Groepshuisvesting bij voedsters en parksystemen bij vleeskonijnen



Vergelijkbare documenten
Aanbevelingen van EFSA voor het houden van konijnen

Konijnenvlees met 1 ster

KLASSIEKE HUISVESTING VOOR KONIJNEN

De haalbaarheid van groepshuisvesting voor voedsters in de praktijk - technische aspecten

Ervaringen uit Nederland: de verrijkte kooi

BIJLAGE IIIb: VOORSCHRIFTEN LEGEINDBEDRIJVEN, KOOIHUISVESTING (BEHORENDE BIJ BIJLAGE 1 VOORSCHRIFTEN IKB EI)

Bezettingsdichtheid en productieresultaten

PRI 2542 Houden/fokken van lagomorfen [2542] v1

Het GLB en dierenwelzijn: hoge normen in de EU

De haalbaarheid van groepshuisvesting voor voedsters in de praktijk - gedragsaspecten

Het Effect van Verschil in Sociale Invloed van Ouders en Vrienden op het Alcoholgebruik van Adolescenten.

Rapport van aanbevelingen welzijnsproblematiek in de bedrijfsmatige konijnenhouderij. Den Haag oktober 1997

De noodzaak van minimumnormen voor de bescherming van gefokte konijnen

Wageningen UR Livestock Research

PRI 2542 Houden/fokken van lagomorfen - Dierenwelzijn [2542] v2

Dit demonstratieproject werd medegefinancierd door Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling: Europa investeert in zijn platteland

AANVULLENDE VOORSCHRIFTEN LEGEINDBEDRIJVEN KOOI EN KOLONIEHUISVESTING (VOORSCHRIFT 5B)

Huisvesting en klimaat: wat kan ik morgen doen?

INVLOED VAN CHRONISCHE PIJN OP ERVAREN SOCIALE STEUN. De Invloed van Chronische Pijn en de Modererende Invloed van Geslacht op de Ervaren

Konijnenleed in het supermarktschap

Werkpakket dierenwelzijn. Vleeskippen Verschil in groepsgrootte. Vleeskip Verschillende groepsgroottes

ALGEMEEN... 3 INRICHTING/DIERENWELZIJN...3

Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling ONTWERPVERSLAG. over minimumnormen voor de bescherming van gefokte konijnen (2016/2077(INI))

Sekseverschillen in Huilfrequentie en Psychosociale Problemen. bij Schoolgaande Kinderen van 6 tot 10 jaar

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

nieuwe vormen van groepshuisvesting voor voedsters: ontwerpen en de visie van stakeholders

Diervriendelijke huisvesting van konijnen HOE PRESTEREN VOEDSTERS IN SEMIGROEPSHUISVESTING?

Belang van diergezondheid en bioveiligheid in de intensieve varkenshouderij Prof. dr. D. Maes

De Relatie tussen Voorschoolse Vorming en de Ontwikkeling van. Kinderen

Beïnvloedt Gentle Teaching Vaardigheden van Begeleiders en Companionship en Angst bij Verstandelijk Beperkte Cliënten?

Pesten onder Leerlingen met Autisme Spectrum Stoornissen op de Middelbare School: de Participantrollen en het Verband met de Theory of Mind.

Afweer systeem tegen ziektes, moederlijk hormoon,ontwikkeling, vogels, testosteron

Koninklijk besluit van 15 mei 2003 betreffende de bescherming van varkens in varkenshouderijen

Keuzetwijfels in de Emerging Adulthood rondom Studie- en Partnerkeuze. in Relatie tot Depressie

Dit demonstratieproject werd medegefinancierd door Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling: Europa investeert in zijn platteland

DE JUISTE BEER OP HET JUISTE VOEDER?

Dit demonstratieproject werd medegefinancierd door Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling: Europa investeert in zijn platteland

Voeding voor en na spenen , Carola van der Peet-Schwering

Koninklijk besluit van 17 oktober 2005 tot vaststelling van de minimumnormen voor de bescherming van legkippen. HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.

RESULTATEN RAADPLEGING - 27 MAART TOT 9 MEI 2018

Denken en Doen Doen of Denken Het verband tussen seksueel risicovol gedrag en de impulsieve en reflectieve cognitie.

DE JUISTE BEER VOOR ELK BEDRIJF

Concept wijziging Besluit houders van dieren in verband met de overname van de welzijnsvoorschriften van het Productschap Pluimvee en Eieren

Bezettingsdichtheid en regelgeving. Economische impact van bezettingsdichtheid. Bezettingsdichtheid en regelgeving

Effecten van contactgericht spelen en leren op de ouder-kindrelatie bij autisme

Mentaal Weerbaar Blauw

Lichamelijke factoren als voorspeller voor psychisch. en lichamelijk herstel bij anorexia nervosa. Physical factors as predictors of psychological and

Bio-industrie. Wat is de bio-industrie? Om hoeveel dieren gaat het eigenlijk. De legbatterij

ADLO-demonstratieproject. Omgevingsverrijking bij varkens om bijtletsels te vermijden S P E E L T J E S

De Relatie tussen de Fysieke Omgeving en het Beweeggedrag van Kinderen gebruik. makend van GPS- en Versnellingsmeterdata

Standpuntbepaling inzake de duurzame aankoop van eieren

University of Groningen

FACULTEIT TOEGEPASTE BIO-INGENIEURSWETENSCHAPPEN

1. Inleiding. Reductie van gebroken eieren in verrijkte kooien: legnesten aantrekkelijker maken of zitstokken verlagen? 1. Inleiding. 1.

Karen J. Rosier - Brattinga. Eerste begeleider: dr. Arjan Bos Tweede begeleider: dr. Ellin Simon

De Relatie tussen Werkdruk, Pesten op het Werk, Gezondheidsklachten en Verzuim

RICHTLIJN VAN DE RAAD

De Invloed van Perceived Severity op Condoomgebruik en HIV-Testgedrag. The Influence of Perceived Severity on Condom Use and HIV-Testing Behavior

Gezonde biggen voor gezond vlees. Coppens Symposium Januari 2012

Verklaring van het beweeggedrag van ouderen door determinanten van. The explanation of the physical activity of elderly by determinants of

Niet-technische samenvatting Algemene gegevens. 2 Categorie van het project. Onderwijs Gezondheidszorg Paard Practicum Diergeneeskunde

Non Diffuse Point Based Global Illumination

Effecten van een op MBSR gebaseerde training van. hospicemedewerkers op burnout, compassionele vermoeidheid en

Scharrelvarken Producert ( * ) (deelnemer dient gecertificeerd te zijn voor IKB NV )

Het karakter van de Savannah

KB I&R Pluimvee en konijnen Infosessie konijnenhouders

De causale Relatie tussen Intimiteit en Seksueel verlangen en de. modererende invloed van Sekse en Relatietevredenheid op deze relatie

De leghen in België : Cijfers, reglementering en ethologie

(1) De hoofdfunctie van ons gezelschap is het aanbieden van onderwijs. (2) Ons gezelschap is er om kunsteducatie te verbeteren

Add the standing fingers to get the tens and multiply the closed fingers to get the units.

Organochloorbestrijdingsmiddelen en lood en cadmium in wild

Groepshuisvesting voor zeugen: hoever staat Vlaanderen met de omschakeling?

De Invloed van Religieuze Coping op. Internaliserend Probleemgedrag bij Genderdysforie. Religious Coping, Internal Problems and Gender dysphoria

De groei van Labrador-Retrieverpups vanaf de geboorte tot tachtig weken leeftijd

Group work to study a new subject.

Redden van biggen via COUVEUSE systeem

Bio, goed voor de natuur, goed voor ons

Stigmatisering van Mensen met Keelkanker: de Rol van Mindfulness van de Waarnemer

Emotioneel Belastend Werk, Vitaliteit en de Mogelijkheid tot Leren: The Manager as a Resource.

PLUIMVEE HARTSLAG #26

Cavia. Cavia. Serie zoogdieren

De Relatie Tussen de Gehanteerde Copingstijl en Pesten op het Werk. The Relation Between the Used Coping Style and Bullying at Work.

Communication about Animal Welfare in Danish Agricultural Education

CHECKLIST WELZIJN VARKENS

B8-0484/2018 } B8-0485/2018 } B8-0487/2018 } B8-0489/2018 } RC1/Am. 5

Chapter 10. Klauwgezondheid bij melkkoeien in Nederland

Digitale (r)evolutie in België anno 2010.

Klonen van dieren. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

Presentatie karkaskwaliteit Praktijknetwerk Karkaskwaliteit. Erna van Brenk & Gert Hemke

hoofdstuk 2-4 hoofdstuk 2

OUTDOOR HD BULLET IP CAMERA PRODUCT MANUAL

Onderzoek helpt DOssIER konijnensector vooruit. parken VOOR KONIjNEN

De Invloed van Innovatiekenmerken op de Intentie van Leerkrachten. een Lespakket te Gebruiken om Cyberpesten te Voorkomen of te.

Automatische opvolging van individuele vleesvarkens

Huisvesting en klimaat

Geslacht, Emotionele Ontrouw en Seksdrive. Gender, Emotional Infidelity and Sex Drive

Verloop bij de Politie: de Rol van Procedurele en Interactionele Rechtvaardigheid en Commitment

de Rol van Persoonlijkheid Eating: the Role of Personality

Transcriptie:

Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2014 2015 Groepshuisvesting bij voedsters en parksystemen bij vleeskonijnen Matthias Van De Gucht Promotor: Prof. dr. ir. Bart Sonck Tutor: Dr. h.c. ir. Luc Maertens Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van Master of Science in de biowetenschappen: land- en tuinbouwkunde

Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen Academiejaar 2014 2015 Groepshuisvesting bij voedsters en parksystemen bij vleeskonijnen Matthias Van De Gucht Promotor: Prof. dr. ir. Bart Sonck Tutor: Dr. h.c. ir. Luc Maertens Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van Master of Science in de biowetenschappen: land- en tuinbouwkunde

De auteur en de promotor geven de toelating deze scriptie voor consultatie beschikbaar te stellen en delen van de scriptie te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze scriptie. The author and the promoter give the permission to use this thesis for consultation and to copy parts of it for personal use. Every other use is subject to the copyright laws, more specifically the source must be extensively specified when using the results from this thesis. Datum: 24 mei 2015

Woord vooraf Deze studie vormt het eindwerk van mijn opleiding tot industrieel ingenieur in de biowetenschappen richting landbouw. Aangezien ik een brede interesse heb in de landbouw en de vleeskonijnen geen alledaagse landbouwhuisdieren meer zijn, vond ik het heel interessant om hier een wetenschappelijk gefundeerd onderzoek naar te doen waarbij de hedendaagse problematiek aan bod kwam. Ik bedank dr. h.c. ir. Luc Maertens voor de begeleiding van de proeven en de hulp bij schrijven van het eindwerk. Zijn deskundig advies en jarenlange ervaring hebben mij veel geholpen. Daarnaast bedank ik ook prof. dr. ir. Bart Sonck voor het begeleiden en verbeteren van mijn eindwerk. Mijn dank ook aan de dierenverzorgers Jolien, Marijn, Ruth en Bart van het ILVO van de site kleinvee voor het verzorgen en het helpen bij het wegen van de dieren. Ten slotte bedank ik ook mijn ouders en broer voor het nalezen van dit eindwerk.

Abstract Sinds enkele jaren is er meer en meer interesse in alternatieve, diervriendelijkere huisvestingssystemen voor konijnen. Het combiparkhuisvestingssysteem heeft hierbij veel aan aandacht gewonnen. In dit systeem worden vier voedsters tijdelijk individueel gehuisvest rond de partus en in groep na ongeveer drie weken. Bij spenen worden de voedsters verwijderd en blijven de jongen zitten in de parken tot slachtleeftijd. In deze studie werden in het eerste experiment acht voedsters individueel gehuisvest in combiparken (groep 1). Acht andere voedsters werden eveneens individueel gehuisvest maar in conventionele welzijnskooien (groep 2). 21 dagen na de partus werden alle voedsters per vier gehuisvest in groep. Voor groep 1 is dit simpelweg door de tussenschotten te verwijderen. Van groep 2 werden de voedsters en hun jongen verplaatst naar dezelfde parken als groep 1 en eveneens per vier gehuisvest. Het doel van de proef was om na te gaan of territoriale effecten (groep 1) al dan niet een invloed hebben op het voorkomen van agressie tussen voedsters in vergelijking met voedsters verplaatst uit hun territorium of vertrouwde omgeving (groep 2). Daarnaast werd ook het effect van groepshuisvesting op de voedsters en hun jongen nagegaan. Agressie werd geobserveerd door de wonden te scoren bij de voedsters en hun jongen. Daarnaast werd ook gewicht en uitval opgevolgd. Van al deze parameters was er nergens enig significant verschil op te merken tussen beide groepen zowel voor de jongen als voor de voedsters wat doet vermoeden dat agressie t.g.v. het verdedigen van een territorium eerder beperkt is. In beide groepen verloren de voedsters in de eerste 5 dagen na het samenzetten ongeveer 400 gram van hun gewicht. Er werden geen ernstige verwondingen opgemerkt maar wel veel kleine verwondingen. Agressie naar de jongen toe werd niet opgemerkt. De jongen werden wel minder goed gezoogd. In de eerste drie dagen na samenzetten steeg het gewicht nauwelijks. Nadien was de groei vrij normaal. De individuele verschillen waren soms wel groot. Sterfte na samenzetten tot spenen was normaal en laag (2,9 %). In het tweede experiment werden 120 gespeende konijnen (35 dagen oud) van uit het eerste experiment verdeeld volgens hun gewicht in vier groepen van elk 30 dieren. De konijnen werden gehuisvest in dezelfde parken als uit het eerste experiment. In deze proef was het de bedoeling om na te gaan of de groei van de lichtere groepen even goed is als die van de zwaardere groepen. Uit de resultaten bleek dat de dagelijkse groei bij de twee lichtste groepen (46,1 en 46,8 g/dag) significant lager was dan bij de twee zwaarste groepen (50,0 en 49,8 g/dag). Het gemiddelde van alle konijnen samen was relatief hoog (48,2 g/dag). Op een leeftijd van 70 dagen wogen de konijnen gemiddeld 2766 gram. Er waren geen grote problemen met agressie en de sterfte was laag (3,3 %). De geteste groepshuisvesting leidde zowel voor de voedsters als de gespeende vleeskonijnen tot bevredigende resultaten. Kernwoorden: voedsters, vleeskonijnen, groepshuisvesting, parkhuisvesting

Abstract For several years, there is more interest in alternative, animal-friendly housing systems for rabbits. One way to achieve this is to house the animals in larger groups with more available space (does and rabbits). Recently, the combipen housing system gained importance. In this system four does are housed temporarily individually around partus and temporarily in group in pens after three weeks by simply removing the partitions. After removing the does at weaning age, the young rabbits stay in the same pen and are fattened till slaughter age. In this study, in the first experiment, eight does were housed individually in pens (group 1). Eight other does were housed individually in conventional welfare cages (group 2). 21 days after partus all does were put in group by four by simply removing the partitions in group 1. At the same moment the does (and the litter) of group 2 were transferred to a pen (the same as in group 1) and also put in group by four. The aim of this experiment was to see if there was any difference in the occurrence of aggression. Group 1 stayed at the same place when putting them in group so territorial effects might have an influence on aggression. Also the effect of group housing on the does and their pups was observed. Aggression was observed by scoring the wounds and weighing the does as well as the kits. Also mortality was observed. No difference was found between the two groups in these parameters. The effect of does having a territory on aggression is probably limited. In both groups, the does lost approximately 400 grams in the first five days after putting them in group. No serious wounds were observed only many small injuries. There was no aggression toward the kits observed. Suckling of the pups was disturbed. In the first days after group housing the weight increased very slightly. After those three days, the weight increased normally. Mortality after group housing was low and normal (2,9 %). In the second experiment, 120 weaned rabbits (35 days old) were divided by weight in four groups of 30 animals. The animals were housed in pens (the same as in experiment one). The aim of this experiment was to see if the growth of the lighter groups is smaller than the growth of the heavier groups. The daily growth of the two smallest groups was significant (P < 0,05) lower (46,1 and 46,8 grams /day) than the two heaviest groups (50 and 49,8 grams/ day). Still the average growth of all the rabbits together was high. The average daily growth was about 48,2 grams/ day and at slauther age (70 days) the average weight was about 2677 grams. There were no big problems with aggression and mortality was low (3,3 %). We conclude that the tested group-housing system for both the does and the weaned rabbits led to satisfactory results. Key words: does, fatteners, group housing, pen housing

Inhoudsopgave Lijst met figuren...3 Lijst met tabellen...5 Lijst met afkortingen...6 1 Inleiding...7 2 Literatuurstudie...9 2.1 Konijnenhouderij...9 2.1.1 Konijnenhouderij op wereldschaal...9 2.1.2 Konijnenhouderij in Europa en België... 10 2.1.3 Huidige kwekerijen... 13 2.2 Conventionele huisvesting... 15 2.2.1 Evolutie naar conventionele huisvesting... 15 2.2.2 Uitvoering van de conventionele kooi... 16 2.2.3 Traditionele huisvesting en dierenwelzijn... 18 2.2.4 Huidige wetgeving over huisvesting van voedsters en vleeskonijnen... 19 2.2.5 Effect van conventionele huisvesting op gezondheid, gedrag en prestaties... 21 2.3 Alternatieve huisvesting... 30 2.3.1 Verrijkte kooien of welzijnskooien... 30 2.3.2 Groepshuisvesting... 35 3 Materiaal en methoden... 52 3.1. Proef groepshuisvesting van voedsters... 52 3.1.1 Behandeling en waarnemingen... 52 3.1.2 Proefdieren... 54 3.1.3 Huisvesting... 54 3.1.4 Statistische analyse... 56 3.2 Proef parkhuisvesting vleeskonijnen... 56 3.2.1 Behandeling en waarnemingen... 56 3.2.2 Proefdieren... 57 3.2.3 Huisvesting... 57 1

3.2.4 Statistische analyse... 58 4 Resultaten... 58 4.1 Resultaten groepshuisvesting voedsters... 58 4.1.1 Gewichtsverloop voedsters... 58 4.1.2 Gewichtsverloop jongen... 61 4.1.3 Agressie en sterfte voedsters... 65 4.1.4 Agressie en sterfte jongen... 66 4.2 Resultaten van de parkhuisvesting voor vleeskonijnen... 67 4.2.1 Gewicht en groei van vleeskonijnen... 67 4.2.2 Agressie en sterfte... 70 4.2.3 Opmerkingen parkhuisvesting... 70 5 Discussie... 73 5.1 Discussie groepshuisvesting van voedsters... 73 5.2 Discussie parkhuisvesting van vleeskonijnen... 78 6 Besluiten... 82 7 Referentielijst... 84 2

Lijst met figuren Figuur 1: Productie konijnenvlees in ton per werelddeel in 2012 (eigen bewerking van FAOSTAT, 2014)...9 Figuur 2: Wereldproductie konijnenvlees in ton in de periode 2000-2012 (eigen bewerking van FAOSTAT, 2014 )...9 Figuur 3: Totaal aantal konijnen in België per regio in 2011 (eigen bewerking van FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, 2011)... 10 Figuur 4: Aantal bedrijven per regio in 2011 (eigenbewerking van FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, 2011)... 10 Figuur 5: Gemiddeld aantal konijnen per regio en per bedrijf (eigen bewerking van FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, 2011)... 11 Figuur 6: Aantal konijnen periode 2000-2009 (eigen bewerking van FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, 2011)... 11 Figuur 7: Aantal bedrijven periode 2000-2009 (eigen bewerking van FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, 2011)... 12 Figuur 8: Aantal bedrijven met konijnen, runderen, pluimvee en varkens (eigen bewerking van FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, 2011)... 12 Figuur 9: Dubbeldoelkooien waar de jongen blijven zitten tot slachtleeftijd (EFSA, 2005)... 14 Figuur 10: Nestkast met jongen van 14 dagen oud (EFSA, 2005)... 17 Figuur 11: Ulceratieve pododermatitis bij een voedster (Buijs, Maertens & Hermans, 2014) 21 Figuur 12: Voedster op een voetmatje op draadgazen bodem (EFSA, 2005)... 22 Figuur 13: Voorbeeld van een park (Landbouwleven, 2014)... 37 Figuur 14: Voorbeeld van een groepshuisvestingssysteem gebruikt door Mirabito et al. (2005)... 42 Figuur 15: Voorbeeld van de reproductiecyclus in een combisysteem... 47 Figuur 16: Schets van het combisysteem waarbij stippellijnen de verwijderbare tussenwanden voorstellen (Maertens & Buijs, 2013)... 50 Figuur 17: Ieder dier kreeg een oormerk in het linkeroor... 53 Figuur 18: Welzijnskooi met comfortmatje en verhoogd platform... 54 Figuur 19: Combikooien met tussenschotten... 55 Figuur 20: Groepspark zonder tussenschotten... 55 Figuur 21: Parkhuisvesting van vleeskonijnen... 57 Figuur 22: Gewichtsverloop van de voedsters van uit welzijnskooien na groepshuisvesting (*WK= welzijnskooi, iedere lijn stelt een andere voedster voor)... 58 Figuur 23: Gewichtsverloop van de voedsters van uit combikooien na plaatsing in groepshuisvesting (*WK= welzijnskooi, iedere lijn stelt een andere voedster voor)... 59 3

Figuur 24: Gemiddelde gewicht van beide groepen WK en CK (*WK= welzijnskooi, CK= combikooien)... 60 Figuur 25: Gemiddeld gewichtsverloop van de jongen uit de welzijnskooi na samenzetten (*WK= welzijnskooi, iedere lijn stelt een ander gemiddelde per voedster voor)... 62 Figuur 26: Gemiddeld gewichtsverloop van de jongen uit de combikooi na samenzetten (*CK= combikooi, iedere lijn stelt een ander gemiddelde per voedster voor)... 63 Figuur 27: Gewichtsverloop van de verschillende gewichtsklassen van vleeskonijnen in de afmestfase... 67 Figuur 28: Standaarddeviatie van de verschillende gewichtsgroepen in functie van de leeftijd... 69 Figuur 29: Het platform van het park werd door de konijnen veel gebruikt... 71 Figuur 30: De plastieken bodem was relatief proper behalve aan de drinknippels was er ophoping... 71 Figuur 31: De dieren waren vrij proper, ook onderaan... 72 4

Lijst met tabellen Tabel 1: Overzicht van de verschillende kooidimensies (EFSA, 2005)... 17 Tabel 2: Vergelijkende tabel van het gewicht en gewichtsverlies van de voedsters tussen beide proefgroepen met standaarddeviatie... 60 Tabel 3: Vergelijkende tabel van het gewicht en gewichtstoename van de jongen tussen beide proefgroepen met standaarddeviatie... 64 Tabel 4: Vergelijking van wondscoring tussen beide proefgroepen... 65 Tabel 5: Vergelijking van wondscoring tussen beide proefgroepen en sterfte... 66 Tabel 6: Vergelijking van opzetgewicht, slachtgewicht en groei tussen de verschillende gewichtsklassen... 68 Tabel 7: Vergelijking wondscores en sterfte tussen de gewichtsklassen... 70 Tabel 8: Vergelijking opzetgewicht, groei en slachtgewicht met literatuurgegevens... 80 5

Lijst met afkortingen EFSA FAO FAOSTAT GAIA ILVO European Food Safety Authority Food and Agriculture Organization of the United Nations FAO Statistische Database Global Action in the Interest of Animals Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek 6

1 Inleiding De konijnenhouderij is maar een kleine sector binnen de dierlijke productie. Vlaanderen, en bij uitbreiding België, telt dan ook maar enkele tientallen kwekers die professioneel actief zijn. Bedrijven met duizend voedsters zijn hierbij echter geen uitzondering. Net zoals vleesvarkens en -kippen worden vleeskonijnen ook in een intensief houderijsysteem geproduceerd. Grote worpen, kunstmatige inseminatie, all-in all-out principe, afmesten in draadgazen kooien en een uitgebalanceerd voeder zijn hierbij niet meer weg te denken in de conventionele konijnenhouderij. De laatste decennia staat de konijnenhouderij, net zoals andere sectoren binnen de dierlijke productie, onder druk van dierenrechtenorganisaties, de publieke opinie, grootwarenhuizen e.a. in het streven naar een diervriendelijkere huisvesting en dit niet alleen in België. Het afmesten van de vleeskonijnen in kleine kooien en in kleine groepen, op een draadgazen bodem en het gebrek van enige stimuli (bv. knaagmateriaal) zijn hierbij de grootste knelpunten die worden bekritiseerd in de conventionele konijnenhouderij. Verrijkte kooien of welzijnskooien zouden een oplossing moeten bieden voor deze problematiek. Welzijnskooien zijn kooien die uitgerust zijn met een verhoogd platform waar de voedsters kunnen wegvluchten van hun jongen. Daarnaast is ook een comfortmatje aanwezig dat pootproblemen zou moeten verhelpen. Verrijkte kooien worden uitgerust met knaagmateriaal (bv. stuk hout) of ander verrijkingsmateriaal (stro of hooi) voor de vleeskonijnen. Niettemin welzijnskooien en kooiverrijking gangbaar zijn in de huidige konijnenhouderij bleek dit niet voldoende. Het huisvesten van konijnen in groep en in grotere ruimten blijkt een belangrijk onderwerp te zijn om op een diervriendelijkere manier konijnen te kweken. Dit bleek immers ook in andere sectoren het geval te zijn. Groepshuisvesting van zeugen en de verrijkte kooien en volièresystemen bij leghennen zijn hiervan voorbeelden. Er is al veel onderzoek gebeurd naar het afmesten van vleeskonijnen in groep. Hierbij wordt geopteerd om vleeskonijnen in parken te huisvesten. Dit zijn grote kooien van ongeveer 2 m op 1 m uitgerust met een plastieken bodem, een verhoogd platform en verrijkingsmateriaal. Deze parken geven goede resultaten hoewel toch een mindere groei mag verwacht worden van ongeveer 5 %. In 2016 moeten vleeskonijnen verplicht in parksystemen gehuisvest worden. 7

Naast het in groep huisvesten van de jongen wil men ook de voedsters in groep gehuisvest zien. Het in groep huisvesten veroorzaakt echter agressie tussen de voedsters. Dit kan soms tot ernstige kwetsuren leiden wat voor het dierenwelzijn niet gewenst is. Het in groep huisvesten van voedsters is daarom veel moeilijker dan bij vleeskonijnen. Vele systemen werden al uitgetest maar geen enkel bleek praktijkrijp (onvruchtbaarheid, agressie, sterfte, enz.). Echter het meest recente groepshuisvestingssysteem, het combiparksysteem, blijkt veel potentieel te hebben. In dit systeem worden de voedsters tijdelijk in groep gehouden en tijdelijk individueel (enkele dagen voor partus tot 18 dagen na partus). Hierdoor worden de nadelen van de vroegere systemen deels ondervangen (agressie, onvruchtbaarheid, meerdere nesten in dezelfde nestkast, e.d.). Hiermee worden redelijk goede resultaten behaald maar de agressie na het samenzetten blijft het grootste probleem. In deze studie wordt daarom nagegaan of er een verschil bestaat tussen voedsters die blijven zitten op dezelfde plaats in een groepspark (tussenschoten verwijderen) of voedsters die vanuit een welzijnskooi worden verplaatst naar een groepspark. Hierbij worden mogelijke territoriale effecten op agressie tussen de voedsters nagegaan door wondscoring en wegen van het gewicht. Verder zal er ook nagegaan worden wat het effect op de jongen is (groei en agressie) na het samenzetten. Hierbij wordt ook het gewicht en wondscoring als parameters gebruikt. In deze proef kan ook nagegaan worden of de combinatie van welzijnskooi en park even goede resultaten geeft als gewone combiparken. Vele kwekers werken immers nu nog met welzijnskooien. In een tweede proef wordt verder gewerkt met de jonge gespeende vleeskonijntjes. In deze proef worden de jongen na het spenen in parken gehuisvest maar worden ze eerst opgesplitst in gewichtsklassen. Hierbij zal dan a.d.h.v. het gewicht nagegaan worden of de lichtere konijnen hun achterstand in gewicht kunnen inhalen of m.a.w. dat de groei tussen de groepen verschillend of gelijk is. Daarnaast zal ook de parkhuisvesting van vleeskonijnen op zich onderzocht worden (gewicht, groei, agressie, enz.). In de literatuurstudie wordt eerst gekeken naar de huidige konijnenhouderij. Vervolgens wordt de conventionele manier van huisvesting uitvoerig belicht. Nadien komt de alternatieve huisvesting aan bod waar er eerst gekeken wordt naar de verrijkte kooien of welzijnskooien. Vervolgens wordt de parkhuisvesting van vleeskonijnen en de groepshuisvesting van voedsters uitvoerig besproken. In het onderdeel materiaal en methoden worden de proeven gedetailleerd beschreven. Nadien worden de resultaten weergegeven en bediscussieerd om uiteindelijk een conclusie te vormen. Deze studie zal voornamelijk vanuit het oogpunt van de professionele konijnenkweker bekeken worden. 8

2 Literatuurstudie 2.1 Konijnenhouderij 2.1.1 Konijnenhouderij op wereldschaal Wereldwijd werden in 2012 ongeveer 1,2 miljard konijnen geproduceerd of geslacht (FAOSTAT, 2014) overeenkomend met ongeveer 1,8 miljoen ton konijnenvlees (Figuur 1). Azië is de grootste producent van konijnenvlees gevolgd door Europa. In Azië is China de grootste producent van konijnenvlees (EFSA, 2005). Aantal ton konijnenvlees x 1000 2000 Productie konijnenvlees per werelddeel 1500 1000 500 0 Wereld Afrika Amerika Azië Europa Werelddeel Figuur 1: Productie konijnenvlees in ton per werelddeel in 2012 (eigen bewerking van FAOSTAT, 2014) In de periode van 2000 tot 2012 is de wereldproductie relatief sterk toegenomen van 1,3 miljoen ton in 2000 tot ongeveer 1,8 miljoen ton in 2012 (Figuur 2). Deze cijfers zijn echter gebaseerd op geschatte waarden en kunnen mogelijk een onder- of overschatting zijn van de werkelijke productiehoeveelheden. Aantal ton konijnenvlees x 1000 2000 Wereldproductie konijnenvlees 2000-2012 1500 1000 500 0 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 Jaar Figuur 2: Wereldproductie konijnenvlees in ton in de periode 2000-2012 (eigen bewerking van FAOSTAT, 2014 ) 9

2.1.2 Konijnenhouderij in Europa en België In Europa is Italië de grootste producent gevolgd door Spanje en Frankrijk. Deze landen produceerden in 2012 respectievelijk 262.500, 67.500 en 52.915 ton konijnenvlees (FAOSTAT, 2014). De konijnenhouderij in België omvat maar een kleine tak binnen de landbouw en de dierlijke productie. In 2011 waren er in België maar 494 bedrijven die samen 185.861 konijnen telden (Figuren 3 en 4). Aantal konijnen x1000 200 180 160 140 120 100 80 60 40 20 0 Totaal aantal konijnen per regio Regio Figuur 3: Totaal aantal konijnen in België per regio in 2011 (eigen bewerking van FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, 2011) Daarvan zijn er 210 bedrijven in Vlaanderen gevestigd. Van deze 210 landbouwbedrijven zijn er slechts een deel professionele konijnenhouderijen terwijl het voor de rest van de bedrijven meer een nevenactiviteit is. In Antwerpen werden in 2011 de meeste konijnen gehouden gevolgd door West-Vlaanderen. Aantal bedrijven 600 500 400 300 200 100 0 Bedrijven met konijnen in 2011 Regio Figuur 4: Aantal bedrijven per regio in 2011 (eigenbewerking van FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, 2011) 10

Gemiddeld zijn er in België 376 konijnen per bedrijf. De grootste bedrijven bevinden zich in Antwerpen en Limburg gevolgd door Vlaams-Brabant. In Oost-Vlaanderen bevinden zich eerder de kleinere bedrijven met konijnen als randactiviteit (Figuur 5). Gemiddeld aantal konijnen 1400 1200 1000 800 600 400 200 0 Gemiddeld aantal konijnen per bedrijf per regio Regio Figuur 5: Gemiddeld aantal konijnen per regio en per bedrijf (eigen bewerking van FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, 2011) In Figuur 6 kan er een relatief sterke daling waargenomen worden in het aantal konijnen in België in de periode van 2000 tot 2009. Dit was mede het gevolg van een daling van het aantal bedrijven met konijnen in deze periode (Figuur 7). Totaal aantal konijnen x 1000 350 Evolutie aantal konijnen periode 2000-2009 300 250 200 150 België Vlaams-Gewest Waals-Gewest 100 50 0 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 Jaartal Figuur 6: Aantal konijnen periode 2000-2009 (eigen bewerking van FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, 2011) 11

Aantal bedrijven 1.200 1.000 800 600 400 200 0 Evolutie aantal bedrijven periode 2000-2009 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 België Vlaams-Gewest Waals-Gewest Jaartal Figuur 7: Aantal bedrijven periode 2000-2009 (eigen bewerking van FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, 2011) In vergelijking met bedrijven met varkens, rundvee of pluimvee is het aantal bedrijven met konijnen zeer laag (Figuur 8). De vleeskonijnenproductie is dan ook maar een klein onderdeel van de dierlijke productie binnen de agro-foodsector (FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, 2011). Aantal bedrijven per diersoort 5.596 494 3.264 Bedrijven met konijnen Bedrijven met runderen Bedrijven met pluimvee Bedrijven met varkens 23.904 Figuur 8: Aantal bedrijven met konijnen, runderen, pluimvee en varkens (eigen bewerking van FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie, 2011) Konijnen worden voor meerdere doelen gehouden. Dikwijls worden ze gehouden als huis -of gezelschapsdieren of voor het kweken of de instandhouding van rassen als hobby. In hoofdzaak worden konijnen gekweekt voor hun vlees. Het vlees dat door de consumenten wordt gekocht voldoet als functional food (Dalle Zotte & Szendrő, 2011) en is dus heel geschikt als voedsel voor de mens. 12

Voedsel kan als functioneel voedsel beschouwd worden indien, het naast zijn nutrionele waarde, een bewezen gunstige invloed heeft op één of meerdere functies in het lichaam op een manier dat het bijdraagt tot een betere gezondheidstoestand of een vermindering van het risico op ziektes tot gevolg heeft (Consensus Document, 1999). Verder worden konijnen ook gehouden voor hun pels die verwerkt wordt in kledingstukken. De konijnenpelzen kunnen voorkomen als bijproduct van de vleesproductie van konijnen of ontstaan uit de fokkerij van speciale konijnenrassen zoals Rexkonijnen. De EU, en zeker ook België, blijkt een belangrijke rol te spelen in de handel van konijnenpelzen (Rommers, van Galen & Bokkers, 2007). Ten slotte is er ook nog het gebruik van konijnen als proefdieren in laboratoria voor wetenschappelijke doeleinden. In 2013 werden in België in 356 erkende laboratoria 626.742 proefdieren gebruikt waarvan 7,54 % of 47.245 konijnen (FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, 2013). Deze masterproef zal zich voornamelijk richten op konijnen gehouden voor de vleesproductie. 2.1.3 Huidige kwekerijen De huidige konijnenkwekerijen zijn hoofdzakelijk familiebedrijven. In sommige gevallen zijn de bedrijven meer geïndustrialiseerd en zijn enkele werknemers tewerkgesteld. De grootte van het bedrijf kan variëren van enkele honderden tot duizenden voedsters. Wanneer op een bedrijf zowel voedsters aanwezig zijn voor het kweken van de vleeskonijnen en de vleeskonijnen op hetzelfde bedrijf ook worden afgemest wordt er gesproken van bedrijven met een gesloten cyclus. Er bestaan echter ook bedrijven die enkel voedsters hebben en enkel konijnen kweken alsook bedrijven die enkel konijnen afmesten. Deze bedrijven hebben een open cyclus (EFSA, 2005). De konijnen worden meestal gehuisvest in gesloten stallen. In Zuid-Europa worden de vleeskonijnen soms ook in halfopen gebouwen gehuisvest. In de huidige bedrijven worden de voedsters individueel gehuisvest net zoals de rammelaars indien deze nog aanwezig zijn op het bedrijf. Konijnen die de voedsters in de toekomst zullen moeten vervangen, worden na de normale groeiperiode eveneens individueel gehuisvest of soms in paren. De vleeskonijnen worden in een groep van vijf tot acht dieren gehuisvest (EFSA, 2005). Tegenwoordig worden de kooien uitgevoerd voor twee doelen (Figuur 9) namelijk het grootbrengen van de jongen door voedsters en het afmesten van de konijnen na het spenen. Dit wordt ook het duosysteem genoemd. Er zijn dan twee afdelingen met identieke kooien. 13

De voedsters worden na het spenen in de lege kooien geplaatst drie tot vier dagen voor het werpen terwijl de jongen achterblijven en blijven zitten tot wanneer slachtleeftijd bereikt wordt. Wanneer de konijnen dan worden weggehaald voor de slacht zijn de kooien leeg en kunnen deze makkelijker gedesinfecteerd worden (Szendro et al., 2012; EFSA rapport, 2005). Bij dit all-in all-out principe worden de voedsters ook allen tegelijkertijd kunstmatig geïnsemineerd. Dikwijls wordt er gewerkt volgens een zeswekensysteem of een cyclus van 42 dagen. 30 tot 31 dagen na inseminatie worden de jongen geboren. 11 dagen na de partus worden de voedsters opnieuw, meestal kunstmatig, geïnsemineerd. Het spenen gebeurt wanneer de jongen tussen 28 en 37 dagen oud zijn of soms ook later (EFSA, 2005). De slachtleeftijd is afhankelijk van het gewenste eindgewicht en de groei van de konijnen. Dit varieert van land tot land en bedraagt tussen 9 en 14 weken (EFSA, 2005). De worpgrootte varieert afhankelijk van het ras of hybride dat gebruikt wordt om mee te kweken. Voor de witte New Zealander bedraagt dit 7 tot 9 terwijl voor hybriden grotere worpgrootten worden gehaald van 8,5 tot 10,5 jongen (EFSA, 2005). Opvallend voor konijnenkwekerijen is het sterftepercentage bij de jongen dat zeer hoog kan oplopen van 15 tot 30 % (van geboorte tot slacht). Gemiddeld ligt het aantal geboren jongen per voedster per jaar op ongeveer 60. De vruchtbaarheid (worpen per inseminaties) bedraagt ongeveer 78 % en het gemiddeld aantal worpen per jaar per voedster bedraagt ongeveer 6,4 (EFSA, 2005). Figuur 9: Dubbeldoelkooien waar de jongen blijven zitten tot slachtleeftijd (EFSA, 2005) 14

2.2 Conventionele huisvesting 2.2.1 Evolutie naar conventionele huisvesting De evolutie naar de huidige, conventionele huisvesting van konijnen begon met de domesticatie van het konijn. Alle gedomesticeerde konijnen die worden gehouden zijn afstammelingen van het wilde konijn (Oryctolagus Cuniculus) en behoren samen met de hazen tot de orde van de Lagomorphen of haasachtigen (Rommers, van Galen & Bokkers, 2007; EFSA, 2005). Gedomesticeerde konijnen zijn, net zoals wilde konijnen, sociale dieren wanneer ze met elkaar vertrouwd zijn en zolang de omgeving hen toelaat contact met elkaar te maken en te vermijden. Wilde konijnen in hun natuurlijke habitat, net zoals gedomesticeerde konijnen die gehouden worden in een soort van park vergelijkbaar met de habitat van wilde konijnen, leven in stabiele, familiegerelateerde groepen van twee tot negen voedsters met één tot drie rammelaars samen met hun nakomelingen en eventueel enkele jonge rammelaars (Stodart & Myers, 1964; Bell, 1984; Lehmann, 1991). Het sociale gedrag van konijnen uit zich o.a. door het instellen van een hiërarchie tussen de moederkonijnen waarbij voedsters elkaar achternazitten, aanvallen en zelfs elkaar kunnen bijten. Eens er een stabiele, sociale structuur tussen de dieren bestaat, vermindert de agressie sterk (EFSA rapport, 2005). De domesticatie van het konijn gebeurde relatief recent in vergelijking met andere gedomesticeerde dieren (Sandford, 1992; Clutton-Brock, 1989). De gedomesticeerde konijnen zijn nog steeds sociale dieren zoals hun wilde soortgenoten. Hoewel de grootte, kleur en reproductieresultaten heel variërend zijn en aanzienlijk verschillen van hun wilde voorouders is het gedragspatroon van de gedomesticeerde konijnen weinig veranderd door het domesticatieproces en de fok. Er zijn geen gedragspatronen verdwenen of bijgekomen in vergelijking met hun wilde soortgenoten (Bell, 1980; Kraft, 1979, Mykytowycz & Hestermann, 1975). De gelijkenissen in het gedrag van wilde en gedomesticeerde konijnen worden alleen duidelijk onder omgevingsvoorwaarden, zoals in een natuurlijk habitat, die de uiting van het gedrag mogelijk maken (Stodart & Myers, 1964; Lehmann, 1987, 1991). De eerste vorm van konijnenhouderij kan geplaatst worden in het Romeinse tijdperk waarbij konijnen gehouden werden in zogenaamde leporaria. Leporaria waren een soort van park dat met stenen omwald was. Deze leporaria waren de basis voor de latere wildparken die ontwikkeld werden in de middeleeuwen (Lebas et al., 1997). Konijnen werden lange tijd gefokt in groep maar ten gevolge van (productie)problemen werd o.a. in Frankrijk voedsters niet meer in groep gehuisvest sinds de jaren 70 (Mirabito et al., 2005a, b). 15

Vele voordelen zoals de introductie van draadgaas, batterijkooien, intensief geselecteerde genotypen, kunstmatige inseminatie, reproductie volgens cyclussen, pelletvoeding en automatische voedersystemen waren belangrijke stappen die hun intrede deden in de intensieve konijnenfokkerij (Lebas et al., 1997). Later en ook meer recent werd een duosysteem in gebruik genomen. Daarnaast werd ook het all-in all-out principe algemeen. In dit duosysteem wordt gewerkt met twee afdelingen met identieke hokken waarbij de voedsters bij het spenen in de andere afdeling worden geplaatst die eerst gedesinfecteerd wordt. En waar een nieuwe reproductiecyclus start. De jongen blijven zitten voor de afmesting tot slachtleeftijd. Het all-in all-out principe impliceert dat alle voedsters op hetzelfde moment geïnsemineerd worden en alle vleeskonijnen op het zelfde moment geslacht worden (Jacquet & Maertens, 2012). Tot op heden werden voedsters meestal individueel gehuisvest in batterijkooien in draadgazen rechthoekige hokken (EFSA, 2005). Rammelaars worden eveneens individueel gehuisvest indien ze nog aanwezig zijn op het bedrijf. Toekomstige fokvoedsters worden na de normale groeiperiode ook individueel gehuisvest of soms per paar. De vleeskonijnen worden in groep gehuisvest van vijf tot acht individuen per hok. Dit is het geval wanneer de kooien zowel gebruikt worden voor het grootbrengen van de jongen tot spenen als het uiteindelijk afmesten van de vleeskonijnen (dubbeldoelkooien). Wanneer specifieke afmestkooien gebruikt worden, worden ze in een grotere groep gehouden van tien tot twaalf individuen. Soms worden ze ook afgemest in kleinere groepen of zelfs per paar (EFSA, 2005). Voedsters worden tegenwoordig in welzijns- of verrijkte kooien gehouden waar ze een comfortmatje en een verhoogd platform ter beschikking hebben (zie 2.3.1 Verrijkte kooien of welzijnskooien). 2.2.2 Uitvoering van de conventionele kooi De huidige huisvestingssystemen bestaan uit een serie van kooien die hoofdzakelijk rechthoekig, in draadgaas worden uitgevoerd (Figuur 9). Een overzicht van de verschillende kooigroottes wordt in Tabel 1 gegeven. Soms zijn de wanden volledig uitgevoerd in bladmetaal. De kooibodem bestaat eveneens uit gegalvaniseerd draadgaas en heeft een diameter van 2 tot 2,5 of 3 mm. De wanden en het dak van de kooi worden soms uitgevoerd met een kleinere diameter. De draadgazen bodem bestaat uit rechthoekige lamellen van 13 tot 15 mm breed en 70 tot 75 mm lang. Soms wordt de kooibodem ook voorzien van een plastieken roostervloer of wordt gebruik gemaakt van een voetmatje dat een gedeelte van de draadgazen bodem bedekt (EFSA, 2005). 16

Tabel 1: Overzicht van de verschillende kooidimensies (EFSA, 2005) Lengte (cm) Breedte (cm) Hoogte (cm) Vloeroppervlakte/ dier (cm²/dier) Voedsters, zonder nestbox 60-65 40-48 30-35 2400-3120 Vleeskonijnen (4-10 weken oud) Per paar 40-42 25-28 28-30 500-585 In dubbeldoelkooien (5-6 indiv./kooi) 60-65 40-48 30-35 480-520 In dubbeldoelkooien + nestplaats (7-8 indiv./ kooi) 85-90 40-48 30-35 485-540 In afmestkooien (9-10 indiv. /kooi) 80-100 50-60 30-35 450-600 Toekomstige voedsters 40-42 25-28 28-30 1000-1175 De nestkasten zijn gemaakt van bladmetalen wanden en een plastieken bodem. De breedte bedraagt 34 tot 45 cm. De lengte bedraagt 24 tot 27 cm. De hoogte is dezelfde als de hoogte van de rest van de kooi en varieert van 30 tot 38 cm. Occasioneel worden ook betonnen nestkasten gebruikt met een breedte van 26 cm, lengte van 74 cm en 48 cm hoogte. De nestkast kan aan de buitenzijde van de kooi bevestigd worden of ook in de kooi van de voedster geplaatst worden (Figuur 10). In een duosysteem wordt de nestkast uit de kooien genomen wanneer de jongen 21 tot 25 dagen oud zijn zodat er meer ruimte beschikbaar is. Twee dagen voordat de voedsters moeten jongen, wordt hen toegang geboden tot de nestkast. Deze kast is meestal gevuld met materiaal waarmee een nestje kan opgebouwd worden (houtkrullen, stro, hooi, enz.). Dikwijls worden in de praktijk jongen veranderd van kooi en bij de jongen van een andere voedster gelegd om de nestgroottes zoveel mogelijk gelijk te houden. Soms wordt ook gecontroleerde lactatie toegepast waarbij de voedsters maar enkele minuten per dag toegang krijgen tot de nestkast. Deze praktijk wordt o.a. toegepast omdat de voedsters soms kunnen verschieten door bijvoorbeeld een plotseling geluid (wanneer de kweker bijvoorbeeld de stal plotseling binnenkomt) waardoor ze op een wilde manier de nestkast in springen en hun jongen kunnen kwetsen (EFSA rapport, 2005). Het voeden gebeurt door automatische systemen waarbij de konijnen pelletvoeder krijgen. Figuur 10: Nestkast met jongen van 14 dagen oud (EFSA, 2005) 17

2.2.3 Traditionele huisvesting en dierenwelzijn Sinds de jaren 90 worden conventionele kooien sterk bekritiseerd (Jacquet & Maertens, 2012). Sindsdien wordt gestreefd naar diervriendelijkere huisvestingssystemen voor zowel de voedsters als voor de vleeskonijnen. Volgens Leenstra et al. (2009) is de individuele huisvesting van voedsters één van de grootste knelpunten met betrekking tot het welzijn van konijnen in de commerciële konijnenhouderij. Al sinds enkele decennia wordt gezocht naar groepshuisvestingsystemen voor voedsters, maar omdat de kennis onvoldoende was en de (productie)resultaten slecht waren werd groepshuisvesting voor voedsters nooit geïmplementeerd in de huidige kwekerijen (Zsendro, 2012). In 2005 werd door de European Food Safety Authority (EFSA) een wetenschappelijk en onafhankelijk advies opgesteld door experten die de impact van de huidige huisvestingssystemen op de gezondheid en het welzijn van de konijnen moest weergeven. Steunend op de beschikbare wetenschappelijke gegevens werd een rapport opgesteld waarbij ethische, socio-economische, culturele en religieuze aspecten buiten beschouwing werden gehouden. In dit rapport werd geconcludeerd dat er een duidelijke negatieve impact bestaat op het welzijn en de gezondheid van de konijnen door de huidige huisvestingssystemen. Konijnen zijn sociale dieren en kunnen hun natuurlijk gedrag niet vertonen. De huidige kooien zijn te ruimtebeperkend om de konijnen natuurlijke bewegingen (rechtop zitten, languit liggen, enz.) te kunnen laten uitoefenen. De kooibodem, de bezettingsdichtheid, kooiafmetingen, het gebrek aan knaagmateriaal en ziektebeheersing zijn duidelijk knelpunten voor het welzijn van de dieren. Daarnaast werd ook geconcludeerd dat meer wetenschappelijk onderzoek vereist is in verband met de welzijnsproblematiek binnen de konijnenhouderij. Meer onderzoek naar o.a. de groepshuisvesting van voedsters is nodig (EFSA, 2005; Maertens, 2010). In sommige landen zoals Zwitserland en Oostenrijk werden conventionele batterijkooien al verboden (Tierschutz, 2007; Andrist et al., 2011; Van Bavel, 2010). In Nederland werd al geruime tijd in verschillende rapporten en beleidsnota s de welzijnsproblematiek binnen de konijnensector aangekaart. De knelpunten die daarbij worden aangehaald zijn o.a. het individueel huisvesten van voedsters en rammelaars, het hoge vervangingspercentage, het houden van konijnen op draadgaasbodems, de prikkelarme omgeving in de kale kooien, de geringe ruimte per dier en het eenzijdig voer. Dit alles leidde ertoe dat er in Nederland een Verordening welzijnsnormen konijnen in 2006 in werking trad welke het welzijn van de konijnen moest bevorderen door het treffen van bepaalde maatregelen zoals verrijking van de kooi met knaagmateriaal (Productschap Pluimvee en Eieren, 2006). 18

In Frankrijk wordt de welzijnsproblematiek in de konijnenhouderij aangekaart door campagnes van dierenrechtenorganisatie L214 net zoals in Duitsland met de mediacampagne Vierpfoten in 2007 (De Boeck, z.j.). In België begon GAIA (Global Action in the Interest of Animals) in 2009 met een grote mediacampagne om de huisvesting bij konijnen aan te klagen (Maertens, 2012). GAIA klaagt o.a. de draadgazen kooien, het niet beschikbaar zijn van kooiverrijking, de voorkomende gezondheidsproblemen, de beperkte mogelijkheden om sociaal gedrag te vertonen en de beperkte ruimte aan (Batterijkonijn, 2009). Niet enkel de dierenrechtenorganisaties willen meer aandacht voor het welzijn van de konijnen binnen de vleesproductie. Ook de retailsector toont interesse en is vragende partij voor vlees geproduceerd op een diervriendelijke manier (Van Bavel, 2010). Sommige warenhuizen bieden al konijnenvlees aan van konijnen geproduceerd in parksystemen (Vets & Van Bavel, 2010). Ook de konijnhouders zelf tonen interesse vanwege de investeringen die ze zullen moeten doen (Maertens, 2012) en zijn vragende partij voor een duidelijke wetgeving. 2.2.4 Huidige wetgeving over huisvesting van voedsters en vleeskonijnen Om voor een duidelijke wetgeving te zorgen die het dierenwelzijn binnen de konijnensector moet bevorderen en waarborgen, werd in 2009 binnen de Raad voor Dierenwelzijn een werkgroep konijnen opgericht die een advies moest formuleren over het dierenwelzijn binnen de konijnenhouderij. De werkgroep bestond uit vertegenwoordigers van de konijnensector, dierenwelzijnsorganisaties, de distributiesector, hobbykwekers en wetenschappers. Deze werkgroep kwam tot de bevinding dat er ernstige welzijnsproblemen bestaan binnen de sector die te wijten zijn aan de manier van huisvesten alsook het feit dat er veel ziekten en sterfte bestaat i.v.m. andere diersoorten. De knelpunten zijn o.a. de kooibodem, de bezettingsdichtheid, kooidimensies, knaagmateriaal en ziektebeheersing. Men stelde vast dat de gedragsbehoeften van konijnen in geen van de beschikbare huisvestingssystemen volledig gedekt worden, maar dat de kans op verbeterd welzijn groter is in verrijkte parksystemen dan in de verrijkte kooien, dat op zijn beurt weer groter is dan in conventionele kooien. Daarnaast kwam de Raad ook tot de conclusie dat groepshuisvesting voor voedsters moeilijker ligt dan alternatieve parksystemen voor vleeskonijnen en dat onderzoek tekort schiet (Raad voor Dierenwelzijn, 2012). De Raad werkte een stappenplan uit dat moet zorgen voor een geleidelijke overgang naar diervriendelijkere huisvestingssystemen. In dit stappenplan wordt o.a. vermeld dat vanaf 2013 alle konijnen knaagmateriaal zoals houtblokjes, stro, hooi, enz. ter beschikking moeten hebben. Daarnaast moet een comfortzone of voetmatje voorzien worden voor zowel voedsters, rammelaars als vleeskonijnen die op gaasbodem worden gehuisvest. 19

Vleeskonijnen worden afgemest in een groep van minimaal vier dieren en hebben minimaal 625 cm²/konijn ter beschikking of maximum 16 konijnen per m². Verder wordt in het stappenplan vermeld dat vanaf 1 januari 2016 vleeskonijnen in verrijkte parken gehouden moeten worden waarbij er overgangsmaatregelen zijn voor bedrijven die recent nog investeringen deden. Tegen 1 januari 2021 wil men ook voedsters in verrijkte parksystemen zien gehouden worden. Deze laatste maatregelen worden onder voorbehoud gesteld omdat er nog meer onderzoek vereist is naar groepshuisvesting bij voedsters. De verrijkte parken waarnaar gestreefd wordt, moeten aan bepaalde voorwaarden voldoen. Deze omvatten o.a. dat konijnen minstens drie opeenvolgende sprongen moeten kunnen maken, zich languit kunnen oprichten en languit liggen. Het park moet daarvoor voorzien zijn van minstens één zijde van minimum 1,80 m lang en mag geen ruimtelijke beperkingen hebben in de hoogte. Vervolgens moet de bezettingsnorm minstens 800 cm² per vleeskonijn of maximum 12,5 konijnen per m² bedragen, worden minstens twintig vleeskonijnen per park gehuisvest, moeten comfortzones of voetmatjes voorzien worden die 80 % van de oppervlakte bedekken in geval van een draadgazen bodem en moeten verhoogde vlakken voorzien worden van minimum 25 % en maximum 40 % van de grondoppervlakte waarvan de oppervlakte meetelt voor de bezettingsnorm. Daarnaast moet ook permanent knaagmateriaal aanwezig zijn of buizen als verrijkingsmateriaal (Maertens, 2012; Raad voor Dierenwelzijn, 2012). Op 19 augustus 2014 verscheen in het Belgisch Staatsblad een Koninklijk Besluit van 29 juni 2014 dat het welzijn van konijnen moet waarborgen en dat de overgang naar parksystemen voor vleeskonijnen vastlegt in wetsvorm (Landbouwleven, 2014b). De maatregelen die de fokker verplicht dient na te leven zijn dezelfde als de maatregelen die hierboven werden opgesomd in het stappenplan van de Raad voor Dierenwelzijn. Om binnen de konijnsector iets te doen aan het dierenwelzijn, dringen alternatieve huisvestingssystemen zich dus op. Daarbij wordt gestreefd naar kooien of parken waar zowel voedsters als vleeskonijnen in groep worden gehuisvest en de kooi verrijkt is met verrijkingsmateriaal. Op die manier wordt gestreefd naar huisvesting waarbij de konijnen hun sociale gedrag kunnen ontplooien zoals bij in het wild levende konijnen. Er moet daarbij een evenwicht bestaan tussen enerzijds het dierenwelzijn waarbij sociale contacten tussen de konijnen en het kunnen uitoefenen van alle gedragsvormen van belang zijn. Anderzijds mogen de (re)productieresultaten niet te sterk beïnvloed worden en moet het konijnen houden arbeidstechnisch en financieel haalbaar blijven voor de konijnenkweker (Overmeire, 2009). 20

2.2.5 Effect van conventionele huisvesting op gezondheid, gedrag en prestaties 2.2.5.1 Voedsters Kooibodem Een punt van discussie binnen de gezondheid en welzijn van voedsters bij de conventionele huisvesting is het gebruik van draadgaas als kooibodem. Draadgaas kan in verschillende mate weefselbeschadigingen of pootlaesies veroorzaken (Drescher & Schlender- Bobbis, 1996). De huisvesting van voedsters op draadbodems wordt aangegeven als een belangrijke factor in het ontstaan van voetzoolproblemen (Jurriëns, 1981; Lebas et al., 1986; Okerman, 1988). Ulceratieve pododermatitis of sore hocks is een veel voorkomend probleem bij volwassen konijnen die gehuisvest worden in kooibodems met draadgaas (Templeton, 1955; Drescher, 1993). Het voorkomen van dit letsel wordt gescoord door classificatie in zes categorieën (Drescher & Schlender- Bobbis, 1996) volgens ernst van de laesie. In stadium 1 zal de aangetaste huid van een poot rood verkleurd zijn en kan er in bepaalde mate haaruitval optreden. Stadium 6 betekent hyperkeratotische en verzweerde pododermatitis waarbij de vereelting zachter wordt en de aangetaste huid binnenin vochtig is en in sommige gevallen zelfs open is en een zweer vormt. Draadgaas heeft als grote voordeel dat het de hygiëne bevordert en ook beter onder controle houdt. Op die manier wordt ook het risico op coccidiosis en andere konijnenziekten gereduceerd (Lebas, 2000). Sore hocks hebben echter een impact op de gezondheid en welzijn van de voedsters. Het beperkt hun beweging en veroorzaakt chronische pijn (Webster, 2001). Figuur 11: Ulceratieve pododermatitis bij een voedster (Buijs, Maertens & Hermans, 2014) Mirabito en Delbreil (1997) voerden een onderzoek uit op 69 konijnenkwekerijen waar op elke boerderij 50 voedsters werden onderzocht en verwondingen of pododermatitis werden ingedeeld volgens de classificatieschaal van Drescher en Schlender-Böbbis (1996). Mirabito en Delbreil vonden dat gemiddeld 12 % van de voedsters pootverwondingen hadden die ernstig genoeg waren om te zorgen voor een duidelijk onaangenaam gevoel of ongemak voor het konijn. 21

Opmerkelijk was de grote variatie (5 tot 40 %) van de verwondingen volgens de beschouwde konijnenkwekerij. Bij 50 % van de konijnkwekerijen waren meer dan 10 % van de konijnen gekwetst. Het aantal aangetaste dieren steeg gradueel met de leeftijd maar de pariteit van de voedsters bleek het meest verantwoordelijk voor de variatie in aantal aangetaste dieren. Het voorkomen van letsels bedroeg meer dan 16 % bij konijnen die reeds zes keer geworpen hadden. Dit in tegenstelling met de konijnen die nog geen drie keer hadden geworpen waar het aantal gevallen slechts 5 % bedroeg. Ook de ouderdom van de kooien bleek een rol te spelen bij het optreden van pootletsels maar dit slechts in beperkte mate terwijl er geen link bestond tussen het type kooi of bouw van de kooi met de frequentie aan verwondingen. Rosell en De La Fuente (2004) onderzochten gedurende drie jaar bij 13.941 zogende voedsters op 115 verschillende kwekerijen de prevalentie aan ulceratieve pododermatitis of sore hocks en kwamen tot een gemiddelde van 9,19 %. Dezelfde auteurs deden in 2006 en 2007 (Rosell & De La Fuente, 2008) een onderzoek bij 3.751 zogende voedsters op 39 verschillende kwekerijen en kwamen uit op een gemiddelde prevalentie van 5,46 %. Dit lager percentage aan sore hocks was te wijten door het algemeen gebruik van voetmatjes. 84 % van de voedsters hadden een voetmatje ter beschikking (Figuur 12). Figuur 12: Voedster op een voetmatje op draadgazen bodem (EFSA, 2005) Al in 1996 werd door Rommers, Meijerhof & van Someren naar alternatieve kooibodems gezocht. Zes alternatieve kooibodems werden uitgetest met voedsters die nog niet gejongd hadden en werden gevolgd gedurende twee jaar. Bij 80 % van de voedsters gehuisvest op de conventionele draadgaasbodem was er eeltvorming op te merken die uiteindelijk overging op duidelijk zichtbaar beschadigde voetzolen (van minder erge tot ernstige beschadigingen). Bij de alternatieve kooibodems bedroeg het aantal voetzoolbeschadigingen ongeveer 30 %. Eén van de alternatieve, synthetische kooibodems met ovaalvormige mazen gaf betere resultaten maar werd niet geschikt gevonden omdat sommige voedsters met hun poten tussen de mazen gekneld raakten en zo hun poten braken. Twee van de alternatieve bodems (kunststof lattenbodem en kunststof kooibodem met rechthoekige mazen) bleken niet stevig genoeg te zijn, waardoor deze tijdens de proef dienden vervangen te worden. 22

Twee andere alternatieve bodems veroorzaakten problemen met de hygiëne ten gevolge van het achterblijven van feces op de kooibodem (synthetische kooibodem met ruitvormige mazen en metalen kooibodem met ronde mazen). Door het gebruik van alternatieve bodems kunnen voetzoolbeschadigingen gereduceerd worden maar uit dit onderzoek bleek dat niet alle alternatieve bodems even effectief waren. Op basis van dit onderzoek leken de vlakheid van de bodem en het ondersteunend vermogen een belangrijke rol te spelen bij het voorkomen van voetzoolproblemen. Vlakke bodems die voldoende ondersteuning geven en die geen puntbelasting op de voetzolen geven, lijken de beste resultaten te geven. De grootte van de mazen is van belang om bevuiling van de kooibodem te vermijden maar bij te grote mazen kunnen de voedsters komen vast te zitten met andere letsels als gevolg. Ook de jongen moeten zich goed kunnen voortbewegen op de kooibodem wanneer ze na twee à drie weken de nestkast verlaten zonder door de bodem te vallen of gekneld te raken. Alternatieve kooibodems moeten minstens even goede technische resultaten geven, waarbij de bodems niet te sterk bevuild mogen worden. Daarnaast moet een lange gebruiksduur gegarandeerd blijven (Rommers, Meijerhof & van Someren, 1996; Rommers & Meijerhof, 1996). Ondanks de voordelen die alternatieve kooibodem bieden in het verminderen van pootproblemen heeft dit niet geleid tot een algemeen gebruik van alternatieve kooibodems (EFSA, 2005). Het belang van het ontwerp van alternatieve kooibodem wordt ook geïllustreerd door Petersen et al. (2000). Op basis van observaties die werden uitgevoerd bij 32 voedsters en hun kroost werd aangetoond dat de spleet (10 tot 16 mm) tussen de 10 mm brede platen een invloed had op de oriëntatie van de voedsters en het bewegingsgedrag van de jongen wanneer ze uit de nestkast begonnen te komen. 14 mm tussenruimte bleek de optimale afstand te zijn van de spleten van de beschouwde kooibodem. Uit ervaring en de praktijk lijkt deze afstand een optimum te zijn tussen hygiëne en comfort (EFSA, 2005). Tegenwoordig worden voetmatjes of comfortmatjes algemeen gebruikt die aan de kooi kunnen vastgemaakt worden en die slechts een deel van de draadgazen kooibodemoppervlakte bedekken. Deze voetmatjes voorkomen een slechte hygiëne terwijl ze tegelijkertijd het aantal voetzoolbeschadigingen reduceren (EFSA, 2005). De Jong, Reimert & Rommers onderzochten in 2008 het effect van een draadgazen kooibodem van 2 mm, 3 mm en 3 mm met een voetmatje op de voetzolen van voedsters. Er werd verwacht dat draadgaas van 3 mm dik minder erge voetzoolbeschadigingen veroorzaakte dan 2 mm. In dit onderzoek werd dit echter niet bevestigd. Er werd geen verschil gevonden tussen beide diktes. Wel was er een duidelijke verbetering met kooibodems van 3 mm dik die uitgerust waren met een voetmatje. Kooibodems uitgerust met deze voetmatjes waren ook niet sterk bevuild en de voetmatjes vertoonden weinig knaagschade. 23