Klacht over de verstrekking van strafvorderlijke gegevens aan de ambtshalve toegevoegde raadsman



Vergelijkbare documenten
De Minister van Justitie

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Een onderzoek naar een klacht over de Raad voor Rechtsbijstand.

Wet van 15 januari 1921

==================================================================== Artikel 1

Wet van 15 januari 1921 Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje Nassau, enz., enz., enz..

Zorgverzekeraars Nederland Definitieve bevindingen Ambtshalve onderzoek aangaande toepassing Controle op Verzekering van VECOZO B.V.

de minister van Economische Zaken, de heer mr L.J. Brinkhorst Postbus EC Den Haag Ministeriële regeling afsluitingen

Rapport. Datum: 12 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/445

t.a.v. de hoofdofficier van justitie ONS KENMERK z

De voorgestelde wijziging in artikel I B geven het CBP aanleiding tot het maken van de volgende op- en aanmerkingen.

Nederlands Instituut van Psychologen inzagerecht testgegevens

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Bevindingen De bevindingen van het CBP luiden als volgt:

Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling ONS KENMERK z

de bank ambtshalve onderzoek de bank Definitieve Bevindingen

rechtmatigheid POSTADRES Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag BEZOEKADRES Prins Clauslaan 20

De Minister van Justitie

Wet van 15 januari 1921

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Voorstel van wet. Artikel 1

Arbodienst. Klacht; verzoeker/arbodienst

Privacyreglement Bureau Beckers

Winkelier. Winkelier creditcard; definitieve bevindingen

Klacht Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens is de klacht als volgt geformuleerd:

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Wijziging in SZW wetgeving

3. Voor een overzicht van de relevante bepalingen wordt verwezen naar de bijlage bij dit besluit.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Wet van 15 januari 1921

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)

Bestuurlijk Overleg Almere. onderzoek Digidoor; eindoordeel

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Privacyreglement/ Geheimhouding

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De Minister van Veiligheid en Justitie. Postbus EH Den Haag. Advies wetsvoorstel toevoegen gegevens aan procesdossier minderjarige

verklaring omtrent rechtmatigheid

8.50 Privacyreglement

Bij brief heeft het CBP u laten weten de beslissing op het bezwaarschrift te verdagen.

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

De Minister van Veiligheid en Justitie. Postbus EH DEN HAAG

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Raad voor Accreditatie (RvA) Klachtenprocedure RvA

Privacyreglement Spoor 3 BV. Artikel 1. Begripsbepalingen. Voor zover niet uitdrukkelijk anders blijkt, wordt in dit reglement verstaan onder:

WIJ BEATRIX, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Voegen in het strafproces

Stichting RDC. Informatieverplichting

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: 13 juni Rapportnummer: 2012/101

De minister van Justitie De heer dr E.M.H. Hirsch Ballin Postbus EH Den Haag

Ontwerpbesluit inzake de verklaring omtrent de rechtmatigheid van de verwerking pre-employment screening van Randstad Nederland B.V.

Hoofdstuk 9 Awb: Klachtbehandeling

a) Persoonsgegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.

Klacht Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens is de klacht als volgt geformuleerd:

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: 7 juli 2015 Rapportnummer: 2015/109

Ontwerpbesluit inzake de verklaring omtrent de rechtmatigheid van de verwerking pre-employment screening van Adecco Group Nederland; z

Raad voor Accreditatie (RvA) Beleidsregel Klachten RvA

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Eerste Kamer der Staten-Generaal

het College van procureurs-generaal t.a.v. de heer mr J.L. de Wijkerslooth Postbus EH Den Haag

BESLUIT. Besluit van de directeur-generaal van de Nederlandse Mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de Mededingingswet.

ECLI:NL:RVS:2013:1522

Stichting Waarschuwingsregister Logistieke Sector. z Postbus KS ZOETERMEER

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Privacyreglement PoortwachterDirect

De Minister van Economische Zaken. Advies over de novelle behorende bij het wetvoorstel 31374

ARRONDISSEMENTSPARKET Oost-Nederland

Conceptwetsvoorstel rechtsbijstand en politieverhoor

AANGETEKEND Rijnland Ziekenhuis last onder dwangsom. Geachte A,

Secretariaat De Eendracht (BETA) Voorafgaand onderzoek Verklaring omtrent rechtmatigheid Definitief besluit. Geachte A,

ECLI:NL:PHR:2007:AZ6118 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00636/06

ECLI:NL:HR:2010:BO2558

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz.

2017 no. 12 AFKONDIGINGSBLAD VAN ARUBA

Algemene bepalingen. Transactie DDD. Na titel VIII wordt een titel ingevoegd, luidende: TITEL VIIIA BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR JEUGDIGEN.

Advies Conceptwetsvoorstel implementatie EU-richtlijn minimumnormen slachtoffers van strafbare feiten

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

Klager bevindingen en beoordeling inzake klacht verzoeker/scholengemeenschap

Privacy reglement. Inleiding

Bekendmaking Goedkeuring Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen

1.1. Persoonsgegevens Elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.

de wet: de Wet bescherming persoonsgegevens; persoonsgegeven: elk gegeven over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke

Privacy reglement kinderopvang Opgesteld volgens de Wet Bescherming Persoonsgegevens (W.B.P.)

Privacy reglement / Geheimhouding

1.1. Persoonsgegevens Elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.

Voorts heeft de Nationale ombudsman uit eigen beweging onderzoek gedaan naar de volgende gedraging:

De minister van Veiligheid en Justitie T.a.v. contactpersoon Nationale ombudsman mevrouw XXX Postbus EH DEN HAAG. Geachte heer Blok,

De Minister van Veiligheid en Justitie. Postbus EH DEN HAAG

NVAB. A. ter Linden en N.M. van Seumeren

Gastouderbureau Alles Kids Zoetermeer Privacyreglement

Privacyreglement van Stichting 070Watt;

Vangnetregeling huursubsidie

Een onderzoek naar het verstrekken van een strafdossier door het Openbaar Ministerie aan een curator.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/200

Transcriptie:

POSTADRES Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag BEZOEKADRES Juliana van Stolberglaan 4-10 TEL 070-88 88 500 FAX 070-88 88 501 E-MAIL info@cbpweb.nl INTERNET www.cbpweb.nl AAN DATUM 11 juli 2006 CONTACTPERSOON UW BRIEF VAN 7 februari 2006 UW KENMERK - ONDERWERP Klacht over de verstrekking van strafvorderlijke gegevens aan de ambtshalve toegevoegde raadsman Bij brief van 16 januari 2006 heeft u zich bij het College bescherming persoonsgegevens (CBP) beklaagd over kort gezegd- de verstrekking van persoonsgegevens door het arrondissementsparket te Roermond (verder: het parket) aan een ambtshalve toegevoegde raadsman. Desgevraagd heeft u het CBP voorzien van aanvullende informatie met betrekking tot uw klacht in de vorm van correspondentie tussen u en het parket. Het CBP heeft in het kader van hoor en wederhoor het parket in de gelegenheid gesteld te reageren op de conceptversie van deze brief. Het CBP hecht er aan zijn excuses aan te bieden voor de vertraging die de behandeling van uw zaak inmiddels heeft opgelopen. Het CBP overweegt ten aanzien van uw klacht als volgt. DE FEITEN Tegen uw zoon is proces-verbaal opgemaakt wegens mishandeling. Uw zoon was toen 14 jaar oud. Omdat de Officier van Justitie voornemens was deze zaak af te doen door middel van het opleggen van een alternatieve sanctie, heeft hij uw zoon opgeroepen voor hem te verschijnen. In verband hiermee heeft de voorzitter van de rechtbank mr. A ambtshalve als raadsman aan uw zoon toegevoegd. U heeft ook beroepsmatig met mr. A te maken. Eerst uit de schriftelijke oproeping van uw zoon werd u bekend met het feit dat mr. A aan uw zoon was toegevoegd en dat hem in dat kader een afschrift van het strafdossier was toegezonden. U heeft zelf eveneens het strafdossier opgevraagd. U is gebleken dat u en mr. A niet dezelfde stukken van het parket hebben ontvangen. DE BEHANDELING VAN UW KLACHT Op de verwerking van persoonsgegevens door het Openbaar Ministerie (OM) in strafdossiers is de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) van toepassing. Ingevolge artikel 39r (Wjsg) en artikel 60, eerste lid, Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) kan het CBP op verzoek van een belanghebbende een onderzoek instellen naar de wijze waarop ten aanzien van een gegevensverwerking toepassing wordt gegeven aan het bij of krachtens de wet bepaalde. Deze BIJLAGEN 1 BLAD 1

bepalingen gaan uit van een bevoegdheid van het CBP om een onderzoek in te stellen. Afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval en na afweging van de in het geding zijnde belangen komt het CBP tot een beslissing of een onderzoek op zijn plaats is. Voor zover u klaagt over de strafvorderlijke aspecten verbonden aan het toevoegen van een raadsman is het CBP niet bevoegd, omdat de bevoegdheid van het CBP rechtstreeks verband houdt met de verwerking van persoonsgegevens. Het CBP vat uw klacht dan ook als volgt op. In de eerste plaats klaagt u erover dat geheel buiten u om door de Officier van Justitie strafrechtelijke persoonsgegevens aan mr. A zijn verstrekt. Omdat u al in een bepaalde aangelegenheid met mr. A in een zakelijke relatie was komen te staan, hebt u dit als belastend ervaren. In de tweede plaats beklaagt u zich erover dat de dossiers die u en mr. A van het parket ontvingen inhoudelijk niet gelijk waren. In zijn beleidsregels heeft het CBP tot uitdrukking gebracht dat het doorgaans alleen klachten in behandeling neemt die eerst aan de verantwoordelijke, in dit geval het parket Roermond, zijn voorgelegd. Uit de door u toegezonden stukken blijkt dat u uw klacht aan het OM hebt voorgelegd. Op het eerste onderdeel van uw klacht heeft het OM geantwoord dat het conform de regels van het Wetboek van Strafvordering heeft gehandeld en dat de WBP en de Wjsg niet van toepassing zijn. Het OM heeft u daarbij excuses aangeboden voor de voor u vervelende gang van zaken en de ongelukkige samenloop van omstandigheden. U bestrijdt evenwel dat de WBP en de Wjsg niet van toepassing zijn. Op het tweede onderdeel van uw klacht heeft het OM u verzocht aan te geven welke verschillen bestaan in het dossier zoals dat in afschrift aan u en aan mr. A is toegestuurd. U heeft de volledige correspondentie aan het CBP toegestuurd. Hieruit is op te maken dat u op deze suggestie van het OM niet bent ingegaan. Om deze reden zal het CBP het tweede onderdeel van uw klacht niet eerder in behandeling nemen dan nadat u hebt getracht in overeenstemming met het OM hierover helderheid te verkrijgen. Alleen belanghebbenden kunnen het CBP verzoeken om een onderzoek in te stellen. Op grond van de volgende omstandigheden bent u naar het oordeel van het CBP belanghebbende ten aanzien van het eerste onderdeel van uw klacht. Naar het CBP begrijpt, voelt u zich benadeeld omdat mr. A u in uw zakelijke relatie met hem mogelijk anders bejegent door zijn kennis van de strafvervolging van uw zoon. Hiertegen beogen de wettelijke regels ter bescherming van persoonsgegevens bescherming te bieden. Het CBP zal het eerste onderdeel van uw klacht dan ook behandelen. Deze behandeling houdt geen feitenonderzoek in nu het CBP uit de door u overgelegde correspondentie genoegzaam de relevante feiten kan afleiden. Het toepasselijk wettelijk kader is als bijlage bij deze brief gevoegd. BLAD 2

OVERWEGINGEN TEN AANZIEN VAN DE VERHOUDING TUSSEN DE WBP EN DE WJSG In de Memorie van Toelichting bij de Wjsg (TK 2002-2003, 28 886, nr. 3) is overwogen dat gelet op de zwaarte van de strafvorderlijke gegevens en het belang van overzichtelijke regelgeving een omvattende regeling voor het verwerken van strafvorderlijke gegevens door het openbaar ministerie de voorkeur geniet boven een beperkte aanvulling op de WBP in het Wetboek van Strafvordering. Het is wenselijk die regeling in de Wet justitiële gegevens neer te leggen omdat daarin ook al regels zijn opgenomen voor een andere categorie strafrechtelijke gegevens, namelijk de justitiële gegevens. Blijkens artikel 2, tweede lid onder e, WBP is de WBP niet van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van de uitvoering van de Wjsg. De Wjsg bevat een concretisering van de algemene normen van de WBP voor strafvorderlijke gegevens. In artikel 1, onder b Wjsg wordt in dat kader de definitie gegeven van het begrip strafvorderlijke gegevens. De Wjsg is voor wat betreft de bescherming van persoonsgegevens in de zin van strafvorderlijke en justitiële gegevens, uitputtend bedoeld. Hieruit volgt dat de WBP alleen dan van toepassing is, als dat uitdrukkelijk in de Wjsg is vermeld. OVERWEGINGEN TEN AANZIEN VAN DE VERHOUDING TUSSEN DE WJSG EN HET WVSV. Ten aanzien van de verhouding tussen de Wjsg en het WvSv kan het volgende opgemerkt worden. Beide wetten bevatten bepalingen omtrent het verwerken van strafvorderlijke gegevens. Het WvSv bepaalt welke personen als procesdeelnemer op welke wijze processtukken kunnen inzien en/of ontvangen, terwijl de Wjsg meer specifiek betrekking heeft op de waarborgen en de randvoorwaarden voor het verwerken van strafvorderlijke gegevens (MvT, TK 2002-2003, 28 886, nr. 3) naast de verwerking van strafvorderlijke gegevens ten opzichte van derden. Deze twee wetten zijn daarom naast elkaar van toepassing, of, anders gezegd, ze sluiten elkaar niet uit. TOEPASSING VAN HET WETTELIJK KADER OP DE KLACHT Uit het wettelijk kader leidt het CBP het volgende af. Aan een minderjarige verdachte wordt een raadsman toegevoegd indien de Officier van Justitie een voorwaarde wil stellen ter voorkoming van de strafvervolging van de verdachte wegens een misdrijf en deze voorwaarde meer zal bedragen dan twintig uur, zoals bedoeld in artikel 77f, eerste lid onder b, WvSr juncto artikel 74 WvSr. Daarnaast moet gebleken zijn dat de verdachte niet reeds wordt bijgestaan door een raadsman. Deze raadsman wordt door de voorzitter van de rechtbank, danwel op last van de voorzitter door de Raad voor de Rechtsbijstand aan de verdachte toegevoegd. Het OM dient vervolgens op grond van zijn wettelijke plicht alsmede op grond van hetgeen bepaald is in de Circulaire kennisneming door raadslieden van dossiers in strafzaken tegen verdachten van 22 februari 1971 zo spoedig mogelijk het strafdossier aan de toegevoegde raadsman toe te sturen. BLAD 3

Het is in beginsel niet aan het OM om te onderzoeken of voldoende waarborgen zijn getroffen om te voorkomen dat rechtens te respecteren en conflicterende belangen ter behartiging aan één advocaat worden opgedragen. De verstrekking van het strafdossier van uw zoon aan mr. A door het OM is naar het oordeel van het CBP op grond van de Wjsg en het WvSv rechtmatig geweest. Als gevolg van dit oordeel komt het CBP niet toe aan de beoordeling van de vraag of er sprake is geweest van rechtens te respecteren en conflicterende belangen. CONCLUSIE De verstrekking door het OM van het strafdossier aan mr. A als toegevoegd raadsman is naar het oordeel van het CBP rechtmatig. Uw klacht dat aan u en mr. A als ouder respectievelijk raadsman van uw minderjarige zoon, die de leeftijd van 16 jaar nog niet heeft bereikt, niet gelijke afschriften van het strafdossier zijn toegezonden, neemt het CBP niet in behandeling. Het besluit van het CBP hier geen onderzoek naar in te stellen is geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. U kunt derhalve hiertegen geen bezwaarschrift indienen. U kunt het CBP alleen verzoeken om terug te komen op zijn besluit wanneer u nieuwe feiten en omstandigheden kunt aangeven die kunnen leiden tot een andere beslissing. TOT SLOT De ambtshalve toevoeging van een raadsman aan uw minderjarige zoon heeft voor u het gevolg gehad dat uw familie betreffende (strafrechtelijke) persoonsgegevens in handen zijn gekomen van een persoon waarmee u reeds beroepsmatig te maken had. Het CBP is, zoals hierboven aangegeven, niet bevoegd deze toevoeging te beoordelen. Het CBP zal echter de Minister van Justitie alsmede de organisaties die het aangaat 1 op de hoogte stellen van het door u aan het CBP voorgelegde bezwaar tegen de huidige praktijk van de ambtshalve toevoeging. Doordat de verdachte niet vooraf op de hoogte wordt gesteld welke raadsman aan hem toegevoegd zal worden, kan hij onmogelijk zijn bezwaren tegen (verstrekking van de verdachte betreffende persoonsgegevens aan) deze raadsman kenbaar maken. Het CBP zal tevens deze uitspraak (geanonimiseerd) publiceren op zijn website. 1 Het CBP zal een afschrift van deze brief verzenden aan het arrondissementsparket te Roermond alsmede in geanonimiseerde vorm aan het College van Procureurs-generaal, de Raad voor de Rechtsbijstand en de Raad voor de Rechtspraak. BLAD 4

Het CBP hoopt u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben. Hoogachtend, Het College bescherming persoonsgegevens, Voor het College, mw. mr. dr. J. Beuving collegelid BLAD 5

BIJLAGE Relevante artikelen uit het Wetboek van Strafrecht (WvSr) Artikel 74 WvSr 1. De officier van justitie kan voor de aanvang van de terechtzitting een of meer voorwaarden stellen ter voorkoming van de strafvervolging wegens misdrijven, met uitzondering van die waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld van meer dan zes jaar, en wegens overtreding. Door voldoening aan die voorwaarden vervalt het recht tot strafvordering. 3. 4. 5. Artikel 77f WvSr 1. Bij toepassing van artikel 74, eerste lid, kan de officier van justitie tevens als voorwaarde stellen dat de verdachte a. zich zal richten naar de aanwijzingen van een stichting als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg, voor een daarbij te bepalen termijn van ten hoogste zes maanden; b. onbetaalde arbeid of arbeid tot herstel van de door het strafbare feit aangerichte schade verricht dan wel een leerproject volgt gedurende een door hem te bepalen duur van ten hoogste veertig uren binnen een door hem te bepalen termijn van ten hoogste drie maanden. 2. Op de in het eerste lid, onder b, bedoelde voorwaarden zijn de artikelen 77m, eerste en negende lid, 77o, eerste lid, en 77ff, vierde lid, met betrekking tot taakstraffen van overeenkomstige toepassing. 3. Relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering (WvSv) Artikel 31 WvSv Aan den verdachte mag niet worden onthouden de kennisneming van: a. de processen-verbaal van zijne verhooren; b. de processen-verbaal betreffende verhooren of handelingen van onderzoek, waarbij hij of zijn raadsman de bevoegdheid heeft gehad tegenwoordig te zijn, tenzij en voor zoover uit een proces-verbaal blijkt van eenige omstandigheid waarvan hij in het belang van het onderzoek tijdelijk onkundig moet blijven, en in verband daarmede een bevel als bedoeld in artikel 50, tweede lid, is gegeven; c. de processen-verbaal van verhooren, van welker inhoud hem mondeling volledig mededeeling is gedaan. Artikel 33 WvSv De kennisneming van alle processtukken in het oorspronkelijk of in afschrift mag de verdachte niet worden onthouden zodra het gerechtelijk vooronderzoek is gesloten of geëindigd of, indien een gerechtelijk vooronderzoek niet heeft plaatsgehad, zodra de kennisgeving van verdere BLAD 6

vervolging of de dagvaarding ter terechtzitting in eerste aanleg aan hem is betekend. Artikel 38 WvSv 1. De verdachte is te allen tijde bevoegd een of meer raadslieden te kiezen. 2. Tot de keuze van een of meer raadslieden is ook de wettige vertegenwoordiger van den verdachte bevoegd. 3. 4. De ingevolge het tweede of het derde lid gekozen raadsman treedt af, zodra de verdachte zelf een raadsman heeft gekozen. Artikel 39 WvSv 1. De gekozen raadsman geeft van zijn optreden als zoodanig, wanneer de officier van justitie reeds in de zaak betrokken is, schriftelijk kennis aan den griffier. Is dat nog niet het geval, dan geeft hij van zijn optreden schriftelijk kennis aan den in de zaak betrokken hulpofficier. 2. Indien hij een gekozen of toegevoegden raadsman vervangt, geeft hij ook daarvan overeenkomstig de bepaling van het voorgaande lid kennis. 3. Van den inhoud eener overeenkomstig dit artikel tot den griffier gerichte kennisgeving verwittigt deze onverwijld schriftelijk het openbaar ministerie, bovendien, in geval van een gerechtelijk vooronderzoek, den rechter-commissaris, en, in geval van het voorgaande lid, den vervangen raadsman. 4. Door deze mededeeling neemt de werkzaamheid van den vervangen toegevoegden of vroeger gekozen raadsman een einde. Artikel 45 WvSv 1. 2. Op verzoek van de toegevoegde raadsman of van de verdachte kan een andere raadsman worden toegevoegd. 3. Toevoeging van een andere raadsman geschiedt door het bureau rechtsbijstandvoorziening dat de te vervangen raadsman heeft toegevoegd. In geval de raadsman is toegevoegd op last van een rechterlijke autoriteit, geschiedt de vervanging na een daartoe strekkende last van die autoriteit. 4. Artikel 51 WvSv Ten aanzien van de bevoegdheid van den raadsman tot de kennisneming van processtukken en het bekomen van afschrift daarvan vinden de artikelen 30-34 overeenkomstige toepassing. Van alle stukken die ingevolge dit wetboek ter kennis van de verdachte worden gebracht ontvangt de raadsman onverwijld afschrift. Artikel 359a WvSv 1. De rechtbank kan, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, bepalen dat: a. de hoogte van de straf in verhouding tot de ernst van het verzuim, zal worden verlaagd, indien BLAD 7

het door het verzuim veroorzaakte nadeel langs deze weg kan worden gecompenseerd; b. de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen, niet mogen bijdragen aan het bewijs van het telastegelegde feit; c. het openbaar ministerie niet ontvankelijk is, indien door het verzuim geen sprake kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet. 2. Bij de toepassing van het eerste lid, houdt de rechtbank rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. 3. Het vonnis bevat de beslissingen vermeld in het eerste lid. Deze zijn met redenen omkleed. Artikel 489 WvSv 1. Aan de verdachte die geen raadsman heeft, wordt ambtshalve een raadsman toegevoegd wanneer a. het openbaar ministerie een voorwaarde wil stellen als bedoeld in artikel 77f, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafrecht en deze meer zal bedragen dan twintig uren; b. c. 3. De toevoeging geschiedt door of op last van de voorzitter van de rechtbank, onderscheidenlijk, wanneer hoger beroep is ingesteld tegen het eindvonnis in eerste aanleg, door de voorzitter van het gerechtshof. 4. Het openbaar ministerie geeft aan de voorzitter van de rechtbank, dan wel van het gerechtshof, onverwijld schriftelijk kennis van de verplichting tot toevoeging ingevolge het eerste of van een verhoor als bedoeld in het tweede lid. 5. De artikelen 42, eerste en tweede lid, 43, eerste lid, en 44 blijven buiten toepassing. Artikel 503 WvSv 1. Indien de verdachte die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, een raadsman heeft, komen alle bevoegdheden, hem in dit wetboek of in het Wetboek van Strafrecht toegekend, eveneens toe aan zijn raadsman. Artikel 504 WvSv 1. Voor zover niet anders is bepaald, worden alle dagvaardingen, oproepingen, kennisgevingen, aanzeggingen of andere schriftelijke mededelingen aan de minderjarige verdachte tevens ter kennis gebracht van zijn ouders of voogd, alsmede van zijn raadsman. Relevante artikelen uit de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) Artikel 1 Wjsg a. b. strafvorderlijke gegevens: gegevens over een natuurlijk persoon of rechtspersoon die zijn BLAD 8

verkregen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek en die het openbaar ministerie in een strafdossier of langs geautomatiseerde weg verwerkt; c. Artikel 39a Wjsg 1. Het College van procureurs-generaal is verantwoordelijke voor het verwerken van strafvorderlijke gegevens. 2. Het hoofd van een arrondissementsparket, het landelijk parket of een ressortsparket voert het beheer over de strafvorderlijke gegevens. Artikel 39b Wjsg 1. Het College van procureurs-generaal verwerkt slechts strafvorderlijke gegevens, indien dit noodzakelijk is voor een goede vervulling van de taak van het openbaar ministerie of het nakomen van een andere wettelijke verplichting. 2. Het College van procureurs-generaal verwerkt strafvorderlijke gegevens niet verder op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden, bedoeld in het eerste lid. 3. Artikel 9, tweede en derde lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens is van overeenkomstige toepassing. Relevante artikelen uit de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) Artikel 2 WBP 1. 2. Deze wet is niet van toepassing op verwerking van persoonsgegevens: a. b. c. d. e. ten behoeve van de uitvoering van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en op de verklaringen omtrent het gedrag en f. Artikel 9 Wet bescherming persoonsgegevens 1. Persoonsgegevens worden niet verder verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen. 2. Bij de beoordeling of een verwerking onverenigbaar is als bedoeld in het eerste lid, houdt de verantwoordelijke in elk geval rekening met: a. de verwantschap tussen het doel van de beoogde verwerking en het doel waarvoor de gegevens zijn verkregen; b. de aard van de betreffende gegevens; c. de gevolgen van de beoogde verwerking voor de betrokkene; d. de wijze waarop de gegevens zijn verkregen en e. de mate waarin jegens de betrokkene wordt voorzien in passende waarborgen. BLAD 9

3. Verdere verwerking van de gegevens voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden, wordt niet als onverenigbaar beschouwd, indien de verantwoordelijke de nodige voorzieningen heeft getroffen ten einde te verzekeren dat de verdere verwerking uitsluitend geschiedt ten behoeve van deze specifieke doeleinden. 4. De verwerking van persoonsgegevens blijft achterwege voor zover een geheimhoudingsplicht uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift daaraan in de weg staat. Relevante overige (wettelijke) bepalingen Artikel 13 Advocatenwet 1. 3. 4. 5. De advocaat, door het bureau rechtsbijstandvoorziening als raadsman toegevoegd, is verplicht als zodanig op te treden of zich overeenkomstig artikel 46 van het Wetboek van Strafvordering te doen vervangen, zolang niet een gekozen raadsman is opgetreden of op de voet van artikel 45 van het Wetboek van Strafvordering een ander is toegevoegd. Artikel 24 Wet op de Rechtsbijstand 1. 3. 4. De rechtsbijstandverlener kan slechts met instemming van de raad de toevoeging weigeren. Zolang de toevoeging niet is gewijzigd of ingetrokken, is hij verplicht de nodige rechtsbijstand te verlenen. 5. Regel 6 Gedragsregels 1992 Orde van Advocaten 1. De advocaat is verplicht tot geheimhouding; hij dient te zwijgen over bijzonderheden van door hem behandelde zaken, de persoon van zijn cliënt en de aard en omvang van diens belangen. 2. Indien een juiste uitvoering van de hem opgedragen taak naar zijn oordeel een gebruik maken van zijn verkregen kennis naar buiten eist, staat dat de advocaat vrij, voor zover de cliënt daartegen geen bezwaar heeft en voor zover dit in overeenstemming is met een goede beroepsuitoefening. 3. De advocaat legt zijn medewerkers en personeel de inachtneming van een gelijke geheimhouding op. 4. De geheimhoudingsplicht duurt voort na de beëindiging van de relatie met de cliënt. 5. Indien de advocaat aan een wederpartij vertrouwelijkheid heeft toegezegd of deze vertrouwelijkheid voortvloeit uit de aard van zijn relatie met een derde, zal de advocaat deze vertrouwelijkheid ook jegens zijn cliënt in acht nemen. BLAD 10