ZITTING 1957 1958 4968



Vergelijkbare documenten
Bestuurskamer. Wij Beatrix,.. 1 Begripsbepalingen

VERPLICHTSTELLINGSBESCHIKKINGEN

Advies tot opheffing van het Bedrijfschap voor de Detailhandel in Aardappelen, Groenten en Fruit

Vierjaarlijkse beoordeling representativiteit van het Hoofdbedrijfschap Agrarische Groothandel

Wet op de loonvorming Wet van 12 februari 1970, houdende regelen met betrekking tot de loonvorming

1 Begripsbepalingen. 2 Het hoofdproductschap

Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

Bestuurskamer. Wij Beatrix, enzovoorts

Tweede Kamer der Staten-Generaal

LJN: BX6509, Raad van State, /1/A1. Datum uitspraak: Datum publicatie:

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Reglement Klankbordgroep cliëntenparticipatie van Stichting Samen Veilig Midden-Nederland

WET OP DE MEDISCHE HULPMIDDELEN

Vierjaarlijkse beoordeling representativiteit Hoofdbedrijfschap Detailhandel

AB 1990 no.gt 55 KvK 10 mei 2011 ================================================================

ONTWERP. Verordening van het Productschap Akkerbouw van 2009, houdende vaststelling bestemmingsheffing

In dit besluit wordt verwezen naar de corresponderende nummers uit de inventarislijst, zodat per document duidelijk is wat is besloten.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Gelet op de artikelen 93 en 95 van de Wet op de bedrijfsorganisatie en op artikel 4 van het Instellingsbesluit Bedrijfschap Horeca en Catering;

SOCIAAL-ECONOMISCHE ADVIES INZAKE WIJZIGING VAN DE WET OP HET PREVENTIEFONDS UITGAVE VAN DE SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD

Advies tot opheffing van het Bedrijfschap voor de Groothandel in Eieren en Eiproducten en de Eiproductenindustrie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Het bestuur van het bij artikel 2a van de Wet op de architectentitel ingestelde bureau architectenregister,

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje- Nassau, enz. enz. enz.

Wet van 25 mei 1937, tot het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Versie: 2.0. Update mei 2014 Vastgesteld door: MT Documenteigenaar: Steffie Velthuis Functie: Functie: Jurist Toepassingsgebied: Geheel BJZ

PRODUCTSCHAP DRANKEN VERPAKKINGSVERORDENING PRODUCTSCHAP DRANKEN 2003

Reglement cliëntenraad van Stichting Samen Veilig Midden-Nederland

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Volksgezondheidswetgeving GENEESKUNDIGE BEHANDELINGSOVEREENKOMST

Tweede Kamer der Staten-Generaal

IN NAAM DER KONINGIN. DE GOUVERNEUR van de Nederlandse Antillen,

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Verordening Bezwarenprocedure Personele Aangelegenheden

Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

No.W /III 's-gravenhage, 21 augustus 2015

Eerste Kamer der Staten-Generaal

==================================================================== De vergunning en de verplichtingen van de vergunninghouder.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Productschap Diervoeder

Het bestuursorgaan bevestigt de ontvangst van een elektronisch ingediende aanvraag.

Openbaar lichaam PlusTeam. Reglement van Orde van het Algemeen Bestuur

27 BEHANDELING BEZWAARSCHRIFTEN DOOR DE COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BEZWAARSCHRIFTEN PERSONELE AANGELEGENHEDEN

PBO-blad. Mededelingenblad en Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie. Inhoudsopgave. Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD 2

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

MEMO WGR. 1. Inleiding

VERORDENING SPEELAUTOMATENHALLEN GOOISE MEREN 2016

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325

HOOFSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN. Artikel 1 1

Wet van 15 februari 1980, tot het treffen van sancties tegen bepaalde staten of gebieden

Het bestuur van de Stichting Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (bij afkorting COKZ),

Nr.: 9.4 Onderwerp: Erfgoedverordening gemeente Lopik gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d.

gehoord de Commissie voor bollen, knollen en wortelstokken van bloemgewassen, 16 maart 2010; 1 Begripsbepalingen

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 1987

PRIVACY REGLEMENT TERSCHELLING ENERGIE COÖPERATIEF U.A.

Voorstel van wet. Artikel I. De Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 3 komt te luiden:

gehoord de Commissie voor bollen, knollen en wortelstokken van bloemgewassen, 13 februari 2007; 1 Begripsbepalingen

WET van 3 maart 2004, houdende instelling van de Sociaal Economische Raad (Wet Sociaal Economische Raad) (S.B no. 41).

Regels voor bedrijveninvesteringszones (Wet op de bedrijveninvesteringszones)

ARTIKEL I. De Woningwet wordt als volgt gewijzigd:

Winkeltijdenverordening Hilversum 2018

wijziging van de Wet op de Kamers van Koophandel en Nijverheid BES en de Handelsregisterwet 2009 BES

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

REGLEMENT GESCHILLENCOMMISSIE ENERGIELABEL per 7 juli 2015

Bevindingen De bevindingen van het CBP luiden als volgt:

Eerste Kamer der Staten-Generaal

GERECHTSHOF TE s-gravenhage, derde meervoudige belastingkamer. 12 september 1989 Nr. 3701/85-M-3 EP/1 U I T S P R A A K

Londen, 4 november 2004

Eerste Kamer der Staten-Generaal

: esluit. Autoriteit Consument t Markt. / m46at Lo,~.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Het bestuur van het Noordelijk Belastingkantoor; Gelet op de hoofdstukken 6 en 7 van de Algemene wet bestuursrecht;

artikel 40, eerste en tweede lid van de Archiefwet 1995 en artikel 36 van de gemeenschappelijke regeling RUD Utrecht

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ONTWERP-VERORDENING PT ALGEMENE HEFFING BLOEMBOLLENHANDEL OOGSTJAAR 2013

De Hoge Raad der Nederlanden,

Reglement van het Verantwoordingsorgaan

Reglement Cliëntenraad Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant

Protocol. de Inspectie voor de Gezondheidszorg. de Nederlandse Zorgautoriteit

Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten LANDSVERORDENING BEPERKING VESTIGING MEDISCHE BEROEPSBEOEFENAREN

WET van 3 juni 2002, houdende instelling van het Instituut voor Bevordering van Investeringen in Suriname (Wet Investsur) (S.B no. 41).

De raad, het college en de burgemeester van de gemeente Roermond,

Verordening behandeling bezwaarschriften Orionis Walcheren WWB/Participatiewet

MONUMENTENVERORDENING GEMEENTE HAARLEMMERMEER 2004

GEMEENTEBLAD 2000 nr. 53

Koninkrijksdeel Curaçao. Wetstechnische informatie. Zoek regelingen op overheid.nl

gelezen het voorstel van het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling Wedeka bedrijven van 5 november 2015;

Transcriptie:

ZITTING 1957 1958 4968 7 Instelling van een bedrijfschap voor de detailhandel in aardappelen, groenten en fruit (Instellingswet Bedrijfschap Detailhandel in Aardappelen, Groenten en Fruit) BIJLAGE VAN DE MEMORIE VAN TOELICHTING Nr. 4 Aan Hunne Excellenties de Ministers voor Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie, van Economische Zaken, van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening en van Sociale Zaken en Volksgezondheid. ADVIES VAN DE SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD TOT INSTELLING VAN EEN BEDRIJFSCHAP VOOR DE DETAILHANDEL IN AARDAPPELEN, GROENTEN EN FRUIT 's-gravenhage, 6 juli 1956. 1. Bij brief no. B 3355, Directoraat-Generaal voor Handel en Nijverheid, d.d. 2 november 1955 heeft Zijne Excellentie de Minister voor Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie de raad verzocht advies uit te brengen over instelling bij de wet van een bedrijfschap voor de detailhandel in aardappelen, groenten en fruit. Deze brief is als bijlage (bijlage I) achter dit advies gevoegd. Het verzoek was een uitvloeisel van het besluit van de regering het door de raad op 3 december 1954 vastgestelde advies inzake het vraagstuk van de voldoende representatieve organisatorische vertegenwoordiging, bedoeld in de artikelen 67 en 68 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie, in verband met het instellen van bedrijfslichamen in de handelssector te volgen. Dit betekent derhalve, dat de regering zich heeft verenigd met de opvatting van de raad, dat voor de aanwezigheid van een voldoende representatieve organisatorische vertegenwoordiging van de betrokken ondernemers en van de betrokken werknemers, als bedoeld in de genoemde artikelen van de wet, vereist is, dat de organisatiegraad dat is de verhouding van het aantal georganiseerde ondernemers, resp. werknemers tot het totaal aantal organiseerbare ondernemers, resp. werknemers een minimale omvang heeft bereikt. Deze minimumnorm is door de raad voor de ondernemers gesteld op 50 % gemeten naar aantal of betekenis en voor de werknemers op 20 %. De raad heeft onderzocht, of in de onderhavige bedrijfstak aan deze minimumnormen is voldaan. Blijkens de gegevens, vermeld in bijlage II, onderdeel C, is dit voor wat de werknemers betreft niet het geval. Instelling van het onderhavige bedrijfschap zal dan ook naar het oordeel van de raad slechts bij de wet kunnen geschieden. Mede op grond van de passage in de brief van de minister voor Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie, dat er aanleiding is de instelling van een bedrijfschap bij de wet in overweging te nemen, indien de betrokken bedrijfsgenoten dit wensen, heeft de raad de mening van de organisaties van de betrokken ondernemers en van de betrokken werknemers over het verzoek om advies gevraagd. Hierbij is hem gebleken, dat, met één uitzondering, alle organisaties de instelling van een bedrijfschap wensen en dat zij zich met de inhoud van het ontwerp-instellingswet kunnen verenigen. Onderdeel C van bijlage II bevat hierover en over de omvang van de organisaties nadere bijzonderheden. De raad kan zich met de wens van de meerderheid van de organisaties verenigen. De omvang van de onderhavige bedrijfstak en het aantal en de aard van de te behartigen aangelegenheden rechtvaardigen naar zijn oordeel de instelling van een bedrijfschap. Hij geeft Uwe Excellenties in overweging de instelling te bevorderen van een bedrijfschap voor de detailhandel in aardappelen, groenten en fruit, overeenkomstig het voorstel, dat in de hierachter gevoegde bijlage II, bestaande uit een ontwerp-instellingswet (onderdeel A), een toelichting hierbij (onderdeel B) en een uiteenzetting betreffende de raadpleging van de organisaties (onderdeel C), is neergelegd. 2. De in het ontwerp-instellingsbesluit opgenomen onderwerpen van autonome verordenende bevoegdheid zijn, met uitzondering van de zgn. hulpbevoegdheden, alle onderdelen van het in artikel 93, tweede lid, van de Wet op de Bedrijfsorganisatie genoemde onderwerp de mededinging. Het betreft hier de toepassing van het cadeau- en het kortingstelsel, de aanduiding van ras, kwaliteit, sortering, gewicht of hoeveelheid van ten verkoop aangeboden aardappelen, niet-verduurzaamde groenten en niet-verduurzaamd fruit en van de bewerking, welke deze artikelen hebben ondergaan, alsmede de kredietverlening aan afnemers. Ter motivering van de wenselijkheid van het regelend optreden met betrekking tot deze onderwerpen is erop gewezen, dat handhaving, resp. vergroting van de omzet in de onderhavige bedrijfstak veelal het overheersende motief is, dat het prijs- en afzetbeleid bepaalt. Aan de gevolgen van een genomen initiatief ter stimulering van de afzet, dan wel van de in verdediging daartegen getroffen maatregelen voor de verhouding tussen opbrengst en kosten in de eigen onderneming wordt bij het bepalen van het beleid veelal onvoldoende aandacht besteed. Dit kan leiden tot een heftige concurrentiestrijd, voor het ontstaan waarvan dikwijls geen adequate oorzaak kan worden aangewezen en welker voortzetting hoofdzakelijk door irrationele motieven wordt bepaald. Soms leidt dit tot prijsverlagingen, die op den duur niet te handhaven zijn. Waar men voor dit middel terugschrikt, worden dikwijls de hierboven genoemde vormen van mededinging op zodanige wijze en in zodanige omvang gebruikt, dat van een verantwoorde toepassing niet meer kan worden gesproken. In het licht van deze situatie dienen de genoemde onderwerpen betreffende de mededinging te worden bezien. Zij he-

5 ogen niet de mededinging op te heffen, maar het gebruik van bepaalde middelen daarbij te verbieden, dan wel aan het gebruik daarvan zodanige beperkingen aan te leggen, dat op de prijs en de kwaliteit van de aangeboden artikelen de nadruk komt te vallen. Dat hierdoor voor de afnemers de marktverhoudingen doorzichtiger worden, hetgeen een rationele keuze van leveranciers kan bevorderen, is een gunstige omstandigheid, welke mede bij de beoordeling van de toekenning van deze onderwerpen van verordenende bevoegdheid moet worden betrokken. De raad acht regeling van deze methode van mededinging een aangelegenheid, welke de bedrijfsgenoten zelf aangaat, zij het, dat hierbij moet worden gewaakt tegen aantasting van de belangen van degenen, die niet in het bed rijfslichaam vertegenwoordigd zijn. Dit gevaar is bij de onderhavige onderwerpen van verordenende bevoegdheid nagenoeg afwezig. Aan de prijsvaststelling kan daarmede niet een zodanige beperking in de weg worden gelegd, dat verschillen in kosten niet volledig in de aanbodprijs tot uiting kunnen komen. Ook overigens zijn de belangen voor de overige geledingen en van de consumenten niet op zodanige wijze bij deze onderwerpen betrokken, dat slechts regeling door vertikale lichamen of door de centrale overheid op haar plaats zou zijn. Met betrekking tot de afzonderlijke onderwerpen kan het volgende worden opgemerkt. Het cadeaustelsel kan een geëigend middel zijn ter stimulering van de afzet. Op de gronden, uiteengezet in zijn op 20 februari 1953 uitgebracht advies inzake de wettelijke regeling van het cadeaustelsel is de raad echter in meerderheid van oordeel, dat aan toepassing van het cadeaustelsel herhaaldelijk ernstige bezwaren zijn verbonden. In verband hiermede ontmoet het bij hem geen bezwaar tot een zo ruim geformuleerde bevoegdheid met betrekking tot dit onderwerp te adviseren, dat ook tot een algeheel verbod van het cadeaustelsel kan worden overgegaan. Een dergelijk verbod kan gewenst zijn, indien het niet mogelijk mocht blijken in een verordening het onderscheid tussen verantwoorde en andere vormen van toepassing van het cadeaustelsel in praktisch hanteerbare maatstaven vast te leggen. Kortingen kunnen in het complex van leverings- en betalingsvoorwaarden een bedrijfseconomisch verantwoorde functie vervullen. Zo worden bijv. in hoeveelheidskortingen de geringere kosten per eenheid, verbonden aan een grote transactie, tot uitdrukking gebracht. Daarnaast worden kortingen ook gebruikt voor andere doeleinden. Zo komt het voor, dat bij elke aankoop een korting wordt gegeven. Op deze wijze toegepast, is het toestaan van kortingen niets anders dan een wijze van prijsvaststelling, welke, al dan niet terecht, de indruk wekt dat tegen een lagere dan de algemeen geldende prijs wordt aangeboden. In andere gevallen is de korting een vorm van klantenbinding, bijv. indien zij eerst wordt verstrekt indien de waarde van de achtereenvolgens gekochte artikelen een bepaald bedrag overschrijdt. Bij al deze vormen kan iedere afnemer van de kortingen gebruik maken. Voor zover er aan het toestaan van de kortingen voorwaarden zijn verbonden, hangen deze samen met de geleverde prestatie. Daarnaast komt het voor, dat groepen georganiseerde afnemers met gebruikmaking van de door de groepsvorming verkregen economische machtspositie pogen prijsvoordelen te verkrijgen door leveranciers ertoe te bewegen de leden van de groep een korting te geven op de algemeen geldende prijzen. Dit is bijv. het geval bij het geven van kortingen aan leden van bepaalde verenigingen op vertoon van lidmaatschapskaart. Dit leidt tot een prijsdiscriminatie tussen verschillende groepen van afnemers, welke geen verband houdt met verschillen in ten behoeve van deze groepen geleverde prestaties. Voor de individuele ondernemers kan een dergelijke prijsdiscriminatie aantrekkelijk zijn, indien de totale opbrengst van de additionele omzet groter is dan de additionele daarmede verbonden kosten. De overige ondernemingen zullen echter waarschijnlijk ter bevordering van hun afzet tot een gelijke prijspolitiek overgaan, hetgeen tot gevolg kan hebben, dat de verwachte omzetvergrotingen zich niet of slechts ten dele realiseren. Dit betekent, dat een deel van de omzet wordt verkocht tegen prijzen, welke de totale daaraan verbonden kosten niet dekken, hetgeen de rentabiliteit van de gehele bedrijfstak in gevaar kan brengen. De raad kan het billijken, dat ter bescherming van de bedrijfstak tegen de gevolgen van deze vorm van afzetbevordering, het bedrijfschap de bevoegdheid verkrijgt ter zake regelend op te treden. Bij een hevige concurrentiestrijd is de verleiding groot waren aan te bieden onder een benaming, welke ten onrechte de indruk wekt, dat de aangeboden artikelen van een hoger gekwalificeerd ras, een betere kwaliteit of een hoger geklasseerde sortering zijn dan in feite het geval is. Ook komt het voor, dat bij aanbieding van verse groenten of vers fruit een gewicht, een hoeveelheid of een bewerking wordt vermeld, welke niet overeenstemt met de werkelijkheid. Een dergelijk optreden zal het vertrouwen tussen de leveranciers en afnemers, dat in hun onderling verkeer onmisbaar is, ondermijnen en indien het relatief veelvuldig voorkomt de gehele bedrijfstak tot nadeel strekken. Voorts strekken dergelijke praktijken ertoe de consument te misleiden. Daar verduurzaamde groenten en verduurzaamd fruit door de groenten- en fruitverwerkende industrie worden geleverd in een verpakking, welke doorgaans de gebruikelijke aanduidingen van hoeveelheid of gewicht, van kwaliteit enz. bevat, is deze bevoegdheid beperkt tot aardappelen, verse groenten en vers fruit. Eveneens is het gevaar aanwezig, dat ter stimulering van de afzet wordt overgegaan tot het verlenen van zeer lange krediettermijnen, hetgeen de liquiditeit van de ondernemingen ernstig kan schaden en hetgeen, voor de in de onderhavige bedrijfstak verkochte artikelen, ook op grond van sociale overwegingen ongewenst kan zijn. Op grond hiervan wordt geadviseerd de bevoegdheid te verlenen tot het stellen van regelen met betrekking tot de kredietverlening. De raad vertrouwt, dat hiervan slechts gebruik zal worden gemaakt tot het wegnemen van uitwassen te dezen aanzien. w.g. T. J. TWIJNSTRA, p/v. Voorzitter. w.g. HUB. L. JANSEN, Algemeen secretaris. II 4968 1 4 2

6 Bijlage I van het advies van de Sociaal-Economische Raad Afschrift van het schrijven van de Minister voor Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie, No. B 3355, Dir. Gen. voor Handel en Nijverheid/DO, d.d. 2 november 1955, betreffende representatieve organisatorische vertegenwoordiging Aan de Sociaal-Economische Raad, Bezuidenhoutseweg 60, 's-gravenhage. Hierbij heb ik de eer U mede te delen, dat de regering, na zich te hebben beraden over het door Uw Raad op 3 december 1954 vastgestelde advies inzake het vraagstuk van de voldoende representatieve organisatorische vertegenwoordiging, bedoeld in de artikelen 67 en 68 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie, in verband met het instellen van bedrijfslichamen in de handelssector, besloten heeft dat advies te volgen. Derhalve zal een wijziging van de Wet op de Bedrijfsorganisatie, zoals werd aanbevolen door de minderheid van Uw Raad, niet door de regering worden bevorderd. De regering heelt gemeend het gestelde aan het slot van punt 4 van Uw advies zo te moeten verstaan, dat Uw Raad thans slechts tot de conclusie is gekomen, dat de wettelijke voorwaarden voor instelling van een bedrijfschap voor de detailhandel in sterkalcoholische dranken en wijnen bij algemene maatregel van bestuur niet vervuld kunnen worden, doch niet beoogd heeft zich uit te spreken omtrent de eventuele instelling van een bedrijfschap voor bedoelde bedrijfstak bij de wet. Wanneer blijkt, dat de betrokken bed rijfsgenoten onder de gegeven omstandigheden de instelling van een bedrijfschap bij de wet wensen, is er aanleiding een daartoe strekkend voorstel in overweging te nemen. In verband hiermede moge ik Uw Raad verzoeken advies uit te brengen omtrent de instelling bij de wet van een bedrijfschap voor de detailhandel in sterkalcoholische dranken en wijnen. Uit bijlage I van het onderhavige advies blijkt, dat o.m. ook in de bedrijfstak van de detailhandel in aardappelen, groenten en fruit aan de vereisten voor een representatieve organisatorische vertegenwoordiging van de betrokken werknemers niet is voldaan. Door de bij deze bedrijfstak betrokken organisaties van ondernemers en van werknemers zijn destijds bij Uw raad voorstellen tot instelling van een bedrijfschap voor die bed rijf stak ingediend. Er zijn redenen om aan te nemen, dat de bedrijfsgenoten onder de gegeven omstandigheden prijs zullen stellen op instelling van een bedrijfschap bij de wet. In verband hiermede moge ik Uw Raad tevens verzoeken advies uit te brengen omtrent de instelling bij de wet van een bedrijfschap voor de detailhandel in aardappelen, groenten en fruit. Ik heb de bij de hierboven genoemde takken van detailhandel betrokken organisaties van ondernemers en van werknemers op de hoogte gesteld van de in dit schrijven vervatte verzoeken om advies. De Minister voor Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie, w.g. A. C. DE BRUIJN. Bijlage II A van het advies van de Sociaal-Economische Raad Ontwerp van wet tot instelling van een bedrijfschap voor de detailhandel in aardappelen, groenten en fruit Artikel 1. 1. Er is een Bedrijfschap voor de Detailhandel in Aardappelen, Groenten en Fruit. 2. Het bedrijfschap is gevestigd te 's-gravenhage. Artikel 2. 1. Het bedrijfschap is ingesteld voor de ondernemingen, waarin het bedrijt van het verkopen aan particulieren van aardappelen, niet-verduurzaamde groenten of niet-verduurzaamd fruit, al dan niet te zamen met verduurzaamde groenten, verduurzaamd fruit, noten of kruiden wordt uitgeoefend, voor zover deze produkten voor menselijke consumptie zijn bestemd. 2. In deze wet worden onder groenten mede verstaan uien en groengeoogste landbouwpeulvruchten. 3. Voor de toepassing van deze wet wordt onder verkopen aan particulieren mede verstaan het daarmede gepaard gaande verkopen aan instellingen of aan personen, die het gekochte in de door hen gedreven ondernemingen aanwenden, behoudens indien bovendien aan wederverkopers pleegt te worden verkocht. Artikel 3. 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 73, vierde lid, van de Wet op de Bedrijfsorganisatie, bedraagt het aantal door de organisaties van werknemers te benoemen bestuursledcn ten minste twee derden van het door de organisaties van ondernemers te benoemen aantal. 2. Voor aanwijzing tot het benoemen van bestuursleden komen ook in aanmerking organisaties van werknemers, welke niet voldoen aan de vereisten, genoemd in artikel 73, tweede lid, tweede volzin, van de Wet op de Bedrijfsorganisatie. Artikel 4. 1. Aan het bedrijfschap is overgelaten de regeling of nadere regeling van de navolgende onderwerpen: a. het aanbieden en verstrekken van geschenken in de vorm van goederen cf diensten; b. het toestaan van kortingen, tenzij deze uitsluitend verband houden met de jegens de afnemer verschuldigde prestatie; c. de aanduiding van ras, kwaliteit, sortering, gewicht of hoeveelheid van ten verkoop aangeboden aardappelen, nietverduurzaamde groenten en niet-verduurzaamd fruit en van de bewerking, welke deze artikelen hebben ondergaan; d. de kredietverlening aan afnemers; e. de registratie van de ondernemingen, waarvoor het bedrijfschap is ingesteld en van de in die ondernemingen werkzame personen; f. het verstrekken van gegevens ten behoeve van de voorbereiding en van het toezicht op de naleving van verordeningen van het bedrijfschap en van het vaststellen van heffingen; g. de inzage van boeken en bescheiden en bezichtiging en opneming van bedrijfsmiddelen en voorraden van ondernemingen, voor zover nodig voor het uitoefenen van toezicht op de naleving van verordeningen van het bedrijfschap of voor het verkrijgen van gegevens, welke in strijd met zodanige verordening niet zijn verstrekt. 2. Verordeningen, betreffende de in het eerste lid onder e, f en g omschreven onderwerpen behoeven de goedkeuring van de Sociaal-Economische Raad tenzij zij uit anderen hoofde

7 dan op grond van artikel 94 van de Wet op de Bedrij f sorganisalic de goedkeuring van Onze betrokken Ministers behoeven. In dat geval beslissen Onze betrokken Ministers niet omtrent de goedkeuring dan na de Soeiaal-Economische Raad te hebben gehoord. Artikel 5. Overtredingen van het bepaalde bij een op grond van artikel 93, eerste lid, van de Wet op de Bedrijfsorganisatie vastgestelde verordening kunnen bij die verordening worden aangewezen als strafbare feiten. Artikel 6. 1. De door het bedrijfschap krachtens artikel 126, eerste lid, der wet op te leggen heffingen worden, onverminderd het bepaalde in het tweede en derde lid, vastgesteld op de grondslag van de in iedere onderneming, waarvoor het be- drijfsehap is ingesteld, met de uitoefening van het in artikel 2 omschreven bedrijf bereikte, in geld uitgedrukte, omzet. 2. Een periodieke heffing kan ook, als basisheffing, worden opgelegd tot een bedrag, dat voor iedere onderneming gelijk is. 3. Heffingen waarvan de opbrengst een bijzondere bestemming heeft, kunnen worden opgelegd naar een grondslag, welke het bestuur van het bedrijfschap in verband met die bestcmming passend acht. Artikel 7. Deze wet kan worden aangehaald als: lnstcllingswet Bedrijfschap Detailhandel in Aardappelen, Groenten en Fruit. Artikel 8. Deze wet treedt in werking op een nader door Ons te bepalen tijdstip. Bijlage II B van het advies van de Sociaal-Kconoinische Raad Toelichting bij het ontwerp van wet tot instelling van een bedrijfschap voor de detailhandel in aardappelen, groenten en fruit Artikel 2. Het bedrijfschap is ingesteld voor de ondcrnemingen, waarin de detailhandel in aardappelen, groenten of fruit wordt uitgeoefend. Deze ondernemingen, ongeveer 17 000 in getal, vormen een afzonderlijke groep met zodanige eigen belangen, dat instelling van een bedrijfschap hiervoor gerechtvaardigd is te achten. De detailhandel in verduurzaamde groenten en verduurzaamd fruit wordt behalve in de onderhavige ondernemingen ook uitgeoefend in enige andere takken van de detailhandel, zoals de detailhandel in kruidenierswaren. Ten einde te voorkomen, dat ook de tot deze takken van detailhandel behorende ondernemingen onder het bedrijfschap zouden ressorleren, is in artikel 2, eerste lid, bepaald, dat een onderneming slechts dan onder het bedrijfschap ressorteert, indien de detailhandel in verduurzaamde groenten of verduurzaamd fruit gepaard gaat met de detailhandel in aardappelen, niet-verduurzaamdc groenten of niet-verduurzaamd fruit. De begrippen aardappelen, groenten en fruit zijn niet nader omschreven. In het tweede lid zijn mede als groenten aangemerkt uien en groengeoogste landbouwpeulvruchten. Voor uien is dit geschied, omdat niet zeker is, dat deze tuinbouwprodukten in het spraakgebruik algemeen als groenten worden beschouwd. Groengeoogste landbouwpeulvruchten zijn als groenten beschouwd, omdat zij op met tuinbouwpeulvruchten vergelijkbare wijze in de consumptie worden gebracht. De genoemde produkten ressorten slechts onder het bedrijfschap, indien zij voor menselijke consumptie zijn bestemd. Er zij echter op gewezen, dat een onderneming, waarin deze produkten voor menselijke consumptie worden verkocht, slechts dan onder het bedrijfschap ressorteert, als zij van deze werkzaamheid uitsluitend of mede haar bedrijf maakt. Zo zal een handelaar in pootaardappelen, die aan het einde van het seizoen partijen pootaardappelen overhoudt en deze als incidentele handcling voor de consumptie aan particulieren verkoopt, niet onder het bedrijfschap ressorteren. Uit artikel 2, eerste en derde lid, volgt, dat als detailhandel is aangemerkt het bedrijf van het verkopen aan particulieren, dan wel voor zover niet tevens aan wederverkopers wordt verkocht gezamenlijk daarmede aan bedrijfsmatige gebruikers, zoals restaurants, pensions e.d. en aan instellingen, zoals gestichten, kloosters e.d. Indien in een onderneming de groothandel en de detailhandel gezamenlijk worden uitgeoefend en in deze onderneming ook aan instellingen en aan bedrijfsmatige gebruikers wordt verkocht, wordt ingevolge de gegeven omschrijving de verkoop aan deze categorieën van afnemers geacht tot de groothandel te behoren. In een dergelijk geval wordt dus alleen de verkoop aan particulieren tot de detailhandel gerekend. Artikel 3. In de onderhavige bedrijfstak is het aantal ondernemingen, waarin naast de eigenaar en de medwerkende gezinsleden, geen andere personen werkzaam zijn, zeer groot. Blijkens gegevens, verstrekt door de toenmalige Vakgroep Detailhandel in Aardappelen, Groenten en Fruit, waren op 1 augustus 1954 in de ongeveer 17 000 ondernemingen behalve de ondernemers werkzaam: familieleden (niet in loondienst) 11 374 in loondienst: mannen beneden 21 jaar I 257 mannen van 21 jaar en ouder I 416 vrouwen beneden 21 jaar 996 vrouwen van 21 jaar en ouder 591 Het aantal in loondienst zijnde werknemers is dus belangrijk kleiner dan het aantal ondernemingen. Bovendien zijn er nagenoeg geen ondernemingen met een groot aantal werknemers. IJierin ligt naar het oordeel van de raad een bijzondere omstandigheid, als bedoeld in artikel 74 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie, welke een disparitaire bestuurssamenstelling kan rechtvaardigen. Een dwingend voorschrift te dezen aanzien acht de raad niet gewenst. Volstaan is met het vastleggen van de minimumverhouding tussen het aantal door de organisaties van werknemers te benoemen bestuursleden en het door de organisaties van ondernemers te benoemen aantal. Hierdoor kan deze verhouding in concreto op soepele wijze worden aangepast aan wijzigingen in de structuur van de bedrijfstak en in de opvattingen over de meest wenselijke wijze van samenstelling van het bestuur. Krachtens artikel 73, tweede lid, van de Wet op de Bedrijfsorganisatic komen slechts de naar het oordeel van de Kroon representatieve organisaties van de betrokken ondernemers en van de betrokken werknemers voor aanwijzing tot het benoemen van bestuursleden in aanmerking. Nu het onderhavige bedrijfschap bij de wet moet worden ingesteld wegens het ontbreken van een voldoende representatieve organisatorische vertegenwoordiging van de betrokken werknemers, moet het niet uitgesloten worden geacht, dat niet bij alle organisaties, welke voor de in de onderhavige bedrijfstak werkzame werknemers open staan, een zodanig aantal bij het onderhavige bedrijfschap betrokken werknemers is georganiseerd, dat zij door de Kroon als representatief zouden kunnen worden aangemerkt. Ten einde in een dergelijk geval de aanwijzing van de bedoelde organisaties toch mogelijk te maken, is in het tweede lid van artikel 3 bepaald, dat de aan te wijzen organisaties van werknemers niet behoeven te voldoen aan de vereisten, genoemd in artikel 73, tweede lid, tweede volzin, van de Wet op de Bedrijfsorganisatie. Artikel 4. Eerste lid. Ad a. het aanbieden en verstrekken van geschenken in de vorm van goederen of diensten; ad h. het toestaan van kortingen, tenzij deze uitsluitend verband houden met de jegens de afnemer verschuldigde prestatie;

X ad c. r/f aanduiding van ras, kwaliteit, sortering, gewicht of hoeveelheid van ten verkoop aangeboden aardappelen, niet-verduurzaamde groenten en niet-verduurzaamd fruit en van de bewerking, welke deze artikelen hebben ondergaan; ad d. de kredietverlening aan afnemers. Een algemene toelichting op deze onderwerpen van verordenende bevoegdheid is gegeven in paragraaf 2 van het advies, waarnaar moge worden verwezen. Met betrekking tot het ad b genoemde onderwerp kan woropgemerkt, dat het gewenst voorkomt aan het bedrijfschap slechts de bevoegdheid te verlenen bepaalde vormen van kortingen te verbieden. Met name zal een dergelijk verbod zich niet dienen uit te strekken tot het geven van hoeveelheidskortingen, welke verband houden met de geringere kosten, verbonden aan het verkopen van grote hoeveelheden bijv. aan instellingen e.d. In de formulering van het onderwerp is gepoogd dit onderscheid tussen toelaatbare vormen en andere vormen van toepassing van het kortingstclsel tot uitdrukking te brengen. Met betrekking tot het ad c genoemde onderwerp kan worden opgemerkt, dat in deze bedrijfstak het verschijnsel van aanduidingen van hoeveelheid, soort en kwaliteit, welke in strijd zijn met de waarheid of met de in de handel algemeen gebruikelijkc aanduidingen, betrekkelijk veelvuldig voorkomt. Hierdoor wordt de consument, die veelal ondeskundig is, misleid en kunnen de onderlinge concurrentieverhoudingen worden verstoord. Het ligt in het voornemen op grond van dit onderwerp de door andere instellingen, zoals de veilingen, algemeen aanvaarde aanduidingen ook voor de detailhandel verplicht te stellen. In toenemende mate vindt een zodanige bewerking plaats, dat de artikelen verbruiksklaar aan de afnemers kunnen worden afgeleverd (bijv. het schrappen van aardappelen, het wassen en snijden van groenten). De aanduidingen voor de bewerkingen hebben geen vaststaande inhoud, hetgeen zowel voor de bedrijfsgenoten als voor de afnemers onzekerheid schept. Het brengen van eenheid in de aanduiding van deze bewerkingen moet gewenst worden geacht. De bevoegdheid van het bedrijfschap is beperkt tot aardappelen, niet-verduurzaamde groenten en niet-verduurzaamd fruit. De overige artikelen zijn in het algemeen door de fabrikanten reeds van een aanduiding van soort en kwaliteit voorzien. Ad e. de registratie van de ondernemingen, waarvoor het bedrijf schap is ingesteld en van de in die ondernemingen werkzame personen; De bevoegdheid tot registratie van bepaalde groepen van werkzame personen wordt gewenst, ten einde de grondslag te leggen voor een doeltreffend toezicht op de naleving van de vestingingsregeling. Tweede lid. De onder het onderhavige bedrijfschap ressorterende ondernemingen vallen ook onder de werkingssfeer van het Hoofdbedrijfschap voor de Detailhandel en zullen wellicht bij verdere ontplooiing van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie ook onder andere bedrijfslichamen ressorteren. Deze bedrijfslichamen zullen eveneens voor een goede functionering de onder e tot en met g genoemde bevoegdheden behoeven. Een coördinatie van de door de verschillende bedrijfslichamen ten aanzien van deze onderwerpen van verordenende bevoegdheid uit te oefenen activiteit is gewenst ten einde te voorkomen, dat de ondernemingen overbodige administratieve verplichtingen worden opgelegd. Daar het hier een typisch belang van het bedrijfsleven betreft, schijnt de raad het aangewezen lichaam voor het tol stand brengen dezer coördinatie. In afwijking van artikel 94 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie is daarom bepaald, dat verordeningen ten aanzien van de in artikel 4, eerste lid, onder e tot en met g, genoemde onderwerpen de goedkeuring van de raad behoeven. Door middel van de uitoefening van zijn goedkeuringsrecht kan de raad de vereiste coördinatie in de uitoefening van deze bevoegdheden verzekeren. De goedkeuring van de raad is niet vereist, indien de hierbedoelde verordeningen uit anderen hoofde reeds de goedkeuring van de betrokken ministers behoeven. Dit is bijv. het geval, indien op overtreding van verordeningen ten aanzien van de onder e tot en met g genoemde onderwerpen een strafsanctie is gesteld, voor welke verordeningen dan ingevolge artikel 104, tweede lid, van de Wet op de Bedrijfsorganisatie de goedkeuring van de betrokken ministers is vereist. Het is ongewenst verordeningen aan de goedkeuring van meer dan één autoriteit te onderwerpen. Ten einde ook in deze gevallen de vereiste coördinatie te kunnen bewerkstelligen, is bepaald, dat de betrokken ministers, alvorens over de goedkeuring te beslissen, de raad horen. Artikel 5. Artikel 5 voorziet in het stellen van een strafsanctie op overtredingen van autonome verordeningen. Artikel 6. Ter uitvoering van artikel 126, vierde lid, van de Wet op de Bedrijfsorganisatie, volgens hetwelk het instellingsbesluit regelen dient te geven omtrent de op te leggen heffingen, is in artikel 6 bepaald, dat de heffingen geschieden on grondslag van de geldomzet in een, in de heffingsverordening te bepalen, tijdvak. De heffingen behoeven ingevolge de gekozen formulering niet strikt evenredig te zijn aan de omzet. Bovendien laat het tweede lid de mogelijkheid open als basisbijdrage van iedere onderneming een gelijk bedrag te heffen. Heffingen met een bepaalde bestemming kunnen ingevolge het derde lid naar een andere, beter aan de bestemming aangepaste grondslag worden geheven. Indien bijv. ter financiering van een werkclassificatieonderzoek een bijzondere heffing zou worden opgelegd, kan het aanbeveling verdienen het aantal werkzame personen als grondslag te kiezen, omdat hierin het belang van de verschillende ondernemingen bij deze werkzaamheid beter tot uitdrukking komt. Bijlage II C van het advies van de Sociaal-Economische Raad Uiteenzetting betreffende de raadpleging van de organisaties van de betrokken ondernemers en van de betrokken werknemers en betreffende de omvang van deze organisaties Van het door de minister voor Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie tot de raad gerichte verzoek te adviseren tot de instelling bij de wet van een bedrijfschap voor de detailhandel in aardappelen, groenten en fruit is mededeling gedaan aan de organisaties van de betrokken ondernemers en van de betrokken werknemers, te weten: de Bond van kleinhandelaren in aardappelen, groenten en fruit in Nederland; de Nederlandse Katholieke Bond van Detailhandelaren in Aardappelen, Groenten en Fruit St. Walfridus"; de Christelijke Bond van Kleinhandelaren in Aardappelen, Groenten en Fruit in Nederland; de Centrale Vereniging voor de Markt-, Straat- en Rivierhandel; de Nederlandse Christelijke Beambtenbond; de Nederlandse Katholieke Bond van Administratief, Verkopend en Verzekeringspersoneel St. Franciscus van Assisië; de Algemene Bond Mercurius", Bedrijfsbond van Werknemers in de Handel, het Bank- en Verzekeringswezen en de Vrije Beroepen.

9 De genoemde organisaties, met uitzondering van Mercurius", hebben desgevraagd medegedeeld zich met de instelling bij de wet van het onderhavige bedrijfschap en met de in het ontwerp-instellingswet getroffen voorzieningen te kunnen verenigen. De Algemene Bond Mercurius" heeft medegedeeld een bedrijfschap voor deze tak van bedrijf overbodig te achten en van mening te zijn, dat met een commissie bij het Hoofdbedrijfschap voor de Detailhandel kari worden volstaan. Van het verzoek om advies is mededeling gedaan in het Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie, 6e jaargang, no. 6, van 7 februari 1956. In deze publikatie werd tevens een voorlopig ontwerp-instellingswet bekend gemaakt. Van de hierbij aan belanghebbenden geboden gelegenheid zich met opmerkingen over het verzoek tot de raad te richten, is gebruik gemaakt door de Nederlandse Federatie voor de Handel in Pootaardappelen. Bij de genoemde ondernemersorganisaties, te weten: de Bond van kleinhandelaren in aardappelen, groenten en fruit; de Nederlandse Katholieke Bond van Detailhandelaren in Aardappelen, Groenten en Fruit St. Walfridus"; de Christelijke Bond van Kleinhandelaren in Aardappelen, Groenten en Fruit in Nederland en de Centrale Vereniging voor de Markt-, Straat- en Rivierhandel zijn volgens eigen opgave ongeveer 8750 ondernemers georganiseerd, welke een onderneming drijven, waarin de detailhandel in aardappelen, groenten en fruit wordt uitgeoefend. Het totaal aantal ondernemingen, waarin genoemd bedrijf wordt uitgeoefend, bedraagt ongeveer 17 000, zodat ongeveer 51 % van deze ondernemers is georganiseerd. Bij de genoemde werknemersorganisaties, te weten: de Algemene Bond Mercurius", de Nederlandse Katholieke Bond van Administratief, Verkopend en Verzekeringspersoneel St. Franciscus van Assisië en de Nederlandse Christelijke Beambtenbond zijn plm. 200 werknemers in de detailhandel in aardappelen, groenten en fruit georganiseerd van de in totaal ongeveer 4000 werknemers. Ook als men het totaal aantal werknemers vermindert met de plm. 2000 jeugdigen, die moeilijk te organiseren zijn, vormt het aantal georganiseerde werknemers niet een voldoende representatieve organisatorische vertegenwoordiging van de betrokken werknemers. Naar het oordeel van de raad zal instelling van het onderhavige bedrijfschap dan ook slechts bij de wet kunnen geschieden. De mening van de Algemene Bond Mercurius" dat voor de onderhavige bedrijfstak de instelling van een bedrijfschap overbodig moet worden geacht, deelt de raad niet. Deze bedrijfstak, welke ± 17 000 ondernemingen telt met ± 32 000 werkzame personen, heeft, mede als gevolg van de marktordening in voorgaande geledingen, specifieke belangen, welke de instelling van een afzonderlijk bedrijfschap ten volle rechtvaardigen.