De moeder in 12 afbeeldingen met toepasselijke versjes voor kinderen bron. J. Zender, Dordrecht 1842 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_moe002moed01_01/colofon.php 2010 dbnl
1 [De moeder.] O hoe dankt een teedre moeder Vuriglijk den Albehoeder Als haar kroost haar liefde loont, En zich met aanminnig kozen, In hare armen komt verpoozen, - Deugdzaam en erkent'lijk toont!
2 De eerste nooddruft. Wie heeft, in d' eersten levenstijd, Haar teêrste zorgen mij gewijd, Bewaakt, voorzien in al mijn nooden; Wie stilde 's Zuiglings eersten dorst, En heeft mij mild de volle borst En de eerste spijzen aangeboden?
3 De slaap. In 't schomm'lend wiegje neêrgelegd, Was ook de zorg mij niet ontzegd, Bij 't blozend slaap-genieten. Maar wie, wie trok die zorg zich aan, En deed, op de eerste levensbaan, Zoo kalm mijn dagen vlieten?
4 Het ontwaken. Na veil'gen slaap, die weinige uren, Bij 's kinds behoeften, slechts kan duren, Wordt weêr van nieuws de hulp gevraagd. Doch waar was immer hulp gereeder? Wie zou het zijn die nooit vertraagt, En hier zich buigt bij 't wiegje neder?
5 Het loopen leeren. Verheugd bij 's kinds voorspoedig groeijen, Zal 't moeders stadige aandacht boeijen Wat tot zijn opbouw dient gedaan; 't Moet staam'len nu en loopen leeren, Naar 't eigen kinderlijk begeeren, Doch wie, wie vangt die taak nu aan?
6 De eerste lessen. Wie scherpt den kinderlijken zin, En drukt dien nutte lessen in Van Godsdienst en van zeden; Wie leidt mij op met vrome vreugd, Om 't pad van reinheid en van deugd, In onschuld te betreden?
7 De bezigheid. Bij 't klimmen van de kinderjaren Ziet men, van nieuws, geen zorgen sparen; Ons kleinen moet nu tijdverdrijf, Maar wie zal weêr, met kout en spelen, Mij bezig houden, kozen, streelen, In 't stille kamerlijk verblijf?
8 Het spel. Het mag niet slechts, maar 't moet zoo wezen, (Gestâge spanning is te vreezen,) Dat, na den school- en leerenstijd, Nog 't kind het spelen blijft gewijd; Maar wie zal, in 't meer ruwe spelen, Met lettend oog, steeds hart'lijk deelen?
9 De beste dank. O, 'k weet het dat een deugdzaam kind, Dat door zijn ouders wordt bemind, Zich dankbaar moet betoonen! Ja, 'k weet het dat gehoorzaamheid, Bij goeden wil en heusch beleid, Het best uw zorg kan loonen, Lieve Moeder!
10 De gediensligheid. Als 't kind, in verd'ren levenstijd Voorspoedig is getreden, Dan eischt zijn pligt meer ernst en vlijt, En huisgedienstigheden. Houd dan voortaan nu meerder rust, En 'k dien u, naar mijn hartelust, Mijn lieve Moeder!
11 Moeders ziekbed. Ofschoon Uw goedheid ons 't gebiedt, Wij wijken van uw sponde niet, Maar willen bidden, waken; En, dierbre leidsvrouw onzer jeugd! Gevormd naar uw verheven deugd, U 't ziekbed draaglijk maken, O lieve Moeder!
12 De ouderdom. Wordt ge eenmaal, lieve moeder! oud; Begeven u de krachten; Mij zij dan nu de zorg betrouwd; Gerust moogt gij die wachten O, 'k strekke U dan tot steun en staf, En schrage uw zwakheid tot aan 't graf, Mijne dierbare Moeder!