Literatuur Geschiedenis en theorie Hoofdstuk 5 Rond 1900 40 Historische achtergrond 1875 1914 Opdracht 40 a I II Inleiding: Tussen 1875 en 1914 ontstaat het moderne Europa. Oorzaken: technische vernieuwingen/uitvindingen en economische bloei. III Gevolg in Nederland: sociale wetgeving, namelijk Kinderwetje en Arbeidswet. IV Andere oorzaak hiervan: angst voor socialisme, want: opkomst linkse partijen en vakbonden. V Maatschappelijke protesten met als gevolg: worgwetten (= het verbod op stakingen van overheidspersoneel) en als gevolg hiervan weer de oprichting van vakcentrales (= organisatie van vakbonden). VI Culturele achtergrond: Fin de Siècle/overgang tussen oude en nieuwe kunst. b 41 Het Fin de siècle Opdracht 41 oud: evolutietheorie over dieren, letterlijke interpretatie van de bijbel, de oude fysica (periodiek systeem, elektromagnetisme) nieuw: evolutietheorie over mensen, theorieën van Freud, socialisme, nieuwe fysica (Planck: quantumfysica, Einstein: relativiteitstheorie), estheticisme 1
42 Het impressionisme Opdracht 42.1 alliteratie assonantie enjambement metrum antimetrie elisie metafoor personificatie synesthesie sonnet volta het verschijnsel dat van twee of meer dicht bij elkaar staande woorden de beklemtoonde lettergrepen met dezelfde medeklinker(s) beginnen het verschijnsel dat van twee of meer dicht bij elkaar staande woorden de beklemtoonde klinkers gelijk zijn het zonder pauze doorlopen van een zin over de versregels heen de regelmatige afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen een afwijking in het metrum het laten vervallen van een lettergreep terwille van het metrum beeldspraak waarbij het letterlijke woord vervangen is door een figuurlijk een metafoor waarmee een levenloos ding wordt voorgesteld als levend wezen een metafoor waarbij twee zintuiglijke gewaarwordingen worden verwisseld een lyrisch gedicht bestaande uit 4 strofen van resp. 4, 4, 3 en 3 regels, met ergens een volta de overgang in een sonnet van de ene gedachte naar de andere Opdracht 42.2 (bij Avond ) a buiten binnen, natuur mens/geest, waarneming gevoel, objectief subjectief, rust onrust; de laatste b zien horen c dichtbij veraf d de tweede e zichtbaar zucht, ras gerucht, vogel vliedt, sprak verstierf, wind wolken, zacht zachter f alle dat (van) sprak, al zacht zachter alles, thans hart zwak g vergelijking: als perlemoer (r. 6) metafoor: licht (r. 1), vervliet (r. 6), teerheid (r. 7), zwak (r. 12), moe (r. 12) personificatie: zucht (r. 1), innig (r. 8), sprak (r. 9), verstierf (r. 10) synesthesie: zacht gekleurd (r. 5), eventueel: ras gerucht (r. 3) h perlemoer, genucht i I: Nauw, enkele; II: zó; III: Alle; IV: En ik weet niet, zó, niet; eventueel: Altijd j enkle 2
43 Het naturalisme Opdracht 43 a b c d Marx: sociale romans, veel naturalisten waren socialisten. Darwin: familieromans, milieu, erfelijke aanleg. Freud: psychologische romans, nadruk op onderbewuste gevoelens. omdat het naturalisme sociaal bewogen is en niet estheticistisch Het impressionisme is een estheticistische stroming. vorm/stijl/taalgebruik en inhoud Tussentoets 40 44 1 O (het Kinderwetje) 2 O (omgekeerd) 3 J 4 J 5 J 6 O (bijvoeglijke naamwoorden) 7 O (felle kleuren niet) 8 J 9 J 10 O (van een bepaald soort impressionistische literatuur; van woordkunst ) 11 J 12 O (niet naar inhoud) 13 J 14 O (een reactie erop) 15 O (is al heel oud) 16 J 45 Frederik van Eeden Opdracht 45 a oorlogszucht, zelfrechtvaardiging, godsdienstoorlogen, relikwieën b Door de mieren leert Johannes iets over menselijk gedrag. 3
46 Herman Gorter Opdracht 46 (bij In de zwarte nacht ) a zwart; a: 16 keer; aa: 13 keer; ee: 14 keer; o: 8 keer; oo: 8 keer; ou: 4 keer; oe: 2 keer b zwart zoom, stil gestaan, lang geleden, geboren boom c waren/klein (r. 32-33), slaap/voor (r. 54-55) d uiterlijk en gezelschap e a. r. 14-25: de natuur; b. r. 26-33: de familie; c. r. 34-41: de stem f r. 42-57: reactie van familie en stem; r. 58-65: de zelfmoord 47 Louis Couperus Opdracht 47.1 a staalkleurde, was.. gewaaid, bergenmuur, schuinden, heuveling, verijlden b nauw, ginds, kimmen Opdracht 47.2 (bij De binocle ) a Er wordt gesuggereerd dat de kale man getroffen zal worden maar in feite is iemand anders het slachtoffer. b nerveus aangelegd, zachtzinnig (r. 2), tevreden, zacht, stil blijmoedig (r. 16), nerveuze aanleg, melancholie (r. 16-17), onbewust menende te imponeren (r. 39), wel meer vreemde antipathieën, sympathieën ook (r. 46) c En nauwelijks was de toerist... een onbehaaglijke vogeltronie leek (r. 27-29) d onbehaaglijke vogeltronie (r. 28-29) e de tijdsprong van vijf jaar f iemand (r. 171) g goudbladerendos (r. 8), zonnekabbelend (r. 11); zwart-silhoutterende (r. 47); donker geschemerde (r. 56); schuinde (r. 90) h impressionisme: de neologismen naturalisme: het fatalisme en de nadruk op de psychische labiliteit van de jongeman i neoromantiek: het licht fantastische karakter (De kijker bezit een soort magische kracht en de opticien lijkt dat te weten.) 48 Symbolisme, art nouveau, Jugendstil Opdracht 48 De kleine Johannes, Psyche en Fidessa: alle drie allegorische trekken / verwijzen naar iets buiten het boek. 4
49 A. Roland Holst Opdracht 49 a de zonsondergang b stervende dag leeuw, zoon eeuwige c de Eeuwige (de Verborgene) is gevlucht naar Elysium in het westen d r. 2 e zieltoogt oog, duin de en einder rijmen visueel helemaal niet en auditief slechts heel vaag f vroeger nu, samen alleen, warm koud g vroeger nu, samen alleen 50 De neoromantiek Opdracht 50 De kleine Johannes, Psyche en Fidessa: alle drie sprookjesachtige trekken. De historische romans van Couperus: belangstelling voor het verleden. De stille kracht: het bovennatuurlijke aspect. 51 Drie dichters Opdracht 51.1 (bij Leopold) a Er is een soort beweging via een smalle laan naar het huis toe waar de wind verstomt en dan naar de zolder waar iemand woont. b de dichter; uit de eerste regel: om mijn oud woonhuis c Het is een citaat van de man uit de slotstrofe/de dichter. d dood en verval e noodlot 5
Opdracht 51.2 (bij Aanvaarding ) a leeftijd: jeugd volwassenheid ouderdom b de wereld geestdriftig maken; dichten; een geliefde c Hij leefde in verwachtingen. d Over wat anderen doen, heeft hij slechts geschreven. e Een keuze voor het een sluit andere keuzes uit. f verleden tijd tegenwoordige tijd g verlangen aanvaarding/berusting h sterk anapestisch i een eindlijke vrouw i.p.v. eindelijk een vrouw j vanwege het metrum k r. 19-20 Opdracht 51.3 (bij De Dapperstraat ) a dat de natuur iets heel moois is b zoals ze er in de natuur uitzien, buiten het door de mens gemaakte c retorische vraag d omarmend e r. 3-4 f tussen 11 en 12: gedachte situatie waarin gedacht wordt; of: tussen 8 en 9: concrete beschrijving abstracte gedachte g geef grauwe (r. 5), veel voor veel verwacht (r. 9), miezerigen morgen (r. 13), domweg Dapperstraat (r. 14) h r. 9 i Als je weinig verwachtingen hebt, is een klein succes toch al gauw veel waard. 6
Tussentoets 45 51 1 J 2 J 3 O (naturalisme) 4 J 5 J 6 O (ook neoromanticus) 7 J 8 J 9 J 10 J 11 O (dezelfde) 12 J 13 J 14 O (ook in schilderkunst) 15 O (eerder op het naturalisme) 16 J 17 O (Een Oosters kwatrijn heeft ook nog een bepaalde inhoud.) 18 O (Dèr Mouw nauwelijks) 7
Eindtoets hoofdstuk 5 a 1 fatalisme 2 estheticisme/l art pour l art 3 Tachtigers 4 archaïsme 5 neologisme 6 sociale roman 7 symbool 8 Oosters kwatrijn 9 neoromantiek 10 realisme 11 impressionisme 12 woordkunst/lyrisch proza 13 naturalisme 14 Jugendstil/art nouveau 15 escapisme b 1874 Kinderwetje 1885 De Gids 1887 De kleine Johannes 1889 Mei 1890 Van Gogh 1895 The time machine 1896 ontdekking radioactiviteit 1903 spoorwegstaking 1905 speciale relativiteitstheorie 1911 Mahler 52 Buitenlandse literatuur Opdracht 52 a Verlaine was eerst impressionist en pas later symbolist. b impressionisme c Hij verwerkte de Keltische (Ierse) mythologie in zijn werk. d Hij documenteerde zich voor zijn romans. e sociale roman f Hij woonde een groot deel van zijn leven in Engeland en zijn boeken spelen zich voornamelijk in Europa af. g De kracht van de natuur is een hoofdthema. h familieroman i Shaw is maatschappijkritisch en zijn werk is gevarieerder. 8