"De uitbreiding van de Europese Gemeenschappen met Griekenland, Portugal en Spanje" in Nieuw Europa (Maart 1977) Source: Nieuwe Europa. Maandblad van de Europese Beweging in Nederland. Maart 1977, n 3. Den Haag. Copyright: (c) Europese Beweging in Nederland URL: http://www.cvce.eu/obj/"de_uitbreiding_van_de_europese_gemeenschappen_met_griekenland_portugal_en_spanje"_in_ nieuw_europa_maart_1977-nl-9e066697-7705-4b35-ae9c-b008125fcbc5.html Publication date: 18/09/2012 1 / 5 18/09/2012
De uitbreiding van de Europese Gemeenschappen met Griekenland, Portugal en Spanje Drs. A. van der Hek De uitbreiding van de Europese Gemeenschappen met drie staten uit het Europese gebied rond de Middellandse Zee wordt verdedigd met een aantal argumenten. Deze worden hierna ieder aan een kritisch onderzoek onderworpen. Tegenover de verdediging worden eveneens argumenten genoemd, die pleiten tegen deze uitbreiding van de EG; in ieder geval op korte termijn. Ook deze argumenten komen aan de orde. A. De argumenten vóór deze uitbreiding Het eerste argument: de democratie Toevallig of niet, het is een feit dat de drie kandidaat-leden tot voor kort een dictatoriaal regime hebben gekend van fascistische aard. In Griekenland en Portugal is de parlementaire democratie hersteld. De regeringen van de huidige lidstaten van de EG schijnen te veronderstellen dat zoiets ook in Spanje met zekerheid zal plaatsvinden. De Nederlandse regering gaat er blijkbaar van uit dat Griekenland, Portugal en straks ook Spanje, zonder hulp van buitenaf, niet goed in staat zullen zijn hun pril parlementairdemocratische regime te handhaven. Anders zou het onbegrijpelijk zijn, waarom zij van de aanwezigheid van een parlementaire democratie in die landen een gewichtig argument maakt om hun toetreding tot de EG te bepleiten. Opvallend is het wantrouwen in de levensvatbaarheid van deze parlementaire democratieën, indien hun lidmaatschap van de EG zou uitblijven. De bemoeienissen van de huidige EG-lidstaten met de drie nieuwe leden kunnen uitsluitend van economische, commerciële en financiële aard zijn. Indien de EG steun van deze soort zou willen verlenen aan de regeringen van de drie nieuwe leden, dan zouden deze daardoor ongetwijfeld de kansen zien toenemen tot zelfhandhaving. Maar dan moet aan vier met elkaar samenhangende voorwaarden voldaan zijn: 1. Aan de geboden steun mogen geen voorwaarden verbonden zijn, die twijfel wekken bij de bevolking aan de onafhankelijkheid en slagvaardigheid van de regeringen van de drie landen. Zo'n twijfel zou immers snel kunnen leiden tot vermindering van de steun, die de bevolking thans geeft aan deze regeringen. De politieke instabiliteit, die daarvan het gevolg is, kan leiden tot een crisis in het politieke systeem zelf, waarmee het tegenovergestelde zou worden bereikt van hetgeen de EG beoogde. 2. De verleende steun zou toereikend moeten zijn om de bestendiging van het parlementair-democratische regime te vergemakkelijken, ongeacht de aard en werkwijze van de regering die op een bepaald moment aan het bewind is, mits deze regering maar democratisch is en bedreigd wordt geacht. Dit is een logisch gevolg van de eerste voorwaarde. 3. De EG-bemoeienis mag geen omstandigheden in het leven roepen, die leiden tot een ernstige verzwaring van de moeilijkheden, waarmee de regeringen van de drie landen te maken hebben. De argumentatie is over eenkomstig aan die, welke bij de eerste voorwaarde werd gebezigd. 4. De EG-bemoeienis mag voor de bevolking van de huidige lidstaten niet dusdanige nadelen in het leven roepen, dat zij onmogelijk nog aan de drie eerder genoemde voorwaarden kan voldoen. Ter toelichting dient nog het volgende: De huidige centrum-regeringen in Griekenland, Portugal en Spanje zullen overwogen hebben, dat het lidmaatschap van de EG voordelen heeft boven enige andere verhouding tot de EG. Deze voordelen zijn voor de hand liggend. Het lidmaatschap biedt grotere zekerheid op het verkrijgen van steun. Bovendien biedt het de mogelijkheid de voorwaarden, waaronder de steun wordt verleend, beter te beïnvloeden dan 2 / 5 18/09/2012
anders het geval zou zijn geweest. Zij gaan er blijkbaar van uit dat de lidstaten van de EG bereid en in staat zijn deze in de praktijk haast onvoorwaardelijke steun te verlenen. Hier liggen grote moeilijkheden. Ik neem aan dat alle lidstaten bereid zijn te aanvaarden dat Griekenland, Portugal en Spanje lid van de EG wensen te worden, omdat zij daar bepaalde voordelen in zien. Daarin ligt dan ook de grens aan de mogelijkheden van de EG-lidstaten om steun te verlenen. De lidstaten gunnen de nieuwe leden stellig voordelen, maar zij zijn maar tot op zekere hoogte bij machte daarvoor zelf nadelen te aanvaarden. Hun eigen bevolking stelt ook eisen, die niet al te zeer genegeerd kunnen worden. Indien dit tot gevolg zou hebben dat toereikende steun tot de oplossing van Griekse, Portugese en Spaanse moeilijkheden niet onder alle omstandigheden zeker is, dan ligt daarin de oorzaak van een falend EG-beleid in de ogen van de Griekse, Portugese en Spaanse regeringen. Het zal hun neiging vergroten een eigen weg te gaan. In dat geval zal het EG-lidmaatschap geen bijdrage meer vormen tot versterking van de parlementaire democratie in deze landen. Meer dan ooit zal dan duidelijk zijn, dat de parlementaire democratie uitsluitend een aangelegenheid is waarover in Griekenland, Portugal en Spanje wordt beslist. Hierna komen de moeilijkheden, die aan de uitbreiding zijn verbonden, aan de orde. Dan zal blijken hoe waarschijnlijk het is dat de huidige negen lidstaten van de EG slechts in beperkte mate kunnen bijdragen aan de oplossing van Griekse, Portugese en Spaanse moeilijkheden. Het tweede argument: het bevorderen van een op het westen gerichte oriëntatie en het tegengaan van het gevaar voor afglijden in links- of rechts-extremistische richting Het argument van de solidariteit met de nieuwe democratieën in Griekenland, Portugal en Spanje, dat uitmondt in de wens om hen lid van de EG te maken, poogt men te versterken door er het argument aan toe te voegen, dat een dergelijk lidmaatschap hun oriëntatie op het westen bevordert en het gevaar van afglijden in links- of rechts-extremistische richting tegengaat. Over dit argument valt niet meer te zeggen dan over het eerste. Het versterkt de indruk dat er een ernstig wantrouwen is tegen de levensvatbaarheid van de parlementaire democratie in de drie landen. Indien er grond zou bestaan voor dit wantrouwen, dan moet ieder economisch, commercieel en financieel beleid van de EG-lidstaten tegenover de drie nieuwe leden snel falen, omdat het niet bij machte zal zijn voldoende en zelfs noodzakelijke voorwaarden te scheppen tot zelfhandhaving van regeringen, die het parlementair democratische regime willen laten voortduren. Die voorwaarden zullen in een dergelijke situatie des te meer in de drie landen zelf gezocht moeten worden. Opmerkelijk is nog de veronderstelling, waarop het argument is gegrondvest. Blijkbaar gaan sommigen in Nederland ervan uit, dat er eenstemmigheid bij de huidige lidstaten van de EG bestaat over wat een op het westen georiënteerde politiek inhoudt en wat een onaanvaardbaar afglijden in extremistische richting is. Evenzeer is het de vraag of aan beide overwegingen door de lidstaten gelijk gewicht wordt toegekend. Mocht ooit in enige lidstaat een dictatoriaal regime tot stand worden gebracht, dan staan de andere lidstaten daar volstrekt machteloos tegenover, tenzij zij overeenkomen dat een dergelijke lidstaat wordt uitgestoten, hetgeen alleen kans van slagen heeft, indien het besluit daarover niet aan de lidstaten zelf wordt gelaten. Ik denk dat geen der lidstaten daar overigens voor is te vinden. Het gevolg daarvan is de aanvaarding van het dictatoriale lid, of uittreding van één of meer democratieën, die de kwestie ernstig nemen. Het derde argument: de EG moet alle Europese democratieën omvatten Dit traditionele argument heeft weinig waarde in dit geval, omdat andere Europese democratieën er niet over piekeren lid van de EG te worden. De uitbreiding met Griekenland, Spanje en Portugal moet daarom op haar eigen kenmerken beoordeeld worden. Tot die beoordeling behoort een standpuntbepaling over inrichting en doel van de EG. Deze ontbreekt echter 3 / 5 18/09/2012
in de Nederlandse discussie volkomen. Mijn opvatting is, dat een supranationaal Europa als verbeelding moet worden gezien en niet als werkelijkheid. De Nederlandse politiek zou zich blijvend op het standpunt moeten stellen dat thans gekozen wordt voor het Europa van de staten. Het vierde argument: de politieke betekenis van Europa in de wereld wordt groter Hoe meer leden - zo luidt de redenering - hoe meer de EG namens 'Europa' kan optreden. Het is mij niet zonder meer duidelijk welk voordeel er schuilt in een EG, die meer 'Europa' omvat. Ik kan mij bij dit argument slechts iets voorstellen, indien een uitgebreide EG op internationaal terrein ervoor kan zorgdragen dat een aantal materiële en ideële belangen, die alle lidstaten zouden hebben, beter wordt gediend. Dit veronderstelt een overeenstemming tussen de lidstaten, die slechts in een zeldzaam geval aanwezig zal zijn in een politiek blok met zoveel uiteenlopende inzichten, belangen en omstandigheden. In dit argument schuilt de middeleeuwse opvatting, dat gebiedsuitbreiding leidt tot meer politieke macht. Op grond van de belangen- en ideologische tegenstellingen, die binnen de uitgebreide EG bestaan, kan niet van een gebiedsuitbreiding gesproken worden, die correleert met politieke machtsvergroting. Het vijfde argument: de stabiliteit van de Zuidflank van de NAVO wordt groter Dit argument is slechts van waarde, indien de lidstaten van de EG het Atlantisch bondgenootschap als hoeksteen van hun buitenlands beleid aanvaarden, hetgeen betwijfeld, zo niet ontkend moet worden. Bovendien hangt de waarde van dit argument af van de stabiliserende werking, die van de samenwerking in EG-verband uitgaat op de verhoudingen in de lidstaten. Deze werking staat geenszins vast, zoals bij het eerste argument reeds is vastgesteld. B. De argumenten tegen deze uitbreiding De Nederlandse regering is zo goed geweest deze argumenten reeds in een nota aan de Tweede Kamer aan te bieden (14 513, nr. 3). 1. Institutionele bezwaren a. De besluitvorming in een groep van twaalf is moeizamer dan in een groep van negen, indien de drie nieuwe leden de verschillen, die reeds bestaan, vergroten en nieuwe verschillen aan de bestaande toevoegen. Beide is het geval. b. Het gevaar van een groeiend onderscheid tussen de politiek en economisch sterkere en zwakkere is niet denkbeeldig, indien het aantal zwakkeren dusdanig toeneemt, dat de sterkeren niet meer bij machte zijn dit gevaar te bezweren. c. Vanzelfsprekend leidt dit tot vermindering van de samenhang tussen de lidstaten in de EG, voorzover die er was. Dit leidt tot de conclusie dat het intergouvernementele karakter van de EG wordt bevestigd. 2. Economische en financiële bezwaren a. De uitbreiding zal in de nieuwe lidstaten en in de oude lidstaten moeilijkheden oproepen in bedrijfstakken, die concurrerend zijn. Dit geldt zowel voor de industrie als voor de landbouw. Comparatieve kostenverschillen zullen in een volledig geliberaliseerd gebied leiden tot wijzigingen in de produktieverhoudingen, die ingrijpende gevolgen 4 / 5 18/09/2012
kunnen hebben voor de werkgelegenheid, de inkomensverdeling en inkomensgroei, zowel in regio's als in gehele lidstaten. b. Door het vrije verkeer van werknemers kan er een ernstige verstoring optreden van de arbeidsmarkt in bepaalde lidstaten. c. Het EG-lidmaatschap van betrekkelijk minder ontwikkelde gebieden zal aanzienlijke gevolgen met zich meebrengen voor de betalingsbalansverhoudingen en de overheidsbegrotingen, aannemende dat de huidige lidstaten door middel van financiële overdrachten huidige welvaartsverschillen willen overbruggen. d. Door de uitbreiding met landen, die klimatologisch tot de sub-tropen gerekend moeten worden en overigens minder ontwikkeld zijn, zullen de betrekkingen tussen de EG en de ontwikkelingslanden ingrijpende herzieningen behoeven. De Derde Wereld zal ernstige nadelen van deze uitbreiding ondervinden. 3. Politieke bezwaren De EPS zal grotere belangentegenstellingen gaan herbergen. 5 / 5 18/09/2012