MEMORIE VAN TOELICHTING INHOUDSOPGAVE

Vergelijkbare documenten
Ons kenmerk z Contactpersoon. Onderwerp Advies inzake Boeken 3 tot en met 6 nieuwe Wetboek van Strafvordering

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van, nr. ;

Strafvordering in zaken betreffende jeugdige personen (artt.486 t/m 505 Sv)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De uitvoering van het jeugdstrafrecht

VOOR RECHTSPRAAK NEDERLANDSE VERENIGING. De Minister van Veiligheid en Justitie Mr. l.w. Opstelten Postbus EH DEN HAAG.

Stelselwijziging Jeugd. Factsheet. De uitvoering van het jeugdstrafrecht. Na inwerkingtreding van de Jeugdwet

Stelselwijziging Jeugd. Factsheet. De uitvoering van het jeugdstrafrecht. Na inwerkingtreding van de Jeugdwet

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Hoofdstuk 1: Het recht van de verdachte op toegang tot rechtsbijstand

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Datum 25 april 2018 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over de positie van kwetsbare verdachten in het strafproces

Wetsvoorstel tot vaststelling van Boek 6 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering Bijzondere regelingen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Inhoud. 1 Inleiding 15 Ido Weijers

Hebben goedgevonden en verstaan: ARTIKEL I

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Gehoord de gerechten, adviseert de Raad als volgt. 1

No.W /II 's-gravenhage, 28 november 2014

Advies conceptwetsvoorstellen en concept-amvb raadsman en politieverhoor

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Verruiming spreekrecht in rechtszaal van kracht

Inhoudsopgave. Voorwoord Een apart jeugdstrafrecht met eigen sancties en procedureregels De leeftijdsgrenzen 41

Wetsvoorstel tot vaststelling van Boek 3 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering Beslissingen omtrent vervolging

Richtlijn voor strafvordering Arbeidsomstandighedenwet 1998

De positie van ouders in het nieuwe Wetboek van Strafvordering vanuit Europese wetgeving bezien N.U. van Capelleveen

CONCEPT AMvB Besluit slachtoffers van strafbare feiten

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

2595 AJ Den Haag Ministerie van Justitie en Veiligheid T www. omnl Postbus EH S GRAVEN HAGE

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Het opschrift van de Eerste afdeling van Titel IIIA van het Eerste Boek komt te luiden: EERSTE AFDELING Definities

Algemene bepalingen. Transactie DDD. Na titel VIII wordt een titel ingevoegd, luidende: TITEL VIIIA BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR JEUGDIGEN.

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)

Reclassering Nederland

Aanhouding en inverzekeringstelling

Gehoord de gerechten heeft de Raad de eer u als volgt te berichten.

Inhoudsopgave. 3 Materieel strafrecht: opzet en schuld Inleiding 45

Inhoudsopgave. Voorwoord / 5. Lijst van gebruikte afkortingen / 13. Het materiële strafrecht. 1. Inleiding / 17

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

1. voorafgaand aan het verhoor een advocaat kan raadplegen, 2. de verdachte tijdens het verhoor bijstand van zijn advocaat geniet,

Aanwijzing. Slachtofferzorg. Parket Curaçao

Hoofdstuk 9 Awb: Klachtbehandeling

INHOUD. Afkortingen / XIII

Samenvatting. Doel. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier

VOORSTEL VAN WET ARTIKEL I. Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

Inhoud. 1 Inleiding 13 S.N. Kalidien en N.E. de Heer-de Lange 1.1 Opbouw van de publicatie Kanttekeningen 18

3.2.1 Aard en karakter van de gedragsaanwijzing

Als er sprake is van een incident op heterdaad (tijdens of kort na plegen) en het gaat om een mishandeling of een bedreiging met mishandeling:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:RBOVE:2017:2237

Recht en bijstand bij juridische procedures

Regeling toezicht verwerking persoonsgegevens door gerechten en het parket bij de Hoge Raad 1

2. Werkwijze van politie en openbaar ministerie na 1 april 2010

STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID VAN MINISTERS. Wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van ministers 1

Na overleg met de gerechten, adviseert de Raad als volgt. 1

Als uw kind in aanraking komt met de politie

Klachtenregeling rechtbanken Amsterdam, Den Haag en Rotterdam

1.21 Verkeer: dood/zwaar lichamelijk letsel door schuld in het verkeer (art. 6 WVW 1994)

In het Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële markten wordt na artikel 6a een artikel ingevoegd, luidende:

GERECHTSHOF TE 's-hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Mr Henk van Asselt. Werkzaam op het advocatenkantoor te Roosendaal. Strafrechtadvocaat. Lid van de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten

BESCHIKKING INZAKE VERZOEK EX ARTIKEL 475 Jo 460 VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING

Inhoudsopgave. Voorwoord 13. Aanbevolen literatuur 15. Afkortingenlijst 17. Hoofdstuk 1 Inleiding 19

Tweede Kamer der Staten-Generaal

==================================================================== Artikel 1

Leidraad voor het nakijken van de toets

Eerste Kamer der Staten-Generaal

NEDERLANDsE ORDE VAN ADVOCATEN. Strafprocesrecht

De Nederlandse Strafvordering

Datum 25 augustus 2016 Onderwerp Uitvoering motie voorlopige hechtenis terrorismeverdachten (29 754, nr. 379)

Gehoord de gerechten, adviseert de Raad als volgt. 3

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Als uw kind in aanraking komt met de politie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Inhoud. 1 Inleiding 13 M.M. van Rosmalen, S.N. Kalidien en F.P. van Tulder 1.1 Opbouw van de publicatie Kanttekeningen 17

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Overzicht wettelijke grondslag (digitale) last tot toevoeging/aanwijzing

Toetsmatrijs BOA OV Module 4 Rechtskennis 24 mei 2017

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

No.W /II 's-gravenhage, 2 maart 2012

BESLUIT. 4. Artikel 56 Mededingingswet (hierna: Mw) luidde tot 1 juli 2009, voor zover van belang, als volgt:

Datum 23 februari 2012 Onderwerp Beantwoording Kamervragen over de voorlopige hechtenis van dhr. R.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Conceptwetsvoorstel rechtsbijstand en politieverhoor

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Toetsmatrijs BOA Basisbekwaamheid rechtskennis 1 januari 2017

Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds BELEID OM Raadsman bij verhoor per 1 maart 2016

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Transcriptie:

Voorstel van wet tot vaststelling van Boek 6 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering betreffende de bijzondere regelingen (Vaststellingswet Boek 6 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering (bijzondere regelingen)) MEMORIE VAN TOELICHTING INHOUDSOPGAVE I. ALGEMEEN DEEL... 3 1 Inleiding... 3 1.1 Algemeen... 3 1.2 Leeswijzer... 4 2 Voorzieningen vanwege de persoon van de verdachte... 7 2.1 Jeugdigen en jongvolwassenen... 7 2.1.1 Inleidend... 7 2.1.2 Positie jeugdstrafprocesrecht... 7 2.1.3 De rol van de ouder... 9 2.1.4 Wettelijke regeling van de registratie van politieverhoren van minderjarigen... 13 2.1.5 Wijzigingen in verband met het adolescentenstrafrecht... 14 2.1.6 Overheveling van strafrechtelijke bepalingen naar het Wetboek van Strafvordering... 16 2.2 Personen met een psychische stoornis, een verstandelijke dan wel fysieke beperking of een ziekte... 17 2.3 Rechtspersonen... 20 2.4 Rechterlijke ambtenaren... 20 2.4.1 Algemeen... 20 2.4.2 Toepassingsbereik: rechterlijke ambtenaar... 21 2.4.3 Toepassingsbereik: niet voor gestandaardiseerd afgedane zaken... 22 2.4.4 Onderzoek voorafgaand aan de beslissing van de Hoge Raad... 23 2.4.5 Verhouding tot de verwijzingsmogelijkheid van de Wet RO... 25 2.5 Personen als bedoeld in artikel 76 van de Wet op de rechterlijke organisatie... 25 3 Procesincidenten... 26 3.1 Wraking en verschoning van rechters... 26 3.1.1 Algemeen... 26 3.1.2 Toepassing van de huidige wrakingsregeling... 26 3.1.3 De voorgestelde wijzigingen... 28 3.2 Competentiegeschillen... 32 3.3 Prejudiciële vragen aan de Hoge Raad... 32 3.3.1 Inleiding... 32 3.3.2 Achtergrond prejudiciële procedure buiten het strafrecht... 33 3.3.3 De prejudiciële procedure in het strafrecht... 34 3.3.4 De voorgestelde procedure... 36 3.3.5 Overgangsrecht... 38 4 Strafvordering buiten het rechtsgebied van een rechtbank... 39 5 Bijzondere procedures... 40 5.1 Strafvordering ter zake van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel... 40 5.1.1 Behandeling van ontnemingsvordering tijdens de strafzaak... 40 5.1.2 Onderzoek ter bepaling van wederrechtelijk verkregen voordeel... 41 5.1.3 Einde financieel onderzoek... 43 5.1.4 Aanpassing regeling vervreemding in beslag genomen voorwerpen... 43 5.1.5 Verplaatsing strafvorderlijke voorschriften uit artikel 36e Sr... 44 5.1.6 Verenigbaarheid met artikel 6 EVRM... 45 5.2 Beklag tegen inbeslagneming... 47 5.2.1 Inleiding... 47 5.2.2 Belangrijkste aspecten van de beklagregeling en de voorgestelde wijzigingen... 48 5.2.3 Beklag en inbeslagneming van gegevens... 52

5.2.4 Verschoningsgerechtigden... 54 6 Bevoegdheden van bijzondere aard... 55 6.1 Gedragsaanwijzing ter beëindiging van ernstige overlast... 55 6.2 Bevoegdheden bij het ontruimen van een gekraakt pand... 55 6.3 Bevoegdheden in verband met het tegengaan van heling... 55 6.4 Bevoegdheden in geval van aanwijzingen van een terroristisch misdrijf... 55 7 Schadevergoeding en kosten... 56 7.1 Inleiding schadevergoeding en kosten... 56 7.2 Achtergrond... 57 7.3 Huidige voorzieningen voor schadevergoeding... 58 7.3.1 Het strafvorderlijke domein... 58 7.3.2 Het bestuurlijke domein... 60 7.3.3 Het civielrechtelijke domein... 60 7.4 De voorgestelde algemene schadevergoedingsregeling... 62 7.4.1 Toepassingsbereik van de regeling... 63 7.4.2 Rechtmatig en onrechtmatig strafvorderlijk optreden... 64 7.4.3 Toetsingsmaatstaven... 65 7.4.4 Verzoekgerechtigden... 67 7.4.5 De hoogte van de schadevergoeding... 68 7.4.6 De procedure op hoofdlijnen... 69 8 Overig... 70 8.1 Rechterlijke bevelen tot handhaving van de openbare orde... 70 8.2 Internationale rechtshulp... 71 8.3 Beroep tegen beslissing kennisneming verschoningsgerechtigde informatie... 71 9 Financiële gevolgen en uitvoeringsconsequenties... 72 9.1 Inleiding... 72 9.2 Hoofdstuk 1 (Voorzieningen vanwege de persoon van de verdachte)... 73 9.2.1 Titel 1.1 (Jeugdigen en jongvolwassenen)... 73 9.2.2 Titel 1.2 (Personen met een psychische stoornis, een verstandelijke dan wel fysieke beperking of een ziekte)... 75 9.2.3 Titel 1.3 (Rechtspersonen)... 75 9.2.4 Titel 1.4 (Rechterlijke ambtenaren)... 75 9.2.5 Titel 1.5 (Personen als bedoeld in artikel 76 van de Wet op de rechterlijke organisatie). 76 9.3 Hoofdstuk 2 (Procesincidenten)... 76 9.3.1 Titel 2.1 (Wraking en verschoning van rechters)... 76 9.3.2 Titel 2.2 (Competentiegeschillen)... 76 9.3.3 Titel 2.3 (Prejudiciële vragen aan de Hoge Raad)... 76 9.4 Hoofdstuk 3 (Strafvordering buiten het rechtsgebied van een rechtbank)... 77 9.5 Hoofdstuk 4 (Bijzondere procedures)... 77 9.5.1 Titel 4.1 (Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel)... 77 9.5.2 Titel 4.2 (Beklag tegen inbeslagneming)... 78 9.6 Hoofdstuk 5 (Bevoegdheden van bijzondere aard)... 80 9.7 Hoofdstuk 6 (Schadevergoeding en kosten)... 80 II. ARTIKELSGEWIJS DEEL... 82 2

I. ALGEMEEN DEEL 1 Inleiding 1.1 Algemeen Dit wetsvoorstel strekt ertoe Boek 6 van het gemoderniseerde Wetboek van Strafvordering vast te stellen. Dit boek bevat voorschriften die afwijkend zijn van of aanvullend zijn op de reguliere strafvorderlijke regels. Deze bijzondere voorschriften zijn thans voor een groot deel te vinden in het Vierde Boek, Eenige rechtsplegingen van bijzondere aard. In de contourennota is als titel voor dit boek bijzondere procedures voorgesteld (Kamerstukken II 2015/16, 29 279, nr. 278). Na nadere beschouwing wordt als titel voor het nieuwe Boek 6 bijzondere regelingen voorgesteld aangezien dit boek zoals de aan eind van deze inleiding opgenomen indeling van dit boek toont maar beperkt ziet op bijzondere (rechterlijke) procedures. Aanleiding voor het stellen van bijzondere regels wordt onder meer gevonden in de persoon van de verdachte. Hierop ziet Hoofdstuk 1 van Boek 6. Hierbij kan worden gedacht aan kenmerken betreffende de persoon van de verdachte die hem kwetsbaar maken binnen het strafproces. Omdat deze kenmerken onder meer ertoe kunnen leiden dat de verdachte minder goed in staat is om de gevolgen van zijn beslissingen te overzien of niet in staat is om de procedure te begrijpen, wordt hiermee in het Wetboek van Strafvordering op verschillende plaatsen rekening gehouden. Deze kenmerken kunnen bijvoorbeeld bestaan in het niet of onvoldoende beheersen van de Nederlandse taal of het lijden aan een psychische stoornis of verstandelijke beperking. Door in deze gevallen maatregelen voor te schrijven, zoals het toevoegen van een tolk of vertaler (zie onder meer artikel 1.5.2) respectievelijk een raadsman voorafgaand aan het eerste politieverhoor (artikel 2.3.2.5), wordt gewaarborgd dat ondanks de kwetsbaarheid een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) kan plaatsvinden. Voor twee groepen verdachten, te weten jeugdigen en jongvolwassenen en personen die vanwege een ziekte of beperking onvoldoende in staat zijn om het proces tegen hen te begrijpen en hieraan deel te nemen, is mede in het licht van internationale verdragen en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) ter waarborging van het recht op een eerlijk proces een meeromvattende regeling getroffen in dit boek. Verder worden in dit hoofdstuk speciale voorzieningen getroffen in geval van opsporingsonderzoek of strafvordering gericht tegen rechtspersonen. Daarvoor zijn aanvullende voorschriften nodig over wie de rechtspersoon vertegenwoordigt. Indien een rechterlijke ambtenaar in beeld komt als mogelijke verdachte van het begaan van een strafbaar feit, zijn er aanvullende voorzieningen om onpartijdige opsporing, vervolging en berechting te waarborgen. Kern van die regeling is dat indien een officier van justitie op de hoogte komt van enige informatie die duidt op het begaan van een strafbaar feit door een rechterlijk ambtenaar, de Hoge Raad wordt verzocht een rechtbank zonder betrokkenheid met de desbetreffende rechterlijke ambtenaar aan te wijzen om kennis te nemen van dat strafbare feit. Omdat deze regeling het beste past in het thans voorgestelde Hoofdstuk voorzieningen vanwege de persoon van de verdachte wordt deze anders dan in de contourennota is aangekondigd niet ondergebracht in andere delen van het wetboek. Een andere bijzondere categorie verdachten wordt gevormd door de personen, bedoeld in artikel 76 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit betreft kort gezegd ambtsmisdrijven en -overtredingen waarvan de Hoge Raad in eerste en enige instantie kennis neemt. Deze laatste regeling is in dit wetsvoorstel vooralsnog als gereserveerde titel opgenomen, maar zal uiteindelijk hier haar plek krijgen. In Hoofdstuk 2 van het voorgestelde Boek 6 worden voorschriften gegeven voor de afhandeling van procesincidenten: voorvallen tijdens een strafprocedure die een afzonderlijke beslissing vragen voordat de strafprocedure kan worden voortgezet. Dit betreft de gevallen waarin een rechter wordt gewraakt door een procespartij of een rechter zich wil verschonen omdat er feiten of omstandigheden zijn waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarnaast betreft dit hoofdstuk de gevallen waarin er een geschil is over rechtsmacht doordat twee of meer rechters zich dezelfde zaak gelijktijdig aantrekken (een positief competentiegeschil) of twee of 3

meer rechters zich in dezelfde zaak onbevoegd verklaren (een negatief competentiegeschil). Bij een dergelijk incident moet een beslissing worden gevraagd over welke rechter bevoegd is. Tot slot gaat het bij deze procesincidenten om de in het gemoderniseerde Wetboek van Strafvordering nieuw voorgestelde mogelijkheid van het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad door de rechter in eerste aanleg of hoger beroep. Door het stellen van een dergelijke prejudiciële vraag krijgt de feitenrechter op korte termijn het antwoord op een rechtsvraag dat nodig is om in de voorliggende zaak een beslissing te nemen. Dit heeft proceseconomische voordelen in de voorliggende zaak en vanwege het vereiste zaaksoverstijgende belang in meerdere andere strafzaken. Voor de bijzondere regeling van strafvordering buiten het rechtsgebied van een rechtbank wordt een apart hoofdstuk in Boek 6 voorzien (Hoofdstuk 3). Vooralsnog is dit hoofdstuk gereserveerd. Hoofdstuk 4 ziet op de twee bijzondere procedures in Boek 6, te weten de mogelijkheid van een separate rechterlijke procedure voor ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en de mogelijkheid van belanghebbenden om zich bij de rechter te beklagen tegen de inbeslagneming van voorwerpen. Bijzondere regelingen zijn er ook voor enige bevoegdheden van bijzondere aard (Hoofdstuk 5). Dit betreft de regeling van de (preventieve) bevoegdheid van de officier van justitie om door het geven van een gedragsaanwijzing ernstige overlast te beëindigen en de inzet van specifieke bevoegdheden bij het ontruimen van een gekraakt pand, in verband met het tegengaan van heling en in geval van aanwijzing van terroristische misdrijven. Tot slot van Boek 6 wordt in Hoofdstuk 6 een algemene regeling gegeven voor de afhandeling van schadevergoeding en kosten. De kern hiervan is de introductie van een eenvormige en laagdrempelige procedure voor de beoordeling van verzoeken tot schadevergoeding na zowel rechtmatig als onrechtmatig strafvorderlijk overheidsoptreden. Boek 6 geeft met deze indeling voor verschillende typen bijzondere regelingen die aanvullend zijn op of afwijkend zijn van de regelingen in de andere boeken, een kader waarin ook eventuele toekomstige bijzondere regelingen kunnen worden ingepast. 1.2 Leeswijzer Zoals reeds in de contourennota is aangekondigd, wordt een deel van de regelingen die onderdeel vormen van het huidige Vierde Boek zonder grote inhoudelijke wijzigingen overgenomen in het nieuwe Boek 6. In het algemeen deel van deze memorie van toelichting wordt volledigheidshalve ingegaan op alle onderdelen van het voorgestelde Boek 6. In de opbouw van deze memorie wordt de voorgestelde indeling voor Boek 6 gevolgd. In hoofdstuk 2 van deze memorie van toelichting worden de bijzondere voorzieningen vanwege de persoon van de verdachte toegelicht. In hoofdstuk 3 gaat het over de procesincidenten. Hoofdstuk 4 gaat kort in op het in het wetsvoorstel gereserveerde hoofdstuk 3 voor de strafvordering buiten het rechtsgebied van een rechtbank. In hoofdstuk 5 worden de bijzondere procedures voor voordeelontneming en beklag toegelicht. Hoofdstuk 6 van de memorie van toelichting ziet op de in hoofdstuk 5 van het wetsvoorstel grotendeels ongewijzigd overgenomen bevoegdheden van preventieve aard. Hoofdstuk 7 van deze memorie van toelichting ziet op de voorgestelde algemene regeling voor vergoeding van kosten en schade in verband met strafvorderlijk overheidsoptreden (Boek 6, Hoofdstuk 6). Voor de hoofdstukken in de memorie van toelichting geldt dat naarmate de voorgestelde wijzigingen ten opzichte van het huidige recht groter zijn, een uitgebreidere toelichting wordt gegeven. Dit betreft in het bijzonder de wijzigingen in het jeugdstrafprocesrecht (paragraaf 2.1), de voor het straf(proces)recht nieuwe prejudiciële procedure (paragraaf 3.3) en de regeling over schadevergoeding en kosten (Hoofdstuk 7). 4

In hoofdstuk 8 van de memorie van toelichting wordt ingegaan op enkele onderwerpen die in het voorstel niet als bijzondere regeling terugkeren, waaronder de huidige titel over rechterlijke bevelen ter handhaving van de openbare orde. Het hoofdstuk over de financiële en administratieve consequenties vormt het slot van het algemeen deel van deze memorie van toelichting (hoofdstuk 9). Het artikelsgewijs deel van de memorie van toelichting bevat per wijzigingsbepaling een korte, meer technische toelichting. Voor zover niet uitdrukkelijk anders is vermeld, hebben alle in de memorie van toelichting genoemde artikelen betrekking op het Wetboek van Strafvordering. 5

INDELING BOEK 6 Bijzondere regelingen Hoofdstuk 1. Voorzieningen vanwege de persoon van de verdachte 1.1. Jeugdigen en jongvolwassenen 1.1.1 De rol van de ouder 1.1.2 Verdachten die ten tijde van het strafbare feit nog niet de leeftijd van twaalf jaar hebben bereikt 1.1.3 Verdachten die ten tijde van het strafbaar feit de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet die van achttien jaar hebben bereikt 1.1.4 Verdachten die ten tijde van het strafbare feit de leeftijd van achttien jaar maar nog niet die van drieëntwintig jaar hebben bereikt 1.2. Personen met een psychische stoornis, een verstandelijke dan wel fysieke beperking of een ziekte 1.3. Rechtspersonen 1.4. Rechterlijke ambtenaren 1.5. Personen als bedoeld in artikel 76 van de Wet op de rechterlijke organisatie Hoofdstuk 2. Procesincidenten 2.1. Wraking en verschoning van rechters 2.2. Competentiegeschillen 2.3. Prejudiciële vragen aan de Hoge Raad Hoofdstuk 3. Strafvordering buiten het rechtsgebied van een rechtbank Hoofdstuk 4. Bijzondere procedures 4.1. Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel 4.2. Beklag tegen inbeslagneming Hoofdstuk 5. Bevoegdheden van bijzondere aard 5.1. Gedragsaanwijzing ter beëindiging van ernstige overlast 5.2. Bevoegdheden bij ontruimen van een gekraakt pand 5.3. Bevoegdheden in verband met het tegengaan van heling 5.4. Bevoegdheden in geval van aanwijzing van terroristische misdrijven Hoofdstuk 6. Schadevergoeding en kosten 6.1. Schadevergoeding voor strafvorderlijk optreden 6.2. Kosten 6

2 Voorzieningen vanwege de persoon van de verdachte 2.1 Jeugdigen en jongvolwassenen 2.1.1 Inleidend De wijzigingen die met betrekking tot de strafvordering bij jeugdige en jongvolwassen verdachten worden voorgesteld, kunnen worden onderverdeeld in de volgende onderwerpen. In de eerste plaats worden enkele versterkingen aangebracht in de processuele rechten van de jeugdige verdachte. Daarbij wordt de rol van de ouders uitgebreider geregeld. In paragraaf 2.1.3 van deze memorie van toelichting wordt hierop ingegaan. In paragraaf 2.1.4 komt de voorgestelde regeling voor de registratie van politieverhoren van minderjarigen aan bod. In de tweede plaats wordt voorzien in enkele bepalingen over de berechting van jongvolwassenen in de leeftijd van achttien tot drieëntwintig jaar ten tijde van het plegen van een delict. Het gaat dan om de jongvolwassenen bedoeld in het op 1 april 2014 ingevoerde adolescentenstrafrecht (Stb. 2013, 485). Voorgesteld wordt om aan deze jongvolwassenen aanvullende procedurele rechten toe te kennen die overeenkomen met de bijzondere rechten die toekomen aan jeugdige verdachten. Op de wijzigingen die in dit verband noodzakelijk zijn, wordt ingegaan in paragraaf 2.1.5 van deze memorie. Ten derde worden voorstellen tot overheveling van processuele bepalingen uit Wetboek van Strafrecht naar het Wetboek van Strafvordering toegelicht. Het gaat dan in het bijzonder om de bepalingen inzake de HALT-afdoening en de strafbeschikking bij jeugdige verdachten. Het gaat hierbij om buitengerechtelijke afdoeningsvormen die thuishoren in het Wetboek van Strafvordering. Dit komt aan de orde in paragraaf 2.1.6. 2.1.2 Positie jeugdstrafprocesrecht Het jeugdstrafprocesrecht is in het huidige recht geregeld in de Tweede Titel van het Vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering. In de huidige titel worden bijzondere voorschriften gegeven die beogen de procespositie van jeugdige personen te versterken en deze te beschermen. Zo wordt rekening gehouden met specifieke kwetsbaarheden die verband houden met de minderjarigheid of een nog beperkte ontwikkeling bij jongvolwassenen. Bij de modernisering van de bepalingen uit het jeugdstrafprocesrecht staat als gedachte centraal dat deze jongeren extra ondersteuning behoeven bij de verwezenlijking van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze ondersteuning kan op verschillende manieren vorm krijgen. Waar het aankomt op de verwezenlijking van de verdedigingsrechten is een belangrijke rol weggelegd voor de raadsman. Deze informeert de jeugdige, maar ook de ouders over hun rechten in de strafvordering, geeft advies over de in te nemen proceshouding en zal met de jeugdige en zijn ouders ook een strategie kunnen bepalen voor de verdediging. Voor wat betreft de emotionele ondersteuning of als bron van informatie over de jeugdige, kan worden gedacht aan een rol voor de ouder of voogd van de minderjarige. De ouder of voogd die het gezag over de minderjarige uitoefent en de minderjarige op grond van het Burgerlijk Wetboek vertegenwoordigt kan ook binnen het jeugdstrafprocesrecht de verdachte bijstaan. De audiovisuele registratie van politieverhoren is een middel ter bescherming van de kwetsbare procespositie van minderjarigen. Wanneer van audiovisuele registratie sprake zal zijn, wordt op grond van de voorgestelde regeling bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld (voorgesteld artikel 6.1.1.1.5, tweede lid). De afwijkingen van de gewone strafvorderlijke regeling moeten mede worden bezien in het licht van internationale en Europese verplichtingen om bijzondere bepalingen voor minderjarige in het leven te roepen. Zo is Nederland op grond van artikel 40 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) gehouden tot de inrichting van een afzonderlijk strafprocesrecht voor jeugdigen. Dat artikel bevat bijzondere voorschriften voor minderjarigen en stelt daarbij de rehabilitatie van de minderjarige die in aanraking is gekomen met het strafrecht als uitgangspunt voorop (artikel 40, vierde lid, IVRK). Daarnaast ziet artikel 37 IVRK op de rechten van 7

minderjarigen van wie de vrijheid is benomen. De bijzondere verplichtingen die voortvloeien uit het IVRK gelden ten aanzien van personen jonger dan achttien jaar (artikel 1 IVRK). De bijzondere bepalingen voor jeugdige verdachten hebben betrekking op personen die ten tijde van het plegen van het delict waarvan zij worden verdacht, de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt. Hiermee wordt, voor het bepalen welk strafprocesrecht van toepassing is, aansluiting gezocht bij de pleegdatum. Deze groep wordt in deze memorie van toelichting aangeduid als jeugdige verdachten. Waar over minderjarigen wordt gesproken, wordt verwezen naar dit begrip uit het burgerlijk recht; het gaat daarbij om personen die nog geen achttien jaar zijn en nog onder gezag staan. In beginsel zijn op de jeugdige verdachten de overige artikelen uit het Wetboek van Strafvordering van toepassing voor zover de titel in het wetboek over het strafprocesrecht voor jeugdige verdachten geen afwijkende bepalingen bevat. Dergelijke bijzondere bepalingen voor jeugdige verdachten worden nu gegeven in de artikelen 489 e.v. In het voorstel voor Boek 6 komen deze terug in Titel 1.1 van Boek 6. Het wetsvoorstel bevat daarnaast in afdeling 6.1.1.2 bepalingen die betrekking hebben op zogenoemde twaalf-minners. In het gemoderniseerde wetboek blijft gehandhaafd dat deze jeugdigen niet kunnen worden vervolgd. Net als onder het geldende recht kunnen ten aanzien van deze verdachten wel dwangmiddelen worden toegepast. In verband daarmee voorziet het wetsvoorstel in een recht op bijstand van een raadsman, wordt geregeld dat de ouders van vrijheidsbeneming in kennis worden gesteld en worden regels gegeven voor het contact tussen de verdachte en zijn ouders (artikel 6.1.1.2.2, vierde lid). Modernisering van de jeugdtitel In deze Vaststellingswet worden de uitgangspunten voor de modernisering gevolgd die zijn uiteengezet in de contourennota (Kamerstukken II 2015/16, 29 279, nr. 278). De modernisering van de bepalingen over jeugdige verdachten is noodzakelijk omdat de ontstane praktijk en de wet op onderdelen uiteenlopen en de praktijk niet in alle gevallen van een passende wettelijke basis is voorzien. Een voorbeeld van het eerste is de regeling van ouders in het strafproces. Hoewel de ouders op diverse momenten in de strafvordering een rol spelen, regelt de wet voornamelijk de positie van ouders bij het onderzoek op de terechtzitting. Een voorbeeld van de tweede situatie heeft betrekking op de registratie van verhoren van minderjarigen. De (audiovisuele) registratie van verhoren van minderjarigen wordt met de voorgestelde regeling van een wettelijke verankering voorzien. Op dit moment wordt deze registratie genormeerd via aanwijzingen van het openbaar ministerie. Met de opneming in de wet wordt recht gedaan aan het uitgangspunt dat het nieuwe wetboek voorziet in een duidelijke regeling van de bevoegdheden en de procespositie van de verschillende deelnemers aan de strafrechtspleging. Weer andere onderdelen van de voorgestelde regeling willen de uitvoerbaarheid van de strafvorderlijke regeling verbeteren. Tevens is uitvoering gegeven aan de doelstelling van de modernisering om het bestaande recht te stroomlijnen en beter te systematiseren. Dit komt tot uitdrukking in de opzet van de regeling waarbij na de algemene bepalingen allereerst de groep verdachten tot de leeftijd van twaalf jaar, vervolgens de verdachten tot achttien jaar en ten slotte de jongvolwassenen aan de orde komen. Relatie met andere wetsvoorstellen In de thans voorgestelde regeling is nog niet de tekst verwerkt van het voorstel tot implementatie van richtlijn 2016/800/EU over de toekenning van procesrechten aan kinderen die verdachte zijn in een strafprocedure. Deze richtlijn wordt met een afzonderlijk wetsvoorstel geïmplementeerd en zal uiterlijk bij de in het kader van de modernisering voorziene Invoeringswet worden doorgevoerd in het Wetboek van Strafvordering. Het genoemde wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn zal naar verwachting voor de onderhavige Vaststellingswet, zijn opzet en de daarin geregelde rechten slechts beperkte gevolgen 8

hebben. In aanvulling op de reeds bestaande rechten die ook in het nieuwe wetboek een plaats krijgen, verlangt de richtlijn dat de minderjarige wordt onderworpen aan een individuele beoordeling en dat hij toegang heeft tot medisch onderzoek. Daarin wordt met het implementatiewetsvoorstel voorzien. Ook bevat het implementatievoorstel een aanvullende regeling voor het recht op informatie aan ouders en de minderjarige en een andersluidende regeling voor de audiovisuele registratie van politieverhoren. Waar in het onderhavige voorstel de regeling van de registratie nader is voorzien bij algemene maatregel van bestuur, wordt in het implementatievoorstel aansluiting gezocht bij de ernst van het feit en de persoonlijkheid van de verdachte. In beide gevallen zal voor de vaststelling van de vraag wanneer een verhoor audiovisueel moet worden geregistreerd, voorlopig aansluiting worden gezocht bij de vigerende richtlijn van het openbaar ministerie. Voor zover de desbetreffende bepalingen in het implementatiewetsvoorstel aanvullingen verlangen, is daarvoor in de nu voorgestelde regeling ruimte gereserveerd. Enkele voorzieningen zullen als gevolg van de richtlijn tot redactionele en technische wijzigingen leiden. De omvang van deze rechten blijft vooralsnog ongewijzigd. Voorbeelden zijn het ten opzichte van volwassenen ruimer bemeten recht op bijstand van een raadsman en het recht op bijstand van ouders of een vertrouwenspersoon. 2.1.3 De rol van de ouder 2.1.3.1 Algemeen Zoals in de inleiding van dit hoofdstuk aan de orde kwam zijn in de voorgestelde afdeling 6.1.1.1 bepalingen opgenomen over de rol van de ouders. Met deze bepalingen worden gegroeide praktijken gecodificeerd, waarmee in de uitvoering ook meer eenheid wordt gebracht. Dit komt de rechtsgelijkheid ten goede. Op verschillende momenten in de strafvordering komen de ouders van de verdachte in beeld en worden deze gehoord, ook zonder dat de wet daartoe verplicht of naar de letter genomen zelfs gelegenheid biedt. Bij gelegenheid van de modernisering van het wetboek wordt de positie van de ouder nader geduid en daar waar hiervan nog geen sprake is van een wettelijke verankering voorzien. Met de voorgestelde regeling wordt zo verder invulling gegeven aan artikel 37, onderdeel d, IVRK. Dit bepaalt dat in gevallen waarin sprake is van vrijheidsbeneming, het kind recht heeft to prompt access to legal and other appropriate assistance. Op grond daarvan moet een verplichting worden aangenomen om de verdachte, vanaf zijn aanhouding, passende bijstand toe te staan. Van dit uitgangspunt kan volgens de gebruikelijke systematiek van het IVRK worden afgeweken, wanneer een afwijking in het belang van het kind is of moet worden geacht. Dit betekent concreet dat nu het een recht betreft dat de minderjarige toekomt, van de bijstand door een ouder bijvoorbeeld op aangeven van de minderjarige, kan worden afgezien. Langs deze lijnen is het voorstel vormgegeven. Aan de ouders worden in dit wetboek rechten en verplichtingen toegekend. De bepalingen die hierop zien, zijn van toepassing zolang de jongere nog minderjarig is. Dit betekent dat de rol van de ouders in beginsel ophoudt zodra de verdachte achttien jaar wordt, ook wanneer dit tijdens de strafprocedure gebeurt. De regeling moet worden bezien tegen de achtergrond van het ouderlijk gezag dat met het eindigen van de minderjarigheid ophoudt te bestaan. Op dit vertrekpunt is een enkele uitzondering voorzien. Ook voor jongvolwassenen die meerderjarig worden tijdens de procedure of ten aanzien van wie eerst na hun achttiende verjaardag een verdenking ontstaat, kan er een rol zijn weggelegd voor de ouder. Het gaat dan om de (veelal biologische) ouder die, hoewel er geen sprake meer is van gezag, feitelijk nog de verdachte opvoedt, verzorgt of onderhoudt. Op deze bijzondere situatie ziet voorgesteld artikel 6.1.1.1.2. Daar is bepaald dat de officier van justitie en de rechter de bepalingen die betrekking hebben op de ouder ook kunnen toepassen op een persoon die de feitelijk opvoeding verzorgt, terwijl de verdachte meerderjarig is. De voorgestelde regeling heeft tot doel om, daar waar dit in het belang van het kind is, de opvoedende of verzorgende ouder in de gelegenheid te stellen zijn of haar rol ook te vervullen. Dit komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in de algemene verhoorbepaling van artikel 6.1.1.1.5 waarin de toegang van de ouder tot de verhoren is geregeld. Het gaat daarbij om alle denkbare verhoren. In eerste instantie het politieverhoor, maar ook bij de rechterlijke verhoren alsmede het verhoor bij 9

de officier van justitie in het kader van een strafbeschikking, wordt zo in een basis voor de betrokkenheid van de ouder voorzien. Dit wordt hierna afzonderlijk toegelicht. De centrale rol die aan de ouder toekomt, komt ook tot uitdrukking in de eerste bepalingen van de titel waar het begrip ouder is gedefinieerd. Onder ouder wordt in beginsel verstaan de met het gezag belaste ouder of voogd, als bedoeld in artikel 1:245 van het Burgerlijke Wetboek (BW). Het ouderlijk gezag omvat de plicht en het recht van de ouder zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden (artikel 1:247, eerste lid, BW). Verzorging en opvoeding omvatten de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid (artikel 1:247, tweede lid, BW). De strafvorderlijke rol die gezagsdragers kunnen spelen, moet tegen deze achtergrond worden bezien; de ouder waakt voor welzijn en veiligheid van het kind, biedt ondersteuning en draagt bij aan de bevordering van zijn ontwikkeling. De omstandigheid dat de minderjarige met de strafvorderlijke autoriteiten in aanraking komt, heeft gevolgen voor zijn welzijn, veiligheid en ontwikkeling. Met de in het Burgerlijk Wetboek geformuleerde verplichtingen van degenen die het gezag dragen, raakt het strafvorderlijk optreden tegen het kind deze dragers van het ouderlijk gezag derhalve ook. De aansluiting bij de bepalingen inzake het gezag, maken een goede uitvoering van de met de ouderlijke rol verband houdende bepalingen mogelijk. De rol van de ouders is in de bestaande situatie niet volledig bepaald. Waar in het huidige wetboek een verwijzing naar de ouder voorkomt, komt daarin ook enkel een vertegenwoordigende of verdedigende rol tot uitdrukking. De rol die ouders kunnen nemen, is echter een ruimere dan enkel een verdedigende. Dit wordt in het voorstel tot uitdrukking gebracht. In de bepalingen inzake de berechting, meer in het bijzonder in artikel 6.1.1.3.3.4, wordt minder sterk de nadruk gelegd op de verdedigende rol van de ouder dan thans in artikel 496 het geval is. Er wordt meer in het algemeen verwezen naar de rol die de ouder kan hebben: de ouder kan het woord voeren. Ook wordt in voorkomende gevallen de verplichting van de ouder genoemd om aanwezig te zijn. De ouder kan zo de noodzakelijke (emotionele) ondersteuning bieden. De behoefte hieraan zal verschillen afhankelijk van de leeftijd en de ontwikkeling van het kind. Zeker in die gevallen waarin een minderjarige niet eerder met de politie in aanraking is gekomen, kan een aanhouding en de opvolgende vrijheidsbeneming een indrukwekkende en belastende ervaring zijn. Het optreden tegen het kind wordt door kinderen mogelijk niet altijd goed begrepen en kan gevoelens van onveiligheid oproepen. In die gevallen kan er behoefte bestaan om op de ouder terug te vallen voor uitleg en ondersteuning. Of de ouder daadwerkelijk de aangewezen persoon is om die ondersteuning te bieden, hangt uiteraard af van de relatie die tussen de minderjarige en de ouder bestaat. Met het vorderen van de leeftijd en het groeien van de zelfstandigheid van de minderjarige, is denkbaar dat aan emotionele ondersteuning door de ouder minder of geen behoefte meer bestaat aan de zijde van het kind. Ook de pedagogische kwaliteiten van de ouder en de voor de ouder gebruikelijke wijze van opvoeden spelen hier een rol. Van geval tot geval zal moeten worden vastgesteld of de minderjarige aan emotionele bijstand van de ouder behoefte heeft en of de ouder deze kan bieden. Dit kan ook bijvoorbeeld betekenen dat voorlopige hechtenis thuis ten uitvoer wordt gelegd. Met hetgeen nu wordt voorgesteld wordt deze ondersteuning bevorderd in die gevallen waarin de behoefte daaraan bestaat en die ondersteuning zinvol is. Een tweede rol die de ouder kan vervullen, is die van informatiebron over de minderjarige. Bij de beoordeling van een zaak kan het heel relevant zijn om te weten onder welke omstandigheden de minderjarige opgroeit. Niet alleen rapportages over de minderjarige dragen aan het inzicht bij. Ook de ouder zelf, als die deel uitmaakt van de directe omgeving, kan hierin inzicht verschaffen. De ouder die de feitelijke opvoeding verzorgt, is een belangrijke bron van informatie over de opvoeding van de minderjarige, over zijn thuissituatie en zijn ontwikkeling. Inzicht bij de officier van justitie of de rechter in deze sociale omgevingsfactoren is onontbeerlijk bij het nemen van de strafvorderlijke beslissingen die de jeugdige verdachte raken. De officier van justitie, rechtercommissaris of de zittingsrechter zullen zich een beeld willen vormen van de omgeving, of deze omgeving een veilige omgeving is en of deze omgeving (het systeem) ondersteunend kan zijn bij het bijsturen van het gedrag van de minderjarige. Naarmate vanuit dit eigen systeem sturend en 10

ondersteunend kan worden opgetreden, kan dit ook voor de keuze van een sanctiesoort van belang zijn. Het sociaal netwerk waarop de jeugdige verdachte kan terugvallen, is een beschermende factor bij het voorkomen van recidive. Van belang is vast te stellen of het netwerk dat de ouder of het gezin biedt ook zodanig is dat daarvan daadwerkelijk bescherming uitgaat. Wanneer dit het geval is, kan eerder van vrijheidsbeneming worden afgezien of de duur daarvan worden bekort. In dat geval is er meer ruimte voor sancties die geen vrijheidsbeneming met zich brengen en waarbij de opvoeding door de staat mede ter hand moet worden genomen. De ouder dient in deze voorbeelden als informatiebron bij de beantwoording van de vraag of de ouder bij machte is de minderjarige op te voeden en te begeleiden bij de ontwikkeling naar volwassenheid. Bij het horen van de ouder kan ook blijken dat de mogelijkheden om deze ondersteunende rol in de opvoeding te vervullen, feitelijk te kort schieten. De ouder moet ook de gelegenheid hebben zijn zienswijze op de opvoeding en de toekomst weer te geven. Ook op andere wijze is de ouder een belangrijke informant. Zo geeft het horen van de ouder ook indicaties of de ontwikkeling van de minderjarige leeftijdsadequaat is en of er mogelijk sprake is van stoornissen. Dit heeft betekenis voor de vraag naar de mate waarin de minderjarige inzicht had in de reikwijdte en gevolgen van zijn handelen. De bevraging van de ouders op dit punt staat uiteraard niet op zichzelf. De vaststelling of sprake is van een stoornis, blijft voorbehouden aan de opstellers van de rapportage Pro Justitia. Een derde rol die hier wordt genoemd, heeft betrekking op de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen. In het kader van de besluitvorming over een op te leggen sanctie of bij de vervulling van de verplichtingen die voor de jeugdige voortvloeien uit bijzondere voorwaarden, kan het van belang zijn inzicht te krijgen in de (on)mogelijkheden van de ouders om ondersteunend te zijn bij de uitvoering van de rechterlijke beslissing. Waar de rechter bijvoorbeeld overweegt de jeugdige te verplichten tot de deelname aan gedragsinterventies, kan het wenselijk zijn dat de ouders worden gehoord over hun mogelijke rol in de tenuitvoerlegging daarvan. In de gevallen waarin bijvoorbeeld wordt overwogen om bij bijzondere voorwaarden of in het kader van een gedragsbeïnvloedende maatregel gedragsinterventies op te leggen, is het van belang inzicht te krijgen in de mogelijkheden van ouders om de jeugdige bij de uitvoering daarvan te ondersteunen. Denkbaar is dat ook de ouders bij de tenuitvoerlegging van de sanctie een actieve bijdrage zullen moeten leveren. De laatste rol voor ouders die hier wordt onderscheiden, hangt samen met een afzonderlijke categorie van (zeer jonge) minderjarigen in verband met de financiële aansprakelijkheid voor het handelen van deze kinderen. Hier gaat het om een zelfstandige rol voor de ouders, die ontstaat wanneer een benadeelde partij zich in het strafproces voegt (huidig artikel 51g, vierde lid; nieuw Boek 1, Hoofdstuk 7). De ouders kunnen vragen stellen aan de getuige of deskundige voor zover deze vragen betrekking hebben op de vordering tot schadevergoeding. De verschenen ouders kunnen verweer voeren tegen de vordering. 2.1.3.2 Wijzigingen in verband met de rol van de ouders en vertrouwenspersonen In verband met de rol van de ouder wordt een aantal wijzigingen voorgesteld. Uitgangspunt is dat een verschenen ouder of vertrouwenspersoon wordt gehoord. Daarnaast worden onder meer specifieke voorzieningen getroffen voor het verhoor ter voorbereiding van het opleggen van een strafbeschikking en de verhoren door de rechter-commissaris en de raadkamer. Ook wordt verhelderd dat de verhorend politieambtenaar tot bijwoning van het verhoor van de minderjarige toegang verleent aan verschenen ouders en vertrouwenspersonen. Dit voorgaande krijgt vorm in de eerste afdeling van de titel voor jeugdigen en jongvolwassenen. Het voorgestelde artikel 6.1.1.1.5 bepaalt dat degene die het verhoor afneemt, telkens toegang tot het verhoor verleent aan de ouders, voogd of een andere vertrouwenspersoon, tenzij het belang van de verdachte of het belang van het onderzoek zich daartegen verzet. Daarbij is bepaald dat de verhorende autoriteit hen in de gelegenheid stelt het woord te voeren. Voor het onderzoek op de terechtzitting is een aanvullende voorziening getroffen (artikel 6.1.1.3.3.4). Op deze verschillende onderdelen wordt in het navolgende nader ingegaan. Daaraan voorafgaand worden de in het voorstel gehanteerde terminologie en enkele vormgevingsaspecten nader toegelicht. 11

In de voorgestelde Titel 1.1 wordt telkens gesproken over ouder (artikel 6.1.1.1.1). Hiermee wordt aangesloten bij de redactie en systematiek van het Burgerlijk Wetboek. Voor de goede orde wordt hierbij opgemerkt dat onder de gegeven definitie van ouder ook de voogd valt. In titel 14 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt het gezag over de minderjarige geregeld. Daarbij wordt onderscheiden tussen ouderlijk gezag en het gezag dat de voogd over de minderjarige heeft. Ook de voorgestelde regeling gaat van deze terminologie uit. Naar de ouder wordt daarbij overigens telkens in enkelvoud verwezen. Zoals hiervoor aangegeven, wordt onder de ouder degene verstaan die over de minderjarige het gezag heeft. Nu het gezag in de regel bij twee ouders ligt, richten de bepalingen van het wetboek zich daarmee in feite telkens tot de beide ouders, ook al is dit niet uitdrukkelijk bepaald. Elke met het gezag belaste ouder wordt zo in het strafproces tegen de minderjarige betrokken. Verplichtingen van de ouder in de strafvordering vloeien in de regel voort uit een recht van de minderjarige. Meer in het bijzonder gaat het dan om een recht van de minderjarige om door de ouder te worden begeleid, bijgestaan of ondersteund. Het is de minderjarige die recht heeft op de aanwezigheid en ondersteuning door de ouder ( appropriate assistance ). Voor het effectueren van dit recht moeten door de autoriteiten en door de ouder inspanningen worden verricht. De autoriteiten achterhalen de identiteit en de verblijfplaats van de ouder zodat deze kan worden opgeroepen. De ouder houdt zich beschikbaar voor de minderjarige en voldoet idealiter ook aan de oproeping die aan hem of haar is gericht en die ertoe strekt de minderjarige de ondersteuning te bieden die hij of zij nodig heeft. Wanneer in de strafvordering echter onverkort aan het recht van de minderjarige op de bijstand van zijn ouder zou worden vastgehouden, is eenvoudig voorstelbaar dat dit ook in het nadeel van de minderjarige kan uitpakken. Relaties tussen de ouder en de minderjarige verschillen en de behoefte aan ondersteuning juist door de ouder is ook niet in alle gevallen aanwezig. Daarbij kunnen praktische belemmeringen in de beschikbaarheid van de ouder negatieve consequenties voor de minderjarige hebben. Eenvoudigweg doordat de komst van de ouder zou moeten worden afgewacht om een verhoor of onderzoek op de terechtzitting doorgang te laten vinden. In die gevallen verzet het belang van de minderjarige zich ertegen dat aan zijn recht op de bijstand van de ouder volledig uitvoering wordt gegeven. Het is tegen deze achtergrond dat van de verplichtingen die in het wetboek zijn neergelegd in het belang van de minderjarige moet kunnen worden afgeweken. Dit is neergelegd in voorgesteld artikel 6.1.1.1.3, tweede lid. 2.1.3.2.1 De ouder en het onderzoek op de terechtzitting Uitgangspunt van de voorgestelde regeling is dat de verschenen ouders of voogd in de gelegenheid worden gesteld over de minderjarige het woord te voeren. Zoals hiervoor is toegelicht, hoeft het hierbij niet uitsluitend te gaan om het strafbare feit waarvan de minderjarige wordt verdacht. De ouders kunnen ook (juist) over andere punten vragen worden gesteld, in het licht van de andere rollen die hierboven in deze paragraaf zijn beschreven. 2.1.3.2.2 De ouder bij de strafbeschikking Ook bij de strafbeschikking krijgen de ouders een rol. De ouders worden opgeroepen voor het verhoor van de minderjarige waar de strafbeschikking door de officier van justitie wordt voorbereid. Op het verhoor is de algemene verhoorbepaling van artikel 6.1.1.1.5 van toepassing. Afhankelijk van de leeftijd van de minderjarige, de ontwikkelingsfase waarin hij zich bevindt en het begrip dat hij van de situatie heeft, kan bijstand door een ouder gewenst zijn. Concreet immers moet de minderjarige eventueel bijgestaan door zijn raadsman in dit verband de afweging maken of hij bereid is over het handelen waarvan hij wordt beschuldigd, al dan niet een bekentenis af te leggen en ook zal de minderjarige moeten afwegen of hij over dat handelen niet juist verantwoording wenst af te leggen ten overstaan van een rechter. Waar de minderjarige voor dit soort afwegingen staat, is er een rol weggelegd voor de opvoedende ouder die de minderjarige daarin kan begeleiden, eventueel in overleg met een raadsman. Ook kan een rol voor de verzorgende ouder zijn weggelegd bij de emotionele ondersteuning van de minderjarige, als informatiebron over bijvoorbeeld de thuissituatie of in het kader van de tenuitvoerlegging van aanwijzingen die bij een strafbeschikking kunnen worden gegeven en in de uitvoering waarvan de 12

ouder een rol kan hebben. De wet geeft geen richtsnoer voor de betrokkenheid van ouders en de praktijk op dit punt is wisselend. Vanuit een oogpunt van rechtsgelijkheid is dit bezwaarlijk. Met het voorstel wordt de ouderlijke betrokkenheid genormeerd en wordt de aanwezigheid van de ouder als uitgangspunt genomen. 2.1.3.2.3 De ouder bij de verhoren door de rechter-commissaris en de raadkamer In het verband van de vrijheidsbeperkende maatregelen kan de jeugdige worden verplicht tot deelname aan gedragsinterventies. Ook in dat verband kan het zinvol zijn te onderzoeken of de ouders bij de deelname aan gedragsinterventies ondersteunend kunnen of willen zijn. Met het oog hierop wordt voorgesteld in de wet te verankeren dat ook de rechter-commissaris de ouder(s) kan oproepen zodat hij de ouder(s) kan vragen naar hun bereidheid bij het voldoen aan de bijzondere voorwaarden een rol te vervullen. Ook momenteel zijn ouders in voorkomende gevallen in deze vroege fase al aanwezig. In dat geval zijn zij via de politie of de officier van justitie van de voorgeleiding op de hoogte gebracht. 2.1.3.2.4 Het verhoor bij de politie Wanneer de jeugdige wordt aangehouden en voor verblijf wordt opgehouden op een politiebureau, is er sprake van vrijheidsbeneming in de zin van artikel 37, onderdeel d, IVRK. Zoals hiervoor aangegeven, dient ingevolge deze bepaling dan in passende bijstand voor de minderjarige te worden voorzien. In de praktijk wordt een ouder of een vertrouwenspersoon veelal toegelaten tot het politieverhoor. Wanneer de minderjarige het optreden van de politie niet goed begrijpt en dit optreden mogelijk gevoelens van onveiligheid oproept, kan juist behoefte bestaan om in aanvulling op de uitleg van de raadsman op de ouder of een vertrouwenspersoon terug te vallen voor uitleg en emotionele ondersteuning. Waar het aankomt op de verwezenlijking van de verdedigingsrechten van de minderjarige, is hierin met de aanwezigheid van de raadsman voorzien. De algemene bepaling van artikel 6.1.1.1.5 bepaalt dat de verhorende ambtenaar toegang tot het verhoor kan verlenen. Het gaat hierbij om een discretionaire bevoegdheid. Toegang wordt verleend aan de (opvoedende) ouder of aan een vertrouwenspersoon. De opsporingsambtenaar kan afzien van het verlenen van toegang aan de ouder indien de ondersteuning door de ouder zich niet verhoudt tot het belang van het onderzoek. Ook kan ingevolge het voorgestelde artikel 6.1.1.1.3, tweede lid, het belang van de minderjarige zich tegen de aanwezigheid van de ouder verzetten. Bij een weging van het belang van het onderzoek moet worden gedacht dat de aanwezigheid van een ouder de bereidheid om te verklaren negatief kan beïnvloeden en zelfs kan wegnemen. Wanneer hiervoor valt te vrezen, kan van het verlenen van toegang worden afgezien. Ook een minder verstrekkende oplossing is hierbij natuurlijk mogelijk. Denkbaar is bijvoorbeeld dat een kort onderhoud met de minderjarige gevoelens van schaamte jegens de ouder kan wegnemen waarna het verhoor in aanwezigheid van de ouder kan worden voortgezet. Daarnaast zijn er gevallen waarin de aanwezigheid van de ouder onwenselijk is omdat deze zelf kennis lijkt te dragen van het strafbare feit waarvan de jeugdige wordt verdacht, betrokken is bij het strafbare feit, of te vrezen valt dat de ouder de informatie die tijdens het verhoor wordt verstrekt, zal gebruiken om bijvoorbeeld getuigen te beïnvloeden. In dergelijke gevallen ligt het evenmin voor de hand de ouder bij het verhoor aanwezig te laten zijn. Mogelijk kan in dergelijke gevallen wel een andere vertrouwenspersoon tot het verhoor worden toegelaten. Zoals hiervoor is aangegeven, kan ook in het belang van de minderjarige zelf van het verlenen van toegang worden afgezien. Als de vrijheidsbeneming langer zou duren omdat de komst van de ouder zou moeten worden afgewacht, is dit niet in het belang van de minderjarige. Ten slotte is denkbaar dat de minderjarige niet wíl worden bijgestaan door de ouder tijdens het verhoor. Ook dan kan de verhorende autoriteit van het verlenen van toegang afzien. 2.1.4 Wettelijke regeling van de registratie van politieverhoren van minderjarigen Het voorgestelde artikel 6.1.1.1.5, tweede lid, geeft een basis voor opnemen met beeld en geluid van politieverhoren. De registratie van verhoren kan van belang zijn als er sprake is van omstandigheden die gelegen zijn in de kwetsbaarheid van de verdachte. Dit doet zich voor 13

wanneer een verdachte, vanwege zijn beperkte ontwikkeling, bijvoorbeeld vanwege de minderjarigheid, niet goed in staat is zijn recht op een eerlijk proces zelfstandig te verwezenlijken. Momenteel vindt de registratie regeling in een aanwijzing van het openbaar ministerie. Het gaat dan om de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten. Zoals in de inleiding van deze memorie van toelichting al werd opgemerkt, gaat het bij de registratie van verhoren om een recht van de minderjarige dat strekt tot bescherming en tot versterking van zijn procespositie in die gevallen waarin aan die aanvullende bescherming behoefte bestaat. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de minderjarige minder goed in staat is te bevatten wat van hem in het verhoor wordt verlangd. Denkbaar is dat de reikwijdte en de gevolgen van de verklaring die hij aflegt, door hem niet goed worden ingeschat. De registratie maakt voor die gevallen het optreden van de verhorende ambtenaar toetsbaar, hetgeen de betrouwbaarheid van de verklaring van de verdachte ten goede komt. Tegen de achtergrond van het uitgangspunt dat het nieuwe wetboek voorziet in duidelijke beschrijving en regeling van de bevoegdheden en procespositie van de verschillende deelnemers aan de strafrechtspleging, wordt voorgesteld ook het recht op de registratie van verhoren van een nadere normering te voorzien. De gevallen waarin van een dergelijke registratie sprake zal zijn, worden beschreven in een algemene maatregel van bestuur. Daarbij wordt de huidige praktijk als uitgangspunt genomen. Deze praktijk is neergelegd in de eerdergenoemde aanwijzing. Kort gezegd houdt deze het volgende in. In enkele specifieke gevallen worden verhoren van kwetsbare verdachten geregistreerd. Het betreft achtereenvolgens de situatie waarin een slachtoffer is overleden, de strafbedreiging twaalf jaar of meer bedraagt, de strafbedreiging minder dan twaalf jaar bedraagt maar sprake is van evident zwaar lichamelijk letsel of waarbij het gaat om een zedendelict met een strafbedreiging van acht jaar of meer, of seksueel misbruik in een afhankelijkheidsrelatie. Onder kwetsbare personen verstaat de aanwijzing al minderjarigen onder de zestien jaar en personen met een (kennelijke) verstandelijke beperking of cognitieve functiestoornis. De aanwijzing bepaalt voorts dat waar de minderjarige onder de twaalf jaar is, het verhoor in een kindvriendelijke studio wordt afgenomen. 2.1.5 Wijzigingen in verband met het adolescentenstrafrecht De centrale doelstelling van het adolescentenstrafrecht is om te komen tot een effectieve en dadergerichte sanctionering van jeugdige en jongvolwassen verdachten die recht doet aan het gepleegde feit en die rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden van de dader, waaronder de ontwikkelingsfase. Deze ontwikkelingsfase kan aanleiding geven de biologische leeftijd van de dader in de strafrechtspleging minder doorslaggevend te laten zijn (Kamerstukken II 2012/13, 33 498, nr. 3, p. 2). In verband hiermee werd bij de invoering van het adolescentenstrafrecht een verruimde openstelling van het jeugdstrafrecht voor daders in de leeftijd tot drieëntwintig jaar tot stand gebracht. Op deze jongvolwassenen kan in voorkomende gevallen het jeugdstrafrecht worden toegepast (artikel 77c Sr), in het bijzonder wanneer de ontwikkeling van de verdachte daartoe aanleiding geeft. Wanneer een afdoening via het adolescentenstrafrecht wordt voorzien, kan de tenuitvoerlegging van voorlopige hechtenis plaatsvinden in een justitiële jeugdinrichting (artikel 8 Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen). Dit wordt voorzien bij de aanpassing van Boek 8, over de tenuitvoerlegging, in de Invoeringswet. Met de invoering van het adolescentenstrafrecht is de afweging of aan artikel 77c Sr toepassing moet worden gegeven, meer structureel in de strafvordering ingebed. Hierbij ligt een grote nadruk op de advisering door de reclassering en het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) aan het openbaar ministerie en de rechter. Met flankerend beleid wordt gestimuleerd dat in die advisering telkens wordt ingegaan op de ontwikkelingsleeftijd van de jongvolwassene. Deze kan aanleiding vormen een afdoening volgens het hiervoor genoemde artikel 77c Sr te bevorderen. De toeleiding van jongvolwassenen naar een afdoening met een jeugdsanctie is bij gelegenheid van de invoering van het adolescentenstrafrecht beschreven (Kamerstukken II 2012/13, 33 498, nr. 3, 14