Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Vergelijkbare documenten
2.1 Toegevoegde waarde niet--financiële vennootschappen (S.11)

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

NATIONALE REKENINGEN Derde kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

NATIONALE REKENINGEN Eerste kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

NATIONALE REKENINGEN

De economische groei bedroeg 0,2 % in het eerste kwartaal van Over het hele jaar 2018 nam het bbp met 1,4 % toe

NATIONALE REKENINGEN Eerste kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

NATIONALE REKENINGEN Eerste kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

De economische groei bedraagt 0,4 % in het eerste kwartaal van Over het hele jaar 2017 neemt het bbp met 1,7 % toe

De economische groei bedraagt 0,5 % in het eerste kwartaal van 2017

NATIONALE REKENINGEN Derde kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

NATIONALE REKENINGEN. Deel 1 Raming van de jaarlijkse aggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

De economische groei bedraagt 0,2 % in het eerste kwartaal van 2016

De economische groei bedraagt 0,4 % in het eerste kwartaal van 2014

De economische groei bedraagt 0,3 % in het eerste kwartaal van De economische activiteit stijgt met 1,1 % over het hele jaar 2014

NATIONALE REKENINGEN Tweede kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

NATIONALE REKENINGEN

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalrekeningen 2016-I

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie 0,7 procent gekrompen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalrekeningen 2014-I

Persbericht. Economie verder gekrompen. Centraal Bureau voor de Statistiek. Uitvoer blijft groeien. Minder investeringen

NATIONALE REKENINGEN

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalrekeningen 2017-III

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Licht herstel economie in derde kwartaal 2009

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalrekeningen 2018-III

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalrekeningen 2017-II

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalrekeningen 2017-IV

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Economie groeit met 0,1 procent, 46 duizend banen minder

Economie groeit met 0,7 procent

Persbericht. Herzien BBP 2001 ruim 18 miljard euro hoger. Centraal Bureau voor de Statistiek. Consumptie huishoudens ruim 11 miljard hoger

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie 1,1 procent gekrompen

Instituut voor de nationale rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalsectorrekeningen 2014-I

Instituut voor de nationale rekeningen. Regionale rekeningen

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economische groei valt terug

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie licht gegroeid

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie krimpt 4,5 procent in eerste kwartaal 2009

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Vooral opwaartse bijstelling overheidsconsumptie. Kwartaal-op-kwartaalgroei 0,6 procent

CBS: economie krimpt door lager gasverbruik

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalaggregaten 2004-III

Persbericht. Economie groeit 0,9 procent in eerste kwartaal Centraal Bureau voor de Statistiek. Kwartaal-op-kwartaalgroei aangetrokken

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie groeit 2,9 procent in Economische groei vierde kwartaal 2,7 procent

NATIONALE REKENINGEN. Historische reeksen Instituut voor de Nationale Rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Rekeningen van de overheid 2004

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalsectorrekeningen 2014-III

Flashraming CBS: export zorgt voor economische groei

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie groeit 3,5 procent in Economische groei vierde kwartaal liefst 4,4 procent

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Overzicht bijstellingen Sectorrekeningen 2012 Definitief, 2013 Nader voorlopig en 2014 Voorlopig

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economische groei tweede kwartaal 2008 bijgesteld tot 3,0 procent

Kwartaaloverzicht arbeidsmarkt 2005/2

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economische groei derde kwartaal 2008 vertraagt tot 1,8 procent

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

NATIONALE REKENINGEN

NAM-multiplicatoren: handleiding

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Inkomen huishoudens gecorrigeerd voor inflatie licht gedaald. Meer inkomen uit vermogen en pensioen

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economie groeit 1,4 procent in Beperkte opwaartse bijstelling economische groei 2004

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Overzicht bijstellingen Sectorrekeningen 2011 Definitief, 2012 Nader voorlopig en 2013 Voorlopig

Persbericht. Economie groeit niet in eerste kwartaal Centraal Bureau voor de Statistiek. Net geen recessie.

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Economische groei derde kwartaal 2008 ongewijzigd 1,8 procent

Nationale rekeningen 2004 Revisie 2001

Methodologische nota

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Resultaten van de najaarsenquête 2017 naar de investeringen in de verwerkende nijverheid

De nationale rekeningen en het ESR 2010

NATIONALE REKENINGEN. Kapitaalgoederenvoorraad en investeringen Instituut voor de Nationale Rekeningen

Consumptieve bestedingen van de particulieren Consumptieve bestedingen van de overheid Bruto vaste kapitaalvorming

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalsectorrekeningen 2018-IV

Hoeveel verdienen de Belgen? Hoeveel geven ze uit?

LICHT HERSTEL VAN DE CONJUNCTUURBAROMETER IN APRIL

Nationale Bank van België, Brussel in samenwerking met de drie gewesten

2. METHODOLOGISCHE AANPASSINGEN

Persbericht. Huishoudens verliezen koopkracht in Centraal Bureau voor de Statistiek

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalsectorrekeningen 2015-IV

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Methodologische aspecten

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Kwartaalsectorrekeningen 2012-IV

Regionale verdeling van de Belgische in- en uitvoer van goederen en diensten,

Inkomsten en uitgaven van de landsoverheid Curaçao in 2014

Instituut voor de nationale rekeningen. Nationale rekeningen. Deel 2 Gedetailleerde rekeningen en tabellen

Transcriptie:

Instituut voor de nationale rekeningen Nationale rekeningen Deel 2 Gedetailleerde rekeningen en tabellen 1997-2006

Inhoud van de publicatie De jaarlijkse gedetailleerde nationale rekeningen van België worden opgesteld volgens de definities van het Europees Stelsel van Economische Rekeningen (ESR 1995). De elektronische versie van de gedetailleerde nationale rekeningen werd in de loop van september verspreid via de gegevensbank Belgostat online. Deze publicatie in boekvorm daarentegen verschijnt in de loop van oktober. Deze publicatie bestaat uit 3 delen. Het eerste deel geeft een kort overzicht en toelichting bij de voornaamste ontwikkelingen. In dit deel geeft wordt eveneens, in voorkomend geval, een verklaring gegeven van eventuele methodologische wijzigingen. Het tweede deel bevat de synthese - en gedetailleerde tabellen met de samenstelling en verdeling van het binnenlands product, de productie - en exploitatierekening, de investeringen per bedrijfstak, de consumptieve bestedingen van de huishoudens per product, alsook de kapitaalgoederenvoorraad, de sectorrekeningen en de gegevens over de werkgelegenheid. Het derde deel, ten slotte, bevat enkele bijlagen met o.m. de belangrijkste classificaties en algemene informatie over de activiteiten van het Instituut voor de nationale rekeningen (INR) op het gebied van de nationale en regionale rekeningen. De rekeningen zijn opgesteld op basis van de op 31 augustus 2007 beschikbare brongegevens. Er zij opgemerkt dat de rekeningen over de laatste drie jaar als voorlopig moeten worden beschouwd. De cijfers van de niet -financiële rekeningen van de overheid (tabel 4.1.3) die in deze publicatie zijn opgenomen, verwijzen naar de cijfers zoals ze door het INR eind september zijn medegedeeld aan Eurostat en gepubliceerd op de website van de Nationale Bank van België. Ze houden bijgevolg geen rekening met de door Eurostat in de cijfers voor 2005 en 2006 aangebrachte wijzingen in verband met de behandeling van het Fonds voor Spoorweginfrastructuur. EInstituut voor de nationale rekeningen Nationale Bank van België, Brussel Alle rechten voorbehouden. De volledige of gedeeltelijke verveelvoudiging van deze brochure voor educatieve en niet--commerciële doeleinden is toegestaan mits bronvermelding. ISSN 1379--5341 (print) ISSN 1780--4353 (online)

Woord vooraf Het Instituut voor de nationale rekeningen (INR) presenteert in deze publicatie de gedetailleerde gegevens van de Belgische nationale rekeningen over de periode 1997--2006, opgesteld volgens de ESR 1995--methodologie. De dit jaar gepubliceerde nationale rekeningen integreren een methodologische verbetering van de raming van de toegevoegde waarde en de investeringen van de niet--financiële ondernemingen voor het laatste jaar (in casu het jaar 2006 in deze versie van de rekeningen). Het Wetenschappelijk comité voor de nationale rekeningen heeft de methodologische aanpassing goedgekeurd in haar zitting van 25 september 2007. Op 28 september 2007 werd het grootste deel van het cijfermateriaal reeds ter beschikking gesteld via de gegevensbank Belgostat online van de Nationale Bank van België. Tegelijkertijd werden in een persbericht de sleutelgegevens uit de nationale rekeningen kort besproken. De Voorzitter van de Raad van Bestuur van het Instituut voor de nationale rekeningen Lambert Verjus Brussel, october 2007 3

Inhoudstafel Woord vooraf 3 Inhoudstafel 5 Commentaar 9 1. De nationale rekeningen in enkele cijfers 9 1.1 Synthese 9 1.2 Productieoptiek 10 1.3 Bestedingsoptiek 11 1.4 Inkomensoptiek 11 1.5 Sleutelgegevens uit de sectorrekeningen 12 1.6 Werkgelegenheid 13 2. Methodologie: aangepaste raming van de toegevoegde waarde en de investeringen tegen lopende prijzen van de niet--financiële ondernemingen voor het laatste jaar 15 Synthesetabellen 23 1. Samenstelling van het bruto binnenlands product 25 1.1 Ramingen tegen lopende prijzen 26 1.2 Ramingen in volume 27 2. Verdeling van het bruto binnenlands product 29 2.1 Ramingen tegen lopende prijzen (beschikbaar inkomen, besparingen en vorderingenoverschot of -tekort) 30 2.2 Ramingen in volume (reëel beschikbaar inkomen) 30 3. Synthesetabellen sectorrekeningen (ramingen tegen lopende prijzen) 31 3.1 Synthesetabellen van de sectorrekeningen - 1997 32 3.2 Synthesetabellen van de sectorrekeningen - 1998 34 3.3 Synthesetabellen van de sectorrekeningen - 1999 36 3.4 Synthesetabellen van de sectorrekeningen - 2000 38 3.5 Synthesetabellen van de sectorrekeningen - 2001 40 3.6 Synthesetabellen van de sectorrekeningen - 2002 42 3.7 Synthesetabellen van de sectorrekeningen - 2003 44 3.8 Synthesetabellen van de sectorrekeningen - 2004 46 3.9 Synthesetabellen van de sectorrekeningen - 2005 48 3.10 Synthesetabellen van de sectorrekeningen - 2006 50 5

Gedetailleerde tabellen 53 1. Productie-- en inkomensvorming 55 1.1 Productie- en inkomensvormingsrekening: detail per bedrijfstak (A60), totale economie (S.1), ramingen tegen lopende prijzen 56 1.2 Bruto toegevoegde waarde: detail per institutionele sector en bedrijfstak (A60), ramingen tegen lopende prijzen 71 1.3 Output (P.1), intermediair verbruik (P.2) en bruto toegevoegde waarde (B.1g) / bruto binnenlands product: detail per bedrijfstak (A60), totale economie (S.1), ramingen in volume 76 1.4 Beloning van werknemers: detail per institutionele sector en bedrijfstak (A60), ramingen tegen lopende prijzen 80 2. Bestedingen 85 2.1 Bruto-investeringen in vaste activa (P.51): detail per bedrijfstak (A60), totale economie (S.1) 86 2.1.1 Ramingen tegen lopende prijzen 86 2.1.2 Ramingen in volume 88 2.2 Bruto-investeringen in vaste activa (P.51): detail per product (Pi7), totale economie (S.1) 90 2.2.1 Ramingen tegen lopende prijzen 90 2.2.2 Ramingen in volume 91 2.3 Consumptieve bestedingen van de huishoudens (P.3) 92 2.3.1 Ramingen tegen lopende prijzen 93 2.3.2 Ramingen in volume 94 2.4 Werkelijke consumptie van de huishoudens (P.4) 96 2.4.1 Ramingen tegen lopende prijzen 96 2.4.2 Ramingen in volume 97 3. Kapitaalgoederenvoorraad 99 3.1 Bruto kapitaalgoederenvoorraad: detail per bedrijfstak (A17) en per product (Pi7) 101 3.1.1 Ramingen tegen lopende prijzen 101 3.1.2 Ramingen in volume 105 3.2 Netto kapitaalgoederenvoorraad: detail per bedrijfstak (A17) en per product (Pi7) 109 3.2.1 Ramingen tegen lopende prijzen 109 3.2.2 Ramingen in volume 113 4. Sectorrekeningen 117 4.1 Totale economie (S.1) 118 4.1.1 Niet-financiële vennootschappen (S.11) 123 4.1.2 Financiële instellingen (S.12) 126 4.1.3 Overheid (S.13) 141 4.1.4 Huishoudens (S.14) 146 4.1.5 Instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens (S.15) 150 4.2 Buitenland (S.2) 153 4.2.1 Europese Unie (S.21) 157 4.2.2 Derde landen en internationale organisaties (S.22) 169 5. Werkgelegenheid en arbeidsvolume 173 5.1 Aantal werkzame personen per bedrijfstak (A60), totale economie (S.1) 174 5.2 Aantal werkzame personen per institutionele sector en bedrijfstak (A60) - Werknemers 176 5.3 Aantal werkzame personen per bedrijfstak (A60), totale economie (S.1) - Zelfstandigen 181 5.4 Arbeidsvolume per institutionele sector en bedrijfstak (A31) - Werknemers 183 6

Bijlagen: classificaties 187 Publicaties van het INR en contactpersonen 197 Algemene opmerkingen 199 Conventionele tekens 201 Lijst van afkortingen 203 7

Commentaar 1. De nationale rekeningen in enkele cijfers 1.1 Synthese Na een forse stijging van de activiteit in 2004 (3,0 pct.) is de volumegroei van het bruto binnenlands product (bbp) in 2005 teruggelopen (1,7 pct.), alvorens opnieuw in een krachtiger tempo (2,8 pct.) toe te nemen in 2006 1.Uitde aanwending van meer volledige en definitieve gegevens -- die voornamelijk de jaarrekening van de ondernemingen betreffende het jaar 2005 omvatten -- blijkt aldus dat het conjuncturele dieptepunt van 2005 minder uitgesproken was dan aanvankelijk geraamd. België profiteerde in 2006 van een gunstige omgeving: de uitvoermarkten groeiden, de wisselkoers van de euro stabiliseerde zich, de olieprijsstijging vertraagde en de lange rente bleef relatief laag. De versnelling van de groei in 2006 deed zich hoofdzakelijk voor in de industrie, waarvan de toegevoegde waarde toenam met 3,5 pct. naar volume na een lichte inkrimping in 2005, alsook in de bouwnijverheid, die zich bijzonder dynamisch toonde met een groei van 8,5 pct. De vitaliteit van deze bedrijfstak komt overigens tot uiting in het -- sinds 2004 krachtige -- groeitempo van de uitgaven van de huishoudens voor de bouw en de renovatie van woningen. De toegevoegde waarde in de diensten, van haar kant, steeg zowel in 2005 als in 2006 met 2,3 pct., wat in de lijn ligt van het gemiddelde stijgingstempo in het verleden. Na een verdere daling in 2005 herstelde de spaarquote van de particulieren zich enigszins in 2006, onder meer onder invloed van een sterkere toename van de lonen. Als gevolg van de forse stijging van de bestedingen voor woongebouwen nam het financieringsvermogen van de particulieren in 2006 evenwel verder af tot slechts 0,5 pct. bbp, tegen nog 3,6 pct. in 2003. De aanhoudend hoge investeringen in vaste activa hadden geen negatieve invloed op het financieringssaldo van de vennootschappen, dat bleef oplopen tot 2,7 pct. in 2006. De rekening van de overheid sloot met een overschot van 0,2 pct. bbp in 2006 (volgens de definitie van het ESR 1995), nadat in de twee voorgaande jaren een zeer licht tekort was opgetekend. Op de arbeidsmarkt, ten slotte, leverde het herstel van de groei in 2006 een nettocreatie van ongeveer 53.000 banen op. De stijging van het aantal werkenden was vooral merkbaar in de dienstenbranches en in de bouwnijverheid, terwijl de vertraging van het banenverlies in de industrie werd bevestigd. 1. De cijfers in deze publicatie zijn niet gezuiverd voor kalenderinvloeden behalve deze m.b.t. het arbeidsvolume. De correcties met het oog op de kalenderinvloeden worden aangebracht in het kader van de publicatie van de kwartaalrekeningen. 9

1.2 Productieoptiek De toegevoegde waarde in de landbouw liep in 2005 en 2006 met respectievelijk 5,4 pct. en 5,8 pct. terug. Hieruit blijkt dat zowel het aantal landbouwbedrijven als de beteelde oppervlakte, de veestapel en de landbouwrendementen zijn afgenomen. De voornaamste bedrijfstakken in de industrie volgden bijna allemaal het cyclische profiel van het bruto binnenlands product tijdens de periode 2004--2006. De afname naar volume van de toegevoegde waarde in 2005 gevolgd door een herstel in 2006 werd in het grootste deel van de branches opgetekend. In totaal liep de bruto toegevoegde waarde van de industrie in 2005 licht terug, met 0,2 pct., waarna ze opnieuw met 3,5 pct. groeide in 2006, het hoogste groeicijfer sinds het jaar 2000. De bouwnijverheid heeft de economische teruggang van 2005 niet gekend aangezien de bruto toegevoegde waarde er toenam met 3,8 pct., na reeds met 3,5 pct. te zijn gestegen in 2004. Die bedrijfstak werd in 2006 veel dynamischer, met een groeitempo van 8,5 pct. TABEL 1 TOEGEVOEGDE WAARDE PER BEDRIJFSTAK, NAAR VOLUME (veranderingspercentages ten opzichte van het voorgaande jaar) 2004 2005 2006 Gewicht in 2006 (lopende prijzen) Landbouw, jacht, bosbouw en visserij 5,3-5,4-5,8 0,9 pct. Nijverheid (inclusief energie) 2,9-0,2 3,5 17,1 pct. Bouwnijverheid 3,5 3,8 8,5 4,4 pct. Diensten 2,1 2,3 2,3 66,7 pct. Handel en reparaties 3,6-4,2 1,0 11,6 pct. Vervoer en communicatie -0,3 3,8 0,4 7,6 pct. Financiële diensten 8,3 3,3 3,6 4,9 pct. Immobiliën, verhuur en diensten aan bedrijven 1,4 6,6 4,9 20,4 pct. Hotels en restaurants 0,1 0,5 0,5 1,4 pct. Openbaar bestuur en onderwijs 1,0 0,6 0,9 12,2 pct. Overige diensten aan personen 1,7 2,3 1,3 8,6 pct. Bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen 2,4 1,8 2,8 89,0 pct. Productgebonden belastingen min subsidies 0,9 0,1 0,4 11,0 pct. Bruto binnenlands product 3,0 1,7 2,8 100,0 pct. Bron: INR De dienstenbranches zijn minder gevoelig voor de wisselvalligheden van de conjunctuurcycli. De bruto toegevoegde waarde in de diensten had dan ook niet te kampen met de inzinking van 2005. De diensten groeiden zowel in 2005 als in 2006 met 2,3 pct., dat is een groeitempo dat in de lijn ligt van het sinds 1996 opgetekende gemiddelde. Achter die algemene vaststelling gaan echter uiteenlopende ontwikkelingen in de verschillende dienstenbranches schuil. De toegevoegde waarde in de bedrijfstak handel en reparaties is in 2005 immers sterk teruggelopen, namelijk met 4,2 pct., en sloot daarna opnieuw aan bij een positieve groei, namelijk 1 pct. in 2006. De ondernemingen die bedrijvig zijn in de tak immobiliën, verhuur en diensten aan bedrijven lieten een relatief krachtige stijging van hun toegevoegde waarde optekenen, met 6,6 pct. in 2005 en 4,9 pct. in 2006. Het verloop van de toegevoegde waarde in de branche vervoer en communicatie werd in 2005 beïnvloed door operaties die samenhangen met de herstructurering van de NMBS, waarna de toegevoegde waarde in 2006 weer in veel geringere mate toenam. De groei in de horeca was tijdens de afgelopen jaren relatief vlak, net als die in de overheidsdiensten en het onderwijs. 10

1.3 Bestedingsoptiek De huishoudens waren een belangrijk steunpunt voor de groei van de binnenlandse bestedingen. Aangemoedigd door de nog altijd lage rentetarieven en door de aanzienlijke stijging van de vastgoedprijzen op de secundaire markt, hebben de particulieren hun investeringsuitgaven in de bouw en de renovatie van woningen fors opgevoerd. Die uitgaven namen met bijna 10 pct. naar volume toe in 2004 en 2005, en dan nog eens met 7,6 pct. in 2006. De stijging van hun consumptieve bestedingen, die beperkt bleef tot minder dan 1,5 pct. in 2004 en 2005, versnelde in 2006 tot 2,0 pct., dat is de grootste toename sinds verscheidene jaren. Die versnelling van de consumptieve bestedingen moet worden gezien tegen de achtergrond van een verbetering van de koopkracht. TABEL 2 VOORNAAMSTE BESTEDINGSCATEGORIEËN, NAAR VOLUME (veranderingspercentages ten opzichte van het voorgaande jaar) 2004 2005 2006 Consumptieve bestedingen van de huishoudens en van de IZW's ten behoeve van huishoudens 1,4 1,3 2,0 Consumptieve bestedingen van de overheid 1,8-0,2 0,0 Bruto-investeringen in vaste activa 7,1 6,7 4,2 Ondernemingen 6,9 4,7 3,9 Woongebouwen 9,8 9,9 7,6 Overheid 1,9 13,0-3,2 Veranderingen in voorraden 1 0,2 0,0 0,9 p.m. Binnenlandse bestedingen 2,8 2,1 3,0 Uitvoer van goederen en diensten 6,5 3,6 2,6 Invoer van goederen en diensten 6,6 4,2 2,7 p.m. Netto-uitvoer van goederen en diensten 1 0,3-0,3 0,0 Bruto binnenlands product 3,0 1,7 2,8 Bron: INR 1 Bijdrage tot de groei van het bbp. Hoewel de groei licht vertraagde ten opzichte van het voorgaande jaar, zette de stijging naar volume van de bruto--investeringen in vaste activa van de ondernemingen, die in 2004 was begonnen, zich in 2006 voort, met een nog steeds krachtige 3,9 pct. De vernieuwing en de uitbreiding van de kapitaalverstrekking werden aangemoedigd door de productiestijging, zowel in de industrie als in de diensten. Bovendien werd de beslissing om te investeren vergemakkelijkt door gunstige financieringsvoorwaarden, aangezien de rentetarieven zich op een historisch laag peil handhaafden en het beroep op risicokapitaal via de uitgifte van aandelen minder duur werd onder invloed van de stijging van de beurskoersen. De consumptieve bestedingen van de overheid, van hun kant, bleven onveranderd ten opzichte van 2005. Over het jaar 2006 als geheel nam het volume van de uitvoer van goederen en diensten toe met 2,6 pct., iets minder snel dan het voorgaande jaar. Gezien het hoge gehalte aan ingevoerde goederen in de uitvoer, werkte de ontwikkeling van de uitvoer door in het verloop van de invoer van goederen en diensten, die groeide met 2,7 pct. De bijdrage van de netto--uitvoer tot de groei van het bruto binnenlands product was dan ook neutraal, na een negatieve bijdrage in het voorgaande jaar, voornamelijk onder invloed van de stijging van de olieprijzen en de niet--energetische grondstoffen in 2005. 11

1.4 Inkomensoptiek Het aandeel van de lonen in het bruto binnenlands product liep in 2005 verder terug tot 50,1 pct., tegen 50,6 pct. een jaar eerder. In 2006 bedroeg de daling slechts 0,1 procentpunt. Daarentegen namen het bruto--exploitatieoverschot en het bruto gemengd inkomen van de gehele economie tussen 2004 en 2006 met bijna één procentpunt toe. Deze dubbele beweging wordt opgetekend sinds 2002 en weerspiegelt de verschillende maatregelen die werden genomen om de stijging van de arbeidskosten te beteugelen in een internationale context die ertoe aanzet het concurrentievermogen van de ondernemingen te vrijwaren. Structureel vertegenwoordigen de belastingen op productie en invoer, ongerekend subsidies, die hoofdzakelijk de btw--ontvangsten en de douanerechten omvatten, ongeveer 12 pct. van het bruto binnenlands product. TABEL 3 INKOMENSCATEGORIEËN (lopende prijzen, aandeel in het bruto binnenlands product) 2004 2005 2006 Beloning van werknemers 50,6 50,1 50,0 Bruto-exploitatieoverschot en bruto gemengd inkomen 37,3 38,1 38,2 Belastingen op productie en invoer, ongerekend subsidies 12,1 11,7 11,8 Bruto binnenlands product 100,0 100,0 100,0 Bron: INR 1.5 Sleutelgegevens uit de sectorrekeningen Zowel in 2005 als in 2006 is het financieringsvermogen van de bedrijven verbeterd. Over beide jaren samen bedraagt de stijging 0,8 procentpunt bbp. Het bruto--inkomen uit bedrijfsuitoefening van de vennootschappen, dat kan worden beschouwd als een indicator van de lopende winst uitgedrukt in procenten van de bruto toegevoegde waarde, groeide met 6 procentpunten. Die toename weerspiegelt de algemene verbetering van de rentabiliteit en de solvabiliteit van de vennootschappen tijdens de afgelopen jaren. Als gevolg van de daaruit voortvloeiende stijging van de uitgekeerde winsten en de lopende belastingen op inkomsten en vermogen, is het aandeel van de brutobesparingen van de ondernemingen in de toegevoegde waarde matiger gestegen, namelijk met 1,4 procentpunt. Aangezien de investeringsquote van de ondernemingen dan weer minder sterk groeide dan hun besparingen, is het financieringssaldo van de vennootschappen verbeterd. De rekening van de overheid sloot in 2006 met een overschot van 0,2 pct. bbp volgens de definitie van het ESR 1995, nadat ze een zeer licht tekort had vertoond tijdens de twee voorgaande jaren. De particulieren, van hun kant, lieten tijdens de laatste drie jaar een versnelling van hun primaire inkomen optekenen. Deze is voornamelijk toe te schrijven aan het verloop van de lonen. De inkomensherverdeling was in 2005 al met al neutraal, zodat het beschikbare inkomen van de particulieren vrijwel even snel groeide als hun primaire inkomen. In 2006, daarentegen, had die herverdeling een gunstige invloed op het beschikbare inkomen, omdat de lopende belastingen stagneerden door de tenuitvoerlegging van de belastinghervorming. Aangezien het beschikbare inkomen van de particulieren sterker toenam dan hun consumptieve bestedingen, ging de spaarquote in 2006 met 0,2 procentpunt omhoog, na een daling met 1 procentpunt in 2005. Die stijging van de besparingen was echter onvoldoende om de uitgaven voor de bouw en de renovatie van woningen te financieren, die sinds 2004 fors toenemen. Bijgevolg is het financieringsvermogen van de particulieren teruggelopen, van 2 pct. bbp in 2004 tot 0,5 pct. in 2006. 12

De ontwikkeling van het tekort van het buitenland ten opzichte van België sluit aan bij die van het lopende saldo. In 2005 verminderde het lopende saldo van België tegenover het buitenland met 0,8 procentpunt bbp als gevolg van de inkrimping van het saldo van de uitvoer en de invoer van goederen en diensten. In 2006 verminderde dat saldo opnieuw, maar deze daling werd gecompenseerd door een kentering in het saldo van het inkomen uit vermogen. AI met al liep de financieringsbehoefte van het buitenland terug van 3,8 pct. bbp in 2004 tot 2,9 pct. in 2005, waarna ze 3,4 pct. bereikte in 2006. TABEL 4 SYNTHESE VAN DE SECTORREKENINGEN (procenten, lopende prijzen) 2004 2005 2006 Vennootschappen Bruto-inkomen uit bedrijfsuitoefening 1 / bruto toegevoegde waarde 51,3 54,7 57,3 Brutobesparingen / bruto toegevoegde waarde 24,6 24,7 26,0 Bruto-investeringen in vaste activa / bruto toegevoegde waarde 20,6 20,7 20,8 Financieringsvermogen (+) of -behoefte (-) / bbp 1,9 2,2 2,7 Overheid Financieringsvermogen (+) of -behoefte (-) / bbp -0,1-0,1 0,2 Particulieren 2 Bruto primair inkomen (verandering t.o.v. het voorgaande jaar) 2,3 2,8 3,9 Bruto beschikbaar inkomen (verandering t.o.v. het voorgaande jaar) 2,3 2,7 5,2 Spaarquote 13,3 12,2 12,5 p.m. Spaarquote van de huishoudens 13,3 12,3 12,5 Financieringsvermogen (+) of -behoefte (-) / bbp 2,0 0,8 0,5 Buitenland Saldo van de lopende transacties met het buitenland / bbp -3,8-3,0-3,3 Financieringsvermogen (+) of -behoefte (-) / bbp -3,8-2,9-3,4 Bron: INR 1 Overeenkomstig het ESR 1995 kan het inkomen uit bedrijfsuitoefening worden beschouwd als een indicator van de lopende winst van de vennootschappen vóór winstuitkering en inkomstenbelasting, zoals die gewoonlijk wordt gebruikt in de bedrijfsboekhouding. Dat inkomen wordt gedefinieerd als de som van het exploitatieoverschot en het ontvangen inkomen uit vermogen, waarvan de te betalen interesten worden afgetrokken, alsook het aan verzekerden toe te rekenen inkomen uit vermogen en de huurgelden van gronden en andere, door de onderneming gehuurde niet -geproduceerde materiële activa. 2 Huishoudens en IZW s ten behoeve van huishoudens. 1.6 Werkgelegenheid De arbeidsmarkt, die met twee tot drie kwartalen vertraging de ontwikkelingen van de economische activiteit weerspiegelt, vertoonde eveneens een aanzienlijke groei gedurende het hele jaar 2006. In totaal nam de werkgelegenheid met bijna 53.000 personen toe, na een nettocreatie van ongeveer 51.000 banen in 2005. De werkgelegenheid van loontrekkenden in de particuliere sector droeg alleen al bij tot de nettocreatie van 41.700 banen in 2006, dat is een stijging met 1,5 pct. Na een stagnatie in 2004 nam het aantal zelfstandigen zowel in 2005 als in 2006 toe met zowat 8.000 eenheden, wat overeenkomt met een jaarlijkse groei van 1,1 pct. 13

TABEL 5 BINNENLANDSE WERKGELEGENHEID (jaargemiddelden, jaar -op -jaarverandering, tenzij anders vermeld, duizenden eenheden) 2004 2005 2006 2006, niveau Werknemers +27,8 +43,3 +44,9 3.583,0 Particuliere sector +19,5 +33,4 +41,7 2.785,9 Overheidssector +8,3 +9,9 +3,2 797,1 Zelfstandigen +0,4 +7,7 +7,8 695,1 Totaal +28,2 +51,0 +52,7 4.278,1 waarvan: Landbouw -1,3-0,5-1,1 83,4 Nijverheid (inclusief energie) -13,9-7,2-5,3 623,2 Bouwnijverheid -0,3 +3,4 +7,9 247,2 Diensten +43,6 +55,2 +51,4 3.324,4 Bron: INR De dienstenbranches liggen ten grondslag aan de werkgelegenheidscreatie. Dat werd opnieuw bevestigd in 2006 aangezien de werkgelegenheid in de diensten met 51.400 eenheden, of 1,6 pct., toenam. Ter navolging van de dynamiek van die bedrijfstak trok de werkgelegenheid in 2006 bijzonder sterk aan in de bouwnijverheid, namelijk met 3,3 pct., wat overeenstemt met bijna 8.000 nieuwe banen, of meer dan het dubbele van het voorgaande jaar. De structurele daling van de werkgelegenheid in de landbouw zette zich de afgelopen jaren voort, terwijl de afname van het aantal werknemers in de industrie vertraagde. Het sinds 2002 opgetekende banenverlies in de industriële bedrijfstakken werd geleidelijk aan minder groot: in 2002 gingen in de industrie 25.000 banen verloren, tegen 5.300 in 2006. 14

2. Methodologie: aangepaste raming van de toegevoegde waarde en de investeringen tegen lopende prijzen van de niet--financiële ondernemingen voor het laatste jaar 2.1 Toegevoegde waarde niet--financiële vennootschappen (S.11) 2.1.1 Methode klassiek constant staal S.11 (werkwijze gevolgd tot vorig jaar) De toegevoegde waarde tegen lopende prijzen van S.11 (voor de meeste bedrijfstakken 1 ) wordt, voor het laatste jaar, geraamd via een constant staal van jaarrekeningen. Dit is een populatie van vennootschappen waarvoor een jaarrekening beschikbaar is in twee opeenvolgende boekjaren (jaar t--2 en jaar t--1) die 12 maanden beslaan en afgesloten werden tussen september en maart 2. Dit staal wordt opgemaakt begin augustus van het jaar t. De raming via een constant staal is nodig omdat 1/3 van de ondernemingen hun jaarrekening niet neerleggen binnen de wettelijk voorziene termijn (7 maanden na afsluiting van het boekjaar). De toegevoegde waarde voor het jaar t--1 wordt bekomen door de (gekende) toegevoegde waarde voor het jaar t--2 te extrapoleren via groeipercentages die worden afgeleid uit het constant staal. Deze berekening gebeurt per bedrijfstak (ongeveer 120 SUT--takken). In een volledig schema wordt de toegevoegde waarde bepaald als: 70/74 -- 740 -- 6061 -- (640/8 -- 640) -- (8002 + 649 + 669) -- 695 70/74 -- 740: bedrijfsopbrengsten excl. bedrijfssubsidies; 60/61: verbruik van goederen en diensten; 640/8 -- 640: andere bedrijfskosten excl. belastingen en taksen op de bedrijfsuitoefening; 8002 + 649 + 669: geactiveerde oprichtingskosten excl. herstructureringskosten 3 ; 695: uit te keren winst aan bestuurders of zaakvoerders (tantièmes) 4. In een verkort schema wordt de toegevoegde waarde bepaald als: 70/74 -- 60/61 -- (640/8 -- 640) -- 695 70/74 -- 60/61 is de brutomarge en is een verplichte vermelding in de verkorte schema s; 640 wordt geraamd via de verhouding 640/(640/8) uit de volledige schema s. De toegevoegde waarde van het jaar t--2 is gekend: B1g (t--2) Uit de aggregaten berekend per SUT--tak worden groeivoeten berekend: p = groeipercentage van de bedrijfsopbrengsten (70/74--740) in de volledige schema s; b = groeipercentage van de toegevoegde waarde in de volledige en verkorte schema s. 1. In bedrijfstakken waarin veel VZW s actief zijn worden andere ramingmethodes gebruikt. Dit is bijvoorbeeld het geval voor NACE 85 (gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening), NACE 91 (diverse verenigingen), NACE 92 (recreatie, cultuur en sport) en NACE 93 (overige diensten). Ook de cijfers van de landbouw, bosbouw en visserij in de sector niet -financiële vennootschappen (S.11) steunen niet op jaarrekeningeninformatie. 2. Uiteraard sluiten de meeste ondernemingen af op 31 december doch dit is geen wettelijke verplichting. 3. De rubrieken 649 en 669 zijn negatief. 4. Vanuit de optiek nationale rekeningen leveren bestuurders en zaakvoerders dienstenprestaties aan de ondernemingen waarin ze een mandaat uitoefenen. De uitkeringen/betalingen die hiermee samenhangen dienen dus te worden verwerkt als intermediair verbruik. 15

De toegevoegde waarde van het jaar t--1 wordt geraamd via het constant staal: B.1g(t--1) = B.1g(t--2)*(1+b) De productie wordt geraamd via informatie uit de volledige schema s 1 : P.1(t-- 1) = P.1(t-- 2)*(1+p) Het intermediair verbruik wordt afgeleid per saldo: P.2(t--1) = P.1(t--1) -- B.1g(t--1) De berekening steunt op de hypothese dat de ESR 1995--aggregaten (P.1, P.2, B.1g) op dezelfde manier evolueren als de bedrijfsopbrengsten, het verbruik van goederen en diensten en de toegevoegde waarde zoals deze kunnen worden afgeleid uit de jaarrekeningen. Omdat de gewichten van de SUT--takken in de totale populatie niet noodzakelijk gelijk zijn aan deze in het constant staal voor het jaar t--2, kan de groei van de toegevoegde waarde in S.11 afwijken van de groei van de toegevoegde waarde in het constant staal. 2.1.2 Problemen klassiek constant staal Het probleem met de methode van het constant staal is dat er enkel informatie wordt gebruikt van ondernemingen die in twee opeenvolgende jaren actief zijn. Een groep ondernemingen die nog actief waren in t--2 hebben evenwel hun activiteit gestopt in t--1 en een groep ondernemingen begint zijn activiteit voor de eerste keer in t--1. Per definitie zitten deze ondernemingen niet in het constant staal. Door de informatie van ondernemingen die buiten het constant staal vallen niet te verwerken kan een loutere raming via het constant staal vertekende resultaten opleveren. We illustreren dit aan de hand van een voorbeeld. De toegevoegde waarde in t--2 (1.048) wordt gerealiseerd door 3 groepen van ondernemingen: G1: ondernemingen opgericht in de loop van t--2 en ondernemingen die hun activiteit in de loop van t--2 of t--1 hebben stopgezet; G2: ondernemingen die al minstens twee jaar bestaan en waarvan de jaarrekeningen zijn opgenomen in het constant staal; G3: ondernemingen die al minstens twee jaar bestaan en waarvan de jaarrekeningen niet zijn opgenomen in het constant staal (niet of laattijdig neergelegd). Wanneer de raming over t--1 wordt gemaakt (in het derde kwartaal van het jaar t) is de toegevoegde waarde van elk van deze groepen voor het jaar t--2 gekend. Stel dat de groei van de toegevoegde waarde in het constant staal -- dat 2/3 van de totale toegevoegde waarde in t--2 vertegenwoordigt (G2) -- 5 pct. bedraagt. De geschatte waarde van de toegevoegde waarde in t--1 bedraagt dan 1.100 (1.048*1,05). 1. De omzet is een facultatieve vermelding in de verkorte schema s; slechts 25 pct. van de ondernemingen vermeldt deze. De verkorte schema s vertegenwoordigen slechts 23 pct. van de totale toegevoegde waarde in de sector niet -financiële vennootschappen (S.11). 16

TOEGEVOEGDE WAARDE (KLASSIEK CONSTANT STAAL) t-2 t-1 G1 73 76 G2 700 735 G3 275 289 G4 (nieuwe ondernemingen) - 0 Totaal 1.048 1.100 Deze benadering is problematisch omdat: aan de ondernemingen met een a--typisch demografisch profiel (opgerichte en stopgezette ondernemingen) (G1) een groei wordt toegekend die representatief is voor ondernemingen met een normaal demografisch profiel (ondernemingen die al gedurende een langere tijd actief zijn); de activiteit van nieuw opgerichte ondernemingen (G4) niet expliciet in rekening wordt gebracht. De hypothese waarbij de activiteit van de ondernemingen die niet in het constant staal zijn opgenomen (G3) dezelfde groei kennen als deze uit het constant staal (G2) kan niet worden hard gemaakt doch is evenmin onwaarschijnlijk. 2.1.3 Principe verbeterd constant staal In het derde kwartaal van het jaar t, beschikken we over informatie m.b.t. de activiteit van ondernemingen die in de loop van t--1 en t--2 hun activiteiten hebben stopgezet of werden opgericht. Deze bedragen worden als dusdanig gebruikt (G1 en G4). Per saldo resulteert dit in een hoger cijfer voor 2006 (+19). Deze raming is beter omdat ze de toegevoegde waarde van nieuw opgerichte en stopgezette ondernemingen expliciet raamt en de extrapolatie via het constant staal beperkt tot de groep van ondernemingen die minstens al twee jaar actief zijn (en niet tijdig een jaarrekening hebben neergelegd). TOEGEVOEGDE WAARDE (VERBETERD CONSTANT STAAL) t-2 t-1 G1 73 55 G1a 33 45 G1b 10 0 G1c 30 10 G2 700 735 G3 275 289 G4 0 40 Totaal 1.048 1.119 Opmerking: G1a: ondernemingen opgericht in de loop van t -2 G1b: ondernemingen stopgezet in de loop van t -2 G1c: ondernemingen stopgezet in de loop van t -1 17

2.1.4 Resultaten 2005/2006 Bijna 12 pct. van de toegevoegde waarde in de sector niet--financiële vennootschappen (S.11) wordt niet geraamd via jaarrekeningeninformatie maar steunt op andere bronnen (exogeen gedeelte). De groei in deze takken wordt geraamd op 5,2 pct. in 2006. De bedrijfstakken die via het constant staal worden geraamd kennen een groei van de toegevoegde waarde van 5,6 pct. 1 De extrapolatie van ondernemingen behorende tot G1 zou, volgens de oude methode, aanleiding hebben gegeven tot een groei van 6,1 pct. wat ongeveer even veel is als de groei van het constant staal 2. In totaal zouden we via de oude methode dus een groei van 5,6 pct. hebben geraamd. TOEGEVOEGDE WAARDE GERAAMD VIA «GEWOON CONSTANT STAAL» 2005 2006 06/05 Exogeen 19.487 20.505 1,052 Lopend 144.776 152.946 1,056 Opgericht/stopgezet 1.194 1.266 1,061 Totaal 165.457 174.718 1,056 Bron: INR Een expliciete raming van de toegevoegde waarde 2006 van recent opgerichte en stopgezette vennootschappen resulteert in een cijfer dat bijna 800 miljoen euro hoger ligt in vergelijking met het cijfer geraamd volgens de oude werkwijze. Hierdoor komt de totale groei 0,5 procentpunt hoger uit dan volgens de methode «gewoon constant staal». TOEGEVOEGDE WAARDE GERAAMD VIA «VERBETERD CONSTANT STAAL» 2005 2006 06/05 Exogeen 19.487 20.505 1,052 Lopend 144.776 152.946 1,056 Opgericht/stopgezet 1.194 2.062 1,727 Totaal 165.457 175.514 1,061 V erschil 796 Bron: INR 1. Hierbij werden de evoluties uit het constant staal gecorrigeerd voor opslorpingen en splitsingen en werden de onwaarschijnlijk hoge overige bedrijfsopbrengsten (rubriek 74) in de jaarrekening 2006 van een grote onderneming naar beneden aangepast. Deze correcties leiden ertoe dat de groei van de toegevoegde waarde daalt van 6,8 pct. in het oorspronkelijk constant staal naar 5,6 pct. in het gecorrigeerde constant staal. 2. Omdat de verdeling van de toegevoegde waarde over bedrijfstakken van opgerichte en stopgezette ondernemingen niet dezelfde is als van de lopende ondernemingen is er een verschil tussen de groei van de toegevoegde waarde in het constant staal (5,6 pct.) en de geëxtrapoleerde groei van de toegevoegde waarde van de opgerichte en stopgezette ondernemingen (6,1 pct.). 18

In volgende tabel worden de detailcijfers voor nieuw opgerichte en stopgezette ondernemingen weergegeven. Indien jaarrekeningen beschikbaar zijn steunt de berekening op deze bron (kolom JR). Bij afwezigheid van jaarrekeningen gebeurt de berekening via de BTW. De toegevoegde waarde van in de loop van 2005 opgerichte vennootschappen wordt geschat op 463 miljoen euro voor dat jaar. In 2006 stijgt dit bedrag tot 1.378 miljoen euro. De toegevoegde waarde voortgebracht door in de loop van 2006 opgerichte ondernemingen bedraagt 506 miljoen euro. Ondernemingen die in de loop van 2005 of 2006 werden stopgezet, realiseerden 781 miljoen euro toegevoegde waarde in 2005 en 219 miljoen euro in 2006. De netto--impact van deze door demografische ontwikkelingen gestuurde evoluties is dus sterk positief: de toegevoegde waarde van deze populatie ondernemingen stijgt met 69 pct. 1 In totaal ligt de toegevoegde waarde van de niet-- financiële vennootschappen geraamd volgens de nieuwe methode 796 miljoen euro hoger (= 2.062 -- 1.266) dan volgens de oude methode. TOEGEVOEGDE WAARDE VAN S.11 -ONDERNEMINGEN MET A -TYPISCHE DEMOGRAFISCHE KARAKTERISTIEKEN (excl. exogeen geraamde bedrijfstakken, miljoenen euro s) 2005 2006 verschil JR BTW totaal JR BTW totaal miljoenen euro's pct. Ondernemingen opgericht in 2005 362 100 463 891 487 1.378 915 Ondernemingen opgericht in 2006 0 0 0 296 210 506 506 Ondernemingen stopgezet in 2005 68 195 263 0 0 0-263 Ondernemingen stopgezet in 2006 241 277 517 25 194 219-298 Totaal oprichtingen 362 100 463 1.187 696 1.884 1.421 307 pct. Totaal stopzettingen 308 472 781 25 194 219-562 -72 pct. Toegevoegde waarde in administratieve aggregaten 671 573 1.243 1.213 890 2.103 859 69 pct. Toegevoegde waarde volgens ESR 1995 1.194 2.062 73 pct. Bron: INR 2.2 Toegevoegde waarde zelfstandigen (S.14) De raming van de toegevoegde waarde voor het laatste jaar gerealiseerd door zelfstandigen steunt op de BTW (voor BTW--plichtigen) en op diverse andere indicatoren voor de niet--btw--plichtige zelfstandigen (medische beroepen, juridische beroepen, zaakvoerders,...), de landbouwers, de financiële hulpbedrijven en het huispersoneel. De raming van de huren is eveneens gebaseerd op specifieke informatie. De raming van de BTW--plichtige ondernemingen werd aangepast en houdt voortaan ook rekening met de activiteit van nieuw opgerichte ondernemingen 2. Deze realiseerden 166 miljoen euro toegevoegde waarde in 2006. Ten gevolge van aangepaste berekeningsmethodes ligt de voor 2006 geraamde toegevoegde waarde bij de niet--financiële ondernemingen (vennootschappen en zelfstandigen) dus 962 miljoen euro (= 796 + 166) hoger dan vroeger. 1. Of 73 pct. na transformatie van de administratieve aggregaten in ESR95 -aggregaten. Dit cijfer ligt veel hoger dan de groei van 6 pct. volgens de methode van het niet -verbeterde constant staal. 2. Tot vorig jaar was dit niet het geval omdat de berekening steunde op evoluties geraamd uit de BTW aangiften van 2005 en 2006 doch beperkt tot de ondernemingen opgenomen in het repertorium van 2005. 19

2.3 Investeringen niet--financiële vennootschappen (S.11) en zelfstandigen (S.14) 2.3.1 Werkwijze gevolgd tot vorig jaar De investeringen in materiële vaste activa voor het laatste jaar worden bekomen door de bedragen t--2 te laten evolueren met de groei van de investeringen volgens de BTW. Deze raming gebeurt per bedrijfstak doch enkel voor de ondernemingen opgenomen in het repertorium t--2. Hierdoor worden de investeringen van nieuw opgerichte ondernemingen niet in rekening gebracht. 2.3.2 Aangepaste werkwijze Voor vennootschappen die al een jaarrekening hebben neergelegd over 2005 en 2006 1 wordt de jaarrekening (rubriek 8169) gebruikt i.p.v. de BTW (rubriek 83) bij de berekening van de evolutiecoëfficiënten. Hierbij wordt al geanticipeerd op de werkwijze in een definitief jaar (t--2). De investeringen gerealiseerd door in de loop van 2006 nieuw opgerichte ondernemingen worden hieraan toegevoegd. Op deze manier steunt de raming van de investeringen voor het laatste jaar al gedeeltelijk op jaarrekeningeninformatie (waarvan de kwaliteit beter is dan de BTW) en worden de investeringen van nieuw opgerichte ondernemingen expliciet in rekening gebracht. 2.3.3 Resultaten 2005/2006 AANGEPASTE WERKWIJZE INVESTERINGEN IN MATERIËLE VASTE ACTIVA (P.511) (S.11 en S.14 excl. woongebouwen, miljoenen euro s) Ondernemingen opgenomen in repertorium 2005 2005 2006 06/05 Evoluties uit BTW 83_BTW S.11 27.413 28.429 1,037 S.14 1.885 1.877 0,996 Totaal 29.298 30.306 1,034 1 Gecombineerd BTW/JR S.11 8169_JR 26.927 27.622 1,026 S.14 83_BTW 1.885 1.877 0,996 Totaal 28.812 29.499 1,024 Raming investeringen 2006 P.511_2005 groeivoet P.511_2006 In repertorium 2005 S.11 32.520 1,026 33.359 S.14 2.103 0,996 2.094 Totaal 34.623 1,024 35.453 Nieuw opgerichte ondernemingen S.11 916 S.14 139 Totaal 1.055 Bestaande en nieuwe S.11 34.275 1,054 S.14 2.233 1,062 Totaal 36.508 1,054 Bron: INR 1 Houdt ook rekening met een specifieke correctie voor aangekochte schepen. 1. Voor zover het boekjaar samenvalt met het kalenderjaar en er geen bestaande activa werden overgenomen van andere ondernemingen. 20

Het gecombineerde gebruik van jaarrekeningen en BTW, na correctie van de cijfers voor de aankoop van schepen, levert een groei van de investeringen op van 2,4 pct. wat lager is dan de evolutie uit de BTW (3,4 pct.). Dit percentage wordt toegepast op het bedrag van de investeringen van 2005 uit de nationale boekhouding (P.511). In totaal hebben nieuw opgerichte ondernemingen voor 1.055 miljoen euro geïnvesteerd in 2006. In totaal levert dit een groei op van 5,4 pct. waarvan meer dan de helft op rekening komt van nieuw opgerichte ondernemingen. 2.4 Algemene test op de plausibiliteit van de investeringscijfers De cijfers m.b.t. de investeringen werden vanaf 2004 fors herzien. Een deel van deze herziening heeft te maken met aangepaste cijfers voor de woongebouwen -- update van de prijs-- en hoeveelheidsinformatie vanaf 2004 -- een ander deel hangt samen met de introductie van definitieve investeringscijfers van de ondernemingen voor het jaar 2005 en aangepaste cijfers voor het laatste jaar (cf. supra). In onderstaande tabel wordt nagegaan of de (gereviseerde) cijfers langs de kant van het gebruik coherent zijn met deze langs de aanbodzijde (productie en invoer). De vergelijking wordt gemaakt voor de investeringen excl. software en registratierechten 1. Investeringsgoederen worden aangeboden door Belgische (productie) en buitenlandse ondernemingen (invoer). Een deel van de nationale productie komt niet op de Belgische markt terecht doch wordt uitgevoerd. Indien (ingevoerde of nationaal geproduceerde) investeringsgoederen worden aangekocht via de groothandel is de handelsmarge die de groothandelaar realiseert ook vervat in de aankoopprijs van het investeringsgoed. Een klein deel van de door de groothandel aangekochte investeringsgoederen komt in zijn voorraden terecht 2.We veronderstellen dat 100 pct. van de output van de vermelde bedrijfstakken op investeringsgoederen slaat (met uitzondering van de bouw: 60 pct.). Er wordt eveneens verondersteld dat er geen investeringsgoederen worden geproduceerd in andere bedrijfstakken. Uiteraard stemt dit niet overeen met de werkelijkheid; dit is echter een benaderende hypothese. Alhoewel er in de praktijk nogal wat ruis op de aanbodcijfers zit, blijkt toch dat aanbod en gebruik in absolute bedragen dicht bij elkaar liggen (resp. 60,1 en 58,9 miljard euro in 2006). Ook de jaar--op--jaar evolutie van aanbod en gebruik sluit vrij goed op elkaar aan. Dit lijkt er toch op te wijzen dat het beschikbare statistische materiaal inzake aanbod en gebruik van investeringsgoederen -- dat op een onafhankelijke manier door verschillende instanties is gecompileerd -- onderling coherent is en vrij gemakkelijk kan ingepast worden in het raamwerk van de nationale rekeningen. 1. Een groot deel van de investeringen in software slaat op zelf geproduceerde software (wat neerkomt op een imputatie langs de kant van de productie en de bestedingen voor dezelfde bedragen) en de registratierechten worden niet in rekening gebracht omdat hier geen productie of invoer tegenover staat. 2. Vermits nog niet alle jaarrekeningen over boekjaar 2006 zijn neergelegd kunnen de handelsmarges en de voorraadwijzigingen in NACE 518 nog niet worden geraamd. Voor de oefening gaan we uit van identieke cijfers voor 2005 en 2006. 21

AANBOD EN GEBRUIK VAN INVESTERINGSGOEDEREN 2003 2004 2005 2006 Totaal Investeringen (P.51) 51.657 56.767 61.347 65.685 waarvan software 3.049 3.402 3.496 3.785 waarvan registratierechten 2.219 2.410 2.882 3.141 Investeringen excl. software en registratierechten 46.389 50.955 54.969 58.760 Aanbod-en gebruik van investeringsgoederen (excl. software) bron Productie in bedrijfstakken die investeringsgoederen produceren 1 NR 42.556 45.986 48.543 53.367 Handelsmarges geproduceerd door NACE 518 (+) (volledige schema's) BA 5.828 5.516 5.930 5.930 Invoer diensten bouw (+) BB 871 906 698 717 Uitvoer diensten bouw (-) BB 1.731 1.520 1.532 1.706 Netto-uitvoer diensten bouw BB 860 614 834 989 Invoer uitrustingsgoederen (+) EX 18.609 21.162 23.277 22.652 Uitvoer uitrustingsgoederen (-) EX 18.966 19.760 20.888 20.818 Netto-uitvoer uitrustingsgoederen EX 357-1.402-2.389-1.834 Aanbod investeringsgoederen NR/BB/EX 47.167 52.290 56.028 60.142 Evolutie ( pct.) 10,9 pct. 7,1 pct. 7,3 pct. P51 excl. registratierechten en software NR 46.389 50.955 54.969 58.760 2 P52 investeringsgoederen BA 51 104 131 131 Totaal gebruik 46.440 51.059 55.100 58.890 Evolutie ( pct.) 9,9 pct. 7,9 pct. 6,9 pct. Evolutie aanbod min gebruik 0,9 pct. -0,8 pct. 0,5 pct. Bronnen: NR nationale rekeningen, BA balanscentrale, BB betalingsbalans, EX buitenlandse handel. 1 28A1, 29B1, 29C1, 30A1, 33A1, 34B1, 35A1, 45A1_E1 In de takken van de bouw wordt slechts 60 pct. van de productie meegerekend (m.u.v. 45C1: 100 pct.); de rest gaat naar P.2 (intermediair verbruik) of naar P.3 (consumptieve bestedingen). 2 We veronderstellen dat alle voorraadwijzigingen van aangekochte goederen in NACE 518 op investeringsgoederen slaan. Opmerking: SUT -tak NACE 28A1 281_284 29B1 292 29C1 293_296 30A1 30 33A1 33 34B1 342_343 35A1 351_353 45C1 4523_4525 2.5 Conclusie De raming van de eerste voorlopige jaarcijfers -- die verschillen van de kwartaalrekeningen -- in de productieoptiek (toegevoegde waarde) en de bestedingsoptiek (investeringen) werd aanzienlijk verbeterd. De aangepaste methode houdt expliciet rekening met evoluties die worden geïnduceerd door oprichtingen en stopzettingen van ondernemingen. Hierdoor worden systematische vertekeningen bij de raming van de cijfers voor het laatste jaar opgevangen. Per saldo levert de aangepaste werkwijze significant hogere cijfers op in de twee invalshoeken. De prijs-- en hoeveelheidsinformatie die bij de raming van de investeringen in woongebouwen wordt gebruikt, werd eveneens geüpdatet vanaf 2004 met een belangrijk opwaarts effect op het bedrag van deze bestedingen. De nieuwe investeringscijfers zijn coherent met de overige macro--economische statistieken: uit een rudimentaire aanbod-- en gebruikbenadering blijkt dat zowel het niveau als de evolutie van het aanbod en het gebruik van investeringsgoederen goed bij elkaar aansluiten. 22

Synthese tabellen

1. Samenstelling van het bruto binnenlands product

1. SAMENSTELLING VAN HET BRUTO BINNENLANDS PRODUCT 1.1 SAMENSTELLING VAN HET BRUTO BINNENLANDS PRODUCT, RAMINGEN TEGEN LOPENDE PRIJZEN 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 26 Toegevoegde waarde Output (tegen basisprijzen) (P.1) 451.283,6 472.705,0 494.826,9 538.654,2 559.656,6 562.135,0 564.032,4 604.592,7 651.666,7 703.180,8 Intermediair verbruik (tegen aankoopprijzen) (P.2) 253.678,6 267.662,3 282.854,1 314.842,3 328.198,3 323.118,5 318.277,7 346.828,2 382.639,9 421.278,7 Toegevoegde waarde (tegen basisprijzen) (B.1g) 197.605,0 205.042,7 211.972,8 223.811,9 231.458,3 239.016,5 245.754,7 257.764,5 269.026,8 281.902,1 Productgebonden belastingen (D.21) 25.508,0 26.505,1 28.369,0 29.882,6 29.511,2 30.666,4 31.445,5 33.883,6 35.912,9 37.581,0 Productgebonden subsidies (D.31) -1.928,7-1.976,1-2.093,4-1.953,5-2.086,1-2.030,5-2.474,2-1.958,1-2.974,0-2.861,3 Bruto binnenlands product (B.1g+D.21+D.31) 221.184,3 229.571,7 238.248,4 251.741,0 258.883,4 267.652,4 274.726,0 289.690,0 301.965,7 316.621,8 Bestedingen Consumptieve bestedingen (P.3) 166.390,6 172.579,2 177.620,9 189.403,8 196.677,3 203.530,0 209.974,9 218.654,6 227.681,0 237.028,0 Consumptieve bestedingen van de gezinnen 117.073,5 121.771,4 124.341,3 133.550,2 138.075,7 140.778,8 144.203,6 149.887,6 156.014,1 163.138,6 Consumptieve bestedingen van de IZW s 1.837,6 1.862,1 2.028,1 2.175,3 2.223,8 2.447,9 2.559,7 2.753,2 2.935,3 3.115,8 Consumptieve bestedingen van de overheid 47.479,5 48.945,7 51.251,5 53.678,3 56.377,8 60.303,3 63.211,6 66.013,8 68.731,6 70.773,6 Individuele consumptieve bestedingen (P.31) 28.738,1 29.730,4 30.984,2 32.269,8 34.207,7 36.005,9 38.212,1 40.436,5 42.346,7 43.497,8 Collectieve consumptieve bestedingen (P.32) 18.741,4 19.215,3 20.267,3 21.408,5 22.170,1 24.297,4 24.999,5 25.577,3 26.384,9 27.275,8 Investeringen (bruto) (P.5) 45.142,8 47.018,4 50.274,8 54.955,2 53.047,1 51.450,9 52.467,1 58.640,8 63.073,3 69.512,9 Investeringen in vaste activa (bruto) (P.51) 44.204,3 46.326,8 49.114,1 52.446,9 52.867,2 51.389,4 51.657,4 56.766,9 61.347,5 65.685,3 Veranderingen in voorraden (P.52) 938,5 691,6 1.160,7 2.508,3 179,9 61,5 809,7 1.873,9 1.725,8 3.827,6 Totaal van de nationale bestedingen 211.533,4 219.597,6 227.895,7 244.359,0 249.724,4 254.980,9 262.442,0 277.295,4 290.754,3 306.540,9 Uitvoer van goederen en diensten (P.6) 163.585,2 171.489,2 179.471,3 213.079,9 219.554,7 220.969,4 222.528,2 242.670,3 261.629,8 277.641,0 Totaal van de finale bestedingen 375.118,6 391.086,8 407.367,0 457.438,9 469.279,1 475.950,3 484.970,2 519.965,7 552.384,1 584.181,9 Invoer van goederen en diensten (P.7) 153.934,3 161.515,1 169.118,6 205.697,9 210.395,7 208.297,9 210.244,2 230.275,7 250.418,4 267.560,1 p.m. Netto-uitvoer van goederen en diensten 9.650,9 9.974,1 10.352,7 7.382,0 9.159,0 12.671,5 12.284,0 12.394,6 11.211,4 10.080,9 Bruto binnenlands product (P.3+P.5+P.6-P.7) 221.184,3 229.571,7 238.248,4 251.741,0 258.883,4 267.652,4 274.726,0 289.690,0 301.965,7 316.621,8 Inkomen Beloning van werknemers (D.1) 112.271,2 116.161,4 122.221,2 127.862,4 134.955,8 140.155,5 142.751,2 146.688,4 151.346,9 158.156,8 Bruto exploitatieoverschot (B.2g) en gemengd inkomen (B.3g) 82.290,2 85.898,9 86.791,4 93.150,7 93.577,6 95.938,3 99.904,5 108.068,7 115.195,3 121.010,8 Belastingen op productie en invoer (D.2) 30.033,7 31.100,0 33.139,0 34.621,2 34.418,2 35.613,9 36.754,2 39.283,6 41.257,0 43.786,3 Subsidies (D.3) -3.410,8-3.588,6-3.903,2-3.893,3-4.068,2-4.055,3-4.683,9-4.350,7-5.833,5-6.332,1 Bruto binnenlands product (D.1+B.2g+B.3g+D.2+D.3) 221.184,3 229.571,7 238.248,4 251.741,0 258.883,4 267.652,4 274.726,0 289.690,0 301.965,7 316.621,8 Beloning van werknemers ontvangen uit het buitenland (D.1) 3.431,6 3.565,1 3.784,7 3.909,5 4.206,9 4.476,6 4.806,0 4.939,9 5.137,3 5.434,5 Beloning van werknemers betaald aan het buitenland (D.1) 663,1 746,1 868,9 958,3 1.088,8 1.206,7 1.280,7 1.302,3 1.385,6 1.474,4 Belastingen op productie en invoer betaald aan het buitenland (D.2) 2.012,7 2.051,5 1.872,2 2.106,7 2.013,8 1.738,6 1.860,9 1.773,5 1.928,0 2.078,0 Subsidies ontvangen uit het buitenland (D.3) 828,1 743,2 857,6 694,2 733,6 710,6 865,8 811,5 891,2 792,4 Inkomen uit vermogen ontvangen uit het buitenland (D.4) 25.013,3 25.631,6 25.411,4 35.517,6 36.497,8 32.433,2 29.339,8 32.796,7 40.853,9 49.918,4 Inkomen uit vermogen betaald aan het buitenland (D.4) 22.019,0 22.972,2 22.648,8 31.362,0 34.413,4 31.291,4 28.065,6 32.875,9 41.891,5 48.723,6 Bruto nationaal inkomen (tegen marktprijzen) 225.762,5 233.741,8 242.912,2 257.435,3 262.805,7 271.036,1 278.530,4 292.286,4 303.643,0 320.491,1 Pro memoria Consumptieve bestedingen van de gezinnen exclusief indirect gemeten diensten van financiële intermediairs (IGDFI) 114.206,9 118.573,8 122.514,3 130.481,8 135.110,2 139.169,1 143.210,3 148.679,3 154.303,1 160.774,5 Uitvoer van goederen en diensten (P.6) exclusief indirect gemeten diensten van financiële intermediairs (IGDFI) 162.283,1 169.865,9 178.541,0 212.112,0 218.377,1 219.632,0 221.037,7 241.075,4 259.884,5 276.321,2 Invoer van goederen en diensten (P.7) exclusief indirect gemeten diensten van financiële intermediairs (IGDFI) 152.606,6 160.125,6 168.155,4 204.356,2 209.213,7 207.251,1 209.698,6 229.720,2 250.043,5 267.001,5

1.2 SAMENSTELLING VAN HET BRUTO BINNENLANDS PRODUCT, RAMINGEN IN VOLUME (miljoenen euro s, kettingeuro s, referentiejaar 2005) 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 27 Toegevoegde waarde Output (tegen basisprijzen) (P.1) 526.828,3 555.850,7 579.256,3 597.961,7 615.242,3 609.169,1 605.165,9 629.487,2 651.666,7 679.900,9 Intermediair verbruik (tegen aankoopprijzen) (P.2) 297.846,6 323.317,4 339.602,6 349.597,6 363.565,7 353.863,5 346.727,0 365.106,6 382.639,9 403.442,3 Toegevoegde waarde (tegen basisprijzen) (B.1g) 228.730,2 232.396,0 239.675,4 248.329,9 251.644,4 255.160,3 258.173,3 264.262,8 269.026,8 276.458,6 Productgebonden belastingen (D.21) 29.357,3 30.011,5 31.725,4 32.956,7 31.971,7 32.603,2 32.843,1 34.742,5 35.912,9 36.916,5 Productgebonden subsidies (D.31) -2.219,7-2.237,5-2.341,1-2.154,4-2.260,0-2.163,0-2.584,1-2.007,8-2.974,0-2.810,7 Bruto binnenlands product (bbp) 255.862,4 260.165,6 269.055,9 279.131,7 281.347,5 285.592,8 288.423,4 296.997,4 301.965,7 310.564,4 Bestedingen Consumptieve bestedingen (P.3) 197.040,9 201.378,7 206.254,0 213.589,2 216.679,9 219.747,5 222.293,4 225.728,0 227.681,0 230.935,5 Consumptieve bestedingen van de gezinnen 136.210,7 140.010,0 142.802,3 148.211,9 149.857,1 150.916,4 152.001,1 154.085,4 156.014,1 159.141,9 Consumptieve bestedingen van de IZW s 2.159,2 2.144,4 2.303,4 2.416,6 2.407,9 2.588,2 2.662,6 2.806,1 2.935,3 3.059,8 Consumptieve bestedingen van de overheid 58.631,0 59.137,4 61.084,4 62.880,5 64.363,7 66.238,1 67.639,4 68.847,6 68.731,6 68.733,8 Individuele consumptieve bestedingen (P.31) 36.249,2 36.408,9 37.427,8 38.257,7 39.331,4 40.026,2 41.102,9 42.167,6 42.346,7 42.222,5 Collectieve consumptieve bestedingen (P.32) 22.397,1 22.735,8 23.658,0 24.615,2 25.029,7 26.201,0 26.532,2 26.680,1 26.384,9 26.511,3 Investeringen (bruto) (P.5) 52.195,8 53.194,0 55.591,0 58.227,7 55.884,1 54.881,3 54.813,1 59.187,0 63.073,3 68.487,6 Investeringen in vaste activa (bruto) (P.51) 48.739,8 50.443,9 52.546,3 54.901,0 55.032,0 53.767,0 53.663,5 57.491,1 61.347,5 63.937,6 Veranderingen in voorraden (P.52) 3.456,0 2.750,1 3.044,7 3.326,7 852,1 1.114,3 1.149,6 1.695,9 1.725,8 4.550,0 Totaal van de nationale bestedingen 248.994,8 254.407,3 261.785,8 271.857,1 272.562,4 274.538,5 277.006,5 284.869,0 290.754,3 299.423,1 Uitvoer van goederen en diensten (P.6) 187.235,2 198.351,2 208.261,1 225.720,4 227.696,1 230.318,8 237.097,5 252.594,9 261.629,8 268.390,6 Totaal van de finale bestedingen 436.094,9 452.731,3 470.022,3 497.498,1 500.216,1 504.841,6 514.171,3 537.489,8 552.384,1 567.813,7 Invoer van goederen en diensten (P.7) 179.702,6 192.065,6 200.499,0 218.153,1 218.684,1 219.134,3 225.596,9 240.434,0 250.418,4 257.249,3 p.m. Netto-uitvoer van goederen en diensten 7.191,5 6.537,1 7.504,4 7.616,4 9.024,2 11.089,2 11.404,7 12.071,0 11.211,4 11.141,3 Bruto binnenlands product (bbp) 255.862,4 260.165,6 269.055,9 279.131,7 281.347,5 285.592,8 288.423,4 296.997,4 301.965,7 310.564,4 Pro memoria Consumptieve bestedingen van de gezinnen exclusief indirect gemeten diensten van financiële intermediairs (IGDFI) 134.403,3 138.117,1 140.917,2 146.368,5 147.981,4 149.059,7 150.092,1 152.343,4 154.303,1 157.516,3 Uitvoer van goederen en diensten (P.6) exclusief indirect gemeten diensten van financiële intermediairs (IGDFI) 186.634,8 197.715,3 207.617,5 224.980,5 226.825,2 229.261,8 235.947,1 251.082,3 259.884,5 266.536,8 Invoer van goederen en diensten (P.7) exclusief indirect gemeten diensten van financiële intermediairs (IGDFI) 179.524,0 191.959,4 200.236,5 217.837,5 218.279,9 218.769,1 225.206,4 239.988,0 250.043,5 256.899,5 N.B.: In kettingeuro s is er voor andere jaren dan het referentiejaar en het daaropvolgende jaar een verschil tussen het aggregaat en zijn onderliggende componenten. Dit verschil wordt veroorzaakt door het gebruik van Laspeyres kettingindices en kan niet aan de componenten van het aggregaat worden toegewezen.