Het Verband tussen het Opleidingsniveau van Ouders en Depressieve. Symptomen bij Tieners: Nina M. Tomassen (655388) Universiteit van Tilburg



Vergelijkbare documenten
hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5

6 Psychische problemen

Inleiding. Familiale kwetsbaarheid en geslacht. Samenvatting

Summary & Samenvatting. Samenvatting

Samenvatting, conclusies en discussie

Nederlandse samenvatting

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte.

Nationaal geluksonderzoek. Deel 3: opvoeding en onderwijs

Samenvatting. Opvoeding en thuis omgeving als aangrijpingspunten in de preventie van overgewicht bij kinderen: resultaten van de ChecKid studie

Nederlandse samenvatting

het psychisch functioneren van de ouder, de tevredenheid van de ouders met de (huwelijks)relatie en de gezinscommunicatie. Een beter functioneren van

Nederlandse samenvatting

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2

Kindermishandeling: Prevalentie. Psychopathologie

Nederlandse samenvatting

Risk factors for the development and outcome of childhood psychopathology NEDERLANDSE SAMENVATTING

Seksuele inhibitie en excitatie: een verkennende studie van factoren die samenhangen met variatie in excitatie en inhibitie

het laagste niveau van psychologisch functioneren direct voordat de eerste bestraling begint. Zowel angstgevoelens als depressieve symptomen en

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Het Belang van Leeftijdsgenoten: Sociale Problemen in de Kleuterklas en de Ontwikkeling van Psychische Problemen

Nederlandse samenvatting

Vroeginterventie via het internet voor depressie en angst

Geen mythes, maar feiten. Hoe voeden Vlaamse ouders kinderen en adolescenten werkelijk op en hoe ervaren ze dit?

De ontwikkeling van depressie bij kinderen en adolescenten met ADHD

Samenvatting Inleiding Methode

samenvatting Opzet van het onderzoek

FEEL-E. Vragenlijst over emotieregulatie bij volwassenen. HTS Report. Simon Janzen ID Datum Zelfrapportage

Samenvatting (Dutch summary)

Onderzoek heeft aangetoond dat een hoge mate van herstelbehoefte een voorspellende factor is voor ziekteverzuim. Daarom is in de NL-SH ook de relatie

Samenvatting. (Summary in Dutch)

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief

Psychosocial Problems in Cancer Genetic Counseling: Detecting and Facilitating Communication W. Eijzenga

Dutch Summary Acknowledgements Curriculum Vitae

Nederlandse Samenvatting

Chapter 9 CHAPTER 9. Samenvatting

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

Verbanden tussen demografische kenmerken, gezondheidsindicatoren en gebruik van logopedie

Verdringing op de Nederlandse arbeidsmarkt: sector- en sekseverschillen

BURNOUT ASSESSMENT TOOL

Fetal Origins of Socioeconomic Inequalities. in Early Childhood Health. The Generation R Study. Lindsay Marisia Silva SAMENVATTING

Omdat uit eerdere studies is gebleken dat de prevalentie, ontwikkeling en manifestatie van gedragsproblemen samenhangt met persoonskenmerken zoals

SAMENVATTING SAMENVATTING. Werk en Psychische Gezondheid: Studies naar de invloed van werk kenmerken, sociale rollen en gender

Resultaten voor België Psychische Gezondheid Gezondheidsenquête, België, 1997

Samenvatting (Summary in Dutch)

EFFECTIVITEIT VAN DE GEEF ME DE 5 BASISCURSUS

Emotieherkenning bij CI kinderen en kinderen met ESM

rapporteerden. Er werden geen verschillen gevonden in schoolprestaties, spijbelgedrag en middelengebruik tussen de verschillende groepen.

Rapportage sociaal-emotionele ontwikkeling Playing for Success

A c. Dutch Summary 257

Nederlandse Samenvatting

Samenvatting (summary in Dutch)

vervolgonderwijs na de lagere school, waar men tot 14 jaar verblijft. Deze scholen zijn gelegen in Kosice, een stad in Oost-Slowakije met 240.

Onderzoek naar fysiologische stress (re)activiteit als een endofenotype voor middelengebruik in de adolescentie

Heeft positieve affectregulatie invloed op emotionele problemen na ingrijpende gebeurtenissen?

Samenvatting: Summary in Dutch

Jongeren en Gezondheid 2010 : Socio-demografische gegevens

Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4. Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4

Nederlandse samenvatting

Beschrijving van de gegevens: hoeveel scholen en hoeveel leerlingen deden mee?

Samenvatting Beloop van beperkingen in activiteiten bij oudere patiënten met artrose van heup of knie

Hoofdstuk 1 is de algemene inleiding van dit proefschrift. Samenvattend, depressie is een veelvoorkomende stoornis met een grote impact op zowel het

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Samenvatting. Achtergrond van het onderzoek. Doel en vraagstelling van het onderzoek

ANALYSE PATIËNTERVARINGEN ELZ HAAKSBERGEN

Family matters. The role of parental and family-related psychosocial factors in childhood dental caries D. Duijster

4. Resultaten. 4.1 Levensverwachting naar geslacht en opleidingsniveau

COMPETENTIEBELEVINGSPROFIEL VROEG - ADOLESCENTEN PERSOONLIJKE RAPPORTAGE VAN

Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen

Ondanks dat het in Nederland niet is toegestaan om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 16 jaar, drinkt een groot deel van deze jongeren

Summery. Effectiviteit van een interventieprogramma op arm-, schouder- en nekklachten bij beeldschermwerkers

nederlandse samenvatting Dutch summary

Jacob Mooiman. (100 jaar)

Nederlandse samenvatting. Het in kaart brengen en bespreken van de kwaliteit van leven van adolescenten met type 1 diabetes in de reguliere zorg

Wonen zonder partner. Arie de Graaf en Suzanne Loozen

Samenvatting. Inleiding en theoretische achtergrond van de studie

Functional limitations associated with mental disorders

Gezondheidsenquête, België Gezondheidstoestand. Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu.

Samenvatting (Summary in Dutch)

Nederlandse samenvatting

SAMENVATTING bijlage Hoofdstuk 1 104

SAMENVATTING Introductie

Grootouders en het welzijn van kleinkinderen na echtscheiding. Maaike Jappens 1 & Jan Van Bavel 1,2

PISA IN FOCUS 5: HEBBEN DE LEERLINGEN DE WIL OM TE SLAGEN? VERSCHILT DE WIL OM TE SLAGEN OVER DE ONDERWIJSVORMEN?

Bijlage bij hoofdstuk 15 van het Sociaal en Cultureel Rapport 2010

waardoor een beroerte kan worden gezien als een chronische aandoening.

Veranderingen in arbeidsparticipatie van gescheiden moeders

SaMenvatting (SUMMARy IN DUTCH)

Gezondheidsvaardigheden in de Nederlandse volwassen bevolking Het doel van het eerste deel van dit proefschrift, was te onderzoeken in hoeverre

Resultaten voor Brussels Gewest Psychische Gezondheid Gezondheidsenquête, België, 1997

CDI-2. Screeningsvragenlijst voor depressie bij kinderen en jongeren. HTS Report. Meisje Test ID Datum

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Psychische Gezondheid Gezondheidsenquête, België, 1997

Gezondheid en (psycho)somatische klachten bij adolescenten in Vlaanderen 2014

Burgerparticipatie in de openbare ruimte. Juni, 2014

ANTICONCEPTIEKEUZE Achtergronden en uitkomsten van anticonceptiegebruik

Wat is de Modererende Rol van Consciëntieusheid, Extraversie en Neuroticisme op de Relatie tussen Depressieve Symptomen en Overeten?

OInleiding1c Psychische ongezondheid Psychische problemen Ervaren gezondheid Eenzaamheid

HOOFDSTUK VII REGRESSIE ANALYSE

Our brains are not logical computers, but feeling machines that think.

Transcriptie:

Running Head: OPLEIDINGSNIVEAU EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN Het Verband tussen het Opleidingsniveau van Ouders en Depressieve Symptomen bij Tieners: Hoe beïnvloeden communicatie binnen het gezin, opvoedingsstijl en de gezondheid van ouders dit verband? Nina M. Tomassen (655388) Universiteit van Tilburg Onderzoeksbegeleider: Dr. J. Henrichs Tweede beoordelaar: J.M. de Lijster MSc.

OPLEIDINGSNIVEAU EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN 2 Samenvatting Eerder onderzoek heeft frequent aangetoond dat een lagere Sociaal Economische Status (SES) van de ouders samenhangt met een verhoogd risico op depressieve stoornissen bij kinderen en jongeren. Het doel van deze studie was om meer inzicht te verkrijgen in potentiële mediatoren (demografische factoren, communicatie- en opvoeding gerelateerde factoren en psychische gezondheid van ouders) van het verband tussen de SES van het gezin en het risico op depressieve symptomen bij tieners. Deze studie werd uitgevoerd in het kader van een nationaal representatieve survey in Vlaanderen bij tieners van 10-18 jaar oud en hun ouders. SES werd gemeten aan de hand van het opleidingsniveau van ouders en klinische depressieve symptomen werden gerapporteerd door de tieners met behulp van de Korte Depressie Vragenlijst voor Kinderen (KDVK). Informatie met betrekking tot de potentiële mediatoren werden gerapporteerd door de tieners (leeftijd, geslacht, etniciteit, opvoedings- en communicatiekenmerken van het gezin) of ouders (gezinsinkomen, psychisch welzijn, leeftijd ouders). Een laag opleidingsniveau van moeder, dus niet een laag opleidingsniveau van vader, was significant gerelateerd aan een verhoogd risico op klinische symptomen van een depressie bij de tieners (OR = 2.24, 95% CI = 1.19,4.24, p = 0.013). Dit verband werd volledig verklaard door de opvoedingskarakteristieken acceptatie van de tiener door de ouders en monitoring door vader, en gedeeltelijk verklaard door de leeftijd van de partner, de leeftijd van de tiener en monitoring door moeder. Dit wil zeggen dat voornamelijk opvoedingskarakteristieken, maar ook demografische gezinsfactoren, belangrijke mediatoren zijn van de relatie tussen het opleidingsniveau van moeder en depressieve symptomen bij tieners.

OPLEIDINGSNIVEAU EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN 3 Het Verband tussen Het Opleidingsniveau van Ouders en Depressieve Symptomen bij Tieners Gezondheid en ziektes worden wereldwijd gerelateerd aan iemands sociaaleconomische positie binnen de maatschappij. Deze Sociaal Economische Status (SES) wordt vaak bepaald aan de hand van direct meetbare indicatoren, zoals opleidingsniveau en inkomen (Berkel-van Schaik & Tax, 1990; Winkleby, Jatulis, Frank, & Fortmann, 1992). Uit onderzoek is gebleken dat degenen met een lagere SES gedurende hun hele leven een grotere kans hebben op ziektes en een slechtere gezondheid (Jansen, 2009; Mackenbach, Kunst, Cavelaars, Groenhof, & Geurts, 1997; Mackenbach et al., 2008; Poulton et al., 2002). Dit verband is aangetoond voor vrijwel alle facetten van gezondheid, zoals: cardiovasculaire ziektes, kanker en mentale gezondheid (Henderson & Thornicroft, 1998; Ward et al., 2004). Het effect van SES op gezondheid kan al tijdens de zwangerschap worden aangetoond en levenslang blijven voortduren (Jansen, 2009). Tijdens de kindertijd worden er naast gezondheid ook effecten van SES gevonden op cognitie en gedrag. Uit vele studies blijkt dat probleemgedrag en klinisch gediagnosticeerde psychopathologie, zoals depressie, vaker voorkomt bij kinderen en adolescenten die opgroeien in een gezin met een lage SES vergeleken met kinderen en adolescenten die opgroeien in een gezin met een hoge SES (Bradley & Corwyn, 2002; Caspi, Taylor, Moffitt, & Plomin, 2000; Ford, Goodman, & Meltzer, 2004; Kalff et al., 2001; Reijneveld, Brugman, Verhulst, & Verloove- Vanhorick, 2005). In de huidige studie zal worden ingegaan op de effecten van SES van de ouders op het risico op klinische symptomen van een depressieve stoornis bij tieners. Een depressieve stoornis wordt volgens de DSM-IV (APA, 1994) gediagnosticeerd wanneer er sprake is van een langdurig samen voorkomen van affectieve, cognitieve, motivationele en lichamelijke kernsymptomen (De Wit, 2000). Bij een depressief affect heeft

OPLEIDINGSNIVEAU EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN 4 men sombere en droevige stemmingen. Een depressieve cognitie uit zich onder andere in negatieve gedachten over de eigen kwaliteiten, capaciteiten, persoon, leefomgeving en meestal ook de eigen toekomst. De motivationele symptomen verwijzen naar een onvermogen om te kunnen genieten en een verlies aan interesse en motivatie. Lichamelijke symptomen van een depressie hebben hier voornamelijk betrekking op eet- en slaapstoornissen, verlies aan energie en aspecifieke lichamelijke klachten (Van den Bergh, Ackaert, & de Rycke, 2003). Een zorgelijk gegeven is dat depressie in de loop van de 20 e eeuw op steeds jongere leeftijd zijn intrede maakt en dat er na de puberteit sprake is van een sterke toename van het aantal kinderen met een depressieve stoornis (Treffers, 1989). Het is lastig om een exacte schatting te geven van de prevalentie van depressie bij kinderen; resultaten variëren van 0,4 tot 2% bij kinderen van 6-12 jaar en van 2 tot 8,3% bij tieners van 13-18 jaar (Birmaher et al., 1996; Kubik, Lytle, Birnbaum, Murray & Perry, 2003; Ryan, 2005; Tracy, Zimmerman, Galea, McCauley & Van der Stoep, 2008). De gevolgen van een depressie tijdens de kindertijd of adolescentie dienen niet onderschat te worden. Een depressie is geen kortstondig probleem dat hoort bij de ontwikkeling van het kind en vanzelf weer verdwijnt (Kovacs, 1989). Depressie verslechtert het competent functioneren van het kind en de kans op terugval na een depressieve periode is groot (Cicchetti & Toth, 1998). Bovendien ontwikkelt 40 tot 70% van de kinderen en jongeren minstens één comorbide stoornis (Harrington, Rutter, & Fombonne, 1996; Kovacs, 1989). Volgens Birmaher et al., (1996) verhogen comorbide stoornissen het risico op: zelfmoordpogingen, verslechtering van het algeheel functioneren, verminderde reactie op behandeling, verminderd gebruik van de geestelijke gezondheidszorg en terugkeer en de duur van een depressieve periode. Gezien de grote negatieve gevolgen en de stijgende prevalentie van een depressieve stoornis is het van maatschappelijk belang dat het effect van een lage SES op

OPLEIDINGSNIVEAU EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN 5 depressie bij kinderen en jongeren wordt voorkomen of verminderd. Het is daarom belangrijk om meer zicht te krijgen op factoren die het verband tussen SES van de ouders en depressieve symptomen bij tieners kunnen verklaren en mogelijk in stand houden. Een verklaring voor het verband tussen SES van de ouders en depressieve symptomen bij kinderen kan worden gezocht in het kader van economische voor- of tegenspoed en intellectueel functioneren. Ouders met een hoog opleidingsniveau, en dus vaak een hoger inkomen, hebben meer middelen en hulpbronnen (zoals geld, woonomstandigheden en vrije tijd) ter beschikking (Kalff et al., 2001). Zij hebben vaak zowel materiële als non-materiële bronnen voor handen, waardoor zij kunnen kiezen tussen verschillende vormen van ouderschap. Tevens kan een hoog opleidingsniveau worden geassocieerd met meer mentaal vermogen en/of een hoger niveau van intellectueel functioneren. Ouders met een hoog opleidingsniveau hebben vaak meer kennis en inzicht, onder andere met betrekking tot de omgang met en zorg voor kinderen. Dit kan een positieve invloed hebben op de benadering van hun kinderen, wat probleemgedrag kan voorkomen (Kalff et al., 2001; McLoyd, 1998). Ouders met een laag opleidingsniveau worden daarentegen begrensd in hun mogelijkheden met betrekking tot ouderschap, vanwege de vaak beperkte aanwezigheid van hulpbronnen en kennis, wat negatieve gevolgen voor het (psychisch) welbevinden van het kind kan hebben (McLoyd, 1998). Vanuit een praktisch oogpunt is het in de meeste gevallen echter niet mogelijk om iemands opleidingsniveau of gezinsinkomen te veranderen. Om die reden is het noodzakelijk om meer inzicht te krijgen in de relatie tussen SES en depressie bij tieners. Dit is waarschijnlijk geen directe relatie; eerder spelen diverse factoren een rol die het verband tussen SES en depressieve symptomen mediëren (Mackenbach & Hawden-Chapman, 2003; Marmot, 2005). Informatie over mogelijke mediatoren van de relatie tussen SES van de ouders en depressieve symptomen van

OPLEIDINGSNIVEAU EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN 6 kinderen kan belangrijke informatie opleveren voor de ontwikkeling en verbetering van interventieprogramma s ter bestrijding van depressieve symptomen bij kinderen van ouders met een lage SES. Onderzoek heeft aangetoond dat gezinsfactoren (zoals communicatiekwaliteit en opvoedingsstijl binnen het gezin) en oudervariabelen (zoals de psychische gezondheid van ouders) mogelijke mediatoren zijn, omdat deze factoren zowel gerelateerd zijn aan SES van de ouders als depressieve symptomen bij het kind. Wat betreft de communicatiekwaliteit komt naar voren dat negatieve communicatie binnen het gezin kan leiden tot een hoge graad van internaliseren van psychologische problemen, een lage zelfinschatting en depressiviteit van het kind (Deković, 1999; Patterson, 1982). Daarnaast is gebleken dat een lage SES de kans op familieconflicten, negatieve communicatie binnen het gezin en slechte relaties tussen familieleden verhoogt (Conger, Conger, & Martin, 2010). Uit het onderzoek van Dodge, Pettit, & Bates (1994) is tevens naar voren gekomen dat een gezin met een lage SES gerelateerd is aan een aantal specifieke communicatiefactoren binnen het gezin, zoals: blootstelling aan agressieve rolmodellen, agressieve normen en waarden en ruzies binnen het gezin. Naast communicatiefactoren binnen het gezin blijken ook opvoedingskarakteristieken potentiële mediatoren te zijn van de relatie tussen SES van de ouders en depressieve symptomen bij het kind. Hierbij heeft een autoritatieve opvoedingsstijl een positievere invloed op het kind in vergelijking met een autoritaire, permissieve of verwaarlozende opvoedingsstijl (Berns, 2001). Een autoritatieve opvoedingsstijl wordt gekenmerkt door acceptatie en ondersteuning van het kind, monitoring door de ouders, een stabiele regelgeving en vrijheidsverlening binnen duidelijke grenzen (Daemen, van der Vorst, & Engels, 2006). Kinderen die opgroeien in een

OPLEIDINGSNIVEAU EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN 7 gezin waarbij de opvoeding wordt gekenmerkt door kritiek en weinig goedkeuring zijn meer geneigd om disfunctionele attitudes te verwerven en hebben ook een grotere kans op een depressie dan kinderen die opgroeien in een verzorgend en ondersteunend gezin (Randolph & Dijkman, 1998). Tevens is uit onderzoeken naar voren gekomen dat depressieve kinderen hun ouders meer waarnemen als autoritair, gezaghebbend, controlerend en met een gebrek aan zorg, betrokkenheid, ondersteuning en genegenheid (Blatt & Homann, 1992; Brewin, Andrews, & Gotlib, 1993; Burbach & Borduin, 1986; Gerlsma, Emmelkamp, & Arrindell, 1990). Daarnaast zijn er verbanden gevonden tussen de SES van ouders en opvoedingskarakteristieken van het gezin. Ouders met een lage SES zijn namelijk ten aanzien van de opvoeding minder geneigd tot ondersteuning, genegenheid en beloning bij gewenst gedrag. Daarnaast gebruiken zij eerder fysieke straffen dan argumentatie en beredenering als vorm van discipline (McLoyd, 1990). Afgezien van de gezinsfactoren heeft ook de psychische gezondheid van ouders invloed op het ontwikkelen van depressieve symptomen van het kind. Economische druk of armoede binnen het gezin kan leiden tot een hoge mate van psychologische stress bij de ouders, vaak in de vorm van depressie of vijandigheid (Early & Eccles, 1995). Depressie van de ouder(s) kan samengaan met beperkte responsiviteit, gebrekkige affectiviteitmogelijkheden en het kind niet op een adequate manier leren omgaan met negatieve emoties en nieuwe situaties. Dit kan mede tot gevolg hebben dat het kind weinig geloof heeft in zichzelf en in de eigen mogelijkheden om problemen op te lossen en kwetsbaar wordt op het gebied van eigenwaarde, wat kan leiden tot depressiviteit (Van den Bergh et al., 2003). Zoals eerder is genoemd zijn er verbanden gevonden tussen de psychische gezondheid van een persoon en zijn/haar SES, waarbij degenen met een lagere SES een grotere kans hebben op een slechtere (psychische) gezondheid (Henderson & Thornicroft, 1998). Op basis van eerdere onderzoeken kan er dus worden gesteld dat zowel het

OPLEIDINGSNIVEAU EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN 8 psychisch welzijn van de ouders, als de kwaliteit van de opvoeding en de communicatie binnen het gezin, potentiële mediërende factoren zijn van de relatie tussen SES van de ouders en de mate van depressieve symptomen bij tieners. Om inzicht te krijgen in deze potentiële mediërende factoren is er op basis van een grootschalig representatief surveyonderzoek in Vlaanderen onder tieners tussen de 10 en 18 jaar oud onderzocht wat de relatie is tussen ongelijkheden in SES van de ouders en de mate van depressieve symptomen bij de tiener (Van den Bergh et al., 2003). SES wordt in het huidige onderzoek gemeten aan de hand van het opleidingsniveau van vader en moeder. De opzet van de hierna beschreven studie maakt het mogelijk om te onderzoeken of opvoedingsstijl, communicatievormen binnen het gezin en de psychische gezondheid van de ouders de relatie tussen SES en depressieve symptomen bij de tiener (deels) kunnen verklaren. In deze studie worden de volgende vier hypotheses getoetst: (i) Een lage SES van ouders hangt samen met meer depressieve symptomen bij tieners. (ii) Negatieve communicatie binnen het gezin medieert de relatie tussen SES en de mate van depressieve symptomen bij tieners. (iii) De kwaliteit van opvoedingsstijl medieert de relatie tussen SES en de mate van depressieve symptomen bij tieners. (vi) De psychische gezondheid van ouders medieert de relatie tussen SES en depressieve symptomen bij tieners. Methode Participanten De steekproef van dit onderzoek is voortgekomen uit een beoogde populatie uit het bestand van alle scholen in Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Dit werd in het jaar 2000 uitgevoerd aan de hand van een tweetrapssteekproef; als eerst werden de scholen geselecteerd en vervolgens werden er per school willekeurig twee klassen gekozen. Er werd

OPLEIDINGSNIVEAU EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN 9 hierbij een evenredigheid over provincie, onderwijsnet, grootte van de school en de onderwijsrichting nagestreefd in de totale populatie van de Vlaamse scholen. De deelnemende scholen bestonden uiteindelijk uit 19 basisscholen en 33 scholen in het voortgezet onderwijs. In totaal hebben er 1955 (N = 1955) tieners meegewerkt aan het onderzoek (responspercentage van 90%), waarvan 722 basisschoolleerlingen en 1233 leerlingen uit het secundair onderwijs. De deelnemende tieners kregen toestemming van hun ouders. Via de scholen werden de adressen verkregen van de ouders van de leerlingen die meewerkten. De ouders werden individueel uitgenodigd om mee te werken aan de schriftelijke postenquête. Van de 2163 potentiële respondenten namen 1318 ouders deel (responspercentage van 60.9%); van 1202 van hen hadden ook de kinderen deelgenomen. Voor al deze 1202 tieners was data beschikbaar over depressieve symptomen. Echter, maar 1125 (93.59% van 1202) moeders van deze kinderen rapporteerden data met betrekking tot hun opleidingsniveau. Van 931 (77.45% van 1202) vaders was er zowel data beschikbaar over het opleidingsniveau als over depressieve symptomen van hun kinderen. In totaal waren de analyses met betrekking tot het opleidingsniveau van moeder en vader dus gebaseerd op respectievelijk 1125 en 931 respondenten. In het vervolg worden enkel de kenmerken van de participanten besproken waarvan zowel data beschikbaar was over het opleidingsniveau van moeder als van de mate van depressieve symptomen bij de tieners (n = 1125, zie tabel 1 blz. 35), omdat voor deze participanten de meeste data beschikbaar was (voor opleidingsniveau vader waren er namelijk meer missende waardes: 17.24% van n = 1125). De gemiddelde leeftijd van de tieners was 13.3 jaar (SD: 2.35, range: 10-18). De gemiddelde leeftijd van de respondent (deelnemende vader of moeder) was 41.54 jaar (SD: 4.57) en de gemiddelde leeftijd van de partner van de respondent was 42.89 jaar (SD: 5.27). Van de 1125 tieners viel 5.5% binnen de klinische range van een

OPLEIDINGSNIVEAU EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN 10 depressie. Wat betreft etniciteit komt naar voren dat 84.4% van de tieners Belgisch was en 9% een andere afkomst had. Van 6.6% van de tieners was de data met betrekking tot etniciteit ontbrekend. Van de 1125 moeders was 26.8% laag opgeleid, 39.5% gemiddeld opgeleid en 33.8% hoog opgeleid. Van de 931 vaders was 17.9% laag opgeleid, 34.7% gemiddeld opgeleid en 30.2% hoog opgeleid. 68.6% van de gezinnen had een gemiddeld tot hoog gezinsinkomen en 6.3% een laag gezinsinkomen. Van 25.1% van de gezinnen was de data over het gezinsinkomen ontbrekend. Meetinstrumenten Opleidingsniveau. Ouders rapporteerden hun hoogst afgeronde opleiding door middel van de ouderenvragenlijst. Hierbij vulden zij tevens de hoogst afgeronde opleiding van hun partner in. Opleidingsniveau werd in de volgende categorieën ingedeeld: (1) Lager onderwijs, (2) Beroepsonderwijs (BSO) lagere cyclus, (3) Technisch Onderwijs (TSO) lagere cyclus, (4) Algemeen Secundair Onderwijs (ASO) lagere cyclus, (5) Kunst Secundair Onderwijs (KUNST) lagere cyclus, (6) Beroepsonderwijs hogere cyclus, (7) Technisch Onderwijs (TSO) hogere cyclus, (8) Algemeen Secundair Onderwijs (ASO) hogere cyclus, (9) Kunst Secundair Onderwijs (KUNST) hogere cyclus, (10) Niet universitair hoger onderwijs, (11) Universitair onderwijs. Voor de huidige studie werden categorieën 1 tot en met 5 geclassificeerd als laag opleidingsniveau, categorieën 6 tot en met 9 worden geclassificeerd als middelbaar opleidingsniveau en categorieën 10 en 11 als hoog opleidingsniveau. Gezinsinkomen. Ouders rapporteerden hun gezinsinkomen door middel van de ouderenvragenlijst. Hierbij vulden ouders hun eigen netto maandinkomen in en dat van hun partner. Er werd ook gevraagd naar het totale gezinsinkomen, dat bestaat uit: het eigen inkomen + inkomen van partner + kinderbijslag, alimentatie, inkomen uit verhuur. Bij het invullen van het

OPLEIDINGSNIVEAU EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN 11 eigen netto maandinkomen, het netto maandinkomen van de partner en het totale netto maandinkomen kon men kiezen uit de volgende categorieën: (1) minder dan 279.89 euro, (2) 297.89 495.79 euro, (3) 495.79 743.68 euro, (4) 743.68 991.58 euro, (5) 991.58 1239.47 euro, (6) 1239.47 1487.36 euro, (7) 1487.36 1735.26 euro, (8) 1735.26 1983.15 euro, (9) 1983.15 2478.94 euro, (10) 2478.94 3098.67 euro, (11) 3098.67 3718.41 euro, (12) 3718.41 4957.88 euro, (13) meer dan 4957.88 euro. Voor de huidige studie werd het gezinsinkomen bepaald aan de hand van het totale netto gezinsinkomen. In het jaar 2000 moesten in België enkel gehuwden een gezamenlijke belastingaangifte invullen. Wettelijke of feitelijk samenwonenden moesten ieder apart een aangifte invullen. Dit zijn netto belastbare inkomens op basis van de aangiften in de personenbelasting en kunnen dus niet worden gelijkgesteld aan het netto gezinsinkomen (FOD Economie K.M.O., z.j.). Wegens gebrek aan betrouwbare maatstaven voor het categoriseren van het gezinsinkomen, is in deze studie gekozen voor een verdeling van de laagste 10% van de inkomens en alle inkomens daarboven. Hierbij werden categorie 1 tot en met 6 geclassificeerd als laag inkomen en categorie 7 tot en met 13 als gemiddeld tot hoog inkomen. Communicatie binnen het gezin. Voor het meten van de communicatie binnen het gezin werd aan de tieners gevraagd om middels een communicatieschaal communicatiekenmerken van vader en moeder afzonderlijk te beoordelen. Deze communicatieschaal werd ontwikkeld in het kader van een onderzoek naar media en communicatie binnen het gezin (Van den Bergh & Van den Bulck, 1999, 2000). Communicatie in het gezin werd in deze vragenlijst gemeten aan de hand van vijf schalen. De items meten positieve en negatieve vormen van communicatie; telkens werd gevraagd hoe dikwijls men de verschillende communicatievormen ervaart. In dit onderzoek zijn twee communicatieschalen opgenomen. De eerste schaal meet de positieve communicatie

OPLEIDINGSNIVEAU EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN 12 tussen ouder en kind en bestaat uit zeven items (voorbeeld: als ik blij ben, spreek ik erover met mijn moeder/vader ). De Cronbach s alpha was 0.88 voor positieve communicatie met moeder en 0.89 voor positieve communicatie met vader (Van den Bergh et al., 2003). De tweede schaal, bestaande uit vier items, meet de negatieve communicatie tussen ouder en kind (voorbeeld: mijn vader/moeder en ik roepen op een onvriendelijke manier tegen elkaar ). De items uit de twee schalen werden beoordeeld aan de hand van een vijf-punts Likert schaal waarbij gekozen kon worden uit de opties: nooit, zelden, soms, vaak en altijd. De Cronbach s alpha bedroeg 0.87 voor negatieve communicatie met moeder en 0.88 en voor negatieve communicatie met vader (Van den Bergh et al., 2003). Opvoedingsstijl. Voor het meten van de opvoedingsstijl binnen het gezin is gekozen om uit te gaan van de perceptie van het kind en niet van die van de ouders. Hier is voor gekozen omdat de antwoorden van het kind met betrekking tot opvoedingskenmerken even betrouwbaar, of betrouwbaarder, zijn dan die van de ouders. Ouders zouden namelijk meer geneigd zijn om sociaal wenselijke antwoorden te geven en om als een goede ouder over te komen (Van den Bergh et al., 2003). De tieners werd gevraagd om de opvoedingskenmerken van vader en moeder afzonderlijk te beoordelen. Om een beeld te krijgen van hoe de tieners hun opvoeding ervaren, is hen een aantal reeksen van uitspraken voorgelegd en gevraagd in welke mate ze met deze uitspraken akkoord gaan. De uitspraken zijn afkomstig van (bestaande) subschalen. Enkel de subschalen waarvan de interne consistentie toereikend was, worden voor dit onderzoek gebruikt. De items van de eerste schaal, acceptatie door moeder/vader, komen uit de subschaal Acceptatie van de Nijmeegse Ouderlijkse Stressindex (NOSI: De Brock, Vermulst, Gerris & Abidin, 1992). Deze schaal bestaat uit vijf items, een voorbeelditem is mijn moeder vindt mij leuk en aangenaam. De

OPLEIDINGSNIVEAU EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN 13 Cronbach s alpha was 0.73 voor acceptatie door moeder en 0.74 voor acceptatie door vader (Van den Bergh et al., 2003). Voor het meten van de tweede schaal, monitoring door moeder/vader, werd gebruikt gemaakt van de Vragenlijst Toezicht Houden (VTH) (Brown, Mounts, Lamborn, & Steinberg, 1993; Deković, 1996; Van den Bergh et al., 2003). Deze korte vragenlijst bestaat uit zes items en geeft een beeld van de mate waarin ouders betrokken zijn bij en toezicht houden op het dagelijkse doen en laten van hun kinderen (voorbeelditem: in welke mate is je vader/moeder op de hoogte van wie je vrienden zijn? ). De Cronbach s alpha bedroeg 0.84 voor monitoring door moeder en 0.74 voor monitoring door vader (Van den Bergh et al., 2003). De derde schaal, bestaande uit drie items, belicht de psychologische controle door moeder/vader en werd gemeten aan de hand van de items van de Parenting Scales van Lamborn et al., (1991). Met deze schaal achterhalen we de mate waarin de ouder gebruik maakt van schuld-oproepende of negerende reacties om het kind te controleren (voorbeelditem: mijn moeder/vader gedraagt zich koel en onvriendelijk als ik iets doe wat hij/zij niet graag heeft ). De Cronbach s alpha was 0.64 voor psychologische controle door moeder en 0.65 voor psychologische controle door vader (Van den Bergh et al., 2003). De laatste schaal omvat uitspraken uit de Nederlandse versie van de PADM-B (Perspective on Adolescent Decision Making Questionnaire) van Bosma et al., (1996) en geven een beeld van de gedragsautonomie waarover de tieners beschikken (voorbeelditem: beslis je alleen/samen met je vader/moeder over de sporten die je beoefent? ). De Cronbach s alpha voor gedragsautonomie kind bedroeg 0.90 (Van den Bergh et al., 2003). Psychische gezondheid van ouders. Voor het meten van de psychische gezondheid van ouders werd gebruikt gemaakt van de General Health Questionnaire (GHQ-12) (Koeter & Ormel,

OPLEIDINGSNIVEAU EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN 14 1991). De GHQ-12 meet iemands huidige psychische gezondheid aan de hand van zelfrapportage. De GHQ-12 bestaat uit 12 items. Enkele voorbeelden van items die in de GHQ- 12 voorkomen: Bent u de laatste tijd door zorgen slaap te kort gekomen? en Heeft u zichzelf de laatste tijd als een waardeloos iemand beschouwd?. Ieder item heeft vier antwoordmogelijkheden: (1) helemaal niet, (2) niet meer dan gewoonlijk, (3) wat meer dan gewoonlijk, (4) veel meer dan gewoonlijk. De GHQ-12 bestaat uit zes positief gewaardeerde items en zes negatief gewaardeerde items. Een hogere score op de GHQ-12 hangt samen met een slechtere psychische gezondheid, waarbij twaalf de hoogst mogelijk haalbare score is. Uit eerder onderzoek bleek dat de GHQ-12 valide en betrouwbare psychometrische eigenschappen heeft (Evers, van Vliet-Mulder, & Groot, 2000). De GHQ-12 had in de huidige studie een Cronbach s alpha van 0.69. Meten van depressieve symptomen bij tieners. Voor het meten van de aanwezigheid van depressieve symptomen bij de Vlaamse tieners is gebruik gemaakt van de Korte Depressie Vragenlijst voor Kinderen (KDVK) (de Wit, 1987). De KDVK is ingevuld door de tiener zelf, omdat is gebleken dat ouders geen betrouwbare informanten zijn (Verhulst & van der Ende, 1992). Ouders onderschatten namelijk de aanwezigheid van depressieve symptomen bij hun kinderen (Van den Bergh et al., 2003). De KDVK bestaat uit negen uitspraken die beantwoord worden met niet akkoord (score 0) of akkoord (score 1). Voorbeelden van uitspraken zijn: Ik denk dat andere jongeren mij niet leuk vinden, Als er iets vervelends gebeurt, denk ik dat het door mij komt, en Ik slaap de laatste tijd niet zo goed. Een totaalscore, variërend van 0 tot 9, wordt verkregen door optelling van de antwoordscores op de negen items. Hierbij wordt een totaalscore van 4 en 5 gezien als indicatief voor een depressie en een totaalscore van 6,7,8 of 9 als binnen de klinische range van een depressie. (de Wit, 2000:135). In de huidige studie

OPLEIDINGSNIVEAU EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN 15 worden totaalscores 6 gedefinieerd als depressieve symptomen aanwezig en de overige totaalscores als depressieve symptomen niet aanwezig. De Cronbach s alpha van de KDVK bedroeg in deze studie 0.89. Statistische Analyses Alle statistische analyses voor dit onderzoek zijn uitgevoerd met behulp van SPSS, versie 19.0, waarbij een significantieniveau van α =.05 (tweezijdig) werd gehanteerd. Van alle variabelen in de huidige studie zijn descriptieve statistieken, zoals; gemiddeldes, standaarddeviaties (SD) (van continue variabelen) en percentages (voor de categorische variabelen) gepresenteerd. De Cronbach s Alpha is per schaal of vragenlijst onderzocht. Voor alle analyses in deze studie werden missende waarden van de verschillende potentiële mediatoren geïmputeerd door middel van de multiple imputatie techniek. Er zijn in totaal vijf geïmputeerde datasets gegenereerd. Voor deze datasets werden de in te vullen waarden geschat op grond van hun predictieverdeling, die gebaseerd was op de relaties tussen alle variabelen die in het onderzoek zijn opgenomen (Sterne et al., 2009). Allereerst werden analyses uitgevoerd om te bepalen of de diverse potentiële mediatoren überhaupt samenhingen met zowel het opleidingsniveau van ouders als depressieve symptomen. Binaire logistische regressies zijn uitgevoerd voor het bepalen van de relaties tussen depressieve symptomen bij de tieners en de potentiële mediatoren. Hierbij was depressieve symptomen tiener opgenomen als afhankelijke variabele en zijn per potentiële mediator de odds ratios (OD) en het 95% betrouwbaarheidsinterval (95% CI) berekend. Hierdoor was het mogelijk om de richting en sterkte van een eventuele samenhang te bepalen. Om te onderzoeken of de verschillende opleidingsniveaus (laag, gemiddeld, hoog) van de ouders samenhingen met de

OPLEIDINGSNIVEAU EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN 16 diverse potentiële mediatoren werden Chi-kwadraat testen uitgevoerd voor categorische variabelen en ANOVA s voor continue variabelen. Vervolgens werden de potentiële mediatoren die zowel significant samenhingen met de determinanten (opleidingsniveau moeder/vader) als de uitkomstvariabele (depressieve symptomen bij de tieners) één voor één toegevoegd aan aparte logistische regressieanalyses, die de relatie tussen het opleidingsniveau van moeder en depressieve symptomen testten. Dit werd gedaan om te onderzoeken in welke mate de desbetreffende mediator de effectmaat (OR) van deze relatie veranderde. De relatie tussen opleidingsniveau van moeder/vader en depressieve symptomen bij de tieners representeert het ongecorrigeerde model (model 1). Hoog opleidingsniveau is hierbij de referentiecategorie. De mediatoren werden vervolgens afzonderlijk toegevoegd aan model 1, waarna de individuele mediërende effecten (d.w.z. de percentuele verandering in OR van model 1 naar model 2 (= model 1 + mediator) werden berekend met behulp van de volgende formule: 100 x [OR model 1 -OR + mediator ] / [OR model 1-1] Mediatoren die het verband tussen het opleidingsniveau van moeder/vader en depressieve symptomen volledig verklaren (p 0,05), worden volledige mediatoren genoemd. Mediatoren waarbij het verband nog wel significant bleek (p 0,05), en dus model 1 niet geheel verklaren, worden gedefinieerd als gedeeltelijke mediatoren. Vervolgens is er een hiërarchische logistische multiple regressie uitgevoerd met enkel de gedeeltelijke mediatoren. Om rekening te houden met de onderlinge correlaties tussen de mediatoren is er een conceptueel hiërarchisch model ontwikkeld (Silva et al., 2008): 1.) Hiërarchische niveaus van het opleidingsniveau van ouders en mogelijke mediatoren a.) Hiërarchisch niveau 1: Opleidingsniveau van moeder en vader

OPLEIDINGSNIVEAU EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN 17 b.) Hiërarchisch niveau 2: Demografische factoren c.) Hiërarchisch niveau 3: Psychosociaal-familiaire aspecten (= opvoedingskenmerken, communicatie binnen het gezin en psychisch welzijn van de ouders) 2.) Uitkomstmaat: Depressieve symptomen (een totaalscore 6 op de KDVK) Hierbij werd gestart met niveau 1; welke het algehele effect van opleidingsniveau van moeder en/of vader representeert. In deze studie werd verondersteld dat het opleidingsniveau van moeder en/of vader direct of indirect de meeste invloed heeft op de voorgestelde mediatoren, waardoor deze variabelen op het eerste hiërarchisch niveau zijn geplaatst. Het volgende hiërarchische niveau (niveau 2) bestaat uit demografische factoren, welke gedeeltelijk worden bepaald door het opleidingsniveau van de ouders. Het laatste hiërarchische niveau (niveau 3) omvat de psychosociaal-familiaire aspecten. Deze variabelen worden gedeeltelijk bepaald door zowel het opleidingsniveau van ouders als demografische factoren, waardoor deze variabelen op het laatste hiërarchisch niveau zijn geplaatst. Er werd gestart met hiërarchisch niveau 1, waarna stapsgewijs de factoren per hiërarchisch niveau zijn toegevoegd. Hierbij is gekeken naar de mate waarin de gedeeltelijke mediatoren per hiërarchisch niveau het effect van opleidingsniveau kunnen verklaren. Resultaten De resultaten die zijn voortgekomen uit de gedane analyses zijn weergegeven in vijf tabellen, deze zijn bijgevoegd in de bijlage (blz. 35-40). Tabel 1 (blz. 35) presenteert de demografische- en psychosociaal-familiaire karakteristieken van de respondenten en is besproken in de methode sectie onder participanten. De resultaten van de overige vier tabellen worden hieronder besproken.

OPLEIDINGSNIVEAU EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN 18 In tabel 2 (zie bijlage blz. 37) worden correlaten van depressieve symptomen van de tieners gepresenteerd, evenals de Odd s Ratios (OR) en het betrouwbaarheidsinterval (CI: 95%). Een variabele met een OR < 1 duidt op een verlaagd risico op depressieve symptomen en een variabele met een OR > 1 op een verhoogd risico op depressieve symptomen. Ten eerste komt naar voren dat een laag opleidingsniveau van moeder significant gerelateerd was aan een ongeveer twee keer zo hoog risico op depressieve symptomen bij de tiener, vergeleken met een hoog opleidingsniveau van moeder. Verder valt op dat het opleidingsniveau van vader niet significant gerelateerd was met depressieve symptomen bij tieners. Om die reden worden in het vervolg alleen de mediatie effecten met betrekking tot de relatie tussen het opleidingsniveau van moeder en depressieve symptomen van de tieners besproken. Tabel 2 presenteert naast de resultaten over de relatie tussen opleidingsniveau van moeder en depressieve symptomen van de tieners, ook resultaten over andere correlaten van depressieve symptomen. Hierbij is de samenhang onderzocht tussen de diverse demografischeen psychosociaal-familiaire karakteristieken en depressieve symptomen bij tieners. Allereerst komt naar voren dat vier demografische factoren significant gerelateerd waren aan een verhoogd risico op depressieve symptomen bij de tieners, zijnde: een laag opleidingsniveau van moeder (p =.013), een hogere leeftijd van de partner (p =.012), een hogere leeftijd van de tiener (p =.002) en het geslacht van de tiener (p =.012), waarbij meisjes meer depressieve symptomen rapporteren. Met betrekking tot de communicatiekarakteristieken komt naar voren dat positieve communicatie binnen het gezin significant gerelateerd is aan een verlaagd risico op depressieve symptomen bij de tiener (p <.000). Alle in het onderzoek opgenomen opvoedingsfactoren zijn significant gerelateerd aan een verhoogd risico op depressieve symptomen bij de tieners, namelijk: een lage mate van acceptatie door de ouders (p <.000), een hoge mate van

OPLEIDINGSNIVEAU EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN 19 psychologische controle door de ouders (p.000), een lage mate van monitoring door de ouders (p.007) en een hoge mate van gedragsautonomie van de tiener (p <.000). Tenslotte blijkt op basis van de resultaten dat een slechtere psychische gezondheid van de ouders significant gerelateerd is aan een verhoogd risico op depressieve symptomen bij de tiener (p =.001). In tabel 3 (blz.38) zijn de participantkenmerken per categorie van opleidingsniveau van moeder gepresenteerd. Het opleidingsniveau van vader, de leeftijd van de respondent, de leeftijd van de partner en het gezinsinkomen (allen met p <.001) zijn significant positief gerelateerd aan het opleidingsniveau van moeder. Tevens blijkt dat een lager opleidingsniveau van moeder significant gerelateerd is aan een hogere mate van depressieve symptomen bij de tiener, minder acceptatie door zowel moeder als vader, minder monitoring door de vader (allen met p <.001) en minder monitoring door de moeder (p =.026). Uit de voorafgaande analyses is naar voren gekomen dat de volgende variabelen zowel samenhangen met opleidingsniveau van moeder als depressieve symptomen bij de tiener: leeftijd partner, leeftijd tiener, acceptatie door moeder, acceptatie door vader en monitoring door moeder. Deze variabelen zijn zodoende mediatoren. Om de mate van mediatie te bepalen werd per mediator afzonderlijk onderzocht in hoeverre deze de effectmaat (OR) van de relatie tussen opleidingsniveau van moeder en depressieve symptomen bij de tiener verandert. In tabel 4 (zie bijlage blz. 39) worden deze analyses gepresenteerd. De mediatoren zijn ieder afzonderlijk aan het ongecorrigeerde model toegevoegd (model 1), om de verandering in OR in kaart te brengen. Uit het ongecorrigeerde model blijkt dat moeders met een laag opleidingsniveau sterker gerelateerd zijn aan tieners met depressieve symptomen dan moeders met een hoog opleidingsniveau (OR:2.24; 95% CI: 1.19, 4.24). Na afzonderlijke toevoeging van iedere mediator aan model 1 komt naar voren dat acceptatie door vader (% verandering OR: -51.77),

OPLEIDINGSNIVEAU EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN 20 acceptatie door moeder (% verandering OR: -41.71) en monitoring door vader (% verandering OR: -37.76), volledige mediatoren zijn. Na toevoeging van deze volledige mediatoren bleek het effect van model 1 namelijk niet meer significant. Leeftijd partner (% verandering OR: +6.12%), leeftijd tiener (% verandering OR: -23.67) en monitoring door moeder (% verandering OR: - 13.85) zijn gedeeltelijke mediatoren, omdat het effect van model 1 na toevoeging van deze mediatoren nog wel significant bleek. Deze gedeeltelijke mediatoren zijn opgenomen in de hiërarchische logistische modellen. In tabel 5 (zie bijlage blz. 40) zijn de hiërarchische logistische modellen gepresenteerd. Op basis van theoretische modellen zijn de variabelen toegevoegd die model 1 niet volledig mediëren (gedeeltelijke mediatoren) (Silva et al., 2008). In model 2 zijn de demografische karakteristieken (leeftijd partner en leeftijd tiener) toegevoegd, welke het effect van laag opleidingsniveau moeder verzwakken (OR: 2.06; 95% CI: 1.07,3.94). Vervolgens is bij model 3 de opvoedingskarakteristiek monitoring door moeder toegevoegd, welke het effect van laag opleidingsniveau moeder tevens verzwakt (OR: 1.99; 95% CI: 1.04,3.83). Zowel bij model 2 als model 3 blijft echter het effect van een laag opleidingsniveau van moeder significant. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de gedeeltelijke mediatoren zowel individueel als allen samengenomen het verband tussen een laag opleidingsniveau van moeder en depressieve symptomen bij de tiener niet geheel verklaren. Discussie Het doel van deze studie was om inzicht te krijgen in de relatie tussen SES en depressieve symptomen bij tieners. Hierbij is onderzocht in hoeverre demografische factoren, communicatie binnen het gezin, opvoedingsstijl en psychische gezondheid van ouders deze relatie mediëren. Deze studie heeft aangetoond dat een laag opleidingsniveau van moeder het risico op depressieve

OPLEIDINGSNIVEAU EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN 21 symptomen bij de tiener verhoogt. Dit verband wordt volledig verklaard door de opvoedingskarakteristieken: acceptatie van de tiener door de ouders en monitoring door vader. Dit verband wordt gedeeltelijk verklaard door de leeftijd van de partner, de leeftijd van de tiener en monitoring door moeder. Bespreking resultaten Zoals werd verwacht op basis van eerdere bevindingen (Bradley & Corwyn, 2002; Caspi, Taylor, Moffitt, & Plomin, 2000; Ford, Goodman, & Meltzer, 2004; Kalff et al., 2001; Reijneveld, Brugman, Verhulst, & Verloove-Vanhorick, 2005), is er in dit onderzoek een significant verband gevonden tussen een lage SES (gemeten aan de hand van het opleidingsniveau) en symptomen van een depressie bij het kind. Daarmee is de primaire hypothese van deze studie is ondersteund. Opvallend is dat enkel het opleidingsniveau van moeder en niet het gezinsinkomen significant samenhangt met depressieve symptomen bij de tiener. In de inleiding is genoemd dat een laag opleidingsniveau zowel kan samengaan met economische tegenspoed als met een beperkt mentaal vermogen en/of intellectueel functioneren en daarmee een tekort aan kennis en inzicht over de omgang met en zorg voor kinderen (Kalff et al., 2001). Deze studie toont dat het inkomen een minder grote rol speelt in het verband tussen een lage SES van moeders en depressie bij tieners en dat eerder het gebrek aan intellect en kennis met betrekking tot de omgang met kinderen ten grondslag ligt aan het verhoogde risico op depressieve symptomen. Tevens komt naar voren dat enkel een laag opleidingsniveau van moeder, en zodoende niet van vader, een verhoogd risico geeft op symptomen van depressie bij de tiener. Een verklaring hiervoor kan zijn dat moeders en vaders verschillende rollen hebben in de opvoeding. Hoewel deze rolverdeling de laatste decennia meer vervaagt, blijft de moeder in de meeste

OPLEIDINGSNIVEAU EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN 22 gevallen de grootste rol hebben binnen de opvoeding en verzorging van het kind. De invloed van de vader op de ontwikkeling van het kind wordt gezien als indirect (gemedieerd door de moeder) terwijl de moeder eerder directe invloed heeft op het kind (Wille, 1995). De tweede hypothese van deze studie, die stelt dat negatieve communicatie binnen het gezin de relatie tussen SES en depressieve symptomen medieert, wordt niet bevestigd. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat ongeveer 95-98% (Van den Bergh et al., 2003) van de tieners, de communicatie met vader en moeder zelden tot nooit negatief omschrijven, waardoor er sprake is van scheefheid binnen de verdeling. Doordat enkel van twee schalen gebruik is gemaakt om de communicatie binnen het gezin te meten en er sprake is van een scheve verdeling, is het waarschijnlijk dat deze studie geen goede representatie biedt voor negatieve communicatie binnen het gezin. De derde hypothese van deze studie, die stelt dat opvoedingsstijl de relatie tussen SES en depressieve symptomen medieert, wordt ondersteund. Uit het huidige onderzoek is gebleken dat de relatie die is gevonden tussen een laag opleidingsniveau van moeder en een verhoogd risico op depressieve symptomen bij de tiener, wordt verklaard door een gebrek aan acceptatie door de ouders en monitoring door de vader. Dit wil zeggen dat in een gezin waarin de moeder een laag opleidingsniveau heeft, de ouders in mindere mate het kind accepteren en er sprake is van een lagere monitoring door vader, dan in gezinnen waarin de moeder een hoog opleidingsniveau heeft. De gehanteerde opvoedingsstijl blijkt dus afhankelijk van het opleidingsniveau (van moeder). Dit is in overeenstemming met hetgeen werd verwacht op basis van de studie van McLoyd (1990). Een gebrek aan acceptatie door de ouders en monitoring door de vader, geven daarnaast in significante mate een verhoogd risico op depressieve symptomen bij de tiener. Deze resultaten sluiten aan bij de bevinding dat een gebrek aan acceptatie en monitoring door de

OPLEIDINGSNIVEAU EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN 23 ouders een negatieve invloed heeft op het kind (Berns, 2001). Hierbij wordt bevestigd dat een autoritatieve opvoedingsstijl, gekenmerkt door acceptatie en ondersteuning van het kind, monitoring door de ouders, een stabiele regelgeving en vrijheidsverlening binnen duidelijke grenzen, een positieve invloed heeft op het kind en de kans op een depressie verkleint (Blatt & Homann, 1992; Brewin, Andrews, & Gotlib, 1993; Burbach & Borduin, 1986; Gerlsma, Emmelkamp, & Arrindell, 1990; Randolph & Dijkman, 1998). Verder komt uit het onderzoek naar voren dat het effect van een laag opleidingsniveau van moeder gedeeltelijk wordt verklaard door de leeftijd van de tiener, de leeftijd van de partner en monitoring door moeder. Uit onderzoek is gebleken dat bij de kinderen de kans op een depressie toeneemt met de jaren (Birmaher et al., 1996; Kubik, Lytle, Birnbaum, Murray & Perry, 2003; Ryan, 2005; Tracy, Zimmerman, Galea, McCauley & Van der Stoep, 2008). Ongeacht het opleidingsniveau van moeder stijgt het risico op een depressie naarmate het kind ouder wordt. De leeftijd van de tiener zwakt zodoende het effect tussen het opleidingsniveau van moeder en depressie gedeeltelijk af. Leeftijd van de partner versterkt daarentegen het effect. De meerderheid van de respondenten uit het huidige onderzoek waren moeders, met meer mannelijke- dan vrouwelijke partners als gevolg. Uit onderzoek is gebleken dat kinderen van oudere vaders een grotere kans hebben om een (manisch) depressieve stoornis te krijgen (Frans, 2008). Op basis hiervan wordt verwacht dat de leeftijd van de partner het verband tussen het opleidingsniveau van moeder en depressieve symptomen bij tieners juist afzwakt, in plaats van versterkt. Het gevonden effect van leeftijd partner lijkt zodoende te duiden op een schijncorrelatie, ook wel spurious association genoemd, omdat theoretische onderbouwing voor een dergelijke bevinding ontbreekt.

OPLEIDINGSNIVEAU EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN 24 Zoals genoemd blijkt monitoring van moeder de relatie tussen opleidingsniveau van moeder en depressie bij de tiener gedeeltelijk te verklaren. Gezien monitoring door vader deze relatie geheel verklaart en monitoring door moeder gedeeltelijk, kan worden geconcludeerd dat monitoring door vader een grotere invloed heeft binnen dit verband. Studies hebben aangetoond dat een positieve vader-kind relatie significant bijdraagt aan onder andere het emotioneel welzijn van het kind (Bronte-Tinkew, Moore, & Carrano, 2004). Een lage mate van monitoring door de vader is geassocieerd met onder andere internaliserende problematiek, zoals een depressie (Marsiglio, Amato, Day, & Lamb, 2006). Kinderen met vaders met een hoge mate van monitoring worden gekenmerkt door een grotere cognitieve competentie, meer empathie en een sterkere interne locus of control (Biller & Roopnarine, 1997). Monitoring door de vader en een grote betrokkenheid bij het gezin kan ook positief inwerken op de situatie van moeders. Het komt vaker voor dat moeders opvoeding en werk combineren, waarbij het steeds belangrijker wordt dat de vader betrokken is bij het gezin zodat taken kunnen worden verdeeld met betrekking tot de opvoeding. Monitoring door vader heeft dus zowel een grote invloed op het kind als individu als op het hele gezin; door betrokkenheid van de vader wordt de verbondenheid binnen het gezin versterkt (Van Crombrugge, 2003). Dit kan verklaren waarom monitoring door vader een grotere invloed heeft binnen het gezin dan monitoring door moeder. De vierde hypothese van deze studie, die stelt dat de psychische gezondheid van ouders de relatie tussen SES en depressieve symptomen medieert, wordt niet bevestigd. In tabel 2 en tabel 3 (zie bijlage blz. 38-39) is af te lezen dat de psychische gezondheid van ouders significant samenhangt met depressieve symptomen bij de tieners maar niet met het opleidingsniveau van moeder. Een slechtere psychische gezondheid van de ouders vergroot dus de kans op depressieve symptomen bij de tieners, waarmee eerdere bevindingen worden bevestigd (Van den Bergh et al.,

OPLEIDINGSNIVEAU EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN 25 2003). Psychische gezondheid blijkt in deze studie echter niet samen te hangen met SES, wat niet in overeenstemming is met eerdere studies (Henderson & Thornicroft, 1998; Mackenbach & Howden-Chapman, 2003), die veronderstellen dat er een verband is tussen een lage SES en een grotere kans op onder andere een slechtere mentale gezondheid. Een verklaring voor het feit dat deze studie dit verband niet ondersteund kan zijn dat gezondheidsenquêtes, zoals de GHQ-12, niet het meest betrouwbare meetinstrument zijn om mentale problemen van de populatie na te gaan. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat de cijfers die uit gezondheidsenquêtes naar voren komen, vaak een onderschatting weergeven van de werkelijke prevalentie van mentale gezondheidsproblemen (Department of Health, 1993). De Cronbach s alpha van de GHQ-12 (α = 0,69) is in principe voldoende, echter niet erg hoog. Een betrouwbaarheid wordt namelijk beoordeeld als goed wanneer de alpha (α) hoger is dan 0,80 (De Heus, van der Leden, & Gazendam, 1995). Het kan zijn dat de GHQ-12 in deze studie een niet voldoende betrouwbare weergave biedt van de werkelijke mentale gezondheid van de ouders, waardoor er geen relatie is gevonden tussen de SES en de psychische gezondheid van ouders. Algemene beperkingen, aanbevelingen en sterktes van deze studie Met betrekking tot het meten van communicatie binnen het gezin wordt voor volgend onderzoek aanbevolen om gebruik te maken van meerdere communicatieschalen. Andere schalen die wellicht toegevoegd kunnen worden om een beter beeld te krijgen van de communicatie binnen het gezin zijn: communicatie met broer en/of zus en communicatie tussen de ouders onderling (Van den Bergh et al., 2003). Het toevoegen van meerdere communicatieschalen kan er mogelijk voor zorgen dat communicatie binnen het gezin wel als mediator naar voren komt, zoals werd verwacht op basis van de literatuur.

OPLEIDINGSNIVEAU EN DEPRESSIEVE SYMPTOMEN 26 In de inleiding is genoemd dat een depressieve stoornis wordt gediagnosticeerd wanneer er sprake is van het langdurig samen voorkomen van cognitieve, affectieve en lichamelijke depressieve symptomen. De KDVK meet in hoeverre depressieve symptomen aanwezig zijn en samen voorkomen, maar niet de langdurigheid ervan. De KDVK brengt dus alleen de aan- of afwezigheid van een depressieve symptoom in kaart en niet de tijdsduur waarmee deze voorkomt. Dit is een beperking omdat de tijdsperiode van de symptomen een voorwaarde is voor het diagnosticeren van een depressieve stoornis. Er is echter gekozen voor de KDVK als meetinstrument van depressieve symptomen omdat deze vragenlijst gebruikt kan worden als snelle screening van mogelijke depressieve symptomen, waardoor het mogelijk is om te werken met een grote steekproef. Deze studie heeft een beeld gevormd van de prevalentie van de mate waarin een grote groep tieners lijdt aan depressieve symptomen. Volgend onderzoek zou zich kunnen richten op klinische diagnoses van een depressieve stoornis door middel van een psychiatrisch interview, om de geobserveerde relatie te kunnen repliceren op grond van daadwerkelijke klinische diagnoses. Een dergelijke aanpak zou het meer toelaten om klinische uitspraken te doen over de relatie tussen SES en klinisch gediagnosticeerde depressieve stoornissen in de jeugd. Deze studie heeft de opvoedingskarakteristieken binnen het gezin gemeten aan de hand van vragenlijsten. Het voordeel hiervan is dat deze grootschalig afgenomen kunnen worden en dat er vanwege de anonimiteit meestal weinig sprake is van sociaal wenselijke antwoorden. Een nadeel hiervan is dat er beperkt zicht is op wat er zich nu daadwerkelijk afspeelt binnen het gezin omdat de respondent niet uit kan wijden over zijn/haar antwoorden. Een aanbeveling voor vervolgonderzoek is om te werken met een kleinere steekproef en opvoedingskarakteristieken te meten aan de hand van observaties binnen het gezin. Deze methode kost meer tijd en geld, maar