32 december. Graven op de markt. L.A. Sam/M. Parlevliet/M. d Hollosy/J.P. Flamman



Vergelijkbare documenten
Delftse Archeologische Notitie 129. Markt 85, Delft. Een archeologische begeleiding. Jorrit van Horssen

Opgraving Hengelo Winkelskamp Grafveld

Programma van Eisen AK PUTTEN T (0341) E mstruijs@putten.nl. Naam, adres, telefoon, datum paraaf. Regio Noord-Veluwe

Selectiebesluit archeologie Breda, Molengracht JEKA

Archeologisch onderzoek te Macharen Kerkstraat

Archeologisch onderzoek begeleiding Kevelderstraat Groenlo GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 68

INFORMATIERAPPORT EN SELECTIEADVIES

Waarderend Archeologisch Onderzoek te Oudenburg, kantine voetbalplein (Bekestraat)

Zuidnederlandse Archeologische Notities

Archeologie Deventer Briefrapport 27. November Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494)

Archeologie en cultuurhistorie Strijpsche Kampen

Adviesdocument 768. Oranjerie landgoed Mattemburgh, gemeente Woensdrecht. Project: Projectcode: HOOM2. Opdrachtgever: Brabants Landschap

no-hoek: / zw-hoek: / zo-hoek: /

V&L. Selectiebesluit archeologie Breda, Klokkenberg. Bijlage 5 bij besluit 2017/2000-V1

Archeologisch veldonderzoek Hoogheemraadschap van Delfland

Project 434: Bureaustudie Actualisering archeologische verwachting nieuwbouwlocatie Stadhuiskwartier. Interne Rapportages Archeologie Deventer 55

memo Locatiegegevens: Inleiding

Evaluatiebrief Archeologisch onderzoek Sevenum-Beatrixstraat IVO-P

Publiekssamenvatting. Archeologisch onderzoek Groene Rivier Pannerden

Archol bv. Ivo van Wijk. Voorlopig verslag Archeologische Opgraving Plangebied Joannes Riviusstraat te Elsloo, gemeente Stein

Dordrecht Ondergronds Waarneming 2 DORDRECHT, SPUIBOULEVARD

Dordrecht Ondergronds Waarneming 6 VEST 124, GEMEENTE DORDRECHT

ADVIES ARCHEOLOGIE 16 dec 2013

Plangebied Best Hoofdstraat 28 - Sint Odulphusstraat. Archeologische begeleiding conform protocol proefsleuvenonderzoek. M.E. Hemminga. Archol.

Verkennend archeologisch onderzoek IVO Vorstenbosch-Bergakkers fase 2. R. Jansen, L.G.L. van Hoof

GEMEENTE WIERDEN ARCHEOLOGISCHE INVENTARISATIE EN VERWACHTINGSKAART

Locatie Zandoerleseweg, perceel 845 Datum onderzoek 21 Juni 2010 Datum evaluatieverslag 21 juni 2010 Opstelier evaluatieverslag

6.3. Analyse en interpretatie van de grondsporen Algemeen

Papendrecht, Westeind 25, gemeente Papendrecht (ZH). Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek. Transect-rapport 528 (concept 1.

ArcheoPro Archeologische rapporten nr Archeologische bouwbegeleiding Klimmen gemeente Voerendaal. Souterrains Partner of ArcheoPro

Een leidingsleuf in Katwijk Klei-Oost Zuid. Een archeologische begeleiding aan de Trappenberglaan te Rijnsburg. A. Porreij-Lyklema. Archol.

Dordrecht Ondergronds 33

Bijlage 1 Aanvullend advies archeologisch onderzoek, Wozoco Giessenburg, Neerpolderseweg 19, Giessenburg, Gemeente Giessenlanden

Bijlage 3. Vrijstellingen

AWP-VERSLAG-WAARNEMING OCB (PURMEREND)

Dordrecht Ondergronds 51. Gemeente Dordrecht, Schrijversstraat 7. Een archeologisch bureauonderzoek.

Plan van Aanpak. PvA A I / Johan de Wittlaan 13 te Woerden (gemeente Woerden) 1

De resultaten van de publieksopgraving in Dalfsen

Programma van maatregelen: Ekeren Bredestraat 57

Plangebied Koningstraat 10

Watou Oude Provenstraat. Archeologisch onderzoek

Brugge, Sint-Salvatorskathedraal

Rapportage proefsleuvenonderzoek Borsbeek - Eugeen Verelstlei

Quick scan archeologie Vaartstraat Loonsevaert (perceel 2954), Kaatsheuvel gemeente Loon op Zand

PLAN VAN AANPAK. Pagina 1 van 7 LOCATIE. Knegsel, gemeente Eersel PROJECT

Ruimtelijke onderbouwing archeologie Vijf Akkers-Noord, Moordrecht (gemeente Zuidplas). Notitie TML554

22 AACnotities mei 2006

Nieuw Delft - Veld 2, 3, 6, 7, 8, 9, 10.2 en 11

Dordrecht Ondergronds Waarneming 3 DORDRECHT, BOOMSTRAAT, BOLWERK, MERWEKADE

Rotterdamseweg 202 in Delft

RMB NOTITIE Quickscan archeologie Uden Eikenheuvelweg/Munterweg. Inleiding

Mevr. M. Burger,

Poperinge - Afkoppeling Vleterbeek HB Programma van Maatregelen

Opgraving Davidstraat-Romeinstraat Enkhuizen. Een eerste stand van zaken.

Een oppervlaktekartering in plangebied Barneveld-Noord. Archol. S. Baas

Antea Group Archeologie 2015/124 Adviesdocument bestemmingsplan Wateringse Veld vijf restlocaties, gemeente Den Haag.

: Archeologische begeleiding in Katwijk, Tweede Mientlaan

Bijlage 4 Bepaling archeologische verwachtingswaarden

De archeologie van Weert-Nederweert van de prehistorie tot de Middeleeuwen

Almelose kanaal Michael Klomp

OPGRAVING BEST-AARLE AFGEROND

Archeologienota: Het archeologisch vooronderzoek aan de Hoorn te Leuven Vanessa Vander Ginst Maarten Smeets Marjolein Van Der Waa

Advies Archeologische Monumentenzorg 2013 nr. 83

Archeologietoets. locatie kerkstraat 57 Riel gemeente Goirle

Archeo-rapport 51 Het archeologisch vooronderzoek aan de Heerstraat te Lovenjoel

ARCHEOLOGISCHE BEGELEIDING VAN DE SANERING VAN ZINKASSEN HEIJERSTRAAT 26 TE WESTERHOVEN GEMEENTE BERGEIJK

Aanvullend bodemonderzoek veenputten Appel, Nijkerk

Bijlage 4 Archeologisch onderzoek

RAAP-rapport Resultaten geofysisch onderzoek

Quick scan archeologie De Horst Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand

Antea Group Archeologie 2015/124 Adviesdocument bestemmingsplan Wateringse Veld vijf restlocaties, gemeente Den Haag.

Selectiebesluit archeologie Liesboslaan 30-32

39 februari Recente archeologie bij kasteel Geldrop. L.A. Sam

Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven in het plangebied Weert-Vrouwenhof. Proefsleuf

RAAP-NOTITIE Plangebied Weideveld. Gemeente Bodegraven Een archeologische begeleiding

Programma van maatregelen: Gent Nieuwewandeling

Inventariserend veldonderzoek op de Sengerswei, gemeente Bergeijk. (Het uitbreidingsterrein van het gemeentehuis)

AWP-VERSLAG-WAARNEMING OCB (PURMEREND)

Bureauonderzoek plangebied IJssalon Venezia op de Heuvel te Oss

Lucasbolwerk. LUC04: Archeologische begeleiding op het terrein van de Stadsschouwburg van Utrecht Basisrapportage Archeologie 137. Utrecht.

18 AACnotities. Definitief archeologisch onderzoek in het kader van de aanleg van een riool op het stationsplein, Gemeente Heiloo (Noord- Holland)

Plan van Aanpak. Archeologisch vooronderzoek, bureau- en inventariserend veldonderzoek. gemeente Nieuwkoop

Verslag Inventariserend Veldonderzoek. Locatie Klinkenbeltsweg, Driebergenbuurt, (Blok VIII), Deventer Projectnummer 272

Locatie OPZ, Stelenseweg, Geel

Archeologisch bureauonderzoek & inventariserend veldonderzoek, verkennende fase. Sportlaan, Heerjansdam, Gemeente Zwijndrecht, B&G rapport 899

Proefopgraving in de tuin van het voormalige Gereformeerd Weeshuis aan de Havenstraat te Woerden door Elly E. v.d. Busse-Bruin

Meta uit Meteren. Archeologen graven het skelet van Meta op. Foto: ADC Archeoprojecten / Hazenberg Archeologie. Restaurator Floris Reijnen aan het

Projectnummer: C Opgesteld door: Ons kenmerk: : Kopieën aan:

Heesch - Beellandstraat

30 sept OU

CLEMENT CATELINE, PEDE RUBEN, CHERRETTÉ BART. Het Domein Mesen: een historische kern te Lede (O.-Vl.)

Proefsleuven op het Oranje Nassauplein te Eerbeek

8 QUICKSCAN 2017 ARCHEOLOGIE KLAVER Gemeente Horst aan de Maas

CHECKLIST. 1. Het IVO-verkennend (voorzover booronderzoek) dient te zijn uitgevoerd door een instelling die beschikt over een opgravingsvergunning

Een archeologische begeleiding op het Marktplein te Geldermalsen, briefrapport.

De Limfa zat er niet voor niets

Figuur 1 Geulafzettingen (Bron: CHS)

CHECKLIST. Beoordeling standaard rapport IVO-waarderend

Archeologische Quickscan

Archeo-rapport 48 Het archeologische vooronderzoek aan de Spurkerweg te Bilzen

Transcriptie:

L.A. Sam/M. Parlevliet/M. d Hollosy/J.P. Flamman Graven op de markt een middeleeuwse nederzetting en begraafplaats op de Markt in Oosterhout 32 december 2005

voorwoord auteurs met bijdragen van redactie in opdracht van ontwerp en opmaak illustraties foto s productie Graven op de markt een middeleeuwse nederzetting en begraafplaats op de Markt van Oosterhout L.A. Sam/M. Parlevliet/M. d Hollosy/J.P. Flamman S. Comis/M.F.P. Dijkstra/S. Lange C. Nyst Gemeente Oosterhout kantoordeloor, Haarlem J. Slopsma/L.A. Sam aac/projectenbureau/a. Dekker/M. d Hollosy Koopmans drukkerij, Hoorn isbn 90 77010 54 8 issn 1569 1411 Amsterdams Archeologisch Centrum Universiteit van Amsterdam Nieuwe Prinsengracht 130 1018 vz Amsterdam aac/projectenbureau, Amsterdam 2005 In opdracht van de gemeente Oosterhout (Noord-Brabant) is in april tot en met juni 2003 door een team bestaande uit medewerkers van het aac/projectenbureau en archeologen werkzaam voor de Gemeentelijke Archeologie Oosterhout een opgraving uitgevoerd op de Markt van Oosterhout. In de ruim twee jaar daarna is door een kleine groep van medewerkers gestaag gewerkt, zonder wiens inzet het niet zou hebben geleid tot deze rapportage. Het opgravings- en uitwerkingsteam bestond, in wisselende samenstelling, uit (allen aac/projectenbureau tenzij anders aangegeven): >> Frans Theuws (UvA) wetenschappelijke leiding >> Jeroen Flamman (Vestigia) projectleider >> Masja Parlevliet projectarcheoloog, dagelijkse leiding >> Lotte Sam projectarcheoloog, dagelijkse leiding, documentatie >> Sander Gerritsen projectarcheoloog >> Mieke Hissel projectarcheoloog >> Hans Koopmanschap (gao) projectarcheoloog >> Henk van Ramshorst (UvA) veldtechnicus >> Eelco Oomen (gao) veldtechnicus >> M. d Hollosy (zelfstandig) fysisch antropologisch specialist >> Anneke Aarts (Vriens Archeo) veldarcheoloog >> Huib Jan van Oort (Vriens Archeo) veldarcheoloog >> Marcel Cornelissen (Vriens Archeo) veldarcheoloog >> Evelien van der Steen (Vriens Archeo) veldarcheoloog >> Ivor de Haan (Vriens Archeo) veldarcheoloog >> Rein van t Veer (UvA) stagestudent >> Tanja Kieboom (ul) veldmedewerker >> Maartje Merckx (ul) veldmedewerker >> Maarten Huisman (UvA) veldmedewerker >> Marlies Hanemaayer (UvA) veldmedewerker >> Juliët Reebergen (UvA) veldmedewerker >> Janus van Beek vrijwilliger >> Joke Schook vrijwilliger >> Cees Troostheide (UvA) paleobotanie

inhoud >> Jan Peter Pals (UvA) paleobotanie >> Menno Dijkstra determinatie aardewerk >> Twan Huijbers (UvA) determinatie aardewerk >> Silke Lange determinatie hout/houtskool >> Sandra Comis (zelfstandig) determinatie textiel >> Bouke Jan van der Veen (gmb) determinatie munten >> Jeffrey Slopsma afbeeldingen Wij willen iedereen bedanken die, zowel in het veld als daarbuiten, zijn medewerking heeft verleend aan het onderzoek, waaronder aannemersbedrijf Verhoeven bv, gemeentelijk archeoloog van Oosterhout drs. N.S. Dijk, dhr. M. Bahiaoui en fysisch antropoloog mw. drs. E. Smits (aac). samenvatting 1 inleiding 1.1 algemeen 1.2 reden van het onderzoek 1.3 onderzoeksdoelen 1.4 leeswijzer 2 onderzoeksgebied 2.1 ligging 2.2 gebiedsbeschrijving 3 onderzoeksmethode 3.1 voorbereiding 3.2 veldwerk 3.3 uitwerking, analyse en rapportage 4 geologie en bodemopbouw 4.1 Oosterhout en omgeving 4.2 het onderzoeksterrein 5 de oude bewoning op de Markt 5.1 inleiding 5.2 gebouwstructuren 5.2.1 structuur A 5.2.2 structuur B 5.2.3 structuur C 5.2.4 structuur D 5.2.5 structuur E 5.2.6 fasering 5.3 reconstructie van de bewoningsgeschiedenis 5.4 evaluatie onderzoeksvragen 8 12 12 13 13 14 16 16 16 18 18 20 21 22 22 22 24 24 24 25 29 29 31 31 33 34 36

6 het oude kerkhof van Oosterhout 6.1 inleiding 6.2 de stratigrafie 6.3 het aanzien van de begraafplaats 6.3.1 vóór de 11e eeuw 6.3.2 de 11e eeuw tot circa 1125 6.3.3 circa 1125 tot en met de 14e eeuw 6.3.4 de 15e en 16e eeuw 6.3.5 De 17e eeuw tot 1810 6.3.6 1810 1829 6.3.7 1829 tot heden 6.4 wijze van begraven 6.4.1 een kuilgraf 6.4.2 de graven met kist 6.4.3 het onderhoud van de begraafplaats 6.4.4 organisatie van de begraafplaats 6.5 het grafritueel 6.5.1 de wijze van opbaren 6.5.2 bijgaven 6.6 conclusie 7 fysisch antropologisch onderzoek 7.1 inleiding 7.2 fysisch antropologisch onderzoek 7.3 de selectie 7.4 onderzoeksdoelen 7.5 methoden van onderzoek 7.5.1 inventaris 7.5.2 het geslachtsonderzoek 7.5.3 schatting leeftijd 7.5.4 schatting lichaamslengte 7.5.5 gebitsonderzoek 7.5.6 epigenetisch onderzoek 7.5.7 schedelvormonderzoek 7.5.8 de gezondheid 7.6 de onderzoeksresultaten 7.6.1 compleet basisonderzoek 7.6.2 onderzoek naar geslacht en leeftijd 7.6.3 overig fysisch antropologisch onderzoek 7.7 de betrouwbaarheid van velddeterminatie 38 38 38 40 40 41 41 43 48 49 50 52 52 53 58 63 65 65 71 76 81 81 81 82 83 84 84 84 85 86 86 87 87 87 88 88 94 96 96 tijdbalk verklarende woordenlijst lijst van gebruikte afkortingen lijst van figuren lijst van tabellen literatuur bijlagen cd-rom in de achteromslag van het rapport 1 sporenlijst (cd-rom) 2 vondstenlijst (cd-rom) 3 tabel van alle graven (tabel 15) (cd-rom) 4 Harris-matrix van werkput één en drie (cd-rom) 5 schematisch overzicht van de oriëntatie van de graven (cd-rom) 6 tabel 1 5, maatvoeringen en gegevens van structuren A t/m E 7 catalogus met alle fysisch antropologische gegevens van de onderzochte skeletten 8 tabel 7 13, gegevens behorende bij het fysisch antropologisch onderzoek (cd-rom) 9 aardewerk uit de opgraving Oosterhout Markt 2003 door drs. M.F.P. Dijkstra 10 textielvondsten uit het kerkhof te Oosterhout (datering 16e 18e eeuw) door drs. S.Y. Comis 11 houtspecialistisch onderzoek aan houtvondsten van de opgraving Oosterhout Markt 2003 door drs. S. Lange 12 De Harris-matrix van werkput 1 13 Schematisch overzicht van de oriëntatie van de graven 104 105 107 108 111 112 120 130 169 174 179 183 185 8 archeologische monumentenzorg 8.1 inleiding 8.2 waardering onderzoeksgebied 8.3 toekomstig onderzoek 98 98 99 101

samenvatting aanleiding In opdracht van de gemeente Oosterhout (Noord-Brabant) is in april tot en met juni 2003 door het aac/projectenbureau van de Universiteit van Amsterdam en de Gemeentelijke Archeologie Oosterhout een opgraving uitgevoerd op de Markt van Oosterhout. Het onderzoeksterrein op de Markt, met de centrale rd-coördinaten 118.598/406.317, bevindt zich in het centrum van Oosterhout. De aanleiding van het project werd gevormd door de aanleg van een ondergrondse fietsenkelder op het oostelijk deel van de Markt, op een terrein van circa 20 x 30 m. Het onderzoek heeft intern de code ohm-2003 gekregen, het landelijke onderzoeksmeldingsnummer is 4039. verwachting Uit historische bronnen en een archeologische begeleiding op het terrein in 2002, was bekend dat onder een groot deel van de Markt een begraafplaats schuil ging die te dateren was van de Middeleeuwen tot 1829. Daarnaast was het zeer goed mogelijk dat onder de begravingen sporen van middeleeuwse bewoning zouden worden aangetroffen. onderzoeksdoelen In de eerste plaats was het onderzoek erop gericht de archeologische waarden op het onderzoeksterrein, conform de eisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, zo correct mogelijk te documenteren en hierover te rapporteren. In het, door de gemeente Oosterhout opgestelde Programma van Eisen, zijn daarnaast een aantal specifieke onderzoeksvragen geformuleerd. Deze vragen hadden betrekking op het nederzettingsonderzoek, het onderzoek naar de begraafplaats en het fysisch antropologische onderzoek van de skeletten. De uiteindelijke onderzoeksresultaten zouden vervolgens worden ingebracht bij een archeologische (her)waardering van het terrein dat mogelijk kan leiden tot een monumentenstatus van het omliggende gebied. onderzoeksmethode Het onderzoek valt in verschillende delen uiteen: de voorbereiding van het veldwerk, het veldwerk zelf, de uitwerking en rapportage en tenslotte de deponering. Alle werkzaamheden zijn uitgevoerd conform de destijds geldende normen, beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (kna), versie 2.0. Voorafgaand aan het veldwerk zijn de klinkers verwijderd met bijbehorende bovengrond van circa 60 tot 80 centimeter. Door de aanwezigheid van enkele stutbalken voor de damwanden werd het onderzoeksterrein opgedeeld in drie werkputten. Vervolgens is voor de aanleg van vlak 1 nogmaals 20 centimeter verdiept. In totaal zijn er drie vlakken aangelegd. De vlakken en sporen zijn met een waterpas op hoogte ingemeten, de x- en y-coördinaten van het onderzoeksterrein zijn door de landmeetkundige dienst van Oosterhout ingemeten. De mogelijke graven zijn met een schep verdiept totdat, indien aanwezig, het skelet bereikt was. Vervolgens werd het skelet met een troffel zorgvuldig uitgeprepareerd, getekend, gefotografeerd en op fysisch antropologische kenmerken beschreven. Tot slot werd het skelet gelicht en in kartonnen dozen geborgen. Vanwege een veel grotere sporendichtheid dan op voorhand werd verwacht, zijn niet alle skeletten aan een onderzoek onderworpen. Na afstemming met het bevoegd gezag is besloten de skeletten in werkput 2 grotendeels machinaal te verwijderen. Hierdoor was er tijd en ruimte om het onderzoek naar de vroegste bewoningssporen uit te voeren. Deze sporen, evenals de sporen die bij de begraafplaats behoorden, zijn gecoupeerd (met uitzondering van de muren en poeren), getekend, gefotografeerd en beschreven. Van enkele sporen zijn macro- en/of pollenmonsters genomen. Eén profiel, het noord-zuid profiel aan de oostzijde van werkput 1, is in detail getekend, gefotografeerd en beschreven. resultaten De oude bewoning op de markt In totaal zijn 120 sporen aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met bewoning op de Markt. In de verspreiding van de bewoningssporen is een duidelijke concentratie aan de zuidzijde van de werkputten waargenomen. Ongeveer de helft van de bewoningssporen is met enige voorzichtigheid aan een gebouwplattegrond toe te wijzen. Hierbij zijn in totaal vijf gebouwplattegronden te onderscheiden, die geen van allen gelijktijdig op het terrein hebben gestaan. Structuur C is de oudste constructie en dateert tussen de 8e en 11e eeuw. De structuren A, B, D en E dateren vermoedelijk uit de 11e eeuw tot 1125. 8 9

Naast de gebouwstructuren zijn geen andere onderdelen van de erven, zoals bijgebouwen, greppels, erfgrenzen of waterputten, aangetroffen. Deze onderdelen van het erf moeten waarschijnlijk buiten het opgravingsterrein gezocht worden. Het oude kerkhof van Oosterhout In totaal zijn er op het onderzoeksterrein ruim 4o0 begravingen onderzocht. De kwaliteit van de aangetroffen graven liep uiteen van redelijk (de jongste graven mits niet verstoord door recente sporen) tot zeer slecht (voornamelijk de oudste graven). De 400 graven konden niet allemaal exact worden gedateerd, maar met behulp van een Harris-matrix en historische bronnen kon toch een verdeling in zeven fases voor de geschiedenis van de begraafplaats worden vastgesteld. De geschiedenis van de begraafplaats op de Markt van Oosterhout begint reeds in de 8e 10e eeuw na Chr. In die periode wordt tussen de bewoning, mogelijk binnen of aan de rand van een erf, een persoon begraven in een kuilgraf, met een lanspunt op de borst. Graven uit de twee eeuwen daarna (11e en 12e eeuw) zijn niet aangetroffen, maar zijn vermoedelijk ten noordwesten van het onderzoeksterrein te vinden waar in die periode het eerste tufstenen kerkje stond. De overige aangetroffen graven dateren vanaf de 13e eeuw tot de 19e eeuw. Hiervan kon het grootste gedeelte in de 17e tot 19e eeuw worden geplaatst. Het opgegraven deel van het oude kerkhof van Oosterhout voldoet aan de ene kant aan het klassieke beeld van een laat-middeleeuwse/nieuwtijdse begraafplaats, maar heeft eveneens fenomenen van meer zeldzame aard aan het licht gebracht. Uitzonderlijke vondsten zijn onder meer bijzondere grafvormen zoals een dubbelgraf en een graf waarin de overledene op de zij gelegd was. Daarnaast werd in een redelijk aantal graven een soort sieraad, dat grote gelijkenis met een corsage vertoont, aangetroffen. Dit sieraad lijkt typisch te zijn voor deze begraafplaats en is voorzover bekend nog niet elders aangetroffen. In de zuidoosthoek van het onderzoeksterrein is een restant van een sloot en een muur aangetroffen wat aan deze zijde de grens van de begraafplaats aangeeft in de periode vanaf de 13e eeuw tot 1810. Aan de zuid, noord-en westzijde is de grens van de begraafplaats niet aangetroffen. In 1810 wordt de begraafplaats naar het noorden toe verkleind door middel van een nieuwe muur. Van deze muur is op het onderzoeksterrein in werkput 3 een gedeelte aangetroffen. Het fysisch antropologisch onderzoek Aangezien het opgegraven deel van het kerkhof van Oosterhout slechts een klein deel van de totale omvang van het oude kerkhof besloeg, was een demografisch onderzoek, waarbij alle skeletten zouden worden onderworpen aan fysisch antropologisch onderzoek, niet zinvol. In plaats daarvan richtte het fysisch antropologisch onderzoek zich op een klein aantal skeletten uit de verschillende fasen van de begraafplaats om op die manier een idee te krijgen van het leven en de dood van verschillende individuen op verschillende momenten in de Oosterhoutse geschiedenis. Een achttal skeletten uit de periode 13e eeuw tot 1829 is daarom onderworpen aan een compleet basis onderzoek. De uitkomsten hiervan voldeden aan de verwachting. De skeletten vertoonden vrijwel allemaal gebreken aan het gebit (indien aanwezig), perioden van ondervoeding of zware ziektes en in meer of mindere mate pathologieën die te maken hadden met activiteiten van de persoon tijdens het leven. Voor nog eens negen skeletten en de inhoud van één knekelkuil zijn specifieke onderzoeksvragen opgesteld. Ook de resultaten van dit onderzoek voldeden vrijwel allemaal aan de verwachting. In het dubbelgraf lagen een man en een vrouw en de skeletten met kralen armbanden waren alle van het vrouwelijke geslacht. Opvallend was een skelet met een pijprokersgat in het gebit. Dit bleek geen man, wat men zou verwachten voor een pijproker, maar een vrouw te zijn geweest in de leeftijd van 20 of 21 jaar. archeologische monumentenzorg In het kader van de archeologische monumentenzorg is het terrein op de Markt, rondom het huidige onderzoeksterrein, gewaardeerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Hierbij is gelet op de belevingswaarde, de fysieke kwaliteit en de inhoudelijke kwaliteit. Uit deze waardering kan worden geconcludeerd dat het omliggende terrein op de Markt als behoudenswaardig kan worden aangemerkt. Eventuele toekomstige bodemingrepen op de Markt zullen dan ook voorafgegaan dienen te worden door een definitief archeologisch onderzoek. Op basis van het uitgevoerde onderzoek zijn voor dit eventueel toekomstig onderzoek enkele nieuwe onderzoeksvragen geformuleerd. Deze vragen hebben betrekking op de fasering, de nederzetttingssporen, de graven en de begraafplaats. 10 11

>> 1 inleiding opgraving was een samenwerkingsverband tussen het Amsterdams Archeologisch Centrum (aac) van de Universiteit van Amsterdam en de Gemeentelijke archeologie Oosterhout (gao). Het onderzoek heeft intern de code ohm-2003 gekregen en het landelijke onderzoeksmeldingsnummer is 4039. Fig. 1 Ligging van het onderzoeksterrein in Oosterhout. Inzet: ligging van Oosterhout in Nederland. 408 407 406 1: 25.000 118 oosterhout markt 119 118 119 1.1 algemeen In de periode van 8 april tot en met 27 juni 2003 vond in Oosterhout (Noord- Brabant) een archeologische opgraving plaats op de Markt, daar waar een nieuwe, ondergrondse fietsenkelder zou worden aangelegd (fig. 1). De opdrachtgever voor het onderzoek was de gemeente Oosterhout. De uitvoering van de 408 407 406 1.2 reden van het onderzoek De directe aanleiding tot het onderzoek was de toekomstige aanleg van een ondergrondse fietsenkelder op het oostelijke deel van de Markt, enkele meters van de zuidelijke ingang van de Sint Jansbasiliek. Dit zou tot gevolg hebben dat binnen dit terrein van circa 20 x 30 meter alle archeologische waarden vernietigd werden. Uit historische bronnen én een archeologische begeleiding in 2002 bij de aanleg van een aantal kabel- en fundamentinspectiesleuven 1, was bekend dat onder een groot deel van de Markt en dus ook op de plaats van de toekomstige fietsenkelder, een begraafplaats schuil ging die te dateren was van de Middeleeuwen tot 1829. Daarnaast was het zeer goed mogelijk dat onder de begravingen sporen van middeleeuwse bewoning zouden worden aangetroffen. Dit onderzoek zou belangrijke informatie verschaffen over de geschiedenis van het gebied dat nu de Markt heet en dat één van de ontstaanskernen van Oosterhout is. Het selectiebesluit van de gemeentelijk archeoloog van Oosterhout drs. N.S. Dijk was dan ook het terrein van de toekomstige fietsenkelder volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (kna) op te graven en te documenteren. 1.3 onderzoeksdoelen Het voornaamste doel van dit onderzoek was de archeologische waarden binnen het onderzoeksterrein zo goed mogelijk documenteren. Daarnaast werd voorafgaand aan het onderzoek door de gemeente Oosterhout een Programma van Eisen (PvE) geschreven waarin de volgende vraagstellingen werden geformuleerd: 2 Een begraafplaats geeft in het algemeen informatie over diverse aspecten van de samenleving en haar dodenbestel. De vraagstellingen met betrekking tot dit onderwerp zijn: Hoe is de stratigrafie van dit deel van het grafveld? Welke dateringen kunnen aan de verschillende lagen worden toegekend? Is er naast inhumaties sprake van andere begravingvormen, zoals herbegravingen, knekelputten etc.? Is er verschil in rijkdom en status van de individuen af te leiden uit de begravingen? Is er een horizontale ruimtelijke indeling van het grafveld in de verschillende fasen? Kan een afscheiding in de vorm van een muur, greppel of andere structuur worden aangetoond? Kunnen afwijkende grafvormen worden geduid? Geven bijgaven informatie over het leven van de begraven individuen? Is het grafveld vergelijkbaar met andere grafvelden uit de regio? Daarnaast kan een onderzoek naar de individuele inhumaties iets zeggen over lichaamskenmerken en afwijkingen. De volgende vragen zijn gesteld: Wat is de leeftijd bij het overlijden, het geslacht en de lichaamslengte van de verschillende individuen? 1) Verslag H. Koopmanschap 2003 in prep. 2) Dijk 2003. 12 13

Zegt de lichaamsbouw iets over de belasting of het beroep van de overledene? Zijn er pathologieën waarneembaar? Wat zeggen ze over de levensomstandigheden en het voorkomen van ziekten? Kunnen demografische gegevens en trends van het botmateriaal worden afgeleid? Bij voldoende conservering van het skeletmateriaal is het mogelijk om specifiek onderzoek te verrichten, bijvoorbeeld naar botontkalking (osteoporose) in het verleden. Is dit uitvoerbaar? Nederzettingssporen kunnen iets zeggen over het ontstaan van Oosterhout evenals over de bestaanswijze en het grondgebruik ter plaatse voor en tijdens het bestaan van de begraafplaats. Met betrekking tot dit onderwerp zijn de volgende vragen gesteld: Kunnen vroeg-middeleeuwse nederzettingsresten worden aangetoond en zo ja, waar bestaan ze uit en wat betekenen ze? Geven deze resten informatie over het ontstaan van Oosterhout en de parochie Oosterhout? Wat was de bestaanswijze van het middeleeuwse Oosterhout? Is het mogelijk om de opgravingsresultaten in verband te brengen met de ringvormige structuur uit 1832. Is er iets duidelijk geworden over het stratenpatroon rond de Markt, met name de oorspronkelijke Hoofseweg, de Klapijstraat, de Kerkstraat en de Leijsenhoek? Is er sprake van een regelmatige kruisvormige aanleg? Wat is het grondgebruik in de nabije omgeving van deze bewoningskern? Ligt de Markt op de rand van de Leijsenakkers? Wordt de es, die zich in oostelijke richting uitstrekt, gelijktijdig met Oosterhout aangelegd? Wanneer en hoe is het driehoekige plein de Markt ontstaan? Als er een relatie met de cirkelvormige structuur is, hoe wordt de vormverandering van de nederzetting dan verklaard? Denk aan het vraagstuk van de Frankische pleinen. Uiteindelijk zullen de onderzoeksresultaten worden ingebracht bij een herwaardering en eventuele toekomstige monumentenstatus van het omliggende gebied. 1.4 leeswijzer In dit rapport zal verslag worden gedaan van de werkzaamheden en de resultaten van het archeologisch veldonderzoek. Hoofdstuk twee zal een nadere beschrijving geven van het onderzoeksgebied. De gehanteerde methoden van het onderzoek en de geologie van het onderzoeksgebied zullen respectievelijk in hoofdstuk drie en vier besproken worden. Hoofdstuk vijf zal gaan over de onder de begravingen aangetroffen nederzettingssporen. In hoofdstuk zes komen de onderzoeksresultaten met betrekking tot de begraafplaats aan de orde. Allereerst worden de Harris-matrix en de fasering van de begraafplaats besproken. Vervolgens zullen het aanzien van de begraafplaats, de wijze van begraven en het grafritueel in een chronologische opbouw worden behandeld. Hoofdstuk zeven bevat de resultaten van het fysisch antropologisch onderzoek dat is uitgevoerd door de fysisch antropologe drs. M. d Hollosy. Tot slot worden in hoofdstuk acht de conclusies besproken waarna een advies wordt gegeven ten aanzien van de omgang met de archeologische waarden op het omliggende terrein van het onderzoeksgebied. Bijgevoegd is een cd-rom waarop de volgende informatie te vinden is: een database van alle sporen en vondsten, een tabel waarin alle graven te vinden zijn met bijbehorende informatie, de Harris-matrix van zowel werkput 1 als 3, een afbeelding met daarop schematisch weergegeven de oriëntatie van de graven en een aantal tabellen met veschillende gegevens die behoren bij het hoofdstuk over het fysisch antropologisch onderzoek. administratieve gegevens opdrachtgever contactpersoon uitvoerende instantie Gemeente Oosterhout drs. N.S. Dijk aac/projectenbureau, Universiteit van Amsterdam duur en tijdstip(pen) van onderzoek veldwerk: 12 weken (8 april 27 juni 2003) uitwerking en rapportage: 2003 2005 plaats en gemeente Oosterhout onderzoeksgebied toponiem Markt x/y-coördinaten nw 118600/406350 no 118620/406350 zo 118620/406343 zw 118600/406343 code aac/projectenbureau ohm-2003 onderzoekmeldingsnummer (om-nr.) 4039 14 15

>> 2 onderzoeksgebied 2.1 ligging Het onderzoeksterrein met de centrale rd-coördinaten 118.598/406.317 is gelegen in het centrum van Oosterhout. Dit terrein met tegenwoordig de naam de Markt, werd in de 19e eeuw ook wel Vischmarkt genoemd. 3 Het is een centraal gelegen, driehoekig, openbaar plein dat gebruikt wordt voor ondermeer het parkeren van auto s en fietsen, terrasjes en diverse evenementen. Er komen vijf straten uit op de Markt: de Leijsenhoek, de Torenstraat, de Sint Janstraat, de Klappeijstraat en de Kerkstraat en wordt aan de noordzijde begrensd door de Sint Jansbasiliek. Het opgravingsterrein op het oostelijk deel van de Markt beperkt zich tot de afmeting van de toekomstige fietsenkelder met een afmeting van ongeveer 30 x 20 meter. Dit beslaat ongeveer een vijfde deel van de totale Markt. 2.2 gebiedsbeschrijving Algemeen Het onderzoeksterrein ligt in één van de ontstaanskernen van de stad Oosterhout. Uit eerder onderzoek is gebleken dat dit gebied al voor de 10e eeuw bewoning kende. 4 In de 13e eeuw is deze bewoning verdwenen en kreeg het terrein een openbare functie in de vorm van een begraafplaats en naderhand marktruimte. De ondergrond van het terrein wordt gevormd door Pleistoceen dekzand met daartussenin de zogenaamde Formatie van Sterksel, een laag van zand, grind, keien en klei. Boven het dekzand begint, op een groot deel van het onderzoeksterrein, onmiddellijk de laag van grijsbruine, verrommelde grond waarin de begravingen liggen. Post-Romeinse leegte. 6 De eerste sporen van bewoning na deze Post-Romeinse leegte dateren in de Merovingische periode. 7 Deze zijn aangetroffen op de Houtse Akkers, aan de oostzijde van Oosterhout. Ook rond de Markt zijn sporen gevonden van bewoning van voor de 10e eeuw. Tijdens eerdere opgravingen op de westzijde van de Markt, onder het huidige Huis van Vertrouwen, werd in een oude sloot aardewerk gevonden dat kon worden gedateerd in de Vroege-Middeleeuwen. 8 Een tweede aanwijzing voor bewoning in de Vroege-Middeleeuwen op en nabij de Markt zou een cirkelvormige structuur met een diameter van ongeveer 175 meter kunnen zijn, herkenbaar op de kadasterkaart uit 1832. Dijk acht het mogelijk dat het een ringwalburcht betreft, waarvan diverse voorbeelden bekend zijn uit de Vroege- Middeleeuwen. 9 Een voorbeeld hiervan is de Hunneschans op de Veluwe. De omtrek komt overéén met de omtrek van de ringvormige structuur in Oosterhout. Tijdens bouwactiviteiten in 1970, 1975 en 1976 in de Sint Jansbasiliek werden resten aangetroffen van een tufstenen kerkje waarvan de eerste fase door Broeders, Glaudemans en Grubens rond het jaar 1000 na Chr. wordt gedateerd. 10 In de 15e en 16e eeuw wordt op de plaats van het tufstenen kerkje de Sint Jansbasiliek gebouwd. Uit historische bronnen en eerdere waarnemingen tijdens de aanleg van enkele kabel- en fundamentinspectiesleuven is bekend dat ten zuiden van de basiliek een begraafplaats lag waar in ieder geval vanaf de Late-Middeleeuwen tot aan 1829 op werd begraven. 6) Leenders 1996, 17. 7) Leenders 1996, 175. 8) Dijk 2002, 55. 9) Dijk 2002, 55. 10) Dijk 2002, 54; Leenders 1996, 123. 3) Dijk 2003, 1. 4) Dijk 2003, 1. 5) Dijk 2002, 51. Archeologische achtergrond De omgeving van Oosterhout kent een lange bewoningsgeschiedenis. Er zijn huisplattegronden aangetroffen die gedateerd konden worden vanaf de Bronstijd. In de IJzertijd bestond de bewoning uit kleine boerderijen met daaromheen kleine akkers. Vondsten van amateur-archeologen en opgravingen in de jaren 80 en 90 van de vorige eeuw, hebben aangetoond dat dit gebied ook in de Romeinse tijd bewoond is geweest. 5 Na de Romeinse tijd, circa 400 na Chr., lijkt de bewoning voor een periode van 100 tot 150 jaar te zijn verdwenen, de zogenaamde 16 17

>> 3 onderzoeksmethode Fig. 2 Ligging van de werkputten binnen het onderzoeksterrein. 406.4 torenstraat 118.6 basiliekstraat 406.4 basiliekstraat markt wp 1 wp 2 wp 3 markt kerkstraat 0 15 m 118.6 Het onderzoek valt in verschillende delen uiteen: de voorbereiding van het veldwerk, het veldwerk zelf, de uitwerking en rapportage en tenslotte de deponering. Alle werkzaamheden zijn uitgevoerd conform de destijds geldende normen, beschreven in het Handboek Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (kna), versie 2.0. 3.1 voorbereiding In het Programma van Eisen is onder meer een beschrijving gegeven van de methode van onderzoek die gevolgd moest worden. Door de aannemer zijn voor aanvang van het veldwerk damwanden geplaatst rondom het gehele opgravingsterrein. Ook was deze verantwoordelijk voor het machinaal verwijderen van de verstoorde toplaag die circa 60 tot 80 cm dik was. Daarna is het archeologisch onderzoek van start gegaan. Geschat werd dat er 100 tot 150 begravingen moesten worden opgegraven. Dit zou, afhankelijk van de ouderdom van het graf, vier tot twaalf uur veldarbeid per graf in beslag nemen. Het aantal aan te leggen vlakken en profielen is naar bevinding in het veld bepaald. De voorbereiding bestond verder uit onder meer het schrijven van een draaiboek en een veiligheid- en gezondheidsplan. Een klic-melding was niet nodig omdat de kabels reeds verwijderd waren in verband met het plaatsen van de damwanden. Fig. 3 Beeld van de werkzaamheden in het veld. Op de achtergrond een zij-ingang van de Sint- Jansbasiliek. 18 19

3.2 veldwerk Begin april 2003 is het veldwerk van start gegaan. Door de grote metalen buizen waarmee de damwanden op de plaats werden gehouden, was het opgravingsterrein vanzelf verdeeld in drie werkputten van vergelijkbare grootte (fig. 2). Op de damwanden hebben de landmeters van het aannemersbedrijf Verhoeven bv op zes plaatsen de vaste punten van het meetsysteem aangegeven. Deze zijn door de veldtechnicus overgebracht naar het vlak. Omdat de bovenlaag (vlak 0) nog erg verstoord was, werd besloten voor vlak 1 de werkputten nog circa 20 cm te verdiepen. De sporen op het eerste vlak bestonden voornamelijk uit begravingen en enkele recente verstoringen met een behoorlijke afmeting waaronder een aantal boomvakken. De mogelijke graven zijn stuk voor stuk met een schep verdiept totdat, indien aanwezig, het skelet bereikt was. Vervolgens werd het skelet met een troffel zorgvuldig uitgeprepareerd (fig. 3). Wanneer het skelet helemaal vrij lag, kon de documentatie beginnen. Dit bestond uit een tekening op schaal 1:20, een digitale én analoge foto en de beschrijving op een skeletformulier waarop zowel gegevens over vorm en grootte van het graf, bijgaven en vondsten als de fysisch antropologische gegevens van het skelet werden ingevuld. Tot slot werd het skelet gelicht en in kartonnen dozen geborgen. Op het opgravingsterrein stond een grote container waar de dozen tijdelijk opgeslagen konden worden en het botmateriaal kon drogen. Een aantal keer werden de dozen tussentijds naar het depot van de Gemeentelijke Archeologie Oosterhout gebracht. Vooraf was de planning dat het werk in volgorde van de werkputten werd uitgevoerd. Met andere woorden, vlak 1 in werkput 1, 2 en 3 om vervolgens te beginnen aan vlak 2 in werkput 1 enz. Al snel bleek dat het aantal graven veel hoger was dan verwacht en moest deze volgorde worden herzien. Na afstemming met en goedkeuring van het bevoegd gezag is besloten werkput 1 en 3 tot en met het laatste vlak op te graven om op deze wijze een idee te krijgen van wat er in de middelste werkput kon worden verwacht. Uiteindelijk zijn vanwege een gebrek aan tijd in deze werkput de begravingen grotendeels machinaal verwijderd zonder deze te documenteren. De keuze om juist in deze werkput een gedeelte machinaal te verwijderen, was gebaseerd op het idee dat we met werkput 1 en 3 in ieder geval de uiterste grenzen van het opgravingsterrein in beeld hadden. Aan de hand van die gegevens werd verwacht dat het middendeel redelijk te reconstrueren was. Deze aangepaste opgravingstrategie had tot gevolg dat het werk zich meer kon concentreren op de oudste graven en onderliggende nederzettingssporen. De overige sporen die behoorden bij de begraafplaats zoals de afscheidingen in de vorm van een sloot en muurwerk werden, evenals de nederzettingssporen, gecoupeerd (met uitzondering van de muren en poeren), getekend op schaal 1:20, beschreven en zowel analoog als digitaal gefotografeerd. Van enkele sporen zijn macro- en/of pollenmonsters genomen. Tot slot is besloten uitsluitend het noord-zuid profiel aan de oostzijde van werkput 1 te documenteren omdat dit voldoende gegevens over de opbouw van de begraafplaats zou geven. Alle vondsten zijn na beëindiging van het veldwerk overgebracht naar het depot van de Gemeentelijke Archeologie Oosterhout alwaar het materiaal zou worden gewassen, met uitzondering van enkele metaalvondsten die direct zijn vervoerd naar Archeoplan ten behoeve van een snelle schoonmaak en conservering. 3.3 uitwerking, analyse en rapportage Het wassen en invoeren van de vondsten werd in Oosterhout gedaan door een medewerker van de Gemeentelijke Archeologie. De inhoudelijke uitwerking vond plaats in Amsterdam en omvatte de verwerking en analyse van de opgravingsgegevens in het kader van de vooraf geformuleerde vraagstellingen. De veldtekeningen van de verschillende vlakken zijn gedigitaliseerd en de vondst- en spoorgegevens opgeslagen in een database. Door specialisten zijn verschillende materialen gedetermineerd. Voor wat betreft het aardewerk, het keramisch bouwmateriaal en de steen- en glasvondsten, zijn uitsluitend die vondsten geselecteerd voor analyse die afkomstig waren uit een specifiek spoor (nederzettingssporen e.d.) en niet uit de graven en de grond waarin de graven lagen. De motivatie die hieraan ten grondslag lag is dat deze vondsten niet in situ konden liggen, maar door het eeuwenlange omwerken van de grond voor de graven diverse keren zijn verplaatst. Om meer inzicht te krijgen in de stratigrafie van de begraafplaats en de datering van de graven en andere sporen, is er een Harris-matrix vervaardigd. Door middel van de matrix van relatieve, aan elkaar gerelateerde dateringen van graven en een lijst met historische gegevens over de Markt van Oosterhout, kon de geschiedenis van de Markt, Sint Jansbasiliek en begraafplaats in een aantal fasen worden verdeeld. De gegevens uit de uitwerking en analyse zijn verwerkt in dit rapport en vormen de basis voor het advies ten aanzien van de Archeologische Monumentenzorg van de mogelijk nog aanwezige archeologische waarden onder de Markt en rond de basiliek. 20 21

>> 4 geologie en bodemopbouw 1 1 2 1 2 2 3 6 7 + 4,35 m. NAP + 4,35 m. NAP 3 4 5 7 1 marktlaag 2 begravingslaag 3 begravingslaag 4 inspoelingslaag (B-horizont) 5 pleistocene dekzand (C-horizont) met bruine inspoeling 6 grafkuil 7 pleistocene dekzand 11) Dijk 2002a. 12) Dijk 2002a. 13) De nap-hoogte van de bovenkant van het dekzand varieerde tussen de 4.01 en 4.35 m. Deze maat wordt grotendeels bepaald door de diepte waarop latere vergravingen hebben plaatsgevonden. 4.1 Oosterhout en omgeving Oosterhout ligt in de overgangszone tussen de Brabantse zandgronden in het zuiden en het Nederlandse delta- en rivierengebied in het noorden. Gedurende het Pleistoceen zijn hier door de Maas en de Rijn grote hoeveelheden riviersediment afgezet. Het resultaat is een 8 tot 10 meter dik pakket zand, grind, keien en klei. Dit pakket wordt de Formatie van Sterksel genoemd en komt in Oosterhout soms vlak onder het oppervlak voor. De Rijenbreuk in het Brabants Massief heeft deze Sterkselgronden tot een lichte rug geduwd. Bovenop de Formatie van Sterksel hebben gedurende de laatste ijstijd windafzettingen van leemhoudende fijne zanden plaatsgevonden. Deze afzettingen worden pleistocene dekzanden genoemd en behoren tot de Formatie van Twente. In Oosterhout varieert de dikte van dit pakket tussen enkele decimeters en enkele meters. 11 In het Holoceen hebben zich rondom het centrum van Oosterhout vervolgens enkele geologische en antropogene fenomenen voorgedaan. In de lage en natte delen is, doordat de grondwaterstand gedurende het Holoceen steeg, veengroei ontstaan. Ten zuiden van Oosterhout is de bodem, onder invloed van de soms intensieve akkerbouw vanaf de Prehistorie, door winderosie aangetast. Verder zijn de akkers rondom Oosterhout vanaf de Late-Middeleeuwen B verrijkt met dierlijke mest vermengd met plaggen. In de loop der eeuwen is daardoor een, soms erg dikke, laag ontstaan (esdek of enkeerdgrond). 12 4.2 het onderzoeksterrein Voor de opbouw van de bodem op de Markt zijn alle profielen bestudeerd en is de westzijde van de profieldam tussen werkput 1 en 2 in detail getekend en gefotografeerd. Verder is, vanwege het aantreffen van een restant bodemvorming, een profielkolom aan de oostzijde van de profieldam tussen werkput 2 en 3 getekend en gefotografeerd (fig. 4). Omdat voor het archeologisch onderzoek het onderste vlak aangelegd is op het pleistocene dekzand (C-horizont) is de Formatie van Sterksel niet waargenomen. Deze formatie zal zich onder de dekzandafzetting bevinden. De bovenkant van het dekzand komt gemiddeld op een hoogte van + 4,19 m nap 13 voor en bestaat uit lichtgeel fijn zand, met relatief weinig oranje ijzeroervlekken (laag 7). In dit dekzand heeft bodemvorming plaatsgevonden, wat door de latere activiteiten van het kerkhof over het algemeen is verdwenen. Op één locatie in werkput 3, op een hoogte van + 4,35 m nap, was een restant van deze bodemvorming wel zichtbaar. Het gaat hierbij vermoedelijk om een moderpodzol waarvan alleen de inspoelingslaag (B-horizont) nog aanwezig was (laag 4). 14 De laag is 6 tot 9 centimeter dik en bestaat uit donkergeelbruin tot bruinkleurig zand. Ter plaatse is de inspoelingslaag zelf gedeeltelijk weer uitgespoeld waardoor de bovenste 10 centimeter van het dekzand hier lichtbruin van kleur is (laag 5). Dergelijke bodems komen in de omgeving van Oosterhout veelvuldig voor. Op de bodemkaart van Nederland wordt voor het bebouwd gebied echter geen bodemomschrijving gegeven. 15 Bovenop het dekzand bevinden zich twee bruingrijze lagen die te maken hebben met het gebruik van het terrein als begraafplaats (laag 2 en 3). In deze twee lagen bevinden zich de inhumatiegraven. De oudste graven zijn zelfs door het gele dekzand heen aangelegd (laag 6). De lagen 2 en 3 zijn ontstaan doordat gedurende het gebruik als begraafplaats regelmatig graven zijn geruimd en de grond is geëgaliseerd. Het verschil is dat de bovenste laag duidelijk veel meer bouwpuin en aardewerk bevat dan de onderste laag. De overgang tussen beide lagen is relatief geleidelijk, het totale pakket is tussen de 40 en 75 centimeter dik. Op grote delen van het terrein bevindt zich bovenop deze lagen een zeer met bouwpuin verrommelde bruingrijze laag (laag 1). Dit is de bovenste laag van het pakket en is ontstaan bij het egaliseren van het kerkhof en de aanleg van de Markt. Een deel van deze laag was voorafgaand aan het onderzoek, bij het verwijderen van de straatklinkers, reeds verwijderd. De overgebleven dikte van deze laag ligt tussen de 5 en 35 centimeter. Geconcludeerd kan worden dat de geologische ontwikkelingen uit het Pleistoceen zich ook op het onderzoeksterrein Markt in Oosterhout hebben voorgedaan. De fenomenen uit het Holoceen hebben op de Markt niet plaatsgevonden. Wel is de bovengrond op de Markt intensief in gebruik geweest. Het gebruik van het terrein als begraafplaats en later als markt is in de bovenste lagen duidelijk zichtbaar. Deze lagen bestaan hierdoor uit grond die verrommeld is met verspreide begravingsresten en allerlei soorten puin (zoals aardewerk en bakstenen). Fig. 4 De bodemopbouw op Oosterhout Markt 1. met restant oude podzolbodem 2. met de begravingen 14) De Bakker/Edelman-Vlam 1976. 15) Damoiseaux/Vos 1987. 22 23

>> 5 de oude bewoning op de Markt 2 wp 1 wp 2 wp w 3 16) Theuws 2001. 5.1 inleiding Tijdens de opgraving zijn in het derde en laatste vlak van de drie werkputten sporen aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met bewoning (fig. 5). In totaal zijn 120 bewoningssporen aangetroffen, die grotendeels zijn onder te verdelen in paalkuilen en kuilen. Het onderzoek naar de bewoningssporen werd bemoeilijkt door de grote hoeveelheid graven die deze sporen over- en doorsneden. Daarnaast werd duidelijk dat de bewoningssporen zich buiten het huidige opgravingsterrein voortzetten, waardoor geen volledig beeld van de bewoning is te geven. Wel is aangetoond dàt deze bewoning aanwezig is geweest. In de verspreiding van de bewoningssporen op de Markt is een duidelijke concentratie aan de zuidzijde van de werkputten waargenomen. Dit kan twee oorzaken hebben. Aan de ene kant kan dit veroorzaakt zijn doordat het terrein aan de noordzijde veel intensiever in gebruik is geweest als begraafplaats, waardoor oudere sporen volledig zijn vergraven. Aan de andere kant is het mogelijk dat de oudste graven aan de noordzijde van de werkputten gelijktijdig zijn aan de bewoning in de zuidzijde. In dit hoofdstuk worden eerst de gebouwstructuren beschreven, vervolgens worden deze gebouwen geplaatst binnen de bewoningsgeschiedenis van Oosterhout en Noord-Brabant. Aan het eind van het hoofdstuk worden de vooraf geformuleerde onderzoeksvragen geëvalueerd. 406.343 5.2 gebouwstructuren Ongeveer de helft van de bewoningssporen is met enige voorzichtigheid aan een gebouwplattegrond toe te wijzen (fig. 6). In totaal zijn hierbij vijf gebouwstructuren in meer of mindere mate te reconstrueren (structuur A t/m E). Allen zijn tijdens de uitwerking op de tekentafel pas ontdekt, waarbij de plattegrond van structuur D het minst overtuigend is. De andere plattegronden zijn min of meer geheel of grotendeels binnen de werkputgrenzen gelegen. Tijdens het veldwerk was het moeilijk de structuren te herkennen aangezien de paalkuilen tussen de diepst ingegraven begravingen lagen. Daarbij bemoeilijkten de profieldammen die de werkputten scheidden het zien van de relatie tussen sporen. De structuren zijn beschreven volgens de methode die door de UvA is ontwikkeld. 16 Deze gebouwstructuren zijn op basis van het vondstmateriaal en enkele parallellen gedateerd tussen de 8e en 13e eeuw, met een zwaartepunt in de 11e tot 13e eeuw. Ruimtelijk oversnijden de gebouwplattegronden elkaar, maar helaas zijn hierbij geen oversnijdende sporen aangetroffen. Een relatieve datering tussen de structuren onderling, anders dan op basis van het vondstmateriaal en parallellen, is hierdoor niet te geven. Wel is duidelijk dat er minstens vijf fases van bewoning op het terrein aanwezig zijn geweest, alvorens het terrein een nieuwe functie als kerkhof kreeg. Naast de gebouwstructuren zijn geen andere onderdelen van de erven, zoals bijgebouwen, greppels, erfgrenzen of waterputten, aangetroffen. Deze onderdelen van het erf moeten waarschijnlijk buiten het opgravingsterrein gezocht worden. 5.2.1 Structuur A Van structuur A zijn vier staanders teruggevonden (tabel 1 en fig. 7). De structuur heeft een afmeting van 8.80 x 6.10 m. De afstand tussen de staanders en daarmee de overbrugging van de gebinten is hierbij bijzonder groot. Het is waarschijnlijk dat tussen de staanders nog meer palen aanwezig zijn geweest, 0 2 m 2 bewoningssporen overige sporen recente verstoringen Fig. 5 Bewoningssporen in vlak 3 op de Markt in Oosterhout. 406.343 24 25

118.600 118.610 118.620 118.600 S405 S720 406.343 S551/S552 S 5 S704 406.343 paalkuil structuur A paalkern alleen in het verticale vlak waarneembaar paalkern zowel in het horizontale als in het verticale vlak gezien coupelijn mogelijk spoor van structuur A 406.343 406.343 118.600 0 2 m overige bewoningssporen verstoring werkputgrens S405 S720 ligging van de coupe ten opzichte van + 4,25 m nap paalkuil met kern 0 2 m 118.600 118.610 118.620 Fig. 6 Gebouwstructuren op de Markt in Oosterhout. 17) Dijk 2001 en Koopmanschap 2001. waarvan helaas geen sporen meer zijn aangetroffen. Ook sporen van eventuele wandpalen waren niet meer aanwezig. Uitspraken over de ingangspartij en de indeling van het gebouw zijn op basis van de aangetroffen sporen dan ook niet te doen. Wel kan gereconstrueerd worden dat bij het verlaten van het gebouw de palen in de paalkuilen zijn blijven staan. In drie van de vier paalkuilen was nog een kern van de oorspronkelijke paal zichtbaar. Hierbij kan het gebouw wel tot op het maaiveld gesloopt zijn. In twee paalkuilen (S405 en S704) is een aantal vondsten gedaan. Op basis van deze vondsten, enkele fragmenten Paffrath en Zuid-Nederlands handgemaakt aardewerk, kan de gebouwstructuur in de 11e tot 12e eeuw gedateerd worden. Een opvallende vondst bestaat uit een stuk natuursteen, dat mogelijk tot de eerste tufstenen kerk heeft behoord. Bij archeologisch onderzoek op Oosterhout- Vrachelen zijn ook fragmenten tufsteen in een volle-middeleeuwse paalkuil aangetroffen. 17 Voor een dergelijke vierpalige structuur bestaan geen goede parallellen. S551/552 S704 0 1 m Fig. 7 Structuur A. zie ook: Tabel 1. Maatvoering en gegevens structuur A (bijlage 6) 26 27

118.620 X paalkuil structuur B paalkern alleen in het verticale vlak waarneembaar paalkern zowel in het horizontale als in het verticale vlak gezien coupelijn mogelijk spoor van structuur B overige bewoningssporen verstoring werkputgrens ligging van de coupe ten opzichte van + 4.25 m nap paalkuil met kern verstoring paalkuil gereconstrueerd S823 S700 406.343 S707 S544 X S823 X S707 S700 X X S612/613 X X S612/613 S628 S723/73373 S778/779 S780 S627 S658/657 X 0 2 m 118.620 S628 S723/733 S778/779 S780 S627 S658/657 406.343 Vermoedelijk gaat het hier om een deel van een huisplattegrond, waarbij tussenliggende paalkuilen en paalkuilen aan de kopse kant van het huis niet meer aanwezig zijn geweest. Met inbegrip van deze ontbrekende paalkuilen en paalkuilen van de wand kan de huisplattegrond gerekend worden tot het Dommelen-type A1 of A2. Deze huisplattegronden bezitten vaak een bootvormige plattegrond, deze bootvorm kan ook door de stand van de wandpalen zijn ontstaan. Ook in Dommelen werden slechts sporadisch paalkuilen van de wandconstructie teruggevonden. Deze wandpalen werden waarschijnlijk erg ondiep ingegraven. 18 Type A1 en A2 dateren respectievelijk tussen 975 1100 en 1025 1150. 19 Onderzoek van Huybers heeft aangetoond dat men echter niet te veel waarde aan deze typologie-datering dient te hechten. Verschillende Dommelen-typen blijken op andere vindplaatsen veelvuldig gelijktijdig naast elkaar te bestaan. 20 In combinatie met het aardewerk, met een datering in de 11e tot 12e eeuw, ligt het type A2 het meest voor de hand. 5.2.2 Structuur B Aan de zuidoostkant van de werkputten bevindt zich structuur B (tabel 2 en fig. 8). De kern van de structuur bestaat uit zes gebintparen en is zuidwestnoordoost georiënteerd. Aan de noordoostzijde bevinden zich drie staanders aan de kopse kant. De staanders aan de korte zuidwestzijde liggen buiten de werkput. Structuur B is de grootste plattegrond die is aangetroffen en meet circa 17.10 x 5.25 m. Bij deze structuur zijn echter geen wandpalen aangetroffen. De oorspronkelijke omvang van het huis zal groter geweest zijn. De aangetroffen plattegrond is eenschepig. Het gebouw zal echter, met de wandpalen erbij, drieschepig zijn geweest, een fenomeen dat bij de meeste huisplattegronden uit de Karolingische tijd en Volle-Middeleeuwen voorkomt. 21 Er zijn geen sporen aangetroffen die inzicht geven in de ingangspartij van het gebouw. Wel zijn ter hoogte van het vierde gebintpaar enkele sporen in het midden van de plattegrond aangetroffen. Mogelijk betreft het hier een afscheiding tussen woon- en stalgedeelte van het huis. Opvallend is ook dat aan de oostzijde van deze afscheiding een grote kuil is aangetroffen. Waarvoor deze kuil gediend heeft is echter onduidelijk. Het gebouw is na gebruik volledig afgebroken, ook de palen zijn uit de paalkuilen verwijderd. Slechts in twee gevallen is een deel van de paal niet uitgegraven. In de paalkuilen zijn diverse vondsten gedaan. Het aardewerk bestond voornamelijk uit Andenne, Pingsdorf en Zuid-Nederlands handgemaakt aardewerk met een datering tussen de 11e en 13e eeuw. In Dommelen behoort een dergelijke zespalige structuur tot het type A4 met een datering tussen 1125 en 1175. Deze parallel bevestigt de datering van het aardewerk. 22 Fig. 8 Structuur B. << zie ook: Tabel 2. Maatvoering en gegevens structuur B (bijlage 6). 18) Verhoeven/Vreenegoor 1991, 69. S544 X X X 5.2.3 Structuur C In het midden van het opgravingsterrein is structuur C aangetroffen, waarvan zes paalkuilen zijn herkend (tabel 3 en fig. 9). Het gebouw is oost-west georiënteerd en heeft een omvang van 13.30 x 5.15 m. Ook bij deze structuur zijn geen wandpalen aangetroffen. In de reconstructie gaat het om een eenschepige plattegrond, maar met wandpalen kan het gebouw ook drieschepig zijn geweest. Bij de structuur was niet te achterhalen waar de ingangspartij zich heeft bevonden. Ook sporen van een eventuele indeling in het huis zijn niet aangetroffen. 19) Theuws/Verhoeven/ Van Regteren Altena 1988. 20) Mondelinge mededeling drs. T. Huybers. 21) Theuws 2001, 15. 22) Theuws/Verhoeven/ Van Regteren Altena 1988. X X 0 1 m 29

X X paalkuil structuur C paalkern alleen in het verticale vlak waarneembaar coupelijn mogelijk spoor van structuur C overige bewoningssporen verstoring werkputgrens paalkuil gereconstrueerd ligging van de coupe ten opzichte van + 4,25 m nap paalkuil met kern paalkuil niet gecoupeerd paalkuil gereconstrueerd S595 S855 X X 406.343 118.600 S595 S855 118.600 X X S689 S824/826 S689 S824/826 X S703 X S703 0 0 X S798 2 m 1 m X S798 406.343 Bij het verlaten van het huis is het vermoedelijk tot op het maaiveld gesloopt. Enkele palen zijn hierbij in de paalkuilen blijven staan, andere palen zijn alsnog uitgegraven. In twee paalkuilen (S595 en S689) is aardewerk en een fragment hutteleem aangetroffen. Het aardewerk, van het type Mayen, dateert uit de Karolingische tijd tussen de 8e en 11e eeuw. Hiermee is structuur C de oudste plattegrond die is aangetroffen. Karolingische bewoningssporen worden in Noord-Brabant niet veel aangetroffen. 23 In West-Brabant zijn vooralsnog voornamelijk losse vondsten uit deze periode gedaan. In Oosterhout zijn daarnaast al eens resten van een boomstamwaterput aangetroffen. Bij grootschalig onderzoek in Breda-West tussen 1998 en 2001 is slechts één Karolingische huisplattegrond blootgelegd. 24 De Karolingische huizen uit Zuidoost-Brabant zijn vaak onregelmatig van vorm. Er is dan ook niet echt sprake van een standaard huistype in het gebied. 25 Structuur C is juist erg overzichtelijk opgezet. Wel komt het formaat van structuur C overeen met de gangbare formaten voor Karolingische huizen, met een lengte tussen de 10 en 16 meter en een breedte (inclusief de wandpalen) van circa 8 tot 9 meter. 26 5.2.4 Structuur D Tegen de westwand van werkput 1 is structuur D aangetroffen (tabel 4 en fig. 10). Deze structuur is noordwest-zuidoost georiënteerd en loopt buiten de werkput door. In de werkput zijn van de structuur zes paalkuilen aangetroffen, die gezamenlijk drie gebintparen kunnen vormen. Aan de zuidoostkant bevindt zich een extra paalkuil, die de structuur lijkt af te sluiten. Bij het middelste gebint is geen paalkuil aangetroffen, wel bevindt zich binnen de structuur een paalkuil waar mogelijk een paal voor extra ondersteuning heeft gestaan. Aan de zuidkant van de plattegrond bevinden zich daarnaast enkele paalkuilen die mogelijk ook in verband staan met de structuur. De omvang van het gebouw is momenteel niet te reconstrueren. Het gebouw is zeker 6.30 meter breed en meer dan 7.50 meter lang geweest. Vooralsnog gaat het om een eenschepige plattegrond, ook bij deze structuur zijn geen wandpalen aangetroffen. In drie paalkuilen was een duidelijke paalkern waargenomen. Waarschijnlijk zijn de palen in de paalkuilen blijven staan, nadat het huis verlaten is. Mogelijk is het huis wel tot op het maaiveld gesloopt. Verder was er bij de structuur geen ingangspartij of indeling van het huis meer te reconstrueren. In de paalkuilen van structuur D zijn geen vondsten aangetroffen. Hierdoor kan de structuur vooralsnog niet gedateerd worden. Omdat slechts een deel van de huisplattegrond is opgegraven is het helaas ook niet mogelijk de huisplattegrond op basis van goede parallellen te dateren. 5.2.5 Structuur E Nadat de structuren A t/m D waren gereconstrueerd bleef verspreid over werkput 1 en 2 een samenhangende hoeveelheid paalkuilen over. Deze paalkuilen lijken gezamenlijk een plattegrond te vormen die noordwest-zuidoost georiënteerd is (tabel 5 en fig. 11). De plattegrond is hierbij niet onder te verdelen in gebintparen. De dakdragende constructie zal op een andere wijze vorm hebben gekregen. Vermoedelijk bestond de constructie uit een gebint, waarbij over de lange zijde een gebintbalk heeft gelegen, een zogenaamd lengteverband of Fig. 9 Structuur C. << zie ook: Tabel 3. Maatvoering en gegevens structuur C (bijlage 6). 23) Bazelmans 1990, 35. 24) Berkvens/Taayke 2004, 398. 25) Bazelmans 1990, 35 36 en Verhoeven/Vreenegoor 1991, 63. 26) Verhoeven/Vreenegoor 1991, 63. 30 31

paalkuil structuur D paalkern alleen in het verticale vlak waarneembaar paalkern zowel in het horizontale als in het verticale vlak gezien coupelijn mogelijk spoor van structuur D overige bewoningssporen verstoring 406.343 S517 S487 X S524 S533 118.600 S444 S856 S863 0 2 m 406.343 langsgebint. Dit in tegenstelling tot de andere vier structuren die waarschijnlijk allen een dwarsverband of dwarsgebint als hoofdconstructie hebben. 27 De plattegrond bestaat uit 22 verspreid liggende paalkuilen met een totale omvang van 10.20 x 4.40 m. Omdat er geen wandpalen zijn aangetroffen wordt vooralsnog uitgegaan van een eenschepig gebouw. Binnen de structuur is geen indeling te onderscheiden, ook is geen ingangspartij te reconstrueren. Bij het verlaten van het gebouw zijn de palen over het algemeen uit de kuilen uitgegraven. In enkele sporen waren nog resten van een paalkern aanwezig, maar de rest van de sporen was overduidelijk overhoop gehaald. In een vijftal sporen (S448, S550, S437, S691, S840) is aardewerk en fragmenten zacht gebakken baksteen aangetroffen. Het aardewerk dateert, op één vondst na 28, tussen de 11e en 13e eeuw en bestaat uit fragmenten Paffrath, Andenne, Pingsdorf, Zuid-Limburgs, Elmpt en Zuid-Nederlands handgemaakt aardewerk. Een dergelijke gebouwstructuur, met zijn onregelmatige opzet, wordt in de literatuur vaak toegewezen aan de Karolingische tijd 29, het aardewerk van structuur E geeft echter een datering in de Volle-Middeleeuwen. Vooralsnog zijn in Noord-Brabant geen huisplattegronden uit de Volle-Middeleeuwen bekend met een dergelijke spooropbouw. De reconstructie van de gebouwplattegrond staat hierdoor ter discussie. Onderzoek op andere, minder door latere werkzaamheden verstoorde, locaties zou hierin uitkomst kunnen bieden. X X werkputgrens paalkuil gereconstrueerd ligging van de coupe ten opzichte van + 4,25 m nap paalkuil met kern paalkuil niet gecoupeerd paalkuil gereconstrueerd Fig. 10 Structuur D. zie ook: Tabel 4. Maatvoering en gegevens structuur D (bijlage 6). S517 S487 S524 118.600 X S444 S856 S863 S533 0 1 m 5.2.6 Fasering Naar aanleiding van de ligging van de vijf structuren binnen het kleine oppervlak van de werkputten kan geconcludeerd worden dat deze er nimmer gelijktijdig hebben gestaan. Motivatie hiervoor is dat de structuren daarvoor te dicht bij elkaar staan, de plattegronden elkaar zelfs overlappen en dat er geen gelijke oriëntatie aanwezig is. Slechts vier structuren zijn aan de hand van kleine fragmenten aardewerk en hun mogelijke vormtype gedateerd. Constructie C is als oudste constructie tussen de 8e en de 11e eeuw gekenmerkt. Constructie A dateert uit de periode 11e 12e eeuw en constructie B en E dateren uit de 11e 13e eeuw. Alleen constructie D is niet te dateren. Als de datering in verband wordt gebracht met het kerkhof rond de kerk, dan wordt duidelijk dat er een overlap aanwezig is tussen de datering van de constructies en de fases waarin het kerkhof ter hoogte van deze constructies in gebruik is. Structuur C is ouder dan de andere drie, maar komt wat oriëntatie betreft goed overeen met het kuilgraf uit de 8e eeuw (zie hoofdstuk 6). Tussen beide zou een verband kunnen zijn, waarbij deze dan zelfs tot een fase voor de bouw van de eerste kerk kunnen behoren. De eerstbekende fase van de kerk in steenbouw dateert uit de 10e tot 12e eeuw. Mogelijk was er dus voor die tijd, dat wil zeggen in de 8e of 9e eeuw, al een houten kerk en is de oriëntatie van kuilgraf en structuur C daarop gericht. Volgens de indeling in fases vindt tijdens fase 2 (11e eeuw tot 1125) op het opgegraven deel nog bewoning plaats. Maar vanaf fase 3 (1125 tot en met de 14e eeuw) liggen hier de oudste graven van dit deel van het kerkhof en is het terrein afgebakend met een sloot. Er vindt geen bewoning meer plaats, waardoor alle constructies een einddatering hebben die ligt rond 1125. Dit sluit redelijk aan bij de datering van de structuren A, B en E, al zal de einddatering van B en E dus niet de 13e eeuw zijn. In een vrij korte periode van maximaal 125 jaar hebben hier dus 27) Berends 1996. 28) Uit S550 is tevens een fragment roodbakkend aardewerk (15e en 16e eeuw) verzameld; waarschijnlijk een scherf uit een nazakking. 29) Bazelmans 1990, 35 36. 32 33

drie, en mogelijk vier, constructies gestaan. Dit komt neer op een bestaansperiode van circa 30 tot 40 jaar per constructie, waarbij dit, gezien de duurzaamheid van de constructies in die tijd, eerder 30 jaar zal zijn. 30 118.600 5.3 reconstructie van de bewoningsgeschiedenis Op basis van de aangetroffen archeologische sporen en een beknopte literatuurstudie kan de bewoningsgeschiedenis van dit deel van Oosterhout worden gereconstrueerd. Kort samengevat komt het erop neer dat ter hoogte van de Markt in Oosterhout, naast de latere begravingen op het kerkhof, tussen de 8e en het begin van de 12e eeuw ook bewoning heeft plaatsgevonden. S418 S448 S419 S550/437 S840 S841 S688 S690 S691 Tussen de 8e en 11e eeuw wordt, naar wat zich laat herkennen in de kleine ontsluiting op de Markt, de eerste boerderij gebouwd. Dit huis is waarschijnlijk gelijktijdig aan het vroegst bekende graf, het kuilgraf met de lanspunt, en komt daarmee eerder rond de 8e/9e eeuw uit. In de Karolingische tijd, maar ook aan het begin van de Volle-Middeleeuwen, was het gebruikelijk om de doden langs de rand van het erf te begraven. Hiervan zijn enkele voorbeelden, waaronder een graf uit Borne (Overijssel) dat circa 12 meter van het huis op het achtererf lag en vanwege het rijke vondstmateriaal een bijzondere status heeft. 31 Van Geldrop en Dommelen is bekend dat de begravingen uit de Volle-Middeleeuwen hebben geresulteerd in de eerste begraafplaatsen bij de kerken. 32 Dat een Karolingisch graf mogelijk aan de basis heeft gelegen van een latere begraafplaats is echter nog niet eerder vastgesteld. 33 406.343 S455 S456 S478 S450 S453 S477 S852 118.600 S853 S829 S828 S819 S839 S818 0 2 m 406.343 paalkuil structuur E paalkern alleen in het verticale vlak waarneembaar paalkern zowel in het horizontale als in het verticale vlak gezien paalkuil met secundaire nazakking coupelijn overige bewoningssporen verstoring werkputgrens In de Karolingische tijd ontstaat het grootgrondbezit, waarbij een kleine groep lieden met veel aanzien een grote groep afhankelijke boeren onder zich had. De lokale elite in Brabant was hierbij weer onderdeel van het machtsnetwerk van de familie van de Pippiniden, de familie van Karel de Grote. Naast de grote domeinen kwamen ook geïsoleerd liggende boerderijen voor. 34 Het oudste gebouw dat is aangetroffen kan, vanwege het erbij gelegen graf, waarschijnlijk hebben toebehoord aan een man met lokaal veel aanzien. Hij zal niet afhankelijk zijn geweest en wellicht zelf enkele domeinen hebben bezeten, waar boeren voor hem werkten. S418 S448 S419 S550/437 S840 S841 S688 S690 S691 X ligging van de coupe ten opzichte van + 4,25 m nap paalkuil met kern verstoring paalkuil niet gecoupeerd paalkuil gereconstrueerd 30) Dijkstra 1999, 25. 31) Verlinde 1989; 1990. 32) Van Regteren Altena 1989, 53; mondelinge mededeling F. Theuws. 33) Mondelinge mededeling F. Theuws. 34) Bazelmans 1990, 36 37. 35) Dijk 2001, 74. Uit deze periode zijn ook enkele historische bronnen bekend, deze kunnen echter niet altijd letterlijk worden genomen, omdat ze met name in de 15e, 16e en 17e politiek gekleurd zijn geraakt. Het was een periode van politieke onrust, waarbij de Franken meermalen met de Noormannen in gevecht raakten. Volgens een legende heeft één van deze gevechten, in 882, mogelijk nabij Oosterhout plaats gevonden. De aanvoerder van de Franken, Werricus, vond hierbij de dood en samen met de stoffelijke resten van St. Oelbert, de Oosterhoutse martelaar en tweede patroonheilige van de St. Jansbasiliek, werd hij overgebracht naar Luik. 35 Wellicht hebben de bewoners op de Markt bij deze slag meegevochten en belichaamt het graf een betrokken strijder. Met de inval van de Noormannen, en de bijbehorende institutionele en politieke veranderingen, wijzigt vanaf de 10e eeuw in Noord-Brabant ook het nederzettingensysteem. De domeinstructuur maakt plaats voor een feodaal systeem met heerlijke rechten. Hierbij werd het grondbezit van vorsten en abdijen, in ruil S455 S456 S450/478 S477 S453 S852 S853 S819 S829 S828 S818 S839 0 1 m Fig. 11 Structuur E. zie ook: Tabel 5. Maatvoering en gegevens structuur E (bijlage 6). 34 35

36) Berkvens 2004, 425 426. 37) Schabbink 1999, 136. 38) Verhoeven/Vreenegoor 1991, 65 en Theuws 1989. 39) Dijk 2003. voor geld of natura, in leen gegeven aan kleinere edellieden, die de gronden zelf gingen exploiteren. De boeren werden binnen dit systeem enigszins onafhankelijker. Toch blijft er een duidelijke scheiding tussen rijkdom en rechten van de heren en die van de boeren bestaan. 36 Tegelijkertijd ontstaan er parochiecentra. Tot een parochie behoorden allerlei type nederzettingen. De bewoners vormden hierbij een gezamenlijke gemeenschap. 37 Bij parochiecentra wordt een onderscheid gemaakt tussen primaire en secundaire centra. Onder een primair parochiecentrum wordt een nederzetting verstaan waar in de 12e eeuw, en vaak al rond 1000, reeds een kerk stond die een centrale plaats innam binnen de parochieorganisatie. Deze kerken waren de moederkerk voor verscheidene afhankelijke kerken in nederzettingen in de regio, de secundaire parochiecentra. 38 De kerk van Oosterhout kan vanwege de positie die het heeft binnen westelijk Brabant als ook de vroege bouw van een tufstenen kerk, als primair parochiecentrum worden gezien. Rondom de kleine kerk stonden mogelijk dan ook diverse gebouwen van leenheren, die daarmee het parochiecentrum volwaardig maakten. Aan het einde van de 11e en het begin van de 12e eeuw wordt de tufstenen kerk van Oosterhout vervangen door een grotere, drieschepige kerk met een toren. Met deze vergroting van de kerk zullen ook de graven verder van de voormalige tufstenen kerk komen te liggen. Met deze uitbreiding van kerk en kerkhof is meer ruimte nodig en waarschijnlijk kan hieraan dan ook het einde van de bewoning op het onderzochte deel van de Markt worden gekoppeld. Met het verdwijnen van de bewoning ter hoogte van de Markt en het opbouwen van nieuwe gebouwen op gepaste afstand van de kerk zal een nieuwe rooilijn van de bebouwing ontstaan. Dit vindt voor het eerst plaats in de 12e eeuw tijdens de bouw van de grotere kerk. Er bestaat derhalve de mogelijkheid dat het grootste deel van de huidige rooilijn van de bebouwing rond de Markt z n beslag heeft gekregen in de 12e eeuw. Naderhand hebben nog wel diverse wijzigingen plaatsgehad, zoals de aanleg van de straten naar de Markt, alsook het afbreken van huizen aan de westzijde voor de bouw van de huidige toren van de St. Jansbasiliek anno 1506. 5.4 evaluatie onderzoeksvragen In het programma van eisen wordt er van uitgegaan dat mogelijk oudere bewoningssporen onder de oudste begravingen te voorschijn kunnen komen. Om die reden zijn er diverse onderzoeksvragen opgenomen. Oosterhout maakte als nederzetting deel uit van een noord-zuid lopende rij van bewoningskernen. Van zuid naar noord waren dit de vroeg-middeleeuwse primaire parochies Baarle, Alphen, Gilze, Oosterhout, Geertruidenberg en Strijen van waaruit later het westelijk deel van Brabant wordt gekoloniseerd. 39 De vragen die hieraan gekoppeld werden, kwamen neer op het vaststellen van het type bewoningssporen, het ontstaan van de (parochie) Oosterhout en de bestaanswijze in die (vroeg-) middeleeuwse periode. Het tweede deel van de vraagstellingen voor het nederzettingsonderzoek is gericht op de herkomst van de ruimtelijke indeling van de omgeving rond de St. Jansbasiliek. Thema s hierbij zijn de ringvormige structuur die zichtbaar is op de kadastrale minuutkaart 1832, het stratenpartroon rond de Markt en de ouderdom van de Markt zelf. Een derde centraal onderzoeksthema is het voormalige grondgebruik van de Leijsenakkers aan de oostzijde van Oosterhout. Tijdens het onderzoek op de Markt zijn geen aanknopingspunten aangetroffen die vragen omtrent dit onderzoeksthema hebben kunnen beantwoorden. De vroeg-middeleeuwse sporen van bewoning ter hoogte van de Markt geven aan dat Oosterhout vele eeuwen ouder is dan op grond van de historische geschriften kan worden aangetoond. Oosterhout wordt dan wel voor het eerst genoemd in een document van rond 1213, de sporen van enkele gebouwen geven aan dat er al sinds de 8e eeuw gewoond wordt. Aangezien er naast mogelijke gebouwen, kleinere eenheden zoals schuren en bijgebouwen hebben gestaan en dat deze een gebruiksperiode van minstens vijf fasen laten zien, wekt de indruk dat de nederzetting redelijk standvast is geweest. Helaas is er echter te weinig informatie om aan te geven wat de bestaanswijze van de bewoners was, waar zij hun voedsel van betrokken en of er gelijktijdig meerdere boerderijen hebben gestaan zodat een vergelijking met de situatie op Vrachelen mogelijk is. De enige indirecte aanwijzing voor het ontstaan van de parochie Oosterhout is dat bij de nieuwbouw van een grotere kerk aan het einde van de 11e eeuw het kerkhof verder van de tufstenen kerk kwam te liggen en dat daarmee de bewoning moest wijken ten gunste van het kerkhof. Daarmee wordt duidelijk dat de kerk invloed heeft op de inrichting van het wereldlijke deel van de samenleving. De ontsluiting van de archeologische sporen en vondsten onder de huidige Markt heeft door zijn geringe omvang van circa 600 m 2 ook maar beperkte informatie opgeleverd over de ruimtelijke indeling van het centrum rondom de St. Jansbasiliek. Voor de ringvormige structuur op de kadastrale minuutkaart zijn bij de opgraving geen aanwijzingen gevonden. Voor nader onderzoek van deze mogelijke ronde structuur zullen ontsluitingen ter hoogte van deze percelen eventueel meer informatie kunnen bieden. De Markt vormt voor diverse straten het begin- of eindpunt. De straten komen van verschillende richtingen en eindigen door een plotselinge verbreding op de Markt. Ook na het huidige onderzoek zijn er geen archeologische aanwijzingen voor het ontstaan van dit patroon. Daarnaast is er voor het verloop van de straten over de Markt geen direct bewijs of informatie aangetroffen. Er kan hooguit gesteld worden dat na het terugplaatsen van de kerkhofmuur naar de vorm van 1810 er ook meer ruimte komt voor de straten. Daarvoor zullen de straten/wegen vermoedelijk vlak voor de kerkhofmuur geëindigd zijn en waren er alleen doorgangen beschikbaar tussen de kerkhofmuur en de bebouwing rond de begraafplaats. Waar de exacte grenzen hebben gelegen van de meest uitgebreide vorm van het kerkhof is niet uit het huidig archeologisch onderzoek af te leiden. Het laatste thema van de ruimtelijke indeling van de Markt betreft de ouderdom van de driehoekige vorm van de Markt. Vermoedelijk dateert de eerste aanzet tot het huidige uiterlijk uit de 12e eeuw. Zoals reeds vermeld moest bij de bouw van de grotere kerk de destijds aanwezige bebouwing wijken voor het kerkhof dat werd verplaatst naar een ruimere zone rond de kerk. Al zijn hier voorlopig nog geen directe aanwijzingen voor, toch lijkt dit een goede mogelijkheid. Een mogelijke relatie met de ringvormige structuur is echter niet aantoonbaar en ook twijfelachtig. 36 37

>> 6 het oude kerkhof van Oosterhout Fase 7 1829 nu Begraafplaats op de Markt gesloten Markt verandert met de jaren geheel in een betegeld plein. Fase 6 1810 1829 Fase 5 17e eeuw 1810 Beheer begraafplaats door katholieken Begraafplaats verkleind, nieuwe muur rondom Nieuwe begraafplaats buiten Oosterhout. Beheer begraafplaats door protestanten Begraafplaats steeds voller, chaos. Fase 4 Fase 3 15e eeuw 16e eeuw ca. 1150 tot 15e eeuw Bouw van de basiliek Tijdelijke klokkenstoel op de begraafplaats Muur rond de begraafplaats Nieuwe, grotere kerk Bewoning verdwijnt van de Markt Grote begraafplaats met sloot er omheen Fig. 12 (zie achterin dit rapport) De Harris-matrix van werkput 1 (de Harris-matrix van werkput 1 en 3 zijn eveneens te vinden als bijlage op de cd-rom). 40) Dijk 2003, 1. 41) Dijk 2003, 2 3. 6.1 inleiding Reeds in de Middeleeuwen werd er zowel in de kerken als op de kerkhoven begraven. Dit was eveneens het geval in het oude Oosterhout. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat er binnen de Sint Jansbasiliek, zowel ten zuiden van de basiliek (op de huidige Markt) als ten noorden daarvan doden zijn begraven. 40 Dit hoofdstuk is gewijd aan de resultaten betreffende de graven en de begraafplaats die tijdens de veldcampagne van april tot en met juni 2003 zijn onderzocht. In de eerste paragraaf zal de aandacht uitgaan naar de stratigrafie en dateringen. Hierin word uitgelegd hoe met behulp van de Harris-matrix en de historische gegevens tot een fasering van de geschiedenis van de begraafplaats is gekomen. In de daaropvolgende drie paragrafen worden achtereenvolgens behandeld; het aanzien van de begraafplaats, de begravingswijze en de verschillende grafrituelen die op dit deel van de begraafplaats zijn waargenomen. Tot slot zullen de onderzoeksresultaten op een rij worden gezet aan de hand van de onderzoeksvragen uit het PvE. 41 De resultaten van het fysisch antropologisch onderzoek zijn beschreven in hoofdstuk zeven. 6.2 de stratigrafie De Harris-matrix Als gevolg van het lage aantal dateerbare bijgiften in de graven was het niet eenvoudig vast te stellen hoe oud de verschillende graven exact waren. Om hiervan toch een idee te krijgen, is een Harris-matrix gemaakt van de werkputten 1 en 3. Van werkput 2 is dit niet gedaan omdat uit deze werkput veel graven niet volledig zijn onderzocht. In een Harris-matrix wordt schematisch aangegeven hoe de sporen zich qua datering ten opzichte van elkaar verhouden. De oudste sporen, graven en overige sporen van de begraafplaats én de recente verstoringen zijn in deze matrix verwerkt (fig. 12). Met behulp van de Harris-matrix is geprobeerd een groot aantal graven in ieder geval relatief te dateren. Hiervoor werd gebruik gemaakt van de vondsten en historische gegevens over de begraafplaats en de Sint Jansbasiliek. Het overgrote deel van de vondsten kon niet aan een specifiek graf worden verbonden, maar dit was wel mogelijk met een aantal munten, sieraden en kledingelementen Fase 2 10e eeuw tot ca. 1150 Bewoning Kerkje Mogelijk begravingen bij het eerste kerkje Fase 1 tot 10e eeuw Bewoning op de Markt Kuilbegraving op of naast een erf zoals knopen en spelden. Deze objecten zijn zo nauwkeurig mogelijk gedetermineerd en gedateerd zodat van enkele graven de datering exacter kon worden bepaald. De historische gegevens van de begraafplaats en de basiliek, afkomstig uit de archieven van Oosterhout, bevatten onder meer informatie over verschillende structuren op de begraafplaats. 42 Dit, in samenhang met de archeologische gegevens, gaf een redelijk nauwkeurige datering voor verschillende structuren die tussen de graven zijn aangetroffen. Voor de graven boven en onder die structuren kon op deze manier een relatieve datering worden gegeven. De fasering Ondanks dat verschillende graven en structuren in de Harris-matrix behoorlijk gedateerd konden worden, had dit niet tot gevolg dat de gehele of op zijn minst een groot deel van de Harris-matrix relatief kon worden gedateerd. Hiervoor zijn twee redenen te noemen. In de eerste plaats is de matrix opgebouwd uit verschillende clusters van graven, die onderling niet of slechts gedeeltelijk met elkaar zijn verbonden. Daarnaast kan van diverse graven die in de Harris-matrix boven elkaar staan niet worden bepaald met welke tussenpoos zij begraven zijn. In het ene geval is dat misschien twintig jaar terwijl tussen twee andere boven elkaar gelegen graven een periode van twee eeuwen zit. Naast de Harris-matrix was er nog een andere mogelijkheid om een duidelijker beeld te krijgen van de ontwikkeling van het gebied rond de Sint Jansbasiliek. Hiervoor werden alle historische gegevens over dit gebied afgezet tegen de archeologische data. De combinatie van deze gegevens gaf een beter idee over het gebruik van het gebied rond de basiliek door de eeuwen heen, met name over de begraafplaats en de verschillende historische gebeurtenissen zoals de bouw en de sloop van basiliek, toren en kerkhofmuren. Op basis hiervan werd een fasering opgesteld die de geschiedenis van dit gebied opdeelt in zeven fasen (tabel 6). De verschillende fasen worden in de volgende paragraaf nader besproken. Tabel 6 Overzicht van de verschillende fasen in de geschiedenis van de huidige Markt. 42) Verhulst 1974 1976. 38 39