ALGEMEEN REGLEMENT OP GAS- INSTALLATIES

Vergelijkbare documenten
OPLEIDING MODULE BUTAAN / PROPAAN PROFESSIONELE GASINSTALLATEUR BIJSCHOLING 2011 NBN D de UITGAVE (2010) VOORNAAMSTE WIJZIGINGEN

DOSSIER NR 1 BINNENLEIDINGEN VOOR AARDGAS. conform de norm NBN D (2004) GASAANSLUITING VAN TOESTELLEN

catalogus

Algemene Regels voor GasInstallaties op aardgas. Uitgegeven door Vinçotte

Ontwerp- en installatiegids van de PLT kit TracPipe

KNOEIWERK. FOTO 2 Aansluitkanaal - twee stukken flexibele metalen buis met verschillende doormeter aan elkaar vastgezet.

Algemene Regels voor GasInstallaties op LPG. Uitgegeven door Vinçotte

GAS. Installaties die niet aan de voorschriften voldoen, moeten afgekoppeld worden.

POLITIEVERORDENING. Deel 1: Toepassingsgebied. 1.1 Algemeen

De installatie moet worden uitgevoerd door een installateur en voldoen aan Richtlijn NBN D51.006/A

Gemeenschappelijke schoorstenen in bestaande appartementsgebouwen

Installatievoorschriften. Bel-Ro-combi CLV systeem

SYLLABUS AARDGASINSTALLATIES

PLT-buissysteem : Roestvast stalen plooibare gegolfde buizen voor gas. Montage/Installatie handleiding voor België.

KVBG aanbeveling in verband met de collectoraansluiting voor verbrandingsgassen van meerdere op aardgas gestookte warmtegeneratoren

Je drinkwateraftakking: welke werken doe je vooraf?

PLT-buissysteem : Roestvast stalen plooibare gegolfde buizen voor gas. Montage/Installatie handleiding voor België.

Flexibele buizen voor gas Gepatenteerd uniek systeem

Je drinkwateraftakking: welke werken doe je vooraf?

GEHABILITEERD AARDGASINSTALLATEUR

Eisen aan uw meterruimte en invoervoorzieningen Informatie voor aanvragers van een Lianderaansluiting

Flexibels : C.V. & sanitair

Info avond schouwspel

Deel 1: Toepassingsgebied en begrippen

17 augustus Geachte,

BESCHERMING VAN STALEN BUIZEN VOOR DISTRIBUTIENETTEN VAN AARDGAS DOOR UITWENDIGE BEKLEDING IN DRIE LAGEN OP BASIS VAN POLYETHYLEEN

CONCEPT WATERWERKBLAD. AANLEG VAN LEIDINGWATERINSTALLATIES Leidingen in gebouwen

Wetgeving in stooklokalen

Montage handleiding BM kunststof PP rookgasafvoerleidingen

PLT - flexibele oplossingen voor aardgasinstallaties

Handleiding voor. Belgische versie 2

.be. PLT-buissysteem : Roestvast stalen plooibare gegolfde buizen voor gas. Montage/Installatie handleiding voor België

GASTEC QA Keuringseis 172

KVBG/ /2002

24 & 30 november Koninklijk besluit van 12 juli 2012 Wat verandert er? Bijlage 7 Gemeenschappelijke bepalingen

Flexibele buizen voor gas Gepatenteerd uniek systeem

Bijlage G (normatief) Muur- en dakdoorvoer van de eindstukken voor gasverbruikstoestellen type C

Gebruiksaanwijzing. Gasbranders Gasbrander zonder vlambeveiliging Gasbranders met vlambeveiliging.

TECHNISCH BUREAU VERBRUGGHEN VADEMECUM ELEKTRICITEIT RUIMTEN VAN ELEKTRISCHE INSTALLATIES Artikel A.R.E.I

PRAKTISCHE FICHE / DE VOORBEREIDING Beschikbaar op

Productgroep A3-Cuphin

DOSSIER NR 3. INSTALLATIES MET GESLOTEN AARDGASTOESTELLEN conform de normen NBN D (2004) en NBN B (2006)

Handleiding voor. 1 Openen van het bestand Drukverliezen Voorbeeld van dimensioneren Belgische versie 1. Pag 1

GASTEC QA Keuringseis 191 Maximum debiet beveiligingskleppen

Bouwplannen in een residentiële verkaveling?

GASINSTALLATIES EN GASVERBRANDINGSTOESTELLEN (procescertificaat)

WATERWERKBLAD. AANLEG VAN LEIDINGWATERINSTALLATIES Leidingen in gebouwen

Zenturo en Zenturo Super installeren als gevulde wand

laatste wijziging: Rims melding RIMS Zie 4.5 Datum laatste uitgave 29 oktober 13

Installatie glasvezelverbinding bijkomende informatie voor plaatsing wachtbuis en microducts.

BM Kunststof Systemen voor afvoer van rookgassen en toevoer van verbrandingslucht

inhoudsopgave Starre leidingen bovengronds

Datasheet 1/2002 Optigas -gasappendages

ORYX Collar WR PRODUCTBESCHRIJVING

OPLEVERINGSATTEST VAN EEN VERWARMINGSSYSTEEM VAN TYPE 2

BESTEKOMSCHRIJVINGEN. 8.1 Sanitair Verwarming 104

Brandveilig afdichten van doorvoeringen in brandwerende wanden

KVBG KVBG aanbeveling in verband met de ventilatievoorzieningen voor type A stralingverwarmingstoestellen

Pascal van den Heuvel. wetgevend kader voor brandbare afdichtingen bijlage 7 type-oplossingen

BIJLAGE 7: GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

5.3 Open vloergootsystemen Vergokan. 5 Vloergootsystemen Vergokan Type vloergootsysteem Afmetingen en karakteristieken van de vloergoten

Bonfix messing en messing vernikkelde knelfittingen. Technische documentatie

Cascade-opstelling Nefit EcomLine HR pakket L2A. Lijnopstelling

Je aftakking op het drinkwaternet

INDEX (v olgorder presentatie v olgens structuur van de norm - v erschillen tov 2 de uitgave in groene kleur) - v erv anging na max.

WATERWERKBLAD. AANLEG VAN LEIDINGWATERINSTALLATIES Leidingen in gebouwen

Ontwerp- en installatiegids van de PLT kit TracPipe

ORYX Collar FX 330 Versie 1.1, (Dutch) ORYX, passie voor passieve brandbescherming

OPLEVERINGSATTEST VAN EEN VERWARMINGSSYSTEEM VAN TYPE 1

POLITIEVERORDENING. Addendum Veiligheidsmaatregelen bij het gebruik van occasionele installaties voorzien van een fotovoltaïsche zonne-energiesysteem

Aansluiting van eengezinswoningen TGC-RES-SDU-2014/02 (NL)

NKI leverancier van BonFix

Het nieuwe beugelen!

Veiligheid van Rookgasafvoer Systemen begint bij?

PE-Fittingen met losse steunbus

HOOFDSTUK II DE BINNENLEIDING VOOR LAGE DRUK

Ontwerp- en installatiegids van de PLT kit TracPipe

Sinds 1982 ervaring in roestvast stalen reparatieklemmen

Volledig RVS flexibele slangen

Split & DuoSplit Toebehoren

Bijlage G (informatief)

Brabant Drenthe Flevoland Friesland Groningen Limburg Overijssel

Rogafa. Het nieuwe beugelen! Rogafa. Nieuw advies Wat is de beste manier om een rookgasafvoersysteem

Betrouwbare brandvertragende doorvoeroplossingen

INSTALLATIE-INSTRUCTIE HOLETHERM DUBBELWANDIGE ROESTVAST-STALEN ZELFBOUW SCHOORSTENEN

7.B.1 Vergokan stijgkabelladders met functiebehoud volgend art 104 van het AREI.

STUDIEGEBIED Koeling en warmte

De muurdoorgang en multiplexplaat bij nieuwbouw

MESSING PERSFITTINGEN

Modulaire Polycarbonaat Schouwput. Inspectie-, verdeelschouwput voor: telecommunicatie, teledistributie en andere ondergrondse infrastructuren

HANDLEIDING. Sesame. Thermoplastic Tank Technologies

.news. driemaandelijks december 2014

PLT - flexibele oplossingen voor aardgasinstallaties

RICHTLIJNEN STAD ANTWERPEN

Ontwerp- en installatiegids van de PLT kit TracPipe

VOORBEREIDENDE INFORMATIE

12 mei Geachte,

HET NIEUWE BEUGELEN CHECKLIST. Burgerhout PARTNER INNOVATIVE

Water, graag! Hoe bereidt u de wateraftakking voor wanneer u (ver)bouwt?

STUDIEGEBIED Koeling en warmte

Transcriptie:

ALGEMEEN REGLEMENT OP GAS- INSTALLATIES Uitgevoerd door AIB-Vinçotte Belgium vzw Editie 2016

1. Doel van deze publicatie Deze publicatie heeft tot doel u enige richtlijnen te geven bij het verwezenlijken van een aardgasinstallatie, en dit met als bedoeling om een zo veilig mogelijke installatie naar de meest recente norm te bouwen. Dit document heeft niet tot doel om de evolutie van de normen m.b.t. gasinstallaties weer te geven. Niettegenstaande wij de beste zorg aan dit document besteed hebben en trachten dit up to date te houden, moet het vooraf duidelijk gesteld worden dat deze publicatie op generlei wijze de van toepassing zijnde wetten en normen vervangt. Het is steeds op basis van deze wetten en normen dat een keuring wordt uitgevoerd, wij verbinden ons op generlei wijze aan een positieve keuring. Indien er verder handelsnamen worden gebruikt is dit louter informatief en bedoeld om u op de goede weg te zetten. Meestal gaat het om handelsnamen die in de loop der tijd als een product beschouwd gingen worden (cfr. Bic, cola,...). Wij engageren ons op generlei wijze tot de kwaliteit, noch de conformiteit van eventuele verwijzingen en weet dat er meestal ook andere fabrikanten zijn die gelijkaardige/gelijkwaardige producten aanbieden. Voor sommige types van instellingen, zoals daar zijn: ziekenhuizen, voetbalstadia, rustoorden, logiesverstrekkende bedrijven,, zijn specifieke wetgevingen van toepassing dewelke in dit document onmogelijk allemaal behandeld kunnen worden. In sommige gevallen kan de lokale brandweerdienst, stad, gemeente of zelfs uw gasverdeler bijzondere eisen opleggen. Het is dus raadzaam om u vooraf goed te informeren. We beperken ons dus tot aardgasbinneninstallaties (zie ook punt 2. Toepassingsgebied): het verbruikstoestel; de inrichting en de uitrusting van de opstellingsruimten, meer bepaald wat betreft de weerstand tegen hoge temperatuur van de binnenleiding en de onderdelen; de toevoer van verbrandingslucht; de afvoer van de verbrandingsproducten; de verbinding van het verbruikstoestel met de binnenleiding; de aansluiting van de installatie op de gasmeter; de dichtheidsproef van de installatie; het drukverlies in de leidingen. Specifieke types van toestellen zoals bijvoorbeeld grootkeukens, stralingstoestellen, e.d. worden niet in detail behandeld. Informeer u hieromtrent bij de leverancier, fabrikant, of onze diensten. 3

Inhoudstafel 1. Doel van deze publicatie 3 2 Toepassingsgebied 6 3 Veiligheidsaandachtspunten 7 4. VOORSCHRIFTEN 8 4.1 MATERIALEN 8 4.1.0 Veiligheidsvoorschriften 8 4.1.1 Buizen 9 4.1.2 Verbindingen 13 4.1.3 Stopkraan en sectioneerkraan 20 4.2 Corrosiebescherming 28 4.3 Gevolgde weg en bereikbaarheid van de leidingen 33 4.4 Toevoer en afvoer van verbrandingslucht (ventilatie van de lokalen) waarin open gastoestellen zijn opgesteld. (Toestellen type A en B) 47 4.4.1 Toevoer van verbrandingslucht (luchttoevoer) (zie, voor CV ketels, ook bijkomend punt 5.2.) 47 4.4.2 Afvoer van verbrandingslucht (ventilatie) 48 4.4.3 Voorschriften om wisselwerkingen te vermijden tussen mechanische ventilatievoorzieningen en de opgestelde open verbruikstoestellen 51 4.5 Afvoer van de verbrandingsproducten (toestellen type B) 52 4.5.1 Afvoerkanalen 52 4.5.2 Afvoer van de verbrandingsproducten van toestellen type B door natuurlijke trek 58 4.6 Toevoer en afvoer van verbrandingslucht (ventilatie van de lokalen) en afvoer van de verbrandingsproducten van gesloten toestellen type C 62 4.6.1 Ventilatie van de lokalen 62 4.6.2 Toevoerkanaal, afvoerkanaal, aansluitstukken en eindstuk 62 4.6.3 Minimale afstanden tussen de doorvoer en hindernissen en openingen voor toestellen type C 63 Uitmonding van het eindstuk in hetzelfde gevelvlak als een wandopening 67 Uitmonding van het eindstuk in een gevel nabij een hoek 68 4.6.4 Toevoer van verbrandingslucht en afvoer van verbrandingsproducten van individueel systeem- toestellen type C 1, C 3,C 5, C 8 en C 9 69 4.6.5 Toevoer van verbrandingslucht en afvoer van verbrandingsproducten van Gemeenschappelijk systeem toestellen type C 4 69 4.7 Gebruiksvoorwaarden van de toestellen 70 4.7.1 Algemeen 70 4.7.2 Toestel type A 70 4.7.3 Toestel type B 71 4.7.4 Toestel type C 71 4.8 Toestellen 72 4.8.1 Toegelaten types van verbruikstoestellen (mits respecteren van voorwaarden opgenomen in dit document). 72 4.8.2 Identificatie van de toestellen 77 4.9 Beproeving, nazicht, bepalen max. drukverlies, uitbreiding en identificatie van de leiding 78 4

5. Bijkomende voorwaarden voor centrale verwarmings-ketels, al dan niet met productie van sanitair warm water en met een vermogen < 70 kw en 110 5.1 Opstellingsruimten voor CV ketels 110 5.1.1 Algemene eisen 110 5.1.2 Bescherming tegen vorst 110 5.1.3 Afmetingen van de opstellingsruimte 110 5.2 Ventilatie van opstellingsruimten voor CV ketels 111 5.2.1 Algemene eisen 111 5.2.2 Natuurlijke ventilatie van de opstellingsruimte 111 5.2.3 Mechanische ventilatie van de opstellingsruimte 114 5.3. Afvoer van de verbrandingsproducten 115 5.3.1 Algemene eisen 115 5.3.2 Materiaaleisen voor aansluitkanalen en afvoerkanalen 117 5.3.3 Bijzondere bepalingen voor aansluitkanalen 120 5.4. Berekening van de verdunningsfactor voor de uitmonding van de afvoerkanalen voor toestellen type B en C 121 5

2 Toepassingsgebied De volledige aardgasbinneninstallatie, d.w.z. na de teller tot en met de verbruikstoestellen. Binneninstallaties of nieuwe gedeelten waarvan de hoogst toelaatbare bedrijfsdruk 100 mbar bedraagt en waarvan:» de nominale diameter van de leidingen kleiner is dan of gelijk aan DN 50 en» de leidingen ingegraven zijn en niet ingegraven In dit ARGI beperken we ons tot een totaal opgesteld vermogen kleiner dan 70 kw. Indien uw installatie dat u voor ogen hebt, niet beantwoordt aan voorgaand punt: informeer u vooraleer de werkzaamheden aan te vatten. U riskeert dat de installatie afgekeurd zal worden. Het afregelen van de verbrandingsparameters behoort niet tot het toepassingsgebied van dit document. Tijdens of na de indienststelling van centrale stooktoestellen 1, dient er een keuring:» vóór ingebruikname plaats te vinden,» periodieke controles en» verwarmingsaudits. Hiervoor kan u beroep doen op onze diensten. 1 Centraal stooktoestel : een stooktoestel met een centrale stookketel, en, optioneel, een aparte brander, waarbij de gegenereerde warmte via een geleid en gekanaliseerd transportsysteem gedistribueerd wordt naar meerdere, afzonderlijke ruimten en, optioneel, naar een voorziening voor de productie van warm verbruikswater. 6

3 Veiligheidsaandachtspunten Geen open vuur maken, noch roken of vonken veroorzaken, bij loskoppelen van een leiding. Indien u een ondichtheid vaststelt bij een dichtheidscontrole, de stopkraan van de gasteller sluiten. Spoor geen lekken op met een open vlam Breng leidingen NOOIT onder druk met zuurstof RISICO S» Aardgas 1. Ontploffing : mengsel gas lucht tussen de 4,5% en 13,5% (4,5% is LEL). 2. Brand : mengsel gas lucht > 13,5% 3. Vergiftiging : verbrandingsgassen bevatten o.a. CO dat reukloos maar zeer giftig is. 4. Verstikking : bij ontsnapping van gas- en verbrandingsproducten, ontstaat zuurstofgebrek in een gesloten ruimte. 5. Aardgas is lichter dan lucht. Het zal dus stijgen naar plaatsen gelegen boven de ruimte waar een lek is.» Koolmonoxide intoxicatie (CO) : CO (koolmonoxide) is een gevaarlijk, want kleurloos en geurloos gas dat zich zeer snel verspreidt in lokalen. Er wordt koolmonoxide geproduceerd als een toestel een brandstof verbrandt zoals petroleum, olie, natuurlijk gas, propaan, hout of kerosine. Toestellen die slecht worden gebruikt of slecht worden onderhouden, kunnen een gevaarlijke hoeveelheid CO afgeven en een intoxicatie veroorzaken. Koolmonoxide bindt zich aan de hemoglobine van rode bloedcellen, waardoor het transport van zuurstof naar de cellen van het lichaam wordt verstoord. Koolmonoxide, een kleur- en geurloos gas, veroorzaakt:» ofwel een plotse, acute intoxicatie met hoofdpijn, duizeligheid, misselijkheid en bewustzijnsverlies ;» ofwel een chronische intoxicatie met hoofdpijn, misselijkheid en vermoeidheid. Welke zijn de mogelijke oorzaken?» Een vuil of slecht afgeregeld toestel. Koolmonoxide komt vrij bij onvolledige verbranding van koolstoffen (stookolie, gas, mazout, petroleum, benzine, steenkool, hout, enz ). Ongevallen zijn te wijten aan een slechte afstelling of een slecht onderhoud van de verwarmingsketel, het warmwatertoestel of boiler, de hulpverwarming, de schoorsteen of de steenkoolkachel.» Slechte verluchting. Het overdreven dichtstoppen van kieren en gaten en isoleren verhinderen de evacuatie van het koolmonoxide dat dan in de woning blijft hangen.» Verouderde toestellen.» Verkeerd gebruik van de apparaten (hulpverwarmingstoestellen die continu worden gebruikt) of gebruik van toestellen die niet bestemd zijn voor gebruik in lokalen (stroomgenerator).» Intoxicatie bij een brand.» Uitlaatgassen van een auto. Welke behandeling? Essentieel bij de CO-intoxicatie zijn goede reflexen :» Het slachtoffer evacueren en zichzelf niet in gevaar brengen ;» Het toestel dat de vermoedelijke oorzaak van de CO-productie is, afzetten ;» De vensters openen en de ruimte verluchten ;» De plaats snel verlaten en de hulpdiensten verwittigen : brandweer of MUG ;» De lokalen niet opnieuw betreden zonder de installaties te hebben laten nazien door gekwalificeerd personeel. 7

4. VOORSCHRIFTEN 4.1 MATERIALEN 4.1.0 Veiligheidsvoorschriften Weerstand tegen hoge temperaturen, mechanische en chemische weerstand Het geheel van de elementen van de binnenleiding (de leidingen, de hulpstukken en de verbindingen, de stopkraan inbegrepen) moet: een mechanische en chemische weerstand hebben die voldoende is en aangepast om te weerstaan aan de inwerkingen waaraan zij, bij normaal gebruik, kunnen worden blootgesteld. en binnen in een gebouw bestand zijn tegen hoge temperatuur (type RHT); Voor componenten die niet in RHT-uitvoering beschikbaar zijn, kan één van volgende oplossingen toegepast worden: de component wordt geplaatst in een kast met een maximum volume van 0,2 m³ (60 x 60 x 60 cm); de wanden hebben een brandweerstand EI 30. de component wordt geplaatst in een gecompartimenteerde ruimte met verhoogde brandveiligheid:» wanden met brandweerstand EI 120.» deuren met brandweerstand EI 60. NOOT: ruimten die aan deze eis voldoen zijn onder meer:» een stookplaats (volgens de norm NBN B 61-001)» een drukreduceerlokaal Het component wordt beschermd door een thermische beveiligingsklep of RHT kraan met smeltveiligheidshandgreep en die stroomopwaarts vlakbij de niet-rht-component geplaatst is. de component wordt buiten het gebouw geplaatst. de component wordt stroomafwaarts van de stopkraan geplaatst vóór het toestel. Bepaalde materialen hebben twee nominale drukken (PN): één nominale druk zonder dat voldaan is aan de RHT-eis één nominale druk waarbij wel voldaan is aan de RHT-eis Bv. een persfitting uit koper heeft een markering PN5 / GT1. PN5 is de nominale druk zonder dat voldaan is aan de RHT-eis. GT1 staat voor Gas Temperatur de Duitse benaming voor RHT. GT1 betekent dat de nominale druk waarbij wel voldaan is aan de RHT-eis 1 bar is. Bij gebruik van materialen binnen een gebouw, waar de RHT-eis van kracht is, wordt rekening gehouden met de nominale druk waarbij aan de RHT-eis voldaan is. In voorgaand vb is dat 1 bar. 8

4.1.1 Buizen» Staal De koolstofstalen buizen (blauwe buis, zwarte buis) moeten overeenstemmen met de normen NBN EN 10255, NBN EN 10208-1, NBN EN ISO 3183 of NBN EN 10216-1. Verzinkte stalen buizen (ook wel gegalvaniseerde stalen buizen genoemd) beantwoorden aan bovenstaande normen en zijn vanuit de fabriek thermisch verzinkt in overeenstemming met NBN EN 10240. De roestvast stalen buizen zijn conform NBN EN 10217-7, NBN EN 10312 of NBN EN 10216-5. Hulpstukken voor buizen in roestvast staal (inclusief flenzen en kranen) moeten conform zijn met de normen vermeld in tabel 4a. 9

De minimum wanddikte van de roestvast stalen buizen, in functie van de buitendiameter die moet gebruikt worden en afhankelijk van het type van verbinding, is weergegeven in tabellen 4b tot en met 4d. Het gebruik van buizen met een andere buitendiameter dan deze vermeld in deze tabellen is verboden.» Koper De koperen buizen voldoen aan de norm NBN EN 1057. Zij hebben een kwaliteit R 220 voor een uitgegloeide buis, R 250 voor een halfharde buis en R 290 voor een harde buis. Vanuit de fabriek geïsoleerde koperen buizen met een massieve kunststof bedekking beantwoorden aan de norm NBN EN 13349. Voor koper is de diameter bij conventie de reële buitendiameter van de buis. De buizen worden gemarkeerd. VOORBEELD Cu EN 1057 R 220 12 x 1,0 De minimum wanddikte van de koperen buizen, in functie van de buitendiameter die moet gebruikt worden en afhankelijk van het type van verbinding, is weergegeven in tabel 3. Het gebruik van buizen met een andere buitendiameter dan deze vermeld in tabel 3 is verboden. Opmerking : Verwijding d.m.v. doorn is niet toegestaan Plooien met een plooitang is toegestaan. Na de stopkraan van het toestel: maakt deel uit van de keuring van het toestel. 10

» PE-buizen PE-buizen zijn conform NBN EN 1555-2. Tabel 5 Diameters, minimum wanddiktes en SDR-waarden 2 van de PE-buizen volgens NBN EN 1555-2» PLT-buissysteem Het PLT-buissysteem moet voldoen aan de norm NBN EN 15266. PLT-buissysteem: roestvast stalen plooibare gegolfde buizen, gemakkelijk een beperkt aantal malen met de hand plooibaar, die tijdens de productie door de fabrikant met een buitenlaag zijn bekleed (= PLT-buizen) en altijd samen moeten toegepast worden met de fittingen, de collector, de klem voor equipotentiaalverbinding, de autovulkaniserende wikkelband of thermokrimpkous enz,.. gespecificeerd door de fabrikant (= systeem). Buizen en fittingen van verschillende fabrikanten zijn onderling niet omwisselbaar en mogen in geen geval samen verbonden worden. NOOT: PLT = pliable tubing 2 De SDR-waarde van een PE-buis is de verhouding tussen de buitendiameter en de wanddikte. SDR = standard dimension ratio 11

» Metalen slangen De metalen slangen zijn in roestvast staal. Metalen slangen met aansluiting DN 15 zijn in overeenstemming met NBN EN 14800. In afwachting van de publicatie van de norm betreffende metalen slangen waarvan de aansluiting DN 20 DN DN 50 kan de KVBG-specificatie 91/01 - "Metalen RHT-slangen voor brandbare gassen" gebruikt worden om de kwaliteit van de metalen slangen te bepalen. Een metalen slang mag slechts uitzonderlijk in een binnenleiding worden geplaatst en dan op voorwaarde dat gelijktijdig aan de volgende voorwaarden is voldaan: het gebruik van een starre leiding blijkt moeilijk; koppelingen zijn conform met mechanische verbindingen : schroefdraad, knelfitting of persfitting; het geheel van de slang en de koppelingen is niet ingewerkt in een muur of ondervloer; de metalen slang mag niet door een muur/wand of vloer gaan; de metalen slang is zo geplaatst dat ze geen beschadigingen, rekking of torsie ondergaat; de buigstraal van de metalen slang is niet kleiner dan voorgeschreven door de fabrikant; het in serie plaatsen van slangen is verboden; metalen slang R HT AGB/BGV, maximum lengte 2 meter.» Geveldoorvoerstuk Vanuit de fabriek gemonteerde en geïsoleerde buis eventueel voorzien van een afsluitkraan en/of een overgangsfitting metaal naar PE, bestemd om ondergronds in de buitenmuur te worden ingewerkt tussen de ondergrondse gasleiding buiten het gebouw en de gasleiding binnen het gebouw. 12

4.1.2 Verbindingen ALGEMEEN dichtheid d.m.v. metaal op metaal, tenzij bestand tegen 650 C (NBN EN 1775) plaatsing zonder blijvende spanningen een minimum aan verbindingen plaatsen, gebruik van de handelslengtes van de buizen fittings (voldoende sterk) : koper, messing, smeedbaar gietijzer met versterkte rand (volgens NBN EN 10242) stalen fittingen hebben geen versterkte rand en zijn conform NBN EN 10241. dichtingsmateriaal voor de koppelingen met schroefdraad: Voor leidingen in koper» hygroscopische vezels (hennep is verboden!!!)» anaëroob afdichtingsmiddel : NBN EN 751-1 (bv. loctite)» niet-uithardend afdichtingsmiddel : NBN EN 751-2 eventueel in combinatie met acryl vezels (bv. kolmat)» niet gesinterde PTFE banden van de klasse GRp : NBN EN 751-3 (bv. teflon, minimum 0,1 mm dikte) schroefdraad : VERBODEN hardsolduur met smeltpunt 450 C (stroomopwaarts van het toestel). De soldeerder is best gevormd en heeft best praktijkervaring verkregen in de verschillende technieken toegepast bij het verbinden van buisleidingen 1). verwijding d.m.v. doorn is niet toegestaan flenzen : indien binnenshuis geplaatst, pakking bestand tegen 650 C raccord union : metaal op metaal (d.w.z. conische sluiting, eventueel O-ring in gleuf is toegelaten) Enkel drieledige schroefkoppelingen in koper of koperlegering (messing, brons) mogen toegepast worden op koperen buizen. knelfitting :» maximum diameter DN 28» geheel uit koper of koperlegering» niet gespleten knelring» 2 aanslagkragen voor de knelring» buis ondersteunen over een lengte 0,7 x de buitendiameter voor kwaliteit van de buis R 220 (uitgegloeid) moet een steunbus gebruikt worden Bicone voor gasinstallatie Bicone voor waterinstallatie 1) De bijlagen B1 en B3 van de NBN EN 1775 kunnen gebruikt worden voor het bepalen van de kwaliteiten van de soldeerder die de hardsoldeerverbindingen moeten uitvoeren op lage druk installaties. 13

» persfitting : maximum diameter DN54 de dichtheid van de verbinding wordt bekomen door de samengevoegde werking van het persen, metaal op metaal, van de fitting op de buitenwand van de koperen buis en het samendrukken van de O-ring die zich in de gleuf van de persfitting bevindt. moet op de buitenwand voorzien zijn van onuitwisbaar, voldoende leesbaar en controleerbaar na montage van de volgende markering :» de naam van de fabrikant en/of het gedeponeerd merk;» de nominale druk in bar voorafgegaan door de aanduiding PN van minimaal 0,2 bar;» de buitendiameter, in mm, van de koperen buis waarvoor de verbinding geschikt is;» de letters GT om aan te duiden dat zij van het type R HT zijn;» de verdeelstreep / gevolgd door de druk (in bar) gebruikt tijdens de R HT-proef;» bestemd voor gas, op de twee uiteinden voorzien van een gele rechthoek. mag geen abnormale pletting van de koperen buis veroorzaken moet voldoende mechanische weerstand hebben tegen buiging, wringing, rekking en trillingen de nominale diameter van de toebehoren moet identiek zijn met de leidingen het persen zelf moet:» de gecontroleerde blijvende vervorming van de elementen verzekeren bij het persen;» conform zijn aan de voorschriften van de fabrikant van de persfitting. het verbinden van stalen buis met koperen buis met persfitting is verboden. 14

Voor leidingen in staal lassen (autogeen of vlamboog) :» verzinkte stalen buizen (gegalvaniseerde leidingen) mogen niet gelast worden» enkel onderling lasbare materialen gebruiken» aangepast toevoegmateriaal gebruiken» stuiklassen» de lasser moet voldoende kennis hebben betreffende het materiaal en de lastechnieken.» de lasser is best gevormd en heeft praktijkervaring verkregen in de verschillende technieken toegepast bij het verbinden van buisleidingen 1). schroefdraadverbinding buitenschroefdraad conisch, binnenschroefdraad cilindrisch flenzen : indien binnenshuis geplaatst, pakking bestand tegen 650 C : vraag een attest aan de leverancier raccord union : metaal op metaal (d.w.z. conische sluiting, eventueel O-ring in gleuf is toegelaten), smeedbaar gietijzer volgens NBN EN 10242. hardsolderen is verboden 1) De bijlagen B1 en B2 van de NBN EN 1775 kunnen gebruikt worden voor het bepalen van de kwaliteiten van de lassers die lasverbindingen moeten uitvoeren op lage druk installaties. 15

Voor leidingen in roestvast staal lassen:» enkel onderling lasbare materialen gebruiken» aangepast toevoegmateriaal gebruiken» stuiklassen» de lasser moet voldoende kennis hebben betreffende het materiaal en de lastechnieken.» de lasser moet gevormd zijn en praktijkervaring verkregen hebben in de verschillende technieken toegepast bij het verbinden van buisleidingen 1). schroefdraadverbinding buitenschroefdraad conisch, binnenschroefdraad cilindrisch flenzen : indien binnenshuis geplaatst, pakking bestand tegen 650 C raccord union : metaal op metaal (d.w.z. conische sluiting, eventueel O-ring in gleuf is toegelaten). Enkel drieledige schroefkoppelingen in roestvast staal worden toegepast op roestvast stalen buizen. o Knelfitting De knelfittings voor roestvast stalen buizen zijn volledig uit roestvast staal. 2 aanslagkragen voor de knelring en maximum diameter DN 28 Persfitting De persfittings uit roestvast staal voldoen aan DVGW G5614 of een gelijkwaardige specificatie en worden uitsluitend geperst op roestvast stalen buizen volgens de norm NBN EN 10312. De andere voorschriften zijn dezelfde als deze voor de perskoppelingen voor koper. Maximum diameter DN 54 1) De bijlagen B1 en B2 van de NBN EN 1775 kunnen gebruikt worden voor het bepalen van de kwaliteiten van de lassers die lasverbindingen moeten uitvoeren op lage druk installaties. 16

Voor leidingen in PE lasverbindingen van buizen en onderdelen uit polyethyleen (PE)» Lastoestellen Lastoestellen conform ISO 12176-2 (voor elektrolas) worden voor het lassen gebruikt. Bijkomend dienen de lasparameters, gespecificeerd in NBN T 42-010, geprogrammeerd te zijn in de PElastoestellen.» Lastechnieken Enkel elektrolassen wordt toegelaten als lastechniek voor het lassen van PE-buizen en onderdelen. NOOT: Spiegellassen en polyfusielassen worden niet toegelaten.» Kwalificatie van PE-lassers en lasprocedure De lasser moet een opleiding gevolgd hebben in overeenstemming met NBN T 42-011 en over een geldig laspaspoort beschikken. NOOT: Een PE-laspaspoort heeft een beperkte geldigheidsduur en moet periodiek vernieuwd worden.» Kwaliteitscontrole Er moet een visuele controle uitgevoerd worden op iedere verbinding (zie NBN T 42-010). In geval van twijfel of betwisting bij de visuele controle of indien gespecificeerd in de lasprocedure kan overgegaan worden tot destructieve controles. flenzen trekvaste mechanische verbindingen De trekvaste mechanische verbindingen voldoen aan ISO 10838-1, ISO 10838-3 of NBN EN 10284. De montage-instructies van de fabrikant moeten gevolgd worden. Elke trekvaste mechanische verbinding wordt altijd met de gepaste steunbus gebruikt om het langzaam plastisch vervormen van de PE-buis tegen te gaan. Het is verboden: het polyethyleen in contact te brengen met lijmen, vetten of oliën, zelfs niet om de montage te vergemakkelijken. bij het verbinden van PE een open vlam te gebruiken. 17

Voor leidingen met PLT buissysteem Configuratie van een PLT-buissysteem Het is aanbevolen om het PLT-buissysteem te configureren zodat net stroomafwaarts van de gasmeter of in de eerst bereikbare verluchte ruimte in het gebouw een collector wordt geplaatst vanwaar een PLT-buis zonder verbindingen vertrekt tot aan de stopkraan van elk gastoestel. Montage- en installatie-instructies voor een PLT-buissysteem Bij PLT-buissysteem installaties moeten de instructies van het PLT handboek, de instructies van de norm NBN EN 15266 en de specifieke instructies van de fabrikant van het systeem strikt gevolgd worden. Na het uitvoeren van de dichtheidstest moet elke fitting worden geïsoleerd met door de fabrikant aanbevolen autovulkaniserende wikkelband of thermokrimpkous. Dit is nodig om het indringen van vocht tussen de kunststof mantel en de roestvast stalen plooibare gegolfde buis te voorkomen en om het losmaken van de fitting door onbevoegden te vermijden. De fabrikant van het PLT-buissysteem moet de verbindingsprocedure leveren die minstens volgende elementen bevat:» de controle dat de verschillende componenten van het PLT-buissysteem aan elkaar zijn aangepast (buis, gasdichting, hulpstukken, enz.) volgens de aanbevelingen van de fabrikant.» een lijst en beschrijving van het PLT-buissysteem en zijn fittingen waaronder ook de overgangsfittingen naar andere uitrustingen en leidingen.» montage-instructies voor de samenstellende delen van het PLT- buissysteem: o gereedschap o stap voor stap instructies voor het monteren van de fittingen en overgangsfittingen naar andere uitrustingen en leidingen o minimale kromtestraal» de installatievoorschriften o de verschillende ruimtelijke schikkingen o de bevestiging en ondersteuning van horizontale en verticale PLT-buissystemen met beugels of strips op kabelbanen, kabelladders of in installatiekanalen o de equipotentiaalverbinding die steeds op de PLT-fitting moet worden aangebracht» procedure voor het uitvoeren van herstellingen» methode om het drukverlies in het PLT-buissysteem te bepalen. Bij het hardsolderen van een overgangsfitting PLT/koper moet men ervoor zorgen dat de flux voor het hardsolderen niet in contact komt met de PLT-buizen. De flux veroorzaakt immers een versnelde corrosie van het RVS. Indien het opnieuw monteren van een voordien gedemonteerd hulpstuk inhoudt dat één of meer onderdelen van het hulpstuk moeten vervangen worden, dan kan deze bewerking slechts toegelaten worden indien dat voorzien en beschreven is in de installatievoorschriften van de fabrikant. 18

Overgangskoppeling Algemeen De overgangskoppeling tussen buizen en/of hulpstukken, vervaardigd van verschillende materialen, moet:» vervaardigd zijn van een materiaal dat voor de twee te verbinden leidingtypen toegelaten is;» aan weerszijden van het koppelstuk voorzien zijn van een verbindingswijze toegelaten voor de te verbinden leiding. Er moeten voorzorgen genomen worden om het optreden van galvanische koppels bij de verbinding van twee verschillende metalen te voorkomen. Overgangskoppeling van koper naar een ander materiaal De buizen of onderdelen van koper of koperlegering mogen niet gelast worden op een buis of onderdeel van staal. De overgang naar een schroefdraad wordt uitgevoerd via een messing of bronzen knel-, pers- of hardsoldeerfitting. Overgangskoppeling PE/metaal De overgang PE/metaal wordt verwezenlijkt door middel van een trekvaste mechanische fitting, een elektrolasfitting of een vanuit de fabriek gemonteerde overgangsfitting. De trekvaste mechanische overgangsfitting voldoet aan ISO 10838-1, ISO 10838-3 of NBN EN 10284. De elektrolasfitting is conform NBN EN 1555-3. Elke trekvaste mechanische verbinding wordt altijd met de gepaste steunbus gebruikt om het langzaam plastisch vervormen van de PE-buis tegen te gaan. 19

4.1.3 Stopkraan 1) en sectioneerkraan 2) Algemene eisen : De stop- en sectioneerkranen beantwoorden aan volgende voorschriften:» NBN EN 331: kranen uit koperlegering voor koolstofstalen, verzinkte stalen en koperen gasleidingen;» NBN EN 13774: stalen kranen voor ingegraven stalen gasleidingen;» NBN EN 1555-4: PE-kranen voor ingegraven PE-leidingen;» NBN EN 13774 of NBN EN 14141: roestvast stalen kranen voor roestvast stalen leidingen. ¼ toer, open/gesloten stand gemakkelijk te herkennen (hendel loodrecht op de leiding = gesloten, hendel evenwijdig met de leiding = open) afneembare bedieningssleutels zijn verboden vrije (stop)kranen moeten ALTIJD dicht staan en afgestopt zijn koperlegering, gietijzer en staal geschikt voor aardgas en de toegepaste druk binnen in een gebouw geplaatste kranen moeten:» Hetzij bestand zijn tegen 670 C KVBG keurmerk Andere kranen: attest vragen van dichtheidsproef op 650 C.» Hetzij doeltreffend beschermd zijn tegen temperatuursstijging (zie 4.1.0). 1) Stopkraan : kraan van de installatie die onmiddellijk voor een verbruikstoestel is geplaatst. 2) Sectioneerkraan : kraan die toelaat een gedeelte van de binnenleiding af te zonderen. 20

Stopkranen : Elk verbruikstoestel is onmiddellijk voorafgegaan door een gemakkelijk BEREIK- EN BEDIENBARE STOPKRAAN IN HET ZICHT van het toestel op de leiding.» Bij keukenbloks kan men één gemeenschappelijke kraan aanvaarden die in het zicht van deze groep gastoestellen werd geplaatst, ieder toestel in dit keukenblok dient bijkomend voorafgegaan door een individuele stopkraan op de leiding.» Bij een ingebouwd kookfornuis of kookplaat: de stopkraan kan geplaatst zijn in een kast onder of naast het toestel.» Methode om de gastoevoer van een inbouwhaard aan te sluiten Om het toestel in alle veiligheid af te koppelen moet er een driedelig koppelstuk zijn (raccord union) (sommige kranen zijn voorzien van een raccord union). In afwachting van het aansluiten van een toestel, moet elke leiding eindigen op een stopkraan die degelijk wordt afgesloten met een metalen geschroefde stop of dop. 21

Sectioneerkranen : In volgende situaties moet een sectioneerkraan voorzien worden: a) Een sectioneerkraan wordt voorzien bij het uitbreiden van een installatie (zie figuur 3): Indien de uitbreiding plaatsvindt binnen één lokaal en een lengte heeft 3 m; Indien de uitbreiding plaatsvindt naar een ander lokaal. Bij een uitbreiding < 3 m binnen één lokaal is geen bijkomende sectioneerkraan vereist. b) Een sectioneerkraan wordt voorzien net stroomopwaarts van iedere tussengasmeter. 22

c) Een sectioneerkraan wordt voorzien op oordeelkundig gekozen plaatsen van uitgebreide binneninstallaties, dit om de gastoevoer van belangrijke vertakkingen te kunnen onderbreken en op die manier het onderhoud, de interventie en het toezicht op de installatie te vergemakkelijken bv. aan de voet van een stijgkolom en aan de voet van een koker. d) Een sectioneerkraan wordt voorzien in de eerste ruimte waar de gasleiding ondergronds of bovengronds het gebouw binnenkomt (zie figuur 5). OPGELET: een leiding geplaatst in een valse wand of een vals plafond betekent dat men in de ruimte is binnengekomen!! Met andere woorden er dient een bereikbare sectioneerkraan geplaatst te worden in deze ruimte. 23

De stopkraan van het gastoestel doet dienst als sectioneerkraan indien gelijktijdig aan volgende voorwaarden is voldaan: de aardgas binnen installatie is voorzien om slechts één aardgastoestel aan te sluiten. het gastoestel bevindt zich in deze eerst bereikbare ruimte. de zichtbare buislengte tussen de binnenkomende gasleiding en het gastoestel is < 3 m. Er is geen sectioneerkraan vereist in de eerst bereikbare ruimte waar de gasleiding het gebouw binnenkomt indien de gasmeter(s) van de aardgasdistributienetbeheerder (DNB) in deze ruimte van het gebouw is (zijn) geplaatst (zie figuur 6). e) Een sectioneerkraan wordt voorzien in de inkomende leiding van elke verblijfseenheid (bv. appartement) (zie figuur 7). 24

f) Een handmatig bediende sectioneerkraan wordt voorzien in de gastoevoer naar de stookplaats zodat de gastoevoer van buiten de stookplaats op een goed bereikbare plaats, op een afstand van maximum 20 m, zonder hulpmiddelen kan worden bediend in geval van nood. In deze context moet goed bereikbaar verstaan worden als een bereikbare plaats buiten het gebouw of ruimte binnen het gebouw waartoe men toegang heeft zonder sleutel. De kraan voor de gasmeter of tussengasmeter kan de functie van deze sectioneerkraan vervullen indien aan bovenstaande voorwaarden voldaan is. g) Indien één gasmeter, eigendom van de DNB, meerdere gebouwen voedt, moet de gastoevoer van elk gebouw afzonderlijk kunnen worden afgesloten d.m.v. een afsluiter geplaatst buiten het betrokken gebouw. Figuren 8, 9 en 10 illustreren deze situatie waarbij de gasmeter van de DNB zich respectievelijk bevindt in: een standaard buitenkast of gebouwtje (zie figuur 8) een buitenkast of gebouwtje waarin voor elk gebouw een afzonderlijke sectioneerkraan is voorzien (zie figuur 9). één van de gebouwen waarin er een sectioneerkraan is voorzien voor elke vertrekkende gasleiding naar de andere gebouwen (zie figuur 10). 25

Toepassen van een ingegraven buitenafsluiter Indien het risico bestaat dat onbevoegden de buitenafsluiters ongewenst zouden bedienen, wordt een ingegraven afsluiter vooropgesteld. Deze afsluiter wordt op enige afstand van elk gebouw in de ingegraven gasleiding ingevoegd. De bediening gebeurt door middel van een verlengspindel bereikbaar onder een straatpot. Deze straatpot moet altijd bereikbaar zijn voor de hulpdiensten en voor de bewoner(s). Een afneembare bedieningssleutel voor de ingegraven afsluiter moet toegankelijk en altijd ter beschikking zijn. NOOT: Men kan verwachten dat onbevoegden de gastoevoer ongewenst zouden bedienen in onder meer scholen, feestzalen, jeugdlokalen, psychiatrische instellingen en op plaatsen waar het publiek vrije toegang heeft tot de bovengronds geplaatste buitenafsluiter. De figuur geeft de stand van de bedieningskop van een ingegraven PEafsluiter weer tegenover de gevel van het gebouw dat gevoed wordt met de gasleiding. Bij de lange zijde van de bedieningskop haaks op de gevel is de kraan geopend, bij de lange zijde van de bedieningskop parallel met de gevel is de kraan gesloten. De plaats van iedere buitenafsluiter wordt aangegeven d.m.v. een kenplaatje zoals hierna beschreven. Dit kenplaatje wordt op de buitenmuur op circa 2 m hoogte bevestigd (zie figuur 13). 26

h) Een bijkomende sectioneerkraan wordt voorzien indien in een ruimte de gastoestellen en hun stopkranen niet bereikbaar zijn zonder hulpmiddelen zoals bv. ladder, hoogtewerker,. In deze ruimte moet de gastoevoer naar deze gastoestellen d.m.v. de sectioneerkraan kunnen onderbroken worden vanop een gemakkelijk, zonder hulpmiddelen, bereikbare plaats in deze ruimte. Dit kan worden gerealiseerd door één van volgende oplossingen: een bijkomende sectioneerkraan geplaatst op een gemakkelijk, zonder hulpmiddelen, bereikbare plaats in de ruimte. o een sectioneerkraan met een kettingwiel waarvan de ketting te bedienen is vanop een gemakkelijk, zonder hulpmiddelen, bereikbare plaats in de ruimte. een traagsluitende normaal gesloten magneetafsluiter met elektrische bediening van op een gemakkelijk, zonder hulpmiddelen bereikbare plaats in de ruimte. Net stroomopwaarts van de magneetafsluiter wordt een sectioneerkraan geplaatst. De nodige maatregelen worden genomen opdat de opstelling RHT is. Een voorbeeld (zie figuur 11). i) Een sectioneerkraan of buitenafsluiter wordt voorzien aan de ingang van een horizontale leidinggoot. 27

4.2 CORROSIEBESCHERMING Metallisch contact Leidingwerk mag geen metallisch contact maken met ander leidingwerk of kabels ter voorkoming van galvanische corrosie. Uitgezonderd verbindingen bij gastoestellen en de equipotentiaalverbinding van het gebouw in overeenstemming met het AREI. Opgelet voor corrosie bij buisondersteuningen. Equipotentiaalverbinding, isolatiekoppeling en elektrische continuïteit Een leiding boven de grond moet worden verbonden met de equipotentiaalverbinding van het gebouw in overeenstemming met het AREI. Een ondergrondse metalen leiding (koper, koolstofstaal, roestvast staal of PLT) moet galvanisch gescheiden zijn van de bovengrondse metalen leiding of van de leiding binnen het gebouw door isolatiekoppelingen of geïsoleerde isolatieflenzen. Deze scheiding behoort bovengronds te zijn aangebracht op ten hoogste 50 cm boven het maaiveld of bij binnenkomst in een gebouw. De elektrische continuïteit tussen het leidingwerk, het drukregelsysteem, de gasstraat, de gastoestellen en het rookgas aansluit-en afvoerkanaal moet verzekerd zijn. De leidingen mogen nooit dienst doen als aarding voor een elektrisch toestel of installatie. Bescherming van de leidingen In functie van de ruimtelijke schikkingen en de corrosiviteit van het milieu kunnen verschillende types van corrosiebescherming gebruikt worden: Bekleding aangebracht in de fabriek:» Polyethyleen» Gepoedercoat Verfsysteem Wikkelband of thermokrimpbaar materiaal» Butylwikkelband-systeem 28

» Vetwikkelband-systeem» Thermokrimp-systeem Synthetische bekleding, pijpwikkelband en thermokrimpbaar materiaal gebruikt voor het bekleden van bovengronds geplaatste buizen en hulpstukken moeten bestand zijn tegen de UV-straling. In onderstaande tabel bevind zich de corrosiebescherming toe te passen in functie van het materiaal van de leiding en de verschillende ruimtelijke schikkingen. 29

30

Beproeving van de bekleding op ondergronds leidingwerk Nadat buisverbindingen en hulpstukken ter plaatse zijn bekleed en alle zichtbare beschadiging aan de bekleding is gerepareerd, moet de bekleding op fouten worden gecontroleerd met een afvonkapparaat met een spanning van minstens 10.000 VDC (= Volt Direct Current). Bescherming van hulpstukken, kranen en verbindingen Speciale aandacht moet worden besteed aan de bescherming van: onderdelen zoals klepspindels, waar een hechtende isolerende bekleding moet worden toegepast. Over de klepspindel moet een beschermbuis worden geplaatst. hulpstukken (bochten, reducties, T-stukken, holle bodems, ), kranen, apparatuur en verbindingen. Deze moeten bij voorkeur van tevoren door de fabrikant worden bekleed met epoxy, polyester of polyurethaan. Waar dit niet mogelijk is, moet wikkelband worden toegepast. Mantelbuis Bij elke doorgang van een gasleiding door een muur of vloer wordt de leiding beschermd door een afzonderlijke mantelbuis. De mantelbuis is vervaardigd uit koper, staal, RVS, polyethyleen (PE) polypropyleen (PP) of een andere geschikte kunststof. Een metalen mantelbuis moet zelf tegen corrosie beschermd worden d.m.v. synthetische bekleding. Aan de bovenzijde van de doorgang van een aan vochtigheid blootgestelde vloer (water voor de schoonmaak) steekt de mantelbuis minstens 5 cm boven de vloer uit. De mantelbuis wordt gas- en waterdicht verankerd in de muur of vloer met een niet-corrosief materiaal dat voldoende plastisch is om de dichtheid te verzekeren en dat tevens dient om de mantelbuis vast te zetten. (bv. siliconenpasta, dichtingspasta die opzwelt bij vocht, PUR-schuim met dichte cellen, krimpvrije mortel). De ruimte tussen de leiding en de mantelbuis wordt aan één zijde van de mantelbuis opgevuld met een niet-corrosief materiaal dat voldoende plastisch is om de gas- en waterdichtheid te verzekeren zoals siliconenpasta, dichtingspasta die opzwelt bij vocht of PUR-schuim met dichte cellen. NOOT: De ruimte tussen de leiding en de mantelbuis bij ingegraven leidingen onder gebouw wordt steeds aan de zijde van de binnenruimte opgevuld.» om bij een eventueel gaslek het gas te beletten de woning of ruimte binnen te dringen» zodat geen grondwater in het gebouw kan binnendringen» om de goede werking van de ventilatie niet te verstoren in gebouwen met balansventilatie» omwille van de geluidsisolatie De mantelbuis mag de brandwerendheid van de constructie niet nadelig beïnvloeden. Daar waar voor de ruimten brandwerendheidseisen gelden, moeten de mantelbuizen op een geschikte manier zijn afgedicht, zowel aan de zijde van de bouwconstructie als aan de zijde van de buis, om te voorkomen dat daar vuur of rook wordt doorgelaten. De mantelbuis moet zowel bovengronds als ondergronds zo zijn ontworpen dat de mantelbuis duurzaam elektrisch geïsoleerd is van geleidende elementen in de bouwconstructie zoals de betonwapening. Er zijn geen speciale voorzieningen vereist voor leidingdoorvoeringen door massieve binnenmuren, mits de buis niet is ingemetseld en een gat van ongeveer 3 cm rond de buis is overgelaten, tenzij de muur een brandbeschermingsfunctie heeft. In de mantelbuis mogen geen andere verbindingen dan lasverbindingen voorkomen. 31

Geveldoorvoerstuk Voor de ondergrondse doorgang van de leiding door de buitenmuur wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van een geveldoorvoerstuk dat beantwoordt aan DVGW VP601 of een gelijkwaardige specificatie. 32

4.3 GEVOLGDE WEG EN BEREIKBAARHEID VAN DE LEIDINGEN Het is niet toegelaten leidingen te plaatsen in zones met specifiek risico, zoals daar zijn:» liftkokers;» afvoerkanalen van verbrandingsproducten;» ventilatie- of luchtbehandelingskanalen;» leidingen of kanalen voor de afvoer van water;» toezichtsputten van riolen;» afvoerkokers (onder andere voor huisvuil, linnen en papier);» holle bouwelementen (onder andere bouwstenen, holle welfsels, snelbouwstenen en elementen uit gebakken aarde). De leidingen lopen volgens rechte lijnen : horizontaal, verticaal of de lijnen van de wanden volgend, met zo weinig mogelijk richtingsveranderingen. Bij richtingsveranderingen, bochten in plaats van kniestukken gebruiken. Het aantal fittings en lassen zo beperkt mogelijk houden, handelslengten gebruiken. Zichtbare horizontale leidingen, op minstens 5 cm boven het peil van de afgewerkte vloer. T-stuk Met het oog op het uitvoeren van de dichtheidsproef moet er een T-stuk, afgesloten met een metalen stop of dop, voorzien worden:» Stroomafwaarts van de gasmeter geplaatst binnen een gebouw, vóór de eventuele eerste aftakking of toestel;» Stroomafwaarts van iedere tussengasmeter;» Stroomafwaarts van de gasmeter geplaatst buiten een gebouw, in de eerst bereikbare ruimte binnen het gebouw waar de binnenkomende gasleiding door loopt;» Stroomafwaarts van iedere sectioneerkraan. De sectioneerkraan geplaatst vóór een tussengasmeter moet niet gevolgd worden door een T-stuk. Het bevestigen van vreemde leidingen of kabels aan gasleidingen is verboden. De leidingen zijn zo geplaatst dat de gevolgen van de uitzettingen en de door het gebouw uitgeoefende krachten geen ontoelaatbare mechanische belastingen of vervormingen veroorzaken. Expansievoorzieningen worden voorzien:» in gebouwen, indien het leidingwerk onvoldoende flexibel is om uitzetting door temperatuurverschillen te kunnen opnemen.» bij bovengrondse leidingen, buiten een gebouw die onderhevig zijn aan thermische uitzettingen. De thermische uitzettingen worden opgevangen door:» het plaatsen van een uitzettingslier of een compensator met een roestvast stalen balg op oordeelkundig bepaalde plaatsen.» het plaatsen van bevestigingsbeugels: voor elk recht stuk leiding moet één beugel een vaste punt beugel zijn en de andere moeten glijbeugels zijn, dit om axiale thermische uitzetting mogelijk te maken. Het gebruik van compensatoren in het leidingwerk moet tot een minimum worden beperkt in verband met hun kwetsbaarheid en het risico op lekkage. 33

Thermische uitzetting en flexibiliteit Uitzetting = thermische uitzettingscoëfficiënt ( ) x lengte (m) x T ( C) Materiaal Thermische uitzettingscoëfficiënt ( ) koper 0,0168 staal 0,012 Roestvast staal 0,016 T = temperatuurverschil ( C) Voorbeeld: Een dakstookplaats van een gebouw met 5 verdiepingen en hoogte 18m wordt gevoed via een stalen leiding tegen de zuidgevel. De temperatuur van de stalen buis schommelt tussen -10 C (winter) en 80 C (bezonning in de zomer). Bepaal de uitzetting? Uitzetting = 0,012 ( ) = 19,5 mm 34

Bevestigingsbeugels:» verplicht te gebruiken, indien de leiding wordt bevestigd aan een wand;» aangepast aan de buitendiameter en gewicht van de buis;» mogen de weerstand tegen hoge temperatuur van de leiding niet nadelig beïnvloeden (koper of koperlegering, koolstofstaal, verzinkt staal of roestvast staal);» minimum t.h.v. elke afsluitkraan, T-stuk, richtingsverandering en expansievoorziening;» de maximale afstand tussen ondersteuningen van horizontaal gelegde koolstofstalen buizen, verzinkte stalen buizen, roestvast stalen buizen, koperen buizen en PLT-buizen is bepaald in onderstaande tabel:» het gewicht van verticale leidingen moet door ondersteunings- en bevestigingsmateriaal worden opgevangen (onderaan een vaste puntbeugel bij bovengrondse leidingen buiten een gebouw).» indien van een ander metaal als de buis: elektrische isolatie tussen beugel en buis.» de buiten een gebouw geplaatste kunststoffen en elastomeren onderdelen van beugels moeten bestand zijn tegen de UV straling. Bevestiging en ondersteuning van een PLT-buissysteem Het PLT-buissysteem, al dan niet geplaatst in een afzonderlijke gasdichte mantelbuis, wordt ondersteund door:» metalen beugels zoals hiervoor bepaald, OF» een kabelbaan, kabelladder of installatiekanaal aangepast aan het gewicht en de kromtestraal van de PLTbuizen. De PLT-buizen die op kabelbanen, kabelladders of in installatiekanalen zijn geplaatst, mogen bevestigd worden met kunststof beugels of strips en mogen bundels vormen zonder onderlinge afstand. Er moet wel een afstand zijn van minimum 4 cm tussen een PLT-buis en elke andere leiding, kabel of andere installatie. 35

Afstand tussen de gasleidingen en andere leidingen of kabels Om latere herstellingen en onderhoudswerken mogelijk te maken dienen bij de aanleg van leidingen in ruimtelijke schikking 1 t.e.m. 4 en 7 volgende afstanden te worden aangehouden (zie figuur 1 & 2):» De afstand tussen elke gasbuis of elke andere leiding of kabel moet minstens 4 cm zijn;» Er mag zich geen buis, kabel of andere hindernis bevinden in de ruimte tussen het vlak gevormd door de laag gasbuizen en een evenwijdig vlak op een afstand van minstens 20 cm van dit vlak;» In een laag gasbuizen bevindt de verst verwijderde gasbuis zich op maximum 50 cm van de bereikbare rand van deze laag. 36

Bij leidingen ingewerkt in de muur of ondervloer moet de afstand tussen elke gasbuis of elke andere leiding of kabel minstens 4 cm zijn. Voor ingegraven leidingen gelden volgende tussenafstanden. De afstand tussen een ingegraven gasleiding en een leiding van welke aard ook (gas, water, elektriciteit, ), bedraagt minstens:» 10 cm op de kruispunten» 20 cm bij evenwijdige loop Overal waar mogelijk worden deze afstanden vergroot. Wanneer deze minimale afstanden niet kunnen worden nageleefd, wordt een scheidingsscherm uit duurzaam materiaal tussengeplaatst. Bijvoorbeeld dubbel gelegde elastomeren mat van 0,5 cm, op doeltreffende wijze op de buis bevestigt, ten einde verschuiving te voorkomen. In geval van kruising van twee leidingen wordt het scherm aangebracht ter hoogte van de kruising over minstens één van de twee ingegraven leidingen en over een minimale afstand van 50 cm. De leiding wordt bij voorkeur buiten de rijweg geplaatst. 37

Aanleg van leidingen ingegraven buiten een gebouw» Ingraafdiepte De ingraafdiepte, gemeten tussen de bovenzijde van de buis en het maaiveld, is minstens 60 cm. Wanneer de leiding zich in een wachtbuis bevindt, wordt de ingraafdiepte gemeten vanaf de bovenzijde van de wachtbuis. Wanneer deze minimale diepte niet kan worden nageleefd, door (bv. rioleringsbuizen), worden bijkomende voorzorgsmaatregelen genomen: o o o De leiding wordt zo diep mogelijk gelegd; Tussen de gasleiding en het obstakel wordt een scheidingsscherm uit duurzaam materiaal geplaatst. Bijvoorbeeld dubbel gelegde elastomeren mat van 0,5 cm dikte doeltreffend op de buis bevestigd ten einde verschuiving te voorkomen; Boven de leiding worden over de hele lengte waarop de leiding onvoldoende diep ligt kunststof of metalen beschermingsplaten geplaatst. Onder spoorwegrails bedraagt de minimale ingraafdiepte 120 cm.» Sleufbodem De sleufbodem wordt als volgt voorbereid: o Verwezenlijkt op een grondsoort die vrij is van steenslag, steenachtige lagen, rotsformaties, metselwerk, sintels of harde, corrosieve of snijdende materialen. o Als deze voorwaarde niet kan worden nageleefd, moet de sleufbodem uitgegraven worden tot 10 cm beneden de leggingsdiepte d.w.z. de onderzijde van de leidingen. o De sleuf wordt daarna aangevuld, in lagen van maximum 5 cm (telkens stevig aangedamd), met neutraal zand of goed verdichtbare, niet-corrosieve grondmaterialen, vrij van voorwerpen die de leidingen zouden kunnen beschadigen. o Eenmaal op de sleufbodem gelegd, moeten de leidingen en onderdelen zich op de vereiste diepte bevinden en gesteund zijn over hun ganse lengte, zonder onderbreking. o Op terreinen met vrij steile hoogten en laagten vertoont de sleufbodem, zuiver en vlak, overal een regelmatige helling. 38

» Aanvullen van de sleuf Het aanvullen van de sleuf gebeurt met neutraal zand of neutrale grond vrij van sintels, stenen, grind of puin, waardoor de bekleding van de leiding kan beschadigd worden.» Signalisatie Op circa 20 cm boven de leiding moet een geel signalisatieband of -lint met aanduiding gas-gaz worden aangebracht.» Ingegraven wachtbuizen buiten het gebouw Gasleidingen mogen in ingegraven wachtbuizen geplaatst worden. De wachtbuis heeft een diameter aangepast aan de diameter van de gasleiding, moet rechtlijnig zijn en moet eindigen buiten het gebouw op 1 m van de buitenmuur. In eenzelfde wachtbuis mag naast de gasleiding geen andere leiding of kabel geplaatst worden.» Bijzondere bepalingen voor de toepassing van polyethyleen (PE) buizen De installaties met polyethyleen-buizen zijn slechts toegelaten voor de ingegraven gedeelten van een installatie buiten of onder het gebouw. Evenwel, in het bijzonder geval van een PE-leiding in een kast of in een cabine buiten het gebouw, mag een gedeelte van de PE-installatie bovengronds geplaatst zijn indien gelijktijdig aan volgende voorwaarden is voldaan: o de ingraafdiepte van het horizontale ingegraven gedeelte van de leiding voldoet aan de eisen. o de polyethyleen-leiding komt verticaal uit de grond onder de cabine of de kast, stevig in de bodem verankerd. o het bovengrondse gedeelte van de PE-leiding is beschermd tegen licht en mechanisch beschadiging door een wachtbuis, de kast en/of de cabine. o de lengte van de bovengrondse PE-leiding is beperkt tot 70 cm. 39

o Overzicht toegelaten leidingen en verbindingen voor de verschillende ruimtelijke schikkingen 40

Hieronder de verschillende ruimtelijke schikkingen met hun specifieke voorschriften. Voor de leidingtypes en de wijze van toegelaten koppelingen i.f.v. de verschillende ruimtelijke schikkingen, zie tabel hiervoor. Ruimtelijke schikking 1: Leidingen en verbindingen in het zicht. De leidingen en verbindingen zijn zichtbaar en bereikbaar over hun volledige lengte. Indien er een risico op mechanische beschadiging bestaat (bv. gasleiding in een werkplaats of een parkeerplaats voor wagens) moet een aangepaste mechanische bescherming worden voorzien opdat gasleidingen niet door voertuigen, vorkhefliften enz. kunnen beschadigd worden. NOOT: De mechanische bescherming kan onder meer bestaan uit een stalen profiel, een betonnen balk of palen of een vangrail. Ruimtelijke schikking 2: Bereikbare leidingen en verbindingen 3 in een verluchte technische schacht of horizontale leidinggoot» De leiding bevindt zich in een verluchte technische schacht. o In dit geval worden de leidingen geplaatst in een doorlopende technische schacht die aan zijn bovenste uiteinde in verbinding gesteld wordt met de buitenlucht. o Het in verbinding stellen met de buitenlucht gebeurt door een op het hoogste punt van de schachtruimte aangebrachte niet-afsluitbare opening van minimum 150 cm 2. De afstand tussen de bovenrand van de verluchtingsopening en het hoogste punt van de schachtruimte mag niet groter zijn dan 10 cm. De leidingen en verbindingen zijn via inspectieluiken bereikbaar voor onderhoud en herstellingen. 3 Bereikbare leidingen en verbindingen: leidingen en verbindingen die voldoende bereikbaar zijn om zonder breekwerken met handgereedschap aan gasbuizen en verbindingen te werken. 41