REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

Vergelijkbare documenten
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

Beslissing d.d. 17 juli 2008 naar aanleiding van de op 17 september 2007 ingekomen klacht van

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE EINDHOVEN

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

A, verblijvende te B, bijgestaan door mr. A.R. van Dolder, advocaat te Heerhugowaard,

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE AMSTERDAM

CENTRAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

C, huisarts, werkzaam te B, gemachtigde: mr. V.C.A.A.V. Daniels, advocaat bij de Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

C, tandarts, werkzaam te B, bijgestaan door mr. L. Neuschäfer-Greebe, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG. Beslissing naar aanleiding van de op 11 januari 2017 binnengekomen klacht van:

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE EINDHOVEN

Beslissing d.d. 24 januari 2014 naar aanleiding van de op 17 oktober 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE AMSTERDAM

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

Beslissing d.d. 10 oktober 2014 naar aanleiding van de op 7 maart 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE AMSTERDAM

Rep.nr. G2018/64 18 december 2018 Def. 236 REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE GRONINGEN. Beslissing op de klacht van:

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE. Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 7 juni 2011 binnengekomen

Uitspraak: 26 januari 2010 HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE EINDHOVEN

ACCOUNTANTSKAMER. BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 18/807 Wtra AK van 1 maart 2019 van

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

Beslissing in de zaak onder nummer C van:

C, arts, werkzaam te B, bijgestaan door mr. M.C. Hoorweg-De Boer, verbonden aan de VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,

17.105Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 7 maart 2018

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Uitspraak van het College van Toezicht van het Nederlands Instituut van Psychologen.

16.058T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG. Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 16 juli 2009 binnengekomen

Wijziging tuchtrecht stichting TBNG Tuchtrechtspraak. Hoofdstuk 1 Algemeen. Artikel 1 Definitiebepaling

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

Beroep tegen berisping is gegrond omdat het plichtsverzuim niet ernstig genoeg is. UITSPRAAK

SAMENVATTING Klacht over medewerking aan AMK-onderzoek; PO

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE AMSTERDAM

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG. Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 4 januari 2013 binnengekomen

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDS- ZORG TE EINDHOVEN

Raad van Toezicht Haarlem van de Nederlandse Vereniging van Makelaars in onroerende goederen en vastgoeddeskundigen NVM

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE EINDHOVEN

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE. Het College heeft het volgende overwogen over en beslist op de op 9 augustus 2012 ingekomen klacht van

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE AMSTERDAM

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE EINDHOVEN

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

16.137Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

RAAD VAN DISCIPLINE. De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 10 januari 2011 binnengekomen klacht van:

Echtscheiding, perikelen bij. Onvoldoende overleg opdrachtgever. Ongepast optreden.

16.050Tb Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

CENTRAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

iri werkzaam te s-hertogenbosch Uitspraak: 17juli 2017 HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE EINDHOVEN

F, cardioloog, werkzaam te B, bijgestaan door mr. W.R. Kastelein, advocaat te Utrecht,

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE EINDHOVEN

17.055Ta Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd, hierna te noemen: SKJ

16.046T Beslissing van het College van Toezicht van het Kwaliteitsregister Jeugd van 29 december 2016

RAAD VAN TOEZICHT VOOR DE OCTROOIGEMACHTIGDEN Postbus 3219, 2280 GE Rijswijk telefoon fax

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

ADVIES. inzake de klacht van: de heer A, vader van B, klager gemachtigde: mevrouw mr. M. Shaaban. tegen

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE EINDHOVEN

CENTRAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

CENTRAAL TUCHTCOLLEGE

Klacht over te zwaar en dubbel straffen van een leerling en over niet nakomen van afspraken. ADVIES

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE AMSTERDAM

Bij verweerschrift van 4 mei 2016 heeft verweerster, mede onder verwijzing naar correspondentie met klager, gereageerd op de klacht.

2017/G5/HAZ 1. Geschillencommissie Huisartsenzorg Zuid-Nederland. Referentie:G5 UITSPRAAK. Inzake

Transcriptie:

2013-240a ECLI:NL:TGZRSGR:2015:8 REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG Beslissing in de zaak onder nummer van: 2013-240a Datum uitspraak: 20 januari 2015 Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van: A, wonende te B, C, wonende te D, en E, wonende te B, klagers, gemachtigde: mr. M.A. van der Made, werkzaam te Gorinchem, tegen: F, chirurg destijds werkzaam te B, verweerder, gemachtigde: mr. A.W. Hielkema, werkzaam te Utrecht. 1. Het verloop van de procedure 1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit: - het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 16 oktober 2013 - het verweerschrift met bijlagen - de repliek - de brief d.d. 22 april 2014 met bijlage als een aanvulling op het klaagschrift - de brief d.d. 9 mei 2014 namens de arts in reactie op de aanvulling op het klaagschrift - de dupliek. 1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. 1.3 De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 25 november 2014. Van de klagers zijn C en E verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is verschenen, bijgestaan door mr. L. Beij, werkzaam te Utrecht. De partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht. 1.4 De klacht en de daarmee samenhangende klachten, die bekend zijn onder de dossiernummers: 2013-240b, 2013-240c en 2014-170, zijn ter terechtzitting gezamenlijk 1/6

behandeld zoals bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. 1.5 Ter zitting is een duidelijkere versie van twee foto s, die eerder bij het klaagschrift, in bijlage 2, waren gevoegd, door de gemachtigde van klagers overgelegd. Voorts is op verzoek van het College door de longarts (dossier 2013-240 c) een CD-rom overgelegd met nogmaals alle beeldmateriaal, thans inclusief CT-scans. 2. De feiten 2.1 Klagers zijn de kinderen van G, geboren in 1948 en overleden in 2012 (hierna te noemen: patiënte). 2.2 Patiënte was in behandeling op de polikliniek longziekten van het H te B. Na meerdere onderzoeken van de longen, die emfyseem en een groeiende tumor in de rechter bovenkwab met een sterke verdenking van maligniteit lieten zien, is in het multidisciplinaire overleg, mede in verband met toenemende klachten van dyspnoe, besloten dat patiënte, gezien haar beperkte longfunctie, maximaal een lobectomie kon ondergaan. 2.3 Op 8 december 2010 is patiënte in hetzelfde ziekenhuis door verweerder geopereerd. Daarbij is door middel van een wigexcisie de tumor verwijderd. Gezien de aanwezige uitgebreide vergroeiingen in de thoraxholte werd een lobectomie te risicovol bevonden en daarom niet uitgevoerd. De operatiewond is vervolgens na het achterlaten van drie drains (één redondrain buiten de thorax en twee thoraxdrains, te weten een vochtdrain en een luchtdrain) gesloten. 2.4 Op 11 december 2010 zijn bij patiënte de redondrain en de vochtdrain verwijderd. In het dossier staat bij deze datum: vochtdrain en redondrain eruit. Op 12 december 2010 is een thoraxfoto gemaakt ter controle van de aanwezigheid van een eventuele klaplong. 2.5 Op 13 december 2010 is de derde en laatste drain verwijderd door een artsassistent. Op 15 december 2010 is wederom een thoraxfoto gemaakt ter controle van de aanwezigheid van een eventuele klaplong. 2.6 Er heeft zich vervolgens een persisterende wondinfectie ontwikkeld van één van de drainopeningen. 2.7 Na ontslag uit het ziekenhuis op 15 december 2010 is patiënte poliklinisch door zowel de longverpleegkundige en de longarts als verweerder frequent gecontroleerd. 2.8 Op 11 maart 2011 heeft de longarts een CT-scan van de thorax aangevraagd om te zien of er een recidief tumor in de rechter long aanwezig was. Het verslag van de radioloog vermeldt onder meer: Perifeer van de laesie bevindt zich de pleuradrain.op 25 maart 2011 heeft verweerder in het dossier van de afdeling chirurgie genoteerd: Volgens mij is het verslag van de ct scan niet goed, wat pleuradrain, zal wel pleuraverbreding bedoeld worden. 2/6

2.9 Op 19 april 2011 is wederom op aanvraag van de longarts een CT thorax gemaakt. Het verslag van de radioloog vermeldt onder meer: Nog steeds beeld van (deel) pleurale drain rechts in thorax. 2.10 Op 7 juni 2011 is in verband met de aanhoudende infectie in opdracht van verweerder een fistulogram gemaakt. Het verslag hiervan vermeldt onder meer: Conform eerder is er nog een drain restant rechts lateraal in de thorax. 2.11 Op 29 juni 2011 heeft verweerder bij patiënte operatief het achtergebleven deel van een drain verwijderd. 3. De klacht Klagers verwijten verweerder dat hij bij de behandeling van patiënte zeer onzorgvuldig heeft gehandeld. Meer in het bijzonder verwijten klagers verweerder dat hij 1. een beroepsfout heeft gemaakt door geen actie te ondernemen naar aanleiding van de pijnklachten en de blijvende geïnfecteerde wond en vervolgens in maart 2011 geen actie heeft ondernomen na de constatering van de drain in het lichaam van patiënte; 2. heeft nagelaten overleg te plegen met de radioloog; 3. veel te laat heeft ingegrepen en daardoor patiënte langdurig aan haar lot heeft overgelaten; 4. patiënte en haar dochter in de periode van 8 december 2010 tot en met de laatste behandeling in augustus 2011 gebrekkig en foutief heeft geïnformeerd: Verweerder had gezegd dat het achtergebleven deel van de drain pas in juni werd gezien, terwijl later duidelijk werd dat verweerder al in maart op de hoogte was van het achterblijven van de drain. Ook had verweerder gezegd dat de lymfeklieren tijdens de operatie van 8 december 2010 waren verwijderd, wat later niet het geval bleek te zijn. 5. de huisarts en patiënte foutief heeft geïnformeerd door te melden dat de drain pas in juni 2011 werd gezien op de scans, terwijl dit in werkelijkheid al door verweerder in maart 2011 was geconstateerd. 6. Bij brief van 22 april 2014 is namens klagers de klacht aangevuld met het verwijt dat verweerder als supervisor niet heeft toegezien op een juiste verwijdering van de laatste drain door de arts-assistent op 13 december 2010. Klagers nemen het standpunt in dat verweerder in zijn hoedanigheid van hoofdbehandelaar als supervisor kan worden aangemerkt. 7. Ook achten klagers verweerder als lid van de maatschap chirurgie tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor de supervisie van de arts-assistent en voor het feit dat niet is vastgelegd wie op 13 december 2010 de supervisor was van de arts-assistent. 4. Het standpunt van verweerder Verweerder heeft erkend dat hij niet juist heeft gereageerd op het verslag bij de CTscan van 11 maart 2011 en in ieder geval op het verslag bij de CT-scan van 19 april 2011. Voor het overige heeft verweerder de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daar hieronder op ingegaan. 5. De beoordeling 5.1 Uit het medisch dossier en de stellingen van partijen blijkt dat verweerder patiënte veelvuldig heeft gezien in verband met aanhoudende pijnklachten en infectie van 3/6

één van de drainopeningen. Tijdens de zeven consulten van 20 december 2010 tot en met 10 maart 2011 heeft verweerder de wond steeds gecontroleerd en heeft hij aan patiënte adviezen gegeven over de wondverzorging. Ook heeft verweerder de wond verder geopend vanwege het pus dat zich onder de huid ophoopte en is de wond aangestipt met zilvernitraat. Verweerder heeft meegedeeld dat hij, omdat de wond niet wilde genezen, dacht aan een persisterende ontstekingshaard in de onderliggende rib, aangezien in het operatiegebied door de manipulatie altijd een irritatie of een infectie kan ontstaan. Op deze verklaring van verweerder ter zake van de persisterende wondinfectie en de behandeling daarvan heeft het College op zich zelf geen aanmerkingen. 5.2 Anders is het gesteld met zijn handelen vanaf 25 maart 2011. Op die dag heeft verweerder het verslag onder ogen gekregen bij een CT thorax, waarin de radioloog had vermeld dat de pleuradrain zich nog perifeer van de laesie bevond. Verweerder heeft dit verslag weliswaar gelezen, maar in het dossier aangetekend dat dit niet juist kon zijn en heeft daarom geen verdere actie ondernomen. Verweerder had evenwel op 25 maart 2011 ofwel uit moeten gaan van de juistheid van het verslag van de radioloog en dienovereenkomstig moeten handelen ofwel na de CT thorax zelf te hebben beoordeeld zo nodig met de radioloog in overleg moeten treden. Dat verweerder geen van beide heeft gedaan, valt hem ernstig te verwijten. Het feit dat de radioloog niet heeft gebeld over de aanwezigheid van een drain restant doet daaraan niet af, omdat verweerder zelf verantwoordelijk was, al had een nader (telefonisch) bericht van de radioloog aan de aanvrager van de CT scans wel als vangnet kunnen dienen. Verweerder heeft nog naar voren gebracht dat hij nog nooit had meegemaakt dat een drain niet in zijn geheel was verwijderd en dat hij dit dan ook niet voor mogelijk had gehouden. Het College onderkent dat het niet vaak voorkomt dat een drain onopgemerkt afbreekt en in een lichaam achterblijft, maar is van oordeel dat de persisterende pijnklachten en infectie juist aanleiding hadden moeten zijn om alert te zijn op mogelijke afwijkende bevindingen. Vervolgens heeft verweerder geen actie ondernomen naar aanleiding van het verslag van de radioloog bij de CT thorax op 19 april 2011 waarin wederom melding werd gemaakt van de aanwezigheid van een drain. In de periode vanaf maart 2011 hadden de aanhoudende onbegrepen klachten en de herhaalde bezoeken van patiënte aan de polikliniek aanleiding moeten zijn voor verweerder om het dossier, inclusief de aangevraagde CT scans van de thorax, erop na te zien waarbij ook de verslagen van de radioloog weer onder zijn aandacht zouden zijn gekomen en hem wellicht tot inzicht hadden kunnen brengen. Bij juist handelen door verweerder had patiënte waarschijnlijk niet zo lang met haar klachten gelopen. De klachtonderdelen 1, 2 en 3 zijn gegrond. 5.3 Toen de uitslag van het fistulogram bekend was, heeft de arts met patiënte en haar dochter besproken dat een drain-restant in het lichaam was achtergebleven. Het is niet duidelijk geworden wat de arts precies heeft gezegd. De arts heeft in het dossier naar aanleiding van een telefoongesprek met de huisarts aangetekend: op eerdere foto en ctscan werd niets gezien... Het College gaat ervan uit dat de mededeling van verweerder aan patiënte en haar dochter dezelfde strekking had als deze aantekening van zijn mededeling aan de huisarts. Bij de beoordeling van de klachtonderdelen 1 tot en met 3 is al overwogen dat verweerder de mededelingen in de verslagen van de radioloog niet op de juiste waarde heeft geschat en voorbij is gegaan aan de juistheid daarvan. Nu hij zich als gevolg daarvan in het verdere beloop niet (meer) bewust is 4/6

geweest van deze informatie, is het verwijt dat verweerder hierover onjuiste informatie heeft gegeven als zelfstandig klachtonderdeel ongegrond. Het verwijt dat verweerder heeft gezegd dat de lymfeklieren tijdens de operatie van 8 december 2010 waren verwijderd, wat later niet het geval bleek te zijn, treft evenmin doel. Klagers hebben hun stelling dat hierover vragen zijn gesteld aan verweerder - desgevraagd door het College - niet kunnen concretiseren en in het dossier is hierover niets terug te vinden. De klachtonderdelen 4 en 5 zijn dan ook ongegrond. 5.4 Klagers verwijten verweerder tot slot dat hij als supervisor - in zijn hoedanigheid van hoofdbehandelaar - en als lid van de maatschap chirurgie niet heeft toegezien op een juiste verwijdering van de laatste drain door de arts-assistent op 13 december 2010. Zij verwijten verweerder als lid van de maatschap chirurgie voorts dat niet meer is vast te stellen wie op 13 december 2010 de supervisor was van de arts-assistent. Een hoofdbehandelaar kan echter niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor al het handelen of nalaten van anderen in het kader van de behandeling van een patiënt en ook niet uitsluitend vanwege het hoofdbehandelaarschap als supervisor van de arts-assistenten worden beschouwd. Verweerder heeft kenbaar gemaakt dat hij voor zover hij zich kan herinneren geen dienst had op 13 december 2010 en dus ook niet de supervisie heeft gehad. Nu klagers hieromtrent niets naar voren hebben gebracht, is supervisie door verweerder niet komen vast te staan. Gebrekkig toezicht op de verwijdering van de drain kan verweerder dan ook niet worden verweten. Bovendien was het verwijderen van de drain een relatief eenvoudige handeling die een supervisor aan een arts-assistent met enige ervaring, waarvan in het onderhavige geval mag worden uitgegaan, over kon en mocht laten. Een lid van een artsenmaatschap kan op grond van de tweede tuchtnorm worden aangesproken op aspecten van organisatie en functioneren van de maatschap, die het arts-zijn raken, waardoor tekortkomingen in de individuele zorgverlening ontstaan. Verweerder heeft toegelicht dat er altijd een chirurg dienst had die belast was met de supervisie over de arts-assistenten. Indien zich een vraag voordeed over (de uitvoering van) het beleid, die de arts-assistent en de dienstdoende chirurg niet konden beantwoorden, werd door hen contact opgenomen met de hoofdbehandelaar. Hiervan uitgaande kan niet gezegd worden dat de organisatie van het toezicht op de arts-assistenten niet goed is geweest. Het feit dat - eenmalig - achteraf niet is terug te vinden wie de supervisor was op 13 december 2010, kan de afzonderlijke leden van de maatschap in tuchtrechtelijke zin niet worden verweten. De klachtonderdelen 6 en 7 zijn ongegrond. 5.5 Aangezien verweerder herhaaldelijk geen consequenties heeft verbonden aan de hem ter kennis gekomen informatie van de radioloog omtrent de aanwezigheid van een drain restant in de thorax van patiënte, terwijl daar gelet op de persisterende pijnklachten en infectie alle aanleiding toe bestond, hetgeen nadelige gevolgen voor de patiënte heeft gehad, is hij ernstig tekortgeschoten in de zorg die hij ten opzichte van de patiënte behoorde te betrachten en kan niet worden volstaan met een waarschuwing, die slechts een zakelijke terechtwijzing inhoudt die de onjuistheid van een handelwijze naar voren brengt zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken. Het College acht daarom de hierna te noemen maatregel passend. 5/6

6. De beslissing Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt: legt op de maatregel van berisping. Deze beslissing is gegeven door mr. L.J. Sarlemijn, voorzitter, mr. H.A.B. van Dorst- Tatomir, lid-jurist, dr. I. Dawson, dr. R.F. Kropman, prof.dr. R.J. Stolker, leden-artsen, bijgestaan door mr. I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2015. voorzitter secretaris Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen. 6/6