Schubert: Erlkönig Kabbelende beekjes. Zonnige landschappen. Gezelligheid en vrienden. Maar ook melancholie en onherbergzame gebieden. De ongrijpbare angst dat je het ware geluk nooit zal leren kennen. Dat zijn beelden en emoties uit het leven van Franz Schubert. Als middelbare scholier schreef hij al zijn eerste liederen. Schubert en zijn schoolvrienden kwamen bijeen op avonden gewijd aan Schuberts muziek, de zogenaamde Schubertiades. En 's zomers struinden de vrienden door het idyllische Oostenrijkse landschap. De enige erkenning voor zijn muziek genoot Schubert in zijn vriendenkring. Daarbuiten is hij tijdens zijn leven zo goed als onbekend gebleven. Schubert was twintig toen hij een aangrijpend gedicht van Goethe toonzette. Het werd een van zijn bekendste liederen: Der Erlkönig. Het gaat over een vader die per paard zo snel mogelijk zijn doodzieke kind naar een dokter wil brengen. Het kind ziet in zijn koorts de Erlkönig (elfenkoning) die hem naar zich toe probeert te lokken. De vader probeert zijn zoontje gerust te stellen, maar de Erlkönig doet het kind pijn. Als de vader het dorp bereikt, ligt het kind dood in zijn armen En wat vond Goethe van Schuberts onsterfelijke lied? Hij stoorde zich aan de pianopartij die de tekst overheerste, en aan de duistere akkoorden. Schubert hoefde niet te rekenen op de erkenning van Duitslands beroemdste dichter!
Mendelssohn: Vioolconcert in e Mendelssohn, zoon van een tot het christendom bekeerd welgesteld joods gezin, bleek al zeer jong een muzikaal fenomeen dat ook nog kon dichten en schilderen. Als componist keek hij meer achterom dan vooruit: zijn grote voorbeelden waren Bach, Händel en Mozart. Het was Mendelssohn die Bach weer uit de vergetelheid haalde en de eerste zet gaf aan de Bach-revival die sindsdien nog steeds voortduurt. Hoewel hem in zijn muzikale carrière alles voor de wind ging, maakte zijn zwakke gestel hem emotioneel kwetsbaar. De dood van zijn lievelingszus Fanny werd hem fataal: Mendelssohn stierf in hetzelfde jaar, 38 jaar oud. Mendelssohn was 24 toen hij aan de vioolvirtuoos Ferdinand David schreef: 'Ik zou graag een concert voor u schrijven met een thema in e klein dat maar steeds door mijn hoofd blijft spinnen en ervoor zorgt dat ik nergens anders aan kan denken'. Mendelssohn werkte aan de eerste schetsen, maar schoof de voltooiing van het concert jaren voor zich uit. Pas na tien jaar, in de zomer van 1844, toen hij moest bijkomen van een intensieve concerttournee in Engeland, vond hij op het Duitse platteland de rust om de compositie te voltooien Het Vioolconcert behoort tot Mendelssohns mooiste werken. Het bestaat uit drie delen, die zonder onderbreking in elkaar overgaan. De solocadens, die gewoonlijk aan het einde van een concertdeel staat, is door Mendelssohn als verrassing middenin het eerste deel geplaatst. Het Vioolconcert is vol onvergetelijke melodieën, passie, melancholie en virtuositeit, en brengt de luisteraar moeiteloos in sprookjesachtige sferen.
Chopin: Nocturne in e De 19de eeuw, de romantiek, was het tijdperk van de piano en de pianovirtuoos. De piano was het lievelingsinstrument in de westerse wereld. Hij klonk overal, van concertzaal tot huiskamer, van paleis tot salon en van kerk tot kroeg. Veel 19de-eeuwse componisten waren meesterpianisten die schreven voor hun eigen instrument, de piano. De bekendste waren: Beethoven, Chopin, Liszt en Brahms. Dè romantische pianocomponist bij uitstek is: Frédéric Chopin. Wie zijn biografie leest, krijgt het beeld van een gekwelde geest. Chopin leefde in het roerige Polen, dat destijds gebukt ging onder de Russische bezetting. Hij werd verscheurd door een onbeantwoorde liefde, patriottische gevoelens en een genadeloze zelfkritiek. Tenslotte leed hij aan een zwakke gezondheid. Zware tuberculose teisterde jarenlang zijn lichaam en richtte hem uiteindelijk, 39 jaar oud, te gronde. Veel van Chopins muziek steekt hier echter onbegrijpelijk evenwichtig tegen af, alsof elke muzikale ingeving hoog verheven is boven de alledaagse misère waar zijn leven zo vol mee was. Chopin griezelde echter van openbare optredens, met name in grote zalen, en was daarvan dagenlang ziek van angst. Hij meende dat ieder ander beter speelde dan hijzelf. In de 17 jaar dat hij in Parijs leefde, trad hij maar zo'n 15 keer in het openbaar op, en dan nog liefst samen met anderen. En toch was hij de grootste pianist van zijn tijd. Hij was en bleef namelijk altijd zichzelf: een dichter. De Nocturne in e op.72 nr.1 is een voorbeeld van het soort kleine, sensuele stukken waarmee Chopin zich bij het Parijse publiek zo geliefd maakte: een melancholiek gedicht in tonen.
Brahms: Sextet voor strijkers Toen Johannes Brahms in 1833 in een achterbuurt van Hamburg werd geboren, wees niets erop dat hij één van de grootste genieën van de 19de eeuw zou worden. Hij was eigenlijk nog maar een kind toen hij al als pianist moest bijverdienen de kroegen en bordelen bij de haven. Rond zijn twintigste werd hij echter opgemerkt door Robert Schumann. Deze was zo onder de indruk van Brahms talent dat hij hem al bijna uitriep tot een tweede Beethoven. De loftuiting schiep verwachtingen die de jonge Brahms niet onmiddellijk kon waarmaken. Het ambitieuze en dramatische Eerste Pianoconcert, gecomponeerd als reactie op Schumanns tragische dood, was in ieder geval een stap te ver. Meer succes had het aangrijpende koorstuk Ein Deutsches Requiem, dat nog steeds tot Brahms meest geliefde werken behoort. Pas voorbij zijn veertigste durfde Brahms het aan om met een symfonie te komen, het genre waarin Beethoven had uitgeblonken. Het Sextet voor strijkers nr.1, door Brahms op 27-jarige leeftijd gecomponeerd, ademt een sfeer van nostalgie en landelijkheid. De muziek herinnert aan de serenades en nocturnes, zoals die in de 18e eeuw 's avonds in de openlucht werden uitgevoerd. Geen doorwrochte kamermuziek à la Beethoven dus, maar eerder (schijnbaar) eenvoudige verpozingmuziek. Alle vier delen zijn bijzonder, maar vooral het Andante is uitzonderlijk mooi. Dit deel opent met een prachtige melodie, een quasi volkslied, dat herinneringen oproept aan lang vervlogen tijden.
Debussy: Prélude De muziek van de Franse componist Claude Debussy wordt vaak als impressionistisch omschreven en vergeleken met de nieuwe stroming in de schilderkunst van zijn tijd, het impressionisme. Debussy zelf had een hekel aan dat etiket. Toch had hij veel gemeen met de impressionistische schilders van zijn tijd, met Monet, Manet en Renoir. Want net als zij wilde hij niet een concrete muzikale werkelijkheid tonen, maar slechts een vage indruk daarvan, een impressie. Hiermee gooide de jonge eigenzinnige componist het concept overboord, dat muziek aan bepaalde regels moest voldoen, een vaste structuur moest hebben en een duidelijke richting. Zijn eerste werk in deze revolutionaire stijl schreef Debussy in 1894: Prélude à l'après-midi d'un faune. Het orkestwerk duurt ongeveer tien minuten en is een vrije fantasie over het gelijknamige gedicht van Mallarmé, dat verhaalt over een faun en zijn dagdromen op een zwoele namiddag. De muziek beschrijft het gedicht niet letterlijk, maar ze schetst een algehele atmosfeer van luchtige nostalgie en zachte dromerigheid. Alleen al de openingsmelodie zette de toen geldende principes op losse schroeven: er klinkt slechts één instrument, de fluit, symbool van de dromende faun. De melodie daalt en stijgt, als een meeuw die zich laat mee wiegen op de golven. Ze krult en wentelt zich lustig als een arabeskversiering op de muur van een Moors paleis. Dan valt het orkest in. De samenklanken zijn rijk en vol, vanwege de warme kleuren van de houtblazers (fluiten, althobo) en de hoorns, en de afwezigheid van luidruchtige blaasen slaginstrumenten. Als in een droom kabbelt de mysterieuze en exotische muziek verder.
Richard Strauss: Don Juan Champagne! Richard Strauss' symfonisch gedicht Don Juan start met een uitbarsting die wel eens is omschreven 'knallende champagnekurken'. Dat wervelende begin past perfect bij het personage dat hier wordt uitgebeeld: Don Juan, de Spaanse rokkenjager die de geschiedenis inging als aantrekkelijke liefdesheld, 'loverboy' en gewetensloze vrouwenverslinder. Uiteindelijk moet de jonge hartendief zijn daden met zijn leven bekopen: een stenen standbeeld trekt hem de hel in. Dit smeuïge verhaal inspireerde diverse componisten. Mozart wijdde er een hele opera aan. Richard Strauss maakte er een symfonisch gedicht van, een eendelig orkestwerk van twintig minuten naar een gedicht van Lenau. Strauss' Don Juan (1889) begint bruisend en energiek. Het thema beeldt de levenslustige en zelfbewuste versierder Don Juan uit. Hij ziet een prachtige dame en maakt haar sluw en charmant het hof, begeleid door een verleidelijke vioolsolo. Wanneer de muziek een climax bereikt, heeft Don Juan zijn doel bereikt. Maar Don Juans thema klinkt opnieuw: de macho gaat weer op pad, op zoek naar een nieuwe verovering. Even klinkt er droevige muziek met een prachtige hobosolo. Heeft Don Juan hier even berouw over zijn losbandigheid? Nee! Weer galmt het triomfantelijke rokkenjagersthema, op de hoorn, een jachtinstrument! Langzaam werkt Strauss toe naar een climax, tot de aanzwellende, eigengereide muziek abrupt verstomt: Don Juan is verdoemd tot de hel. Slecht een laatste meeslepende zwanenzang is hem vergund, maar op het hoogtepunt valt de stilte in. Dan volgt sinistere muziek: sidderende strijkers tekenen de vlammen in het hellevuur. Onder dreigend dalende muziek wordt Don Juan langzaam de hel in gesleurd.
Stravinski: Petruska Kort voor de Eerste Wereldoorlog brak de jonge Rus Igor Stravinski door met een drietal balletten voor het Russische (maar in Parijs optredende) gezelschap van Diaghilev. De uitvoeringen van L'Oiseau de Feu en Petruska waren een groot succes. De première van het barbaarse Le Sacre du Printemps in 1913 werd echter een van de grootste schandalen uit de muziekgeschiedenis. En toch stond dat scandaleuze meesterwerk niet eens zover af van Petruska (1911), het ballet waarin Stravinski s aardse ritmiek zich voor het eerst openbaarde. Het verhaal speelt zich af op een markt in St. Petersburg, rond 1830. Suggestief schildert Stravinski het marktrumoer met ondermeer een jengelend draaiorgeltje. Maar dan speelt de eigenaar van het poppentheater op een fluit, waarna de poppen tot leven komen. Wat volgt is een schitterende Russische dans. Achter de schermen blijkt echter dat de poppen elkaar niet mogen. Petruska heeft een oogje op de mooie ballerina. Zij ziet echter niets in de lelijke hansworst met zijn rode neus. Liever legt ze het aan met de brutale en sensuele moor. Het laatste tableau speelt zich opnieuw af op het marktterrein. De een na de andere dansgroep trekt voorbij. Plotseling weerklinkt er rumoer vanuit het poppentheater. Petruska is op de vlucht geslagen voor de moor en de ballerina. De moor weet hem echter in te halen en te doden met zijn sabel. Het publiek is geschokt, maar de baas van het theater laat zien dat de resten van Petruska niet meer zijn dan wat hout en stro. Het was maar een pop. Boven het theater echter schreeuwt de geest van Petrushka verwensingen naar het publiek.