige procedures binnen gemeenten. Ontwikkelingen Er zijn op dit moment enkele belangrijke ontwikkelingen te onderscheiden die invloed hebben op de positie van alle betrokkenen in de sector. Voor niet alle ontwikkelingen is duidelijk of deze een positief of een negatief effect zullen hebben en voor welke partijen dit voordeel of nadeel biedt. Belangrijk om te noemen is ten eerste de invulling van de publieke omroep in de toekomst. Op dit moment is onduidelijk op welke wijze het publieke omroepbestel in de toekomst wordt ingericht. Twee in plaats van drie netten, minder amusement en beperking van de rol van de omroepverenigingen zijn thema s die hierbij aan de orde komen. De wijze van organisatie van het bestel heeft direct invloed op de sector. Afhankelijk van de uitkomsten van de publieke besluitvorming zijn zowel positieve als negatieve consequenties voor de sector mogelijk. Een andere opzet kan bijvoorbeeld gevolgen hebben voor het totale uitzendvolume en de hoeveelheid uit te zenden genres die belangrijk zijn voor de sector, zoals documentaire en TV drama. Een tweede ontwikkeling is de verdere invulling van het filmbeleid. Belangrijk voor de sector is dat de overheid voor de komende jaren structureel beleid gaat voeren om film (grotendeels fiscaal) te ondersteunen. Vanaf 2005 is hier jaarlijks 20 miljoen voor beschikbaar. Met name voor de publieksfilm kan dit beleid positieve gevolgen hebben. Voorwaarde is dan wel dat de hiervoor bestemde middelen en maatregelen voor langere tijd gelden en zorgen voor beleidszekerheid. Naast de politieke/beleidsmatige ontwikkelingen zijn ook technologische ontwikkelingen van invloed op de sector. Volgens alle betrokkenen bij het onderzoek gaat met name digitalisering een grote rol spelen, zowel voor film als televisie. Digitalisering brengt grote veranderingen met zich mee voor de productie, postproductie en distributie. Over de precieze gevolgen verschillen respondenten van mening. Voor de postproductie leidt digitalisering tot vergroting van de mogelijkheden en kan het invloed hebben op de snelheid en kosten van het proces. Niettemin kan juist deze vergroting van mogelijkheden ook tot kostenverhoging voor bijvoorbeeld producenten leiden. Ook voor de distributie kan digitalisering grote gevolgen hebben. Op dit moment wordt geexperimenteerd met de mogelijkheden van digital distribution. Voor televisie heeft de ontwikkeling van analoog naar digitaal belangrijke consequenties. Digitale televisie betekent grotere keuzemogelijkheden voor de kijker. De kijker kan zelf bepalen wat en wanneer wordt bekeken. De invloed van deze technologische ontwikkelingen op de activiteiten en positie van alle betrokkenen in de sector is op dit moment moeilijk te voorspellen. 18

1 De sector nader bekeken 1.1 Inleiding Voordat de sector op gedetailleerd niveau kan worden beschreven dient eerst duidelijk te zijn wat hieronder wordt verstaan. Dit onderzoek start daarom met een nadere begripsbepaling. Wat is de sector en waarin onderscheidt deze zich van andere branches? Ook zijn de aanwezige partijen en hun onderlinge verhoudingen beschreven. Als laatste wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de wijze van organisatie van de sector. Gezamenlijk vormen deze thema's een algemeen kader waarbinnen de resultaten van het onderzoek zijn te plaatsen. 1.2 Kenmerken van de sector Onderlinge samenhang Sector is een kunstmatig begrip. Organisaties, bedrijven en individuen worden tot een groep gerekend op basis van bepaalde gemeenschappelijke kenmerken. De grenzen van een sector zijn vaak niet duidelijk te trekken en onderwerp van discussie. Diverse segmenten met eigen kenmerken kunnen gezamenlijk tot een sector worden gerekend. Het probleem van het afbakenen van een sector speelt zeker ook bij de film- en televisiewereld. Partijen die onderling zeer verschillende activiteiten uitvoeren, vormen vanuit overkoepelend perspectief de film- en televisiesector. Het gaat om producenten, regisseurs, scenarioschrijvers, diverse soorten crewleden, distributeurs, bioscopen en filmhuizen, omroepen, financiers, facilitaire bedrijven, etc.. Tussen al deze aanwezige partijen kunnen grote verschillen zijn in activiteiten, belangen en genres. Mensen zijn betrokken bij commerciële bioscoopfilms, kunstzinnige films, animatiefilms, bioscoopdocumentaires, televisie documentaires, televisie drama of commercials. Dit zijn uiteenlopende producten die vanuit een ander perspectief worden gemaakt. In het ene geval worden werkzaamheden in opdracht verricht. In het andere geval is meer sprake van het zelf ontwikkelen van een project waar vervolgens financiers bij worden gezocht. Wat al deze partijen bindt is dat zij onderdeel uitmaken van diverse samenhangende schakels die nodig zijn voor het voortbrengen van een film. Zij delen grotendeels dezelfde infrastructuur en maken gebruik van dezelfde voorzieningen. Deze binding maakt het mogelijk te spreken van een sector. Onderscheidende kenmerken De sector heeft een aantal kenmerken waarmee hij zich onderscheidt van andere sectoren. Enkele opvallende kenmerken zijn de wijze van organisatie, de vermenging van artistieke en commerciële belangen en (met name bij speelfilms) de grote commerciële risico's door onzekerheid over de opbrengsten. In veel andere sectoren worden activiteiten georganiseerd binnen hetzelfde bedrijf. Hierdoor is het mogelijk efficiënt te werken en continuïteit te bieden. De film- en televisiesector wijkt hiervan af, met name in de productiefase. In plaats van door bedrijven worden activiteiten voornamelijk door netwerken van samenwerkende zelfstandigen verricht. Producten en diensten worden geleverd door individuen en kleine bedrijven die in een netwerkvorm actief zijn. Vaste dienstverban- 19

den komen weinig voor. Per project worden de benodigde mensen ingehuurd. Door deze voortdurend wisselende samenwerkingsrelaties is de sector dynamisch en flexibel. In dit opzicht wijkt de filmsector af van een andere culturele sector als de podiumkunsten. Onderdelen hiervan als de dans-, muziek- en theatersector werken veel meer vanuit vaste gezelschappen. De wijze van organisatie heeft echter ook een keerzijde. De flexibele structuur van samenwerking heeft als nadeel dat de werkzame personen in de sector minder continuïteit en zekerheid hebben. Zij lopen meer risico dan in een situatie waarin zij in vaste dienst zijn. Ook voor kleine bedrijven geldt dat zij kwetsbaar zijn. Door de beperkte omvang van de activiteiten zijn de risico's minder goed te spreiden. Het tweede belangrijke kenmerk van de sector is dat niet alleen economische overwegingen een rol spelen. Ook artistieke en culturele aspecten zijn zeer belangrijk. Bij velen is de behoefte om mooie dingen te maken de belangrijkste motivatie, ongeacht of dit wel of geen geld opbrengt. "Je mag je hobby uitoefenen en je krijgt ook nog geld voor, wat wil je nog meer. Hierdoor kunnen niet rendabele activiteiten bestaan en beslissingen worden genomen die vanuit louter economisch perspectief onlogisch zijn. Een derde kenmerk van de sector is het unieke karakter van het eindproduct. Iedere film is anders waardoor de waardering van gebruikers ook iedere keer anders is. Deze onzekerheid maakt de opbrengsten onvoorspelbaar. Vooral voor speelfilms geldt dat deze onzekerheid over de opbrengsten, gecombineerd met de hoge productiekosten de ontwikkeling riskant maakt. Om de risico s bij het ontwikkelen van films te spreiden is een zekere schaalgrootte nodig. Op deze manier kunnen succesvolle en minder succesvolle producten elkaar compenseren. Een partij die veel risico loopt, de producent, is echter klein van omvang. De meeste producenten behoren tot het midden- en kleinbedrijf en hebben minder dan tien werknemers in dienst. Risicospreiding over verschillende producten is dan ook in beperkte mate aan de orde. Een andere partij binnen de filmsector die risico loopt, de distributeur, kenmerkt zich wel door een redelijke schaalgrootte. 1.3 De spelers in de sector Betrokkenen Bij de totstandkoming van projecten in de film- en televisiesector zijn doorgaans vele partijen betrokken. Welke partijen dit zijn is sterk afhankelijk van het genre. Bioscoopproducties volgen een ander traject dan TV producties of commercials. Toch is er een rode draad te herkennen. Iedere productie doorloopt een reeks van ontwikkelingsfasen van het scenario tot en met de vertoning. In de onderstaande figuur zijn deze fasen voor speelfilms weergegeven en zijn de betrokken partijen benoemd. Op basis van de fasering in deze figuur worden de spelers in de sector besproken. Figuur 1.1 20

In totaal zijn zes fasen onderscheiden. De constante factor in de meeste fasen is de producent. Deze is met name van de ontwikkeling tot en met de postproductie, maar ook bij de distributie nauw betrokken. Ook distributeurs en omroepen spelen in diverse fasen van de ontwikkeling een rol. Zoals aangegeven hebben de genoemde fasen betrekking op bioscoopfilms en -documentaires. Voor televisieproducties wordt een ander traject doorlopen. Hier neemt de omroep een centrale rol in als opdrachtgever, financier, distributeur en vertoner. Bij dit traject zijn beduidend minder partijen betrokken en de fasen veel meer versmolten. Voor commercials geldt een duidelijk ander ontwikkelingstraject. Reclameminuten worden aan adverteerders verkocht door verkoopmaatschappijen van de zenders. Adverteerders worden bijgestaan door reclamebureaus en mediabureaus. Deze nemen verschillende onderdelen van het traject voor hun rekening. De reclamebureaus dragen zorg voor productie van de commercial, terwijl mediabureaus bepalen in welke reclameblokken van welke programma's de commercials het beste zijn uit te zenden. Vervolgens wordt de meest geschikte reclametijd ingekocht. Scenarioschrijvers Het ontwikkelen van een scenario is de startfase van een project. Zonder scenario is er geen verhaal. Een scenario vormt de basis van een speelfilm of een televisieserie en bepaalt de kracht van het verhaal dat de productie wil overbrengen. Bij het schrijven vindt vaak samenwerking plaats met een producent, regisseur of omroep. Het initiatief voor het schrijven van een scenario kan liggen bij de schrijver zelf, maar ook bij één van de andere genoemde partijen. Scenarioschrijven is een ontwikkelingsproces. Na een proces met diverse rondes van schrijven, feedback en aanpassing is het uiteindelijke scenario gereed. Dit hoeft vervolgens niet te leiden tot verdere ontwikkeling en productie. Bij bioscoopproducties moet de producent financiering kunnen vinden bij fondsen, omroepen en andere mogelijke financiers. Bij TV producties dient de betrokken omroep uiteindelijk voldoende interesse en middelen te hebben voor verdere ontwikkeling. Gefinancierde scenario s doorlopen vervolgens de verschillende productiefasen. De inkomsten voor de scenarioschrijver bestaan vooral uit een honorarium als vergoeding voor het schrijven van het scenario. Bij bioscoopproducties is dit doorgaans een vaste ontwikkelingsbijdrage van het Filmfonds. Bij TV producties is dit het honorarium dat omroepen betalen voor scenario-opdrachten. Met de publieke omroep zijn door het Netwerk Scenarioschrijvers afspraken gemaakt over de hoogte van het honorarium. Naast het honorarium kan de scenarioschrijver inkomsten krijgen uit een vergoeding voor het recht op eerste verfilming en auteursrechtelijke vergoedingen voor exploitatie van het scenario. Deze vergoedingen kunnen worden afgekocht en zijn dan in het honorarium inbegrepen. Het schrijven van een scenario is steeds meer een apart vak geworden dat door professionals wordt beoefend. Op basis van het lidmaatschap van de vereniging Netwerk Scenarioschrijvers is te schatten dat in totaal in Nederland 350 professionele scenarioschrijvers actief zijn. Zij zijn niet alleen voor film en televisie actief. Met name het toneel is een belangrijke sector. Regisseurs De regisseur vervult een centrale rol bij het realiseren van het uiteindelijke product. Centraal staat het omzetten van het scenario in een audiovisueel product. Activiteiten van regisseurs zijn het ontwikkelen van ideeën voor films, het leiden van de opnamen, de montage en de mixage. Naast 21