Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren



Vergelijkbare documenten
Treden naar succes, werk en leren

ONTWERP VAN DECREET. betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs. Stuk 2157 ( ) Nr. 1.

Treden naar succes, werk en leren

HBO5 in Vlaanderen. Toelichting Noël Vercruysse 23 november 2011

Treden naar succes, werk en leren

De Vlaamse kwalificatiestructuur

De Vlaamse kwalificatiestructuur

Het Vlaamse kwalificatieraamwerk. Internationaal seminarie 30 november 2009 Rita Dunon

Advies over het voorstel van onderwijskwalificatie graduaat in het winkelmanagement

Hilde Bottu Kristel Grondelaers Evi Neven

Advies. Uitbouw hoger beroepsonderwijs. Brussel, 23 mei 2016

Advies ten gronde over certificaatsupplementen

ONTWERP VAN DECREET. betreffende de kwalificatiestructuur AMENDEMENTEN

1.4. Studentennummer: de persoonlijke studentencode vermeld in de databank van de instelling.

De Vlaamse kwalificatiestructuur. Wegwijs in kwalificaties

Hoorzitting Commissie Onderwijs Conceptnota lerarenopleiding

Het decreet betreffende de Vlaamse kwalificatiestructuur: aandachtspunten

De Vlaamse kwalificatiestructuur

Een versterkte positie voor het hoger beroepsonderwijs in Vlaanderen

De Vlaamse kwalificatiestructuur

De Vlaamse kwalificatiestructuur

EQF Level 5 in Vlaanderen. dr. ir. Toon Martens, algemeen directeur University College Leuven-Limburg Voorzitter HBO5-platform Vlaanderen

Gelet op het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur, inzonderheid op artikel 15/1, 15/2 en 15/3;

Recente ontwikkelingen binnen de EU betreffende het Europees kwalificatiekader (EQF) Wilfried Boomgaert

JAARACTIEPLAN Sept 2015 Aug 2016 RTC Vlaams-Brabant VZW

Naar transparanter hoger onderwijs. Het Nederlandse Nationale Kwalificatieraamwerk

Advies over de modulaire opleiding NT2 alfa R1, traject 1.2 voor de basiseducatie

Rapport over de screening van ontwerpcertificaatsupplementen

adviesnota de doelstelling m.b.t. de hogeronderwijsmobiliteit

Advies over de implementatie van ISCED 2011 in Vlaanderen

De bouwnijverheid: op zoek naar gekwalificeerde werknemers

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

in Vlaams-Brabant en Brussel ( ) Het hoger beroepsonderwijs van het volwassenenonderwijs

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

De Vlaamse kwalificatiestructuur

Kan de minister voor de studierichting Bachelor in de Verpleegkunde volgende vragen beantwoorden.

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

Van onderwijskwalificatie niveau 5 naar opleidingsprofiel hoger beroepsonderwijs

Reflectiegesprek: toekomstbeelden

Brussel, 18 februari _Advies_studiefinanciering_HO. Advies. Studiefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs

Waarom volgen mensen avondschool?

Brussel, 15 oktober 2008 Advies Hoger Beroepsonderwijs. Advies. Hoger Beroepsonderwijs

Advies over de decreetwijziging betreffende de Regionale Technologische Centra (RTC)

Erkenning sportkwalificaties in het kader van EQF in Vlaanderen

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 8 februari 2008;

Advies over de voorstellen van opleidingsprofielen volwassenenonderwijs voordrachten januari, februari en maart 2016

Aanvraag tot vrijstelling van een of meerdere modules

Aanvraag tot vrijstelling van een of meerdere modules

Praktijksessie efficiënt opleiden en ontwikkelen voor volwassenen. Tijs Pijls 18 november 2014

Brussel, 10 december _Advies_accreditatieverdrag. Advies. Accreditatieverdrag met Nederland

Advies. Uitbouw graduaatsopleidingen in de hogescholen. Brussel, 28 september 2017

Bouwkundig Tekenaar. HBO5 beroepsgerichte opleidingen in dag- en/of avondonderwijs associate degree HBO HOWEST-IVO / brugge

De Vlaamse kwalificatiestructuur

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van (datum) betreffende een geïntegreerd beleid voor de erkenning van verworven competenties;

Advies over het voorontwerp van decreet over de uitbouw van de graduaatsopleidingen

De Vlaamse kwalificatiestructuur

Brussel, 30 november _Advies_hoger_beroepsonderwijs_in_het_Vlaamse_onderwijs. Advies. Het hoger beroepsonderwijs in het Vlaamse onderwijs

De Vlaamse kwalificatiestructuur

Advies BVR duaal leren BuSO

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

Leeswijzer bij de matrix van het Nederlands nationaal kwalificatiekader voor levenlang leren, het NLQF

BRUGGEN BOUWEN TUSSEN SECUNDAIR EN HOGER ONDERWIJS: DE ONDERWIJSLOOPBAAN VAN JONGEREN. VLOR 24 oktober 2018

Decreet duaal leren en de aanloopfase

ADVIES. Raad Volwassenenonderwijs. 24 mei 2005 RVOL/MDR/ADV/015

Advies op eigen initiatief

Internationale beleidskaders voor onderwijs. Vlaams onderwijsbeleid

STEM monitor Juni 2016

GEÏNTEGREERD EVC-BELEID. Lieselotte Bommerez

VOORONTWERP VAN DECREET BETREFFENDE HET ONDERWIJS XXVII

VR DOC.0167/1BIS

Advies. Diverse regelingen voor het HBO en het volwassenenonderwijs VR DOC.1134/5. Brussel, 15 september 2016

Advies. Onderwijsdecreet XXVII - Volwassenenonderwijs. Brussel, 25 januari 2017

28 mei: BIJEENKOMST OVER HET HOGER BEDRIJFSDIPLOMA

Advies over de erkenning van een nieuw structuuronderdeel in het gewoon voltijds secundair onderwijs: Productontwerpen - tweede graad

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 26 april 2019 betreffende een geïntegreerd beleid voor de erkenning van verworven competenties;

Advies over externe certificering in onderwijs

HERVORMING LERARENOP LEIDINGEN - BASISUITGANGSPUNTE N -

ANTWOORD. Vraag nr. 572 van 1 september 2011 van KATHLEEN DECKX

ELEKTROMECHANICA HBO5. Situering HBO5. Situering HBO5. Dagopleiding HBO5 EM: Avondopleiding HBO5 EM: Nieuwe dagopleiding. Uniek in Vlaanderen

Advies over de procedure voor de actualisering en schrapping van beroepskwalificaties

V L A A M S P A R L E M E N T

Duaal leren Een succesverhaal volgens GO! / Commissie Onderwijs 5 maart 2015

Brussel, 5 februari _Advies_Huizen_van_het_Nederlands. Advies. over het voorontwerp van decreet betreffende de Huizen van het Nederlands

Diplomagericht onderwijs in de gevangenis

Programmatiecriteria CVO - onderwijsbevoegdheid

De Onthaalouderacademie: onthaalouders sterker maken

Werkplekleren: de Vlaamse casus. Koen Stassen Stafmedewerker Vlor

Advies over de voorstellen van opleidingsprofielen voor het secundair volwassenenonderwijs

Advies over de herwerkte tekst van EQF

VSKO-standpunt met betrekking tot de discussienota hoger beroepsonderwijs

Specifieke lerarenopleiding

Onderwijs en vorming leerlingen. Streekpact Cijferanalyse

Gedifferentieerde leertrajecten

Flexibilisering van het onderwijs aan volwassenen kan alleen door het systeem volledig anders te gaan opzetten en is niet gebaat bij het veranderen

Studeren in het hoger onderwijs in Vlaanderen

Vlaams Parlement - Vragen en Antwoorden - Nr.3 - December

Advies inzake de toepassing van ECDL en VIA in het volwassenenonderwijs

Advies over een voorstel van opleidingsprofiel volwassenenonderwijs (OP Bibliotheekmedewerker informatiebemiddelaar )

Advies. Wijzigingen HBO en hoger onderwijs. Brussel, 12 juni 2017

Advies over het ontwerp van besluit over de vrijstelling van beschikbaarheid voor een opleiding

Transcriptie:

Hoger Beroepsonderwijs Treden naar succes, werk en leren HBO 4 en HBO 5 in het Vlaamse onderwijs Juni 2008 Frank Vandenbroucke Vlaams minister van werk, onderwijs en vorming 1 INLEIDING... 3 2 PROBLEEMSTELLING... 4 2.1 VANUIT DE ARBEIDSMARKT... 4 2.2 VANUIT ONDERWIJS... 5 2.3 EUROPESE ONTWIKKELINGEN... 5 2.4 ONTWIKKELINGEN ROND KWALIFICATIESTRUCTUUR... 6 3 DOELSTELLINGEN... 8 3.1 ARBEIDSMARKTKANSEN VERSTERKEN VAN LERENDEN, WERKENDEN EN WERKZOEKENDEN... 8 3.1.1 Beroepsgerichte opleidingen afstemmen op evoluties op de arbeidsmarkt... 8 3.1.2 Eén kader creëren voor alle postsecundaire beroepsgerichte opleidingen... 9 3.2 PARTICIPATIE AAN LEVENSLANG LEREN BEVORDEREN... 9 3.2.1 Ontbrekende trede tussen secundair onderwijs en hoger onderwijs invullen... 10 3.2.2 Een opstap naar de bacheloropleiding bieden... 10 3.2.3 Opleidingen toegankelijk maken voor verschillende doelgroepen... 11 4 DEFINITIE VAN HET HOGER BEROEPSONDERWIJS... 11 4.1 BEROEPSOPLEIDING NA HET SECUNDAIR ONDERWIJS... 12 4.2 EEN OPLEIDING HBO LEIDT OP TOT EEN BEROEPSGERICHTE KWALIFICATIE... 13 4.3 EEN HBO-OPLEIDING LEIDT OP TOT MINSTENS ÉÉN BEROEPSKWALIFICATIE VAN NIVEAU 4 OF NIVEAU 5 IN HET EUROPEAN QUALIFICATION FRAMEWORK EN DE VLAAMSE KWALIFICATIESTRUCTUUR... 14 4.3.1 Niveau 4 en 5 in de Vlaamse kwalificatiestructuur... 14 4.3.2 Overwegingen bij de term hoger beroepsonderwijs... 15 4.4 HBO 4 EN HBO 5 ZIJN TOEGANKELIJK VOOR VERSCHILLENDE DOELGROEPEN... 16 4.4.1 Korte beroepsopleidingen... 17 4.4.2 Een flexibel aanbod... 18 4.4.3 De erkenning van verworven competenties (EVC) in HBO... 21 4.5 HBO 4 - EN HBO 5 -OPLEIDINGEN KOMEN TOT STAND DOOR EEN DOORGEDREVEN SAMENWERKING MET DE BEDRIJFSWERELD, TUSSEN VERSCHILLENDE ONDERWIJSNIVEAUS EN MET DE PUBLIEKE OPLEIDINGSVERSTREKKERS SYNTRA EN VDAB... 21 4.5.1 Samenwerking met het bedrijfsleven... 21 4.5.2 Samenwerking tussen verschillende onderwijsniveaus... 22 4.5.3 Samenwerking met de publieke opleidingsverstrekkers Syntra en VDAB... 23 4.5.4 Proefprojecten waarin samenwerking centraal staat... 24 1

4.6 WERKPLEKLEREN IS INGEBED IN ALLE HBO 4 - EN HBO 5 -OPLEIDINGEN... 25 4.6.1 Kenmerken/principes... 25 4.6.2 Begeleiding... 27 4.6.3 Evaluatie... 27 4.6.4 Opvolging en monitoring van gegevens... 27 5 PROGRAMMATIE, KWALITEITSZORG EN ACCREDITATIE VAN HBO-OPLEIDINGEN... 28 5.1 PROGRAMMATIE... 28 5.1.1 Procedure voor programmatie van nieuwe opleidingen... 28 5.1.2 Beoordelingsinstanties... 32 5.1.3 Programmatie van bestaande opleidingen... 33 5.1.4 Overgangsperiode voor programmatie... 34 5.2 KWALITEITSZORG... 35 5.2.1 Interne kwaliteitszorg... 36 5.2.2 Externe kwaliteitszorg... 36 5.2.3 Samenwerking en kwaliteitszorg... 39 5.3 BEOORDELINGSKADERS... 40 6 ORGANISATIE VAN HET HOGER BEROEPSONDERWIJS... 41 6.1 ONDERWIJSBEVOEGDHEID... 41 6.2 STUDIEGEBIEDEN...42 6.3 TOELATINGSVOORWAARDEN... 42 6.4 STUDIEBEKRACHTIGING... 43 6.4.1 Certificering van het HBO... 44 6.4.2 Behalen van een diploma secundair onderwijs... 44 6.4.3 Aansluiting met professionele bachelors... 45 6.5 PERSONEEL... 45 6.5.1 Bestaande opleidingen... 46 6.5.2 Nieuwe opleidingen... 46 6.5.3 Uitwisseling... 46 6.5.4 Inschakelen van externen... 47 6.6 FINANCIERING... 47 6.7 INSCHRIJVINGSGELDEN... 47 6.8 STUDIEFINANCIERING IN HET HOGER BEROEPSONDERWIJS... 47 6.9 RECHTSPOSITIEREGELING VAN DE CURSISTEN... 49 7 JURIDISCH KADER... 49 7.1.1 De federale regelgeving inzake minimale voorwaarden voor de uitreiking van diploma s... 49 7.1.2 Europese afspraken... 50 7.1.3 Het gelijkheidsbeginsel... 51 8 COMMUNICATIE... 51 9 BELEIDSMONITORING EN -EVALUATIE... 52 2

1 Inleiding Het Vlaams onderwijs scoort internationaal bijzonder goed, maar de kloof tussen sterke en zwakke leerlingen is nergens zo groot als bij ons. Daarom staat het Vlaamse onderwijsbeleid volledig in het teken van gelijke kansen. Gelijke kansen op toponderwijs, want de weg naar gelijke kansen kán niet lopen via onderwijs van onbeduidende of middelmatige kwaliteit. Net de jonge mensen die thuis niet over het sociale, het culturele, of het financiële kapitaal beschikken om hogerop te raken, hebben uitstekend onderwijs nodig. Die uitdaging waar maken gaat niet vanzelf, integendeel het zal heel wat inspanning vragen van iedereen die betrokken is. Daarom is het beeld van de tienkamp een goede metafoor. Op élke sport van de onderwijsladder zijn grote inspanningen nodig om kinderen en jongeren meer uitzicht op succes te bieden, van in de kleuterklas tot in de aula s. Het hoger beroepsonderwijs oprichten is een belangrijke proef in deze tienkamp voor gelijke onderwijskansen. Het hoger beroepsonderwijs is op de eerste plaats bedoeld om in te spelen op de behoeften van al wie na het secundair onderwijs via korte trajecten een beroepskwalificatie wil verwerven. Dit veld van opleidingen vindt dus zijn plaats tussen het secundair onderwijs en de bacheloropleidingen. Het bestaat uit op te richten en bestaande opleidingen, die een duidelijke extra meegeven voor de arbeidsmarkt: het vroegere hoger onderwijs voor sociale promotie (HOSP), de zevende jaren in het technisch secundair onderwijs en de vierde graad beroepssecundair onderwijs, en alle nieuwe opleidingen die naar aanleiding van duidelijke noden op de arbeidsmarkt daaraan kunnen worden toegevoegd. Met het hoger beroepsonderwijs bouwen we dus een stevige sport bij op de onderwijsladder. Deze trede moet vervolgens ook een opstap kunnen bieden naar opleidingen die naar een professionele bachelorgraad leiden. Door deze opleidingen toegankelijk te maken voor zowel jongeren als volwassenen, op verschillende momenten in hun loopbaan, willen we de participatie aan levenslang leren bevorderen. Tegelijk komt het erop aan om bij de uitbouw van de onderwijsladder een evenwichtige samenwerking te vinden tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt. Met name in het hoger beroepsonderwijs zal de kwaliteit van de opleidingen hier in grote mate van afhangen. Aansluiten op de noden van de arbeidsmarkt, voluit de kaart trekken van werkplekleren,. daarvoor is een structurele samenwerking tussen het onderwijsveld en het bedrijfsleven noodzakelijk. In de competentieagenda werden de kiemen voor een dergelijke samenwerking gelegd. Hierop zullen we verder bouwen en zo de bruggen tussen onderwijsinstellingen en bedrijven en organisaties verstevigen. 3

2 Probleemstelling 2.1 Vanuit de arbeidsmarkt Er zijn belangrijke veranderingen aan de gang in ons economisch weefsel en op de arbeidsmarkt, vooral ten gevolge van technologische ontwikkelingen, veranderingen in productieprocessen en globalisering. Deze veranderingen uiten zich in wijzigende kwalificatienoden op de Vlaamse arbeidsmarkt. Vanuit het perspectief van een goede aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt is het noodzakelijk deze ontwikkelingen in de gaten te houden en na te gaan hoe het onderwijs zich moet ontwikkelen om op deze wijzigende kwalificatienoden een antwoord te bieden. Het is duidelijk dat Vlaanderen in de toekomst nood zal hebben aan meer hooggeschoolden. De instroom in en uitstroom uit het hoger onderwijs moet dus toenemen. Maar ook bij de middengeschoolden tekenen zich belangrijke ontwikkelingen af. Uit de vacatureanalyse van de VDAB blijk dat er op het niveau van de middengeschoolden heel wat jobs zijn waarvoor de werkgevers te weinig kandidaten vinden in de populatie die het secundair onderwijs heeft afgemaakt. Bij de technische knelpuntberoepen gaat het onder meer om onderhoudsmecaniciens en electriciens, tekenaars mechanica en bouwelectriciens. Bij de administratieve knelpuntberoepen gaat het om boekhouders, dispatcher-transportplanners, bedienden planning en logistiek en systeembeheerders-informatica 1. Waar vroeger een diploma secundair onderwijs nog garant stond voor een succesvolle overgang naar een job, is dit vandaag minder het geval. Ook voor functies waarvoor geen hoger onderwijsdiploma wordt gevraagd, nemen de kwalificatie-eisen toe. Vandaar de nood aan postsecundaire opleidingen. De goede tewerkstellingskansen van gegradueerden uit het vroegere HOSP en van mensen met een diploma van het 7 de jaar TSO tonen dit aan. Precies op dit niveau van de middengeschoolden zijn er bovendien ook inhoudelijke wijzigingen in kwalificatienoden, samenhangend met verschuivingen tussen sectoren en specifieke ontwikkelingen binnen sectoren. Vanuit verschillende sectoren wordt de vraag naar nieuwe opleidingen gesteld. In de chemische sector bijvoorbeeld, waar productieprocessen en technische installaties complexer worden, is een nood ontstaan aan proces- en onderhoudstechnici die competenties bezitten die men niet met een opleiding secundair onderwijs kan verwerven. De vliegtuigindustrie heeft te kampen met een gelijkaardige problematiek. Ook in de bouw is men vragende partij voor een nieuwe opleiding tot werfleider en/of bouwploegbaas. 2 De arbeidsmarkt heeft dus nood aan mensen met bepaalde competenties waarvoor de opleidingen in het secundair onderwijs ontoereikend zijn en een bacheloropleiding tot overkwalificatie zou leiden. 1 Van Hauwermeiren, A. (2007). Naar een nieuwe vorm van tertiair onderwijs. In: Vlaamse Onderwijsraad, Tertiair onderwijs, een verkenning. (Antwerpen-Apeldoorn: Garant). 2 De Rick, K. (2007). De bouwnijverheid: een sector op zoek naar gekwalificeerde werknemers. In: Vlaamse Onderwijsraad, Tertiair onderwijs, een verkenning. (Antwerpen-Apeldoorn: Garant). 4

2.2 Vanuit onderwijs Het Bologna-proces leidde tot een zeer belangrijke hervorming van het hoger onderwijs. De aanpassing van de standaarden voor de bachelorgraden in het structuurdecreet aan internationale normen zorgden voor een opwaardering van de hogeschoolopleidingen. Tegelijk werd beslist om bepaalde bestaande postsecundaire kwalificaties buiten de BaMa-structuur van het hoger onderwijs te houden. Sindsdien is de nood groot om aan deze zinvolle opleidingen een duidelijke plaats in de opleidingenstructuur te geven en het diploma dus een heldere waarde en betekenis te geven. In het beleidsdenken en -debat gedurende de voorbije jaren over het opleidingen- en kwalificatielandschap tussen secundair en hoger onderwijs is de overtuiging gegroeid dat bepaalde opleidingen in het volwassenenonderwijs en in het secundair onderwijs een gelijkaardig niveau van kwalificatie nastreven dat postsecundair is, maar niet gelijkgeschakeld kan worden aan een bachelorgraad. Deze opleidingen, die zeer waardevol zijn voor de arbeidsmarkt, hebben nood aan een duidelijke positionering en erkenning, zodat de verschillende mogelijke doelgroepen gemakkelijker hun weg vinden naar het verwerven van deze kwalificaties. Dit blijkt onder meer in de beleidsnota en de beleidsbrief 2006-2007 en in diverse toespraken. 3 Zowel vanuit het secundair onderwijs als het hoger onderwijs zelf werd een standpunt over HBO voorbereid. De VLOR hield in december 2006 een toekomstverkenning over tertiair onderwijs (nu hoger beroepsonderwijs genoemd), die uitmondde in een platformtekst in het voorjaar van 2007. Het decreet op het volwassenenonderwijs voert het begrip hoger beroepsonderwijs (HBO) in als derde niveau van het volwassenenonderwijs en bepaalt aspecten als instroomvoorwaarden en studiebekrachtiging. De nood aan nieuwe kwalificaties op de arbeidsmarkt en aan opleidingen die daartoe leiden, heeft ook spontaan tot initiatieven en experimenten in het onderwijs geleid. In verschillende regio s kwamen al samenwerkingsverbanden tussen instellingen van verschillende onderwijsniveaus en andere publieke opleidingsverstrekkers tot stand om voorstellen te ontwikkelen om aan die behoefte tegemoet te komen. 2.3 Europese ontwikkelingen In een studie van EURASHE worden de opleidingen binnen de tertiary short cycle education (TSC) of sub-degree education beschreven als programma s die niet leiden tot een Bachelor s degree, met een maximum studieduur van twee jaar of gevalideerd met minder dan 180 ECTS punten. 4 Het is een erg heterogene groep van programma s en studies. In sommige landen worden deze programma s gezien als deel uitmakend van het hoger onderwijs, in andere landen wordt geen van deze programma s als hoger onderwijs erkend. Een zelfde type van onderwijs dat leidt tot dezelfde professionele kwalificaties kan volgens de studie in één land als deel van het hoger onderwijs worden erkend, terwijl het in een ander land binnen het postsecundair onderwijs wordt geplaatst. Ook de plaats waar het georganiseerd 3 Zie onder meer de toespraak Een toekomst voor lerende volwassenen in het hoger en tertiair onderwijs (september 2004), Zie www.vandenbroucke.com 4 Kirsch, M., Beernaert, Y. & Norgaard, S. (2003).Tertiary short cycle education in Europe. A comparative study. (Brussels: EURASHE). 5

wordt (in universiteiten, hogescholen, secundair onderwijs) verschilt sterk van land tot land. Deze verschillen in aanpak bemoeilijken uiteraard de vergelijkbaarheid van de studies en dus ook de mobiliteit van de studenten. In vele Europese landen stellen we nieuwe ontwikkelingen in de richting van korte hogere beroepsopleidingen vast. Nederland is gestart met het oprichten van de Associate Degrees. Dit is een deelprogramma van de bacheloropleiding dat ongeveer 120 studiepunten bestrijkt. Afgestudeerden kunnen daarmee terecht op de arbeidsmarkt, maar kunnen evengoed de eigenlijke bacheloropleiding verder zetten. De Associate Degrees bestaan net zoals het geplande HBO in Vlaanderen uit korte opleidingen die op de arbeidsmarkt gericht zijn. Ze verschillen echter ook wezenlijk van onze opvatting over het HBO omdat ze een integraal onderdeel van een bacheloropleiding moeten vormen en enkel door hoger-onderwijsinstellingen kunnen ingericht worden. Wij willen in de ontwikkeling van het HBO ook het secundair onderwijs en het volwassenenonderwijs een belangrijke rol laten spelen en geven prioriteit aan de arbeidsmarktfinaliteit van de opleidingen. In het Verenigd Koninkrijk kunnen kortdurende en arbeidsmarktgerichte opleidingen ingericht worden in de further education -sector. Further Education Colleges bieden opleidingsmogelijkheden aan post-leerplichtige jongeren (in dit geval ouder dan 16) die kunnen, maar niet noodzakelijk moeten leiden naar het hoger onderwijs. Ze leiden wel tot erkende kwalificaties. Een specifiek initiatief zijn de zogenaamde Foundation Degrees, die sinds 2001 bestaan in Engeland. De opleidingen worden ontworpen door een partnerschap van bedrijven en opleidingsorganisaties (universiteiten en hogescholen) en hebben een flexibele structuur. Op die wijze willen ze tegemoet komen aan de opleidingsnoden van werknemers. Deze opleidingen worden ontwikkeld om tegemoet te komen aan knelpuntberoepen en hebben de bedoeling meer gekwalificeerden van een hoger technisch en professioneel niveau te vormen. Een opleiding duurt twee jaar en kan ook een opstap zijn naar het behalen van een bachelor. Foundation Degrees worden ingeschaald in level 5 van het National Qualifications Famework. 5 Een uitgebreid kwaliteitszorgsysteem ziet toe op de kwaliteit van de opleidingen (cfr. Foundation Degree Forward). Er bestaan nu reeds 1.600 Foundation Degrees. De intense samenwerking met de bedrijven en het kwaliteitszorgsysteem van de Foundation Degrees leveren interessante inzichten voor de ontwikkeling van het HBO in Vlaanderen. Zoals uit de studie van EURASHE duidelijk blijkt, is er geen internationaal aanvaard concept van de tertiary short cycle education (TSC) of sub-degree education. Het is een erg heterogene groep van programma s en studies. Voor Vlaanderen is het dan ook aangewezen om een eigen model uit te werken, inspelend op de lokale context, noden en behoeften, maar met aandacht voor de Europese context. 2.4 Ontwikkelingen rond kwalificatiestructuur De Europese Raad van 2000 in Lissabon stelde het streven naar transparantie op het gebied van kwalificaties en het stimuleren van levenslang leren voorop als twee belangrijke pijlers van de inspanningen om de Europese onderwijs- en 5 http://www.fdf.ac.uk/ 6

opleidingsstelsels af te stemmen op de behoeften van de kennismaatschappij. Het European Qualifications Framework for Life Long Learning (EQF) moet een antwoord bieden op de vraag naar meer transparantie. Het EQF wil een gemeenschappelijke taal creëren om kwalificaties te beschrijven. Door het EQF zullen in de verschillende lidstaten werkgevers, werkenden, werkzoekenden en lerenden kwalificaties op een eenduidige wijze kunnen beschrijven en vergelijken. Het Europese Parlement heeft op 24 oktober de aanbeveling over het European Qualifications Framework (EQF) aangenomen die eind januari verscheen in het Europees Publicatieblad 6. Omdat het EQF een metaraamwerk is, worden de lidstaten aanbevolen om een eigen nationaal kwalificatiesysteem te ontwerpen en dit tegen 2010 aan het Europese kwalificatiekader te koppelen. Ook wordt gesteld dat lidstaten maatregelen nemen tegen 2012 om waar nodig alle nieuwe certificaten, diploma s en Europass - documenten die door de bevoegde autoriteiten worden afgegeven via de nationale kwalificatiesystemen te koppelen aan het passende niveau van het Europees kwalificatiekader. Ook de OESO heeft recent een belangwekkend rapport over kwalificatiestructuren gepubliceerd. 7 Denken in termen van kwalificatiestructuren zal het onderwijs ingrijpend veranderen. De VLOR spreekt in zijn advies over de Vlaamse kwalificatiestructuur van een paradigmawissel: In plaats van te focussen op de input van leren wordt nu gewerkt en gedacht vanuit de notie leerresultaten, kunnen functioneren in levensechte contexten. Vanuit een onderwijskundig perspectief is het een Copernicaanse revolutie om te vertrekken van functioneringsvereisten in levensechte contexten. Dit veronderstelt een integratie van kennis, vaardigheden en attitudes om datgene wat een lerende kan, te valoriseren in plaats van te vertrekken vanuit de hiaten die de lerende nog heeft en de leercontext waarin het leren plaats heeft gevonden. 8 Vlaanderen is momenteel bezig met het uittekenen van de Vlaamse kwalificatiestructuur. De Vlaamse kwalificatiestructuur zal net zoals het EQF acht niveaus onderscheiden waarin kwalificaties een plaats krijgen. Een kwalificatie is een afgerond en gevalideerd geheel van competenties. Een afgerond geheel betekent dat de competenties in hun onderlinge samenhang maatschappelijk relevant en waardevol zijn. Voor elk niveau van de Vlaamse kwalificatiestructuur bestaat er een algemene omschrijving van de karakteristieken van de competenties die behoren tot de kwalificatie op dat niveau. Dit zijn de niveaudescriptoren. Die algemene omschrijving laat toe kwalificaties van verschillende niveaus van elkaar te onderscheiden. De Europese Hoger Onderwijsruimte hanteert vooralsnog een eigen ordening van kwalificaties in het hoger onderwijs naast het EQF. De niveaus daarvan worden onderscheiden aan de hand van de Dublin-descriptoren. Binnen het Bologna-proces werd het Short Cycle Higher Education sinds 2005 expliciet gelinkt aan de eerste cyclus van het hoger onderwijs. 9 Er is echter gezorgd voor een compatibiliteit van EQF met het kwalificatiekader van de Europese ruimte voor hoger onderwijs. De 6 http://ec.europa.eu/education/policies/educ/eqf/rec08_nl.pdf 7 OECD (2007). Qualifications systems. Bridges to lifelong learning (Paris:OECD). 8 VLOR-Algemene Raad, Advies over het werkdocument "Naar een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren", 24 november 2005. 9 Zie http://www.bolognabergen2005.no/en/bolsem/other_sem/050124_amsterdam/ 050124_Recommendations.pdf 7

descriptor voor het hoger onderwijs korte cyclus (binnen of gekoppeld aan de eerste cyclus) door het Joint Quality Initiative ontwikkeld als onderdeel van het Bolognaproces, stemt overeen met de leerresultaten van EQF niveau 5. 10 Vlaanderen heeft dus niet enkel de opdracht om een eigen kwalificatiekader uit te tekenen. Ook verwacht Europa dat studiebewijzen in de toekomst via het nationale kader aan het EQF gekoppeld worden. 3 Doelstellingen 3.1 Arbeidsmarktkansen versterken van lerenden, werkenden en werkzoekenden De centrale doelstelling van het hoger beroepsonderwijs is de competentieontwikkeling van mensen met het oog op het versterken van hun kansen op de arbeidsmarkt. Om hiertoe te komen is een eerste voorwaarde dat beroepsgerichte opleidingen vlot kunnen inspelen op evoluties op de arbeidsmarkt. Een nauwe samenwerking met het bedrijfsleven is hierbij onontbeerlijk, bijvoorbeeld door werkplekleren te integreren in de opleiding. Om de kansen op de arbeidsmarkt te versterken moeten de opleidingen ook inspelen op reële behoeften op de arbeidsmarkt. Hiertoe dient een gemeenschappelijk kader gecreëerd te worden voor alle postsecundaire beroepsgerichte opleidingen. 3.1.1 Beroepsgerichte opleidingen afstemmen op evoluties op de arbeidsmarkt Om arbeidsmarktkansen te vergroten, is het noodzakelijk dat het civiel effect van studiebewijzen op de arbeidsmarkt nog versterkt wordt. Op de arbeidsmarkt moeten mensen een vlotte start kunnen nemen. Opleidingen moeten dus relevant zijn voor de arbeidsmarkt. Het succes van het vroegere hoger onderwijs voor sociale promotie (HOSP) toont dat het maatschappelijk relevante opleidingen zijn. Hetzelfde geldt voor de meeste zevende jaren in het technisch secundair onderwijs en vierde graden beroepssecundair onderwijs. Het civiel effect van een studiebewijs van een opleiding in het HBO op de arbeidsmarkt wordt door volgende aspecten bepaald: - door de vraag die er op de arbeidsmarkt is naar die bepaalde kwalificatie, - de mate waarin de opleiding geënt is op de kwalificatie(s) die de betrokken sector vraagt - door de intense samenwerking tussen onderwijs- en opleidingsverstrekkers en het bedrijfsleven/non-profit organisaties 10 Zie bijlage 2 van de Europese aanbeveling omtrent EQF: http://ec.europa.eu/education/policies/educ/eqf/rec08_nl.pdf 8

De intense samenwerking met de beroepswereld zal zich voor het HBO niet enkel situeren bij de vormgeving van een opleiding, maar ook bij het realiseren ervan en het nagaan van de kwaliteit van de opleiding. In de mate dat bepaalde beroepskwalificaties voorwerp vormen van regelgeving die de uitoefening ervan regelt, zullen we ervoor zorgen dat het diploma HBO daarin als een toelatingsvoorwaarde wordt opgenomen. De kwalificatiestructuur is een goed instrument om opleidingen vlot af te stemmen op de evoluties op de arbeidsmarkt. De sociale partners leveren in dit kader beroepscompetentieprofielen, die de basis vormen voor de beroepskwalificaties. Periodiek zullen de kwalificaties op hun houdbaarheidsdatum gecontroleerd worden. De kwalificaties bestaan uit de competenties die minimaal in een opleiding terug te vinden moeten zijn. 3.1.2 Eén kader creëren voor alle postsecundaire beroepsgerichte opleidingen Opleidingen in het vroegere HOSP, de specialisatiejaren TSO en de vierde graad BSO bieden belangrijke kansen op de arbeidsmarkt. Niettemin hebben deze opleidingen in het verleden te kampen gehad met een onduidelijke positionering: enerzijds ten opzichte van opleidingen in het secundair onderwijs, anderzijds ten opzichte van de bacheloropleidingen. Het creëren van een gemeenschappelijk kader voor deze postsecundaire beroepsgerichte opleidingen die niet tot een bachelor leiden dringt zich dus op. In het decreet volwassenenonderwijs streefden we een modernisering en kwaliteitsverbetering van de opleidingen in de centra voor volwassenenonderwijs na. De HOSP-opleidingen werden in uitvoering van dit decreet al omgevormd naar het hoger beroepsonderwijs. We willen ook andere en nieuwe postsecundaire opleidingen in dit perspectief brengen. Via de koppeling met het EQF en de Vlaamse kwalificatiestructuur zullen deze opleidingen in binnen- en buitenland duidelijk herkenbaar zijn binnen onderwijs en op de arbeidsmarkt. 3.2 Participatie aan levenslang leren bevorderen Met het hoger beroepsonderwijs willen we de ontbrekende trede op de onderwijsladder invullen met opleidingen met een duidelijke arbeidsmarktfinaliteit. Deze trede moet vervolgens ook een opstap kunnen bieden naar opleidingen die naar een professionele bachelorgraad leiden. Door deze opleidingen toegankelijk te maken voor zowel jongeren als volwassenen, op verschillende momenten in hun loopbaan, willen we de participatie aan levenslang leren bevorderen. Tevens zullen we stimuleren dat werkzoekenden en (kandidaat-) ondernemers die een arbeidsmarktgerichte kwalificatie behaalden via VDAB of Syntra de weg naar het hoger beroepsonderwijs vinden om hun competenties nog verder te ontwikkelen. 9

3.2.1 Ontbrekende trede tussen secundair onderwijs en hoger onderwijs invullen Met het nieuwe financieringssysteem en de flexibele trajecten wordt een verhoogde en succesvolle deelname van nieuwe doelgroepen aan het hoger onderwijs beoogd. Maar voor sommige jongeren is de sprong naar het hoger onderwijs te groot: 34 % van de jongeren uit TSO en 68,5% van de jongeren uit BSO die naar de hogeschool of de universiteit gaan, haken af in het eerste jaar, t.o.v. 9% van de jongeren uit het ASO 11. Uit de databank tertiair onderwijs 12 blijkt bovendien dat de kans op slagen voor jongeren uit het 7e jaar BSO in het hoger onderwijs zeer klein is. Informatie over slaagkansen wordt in deze databank weergegeven als de verhouding van het aantal verworven credits ten opzichte van het aantal oorspronkelijk opgenomen studiepunten, voor verschillende groepen studenten. Met andere woorden: in welke mate behalen deze studenten de doelstellingen die ze voor zichzelf hebben vooropgesteld? Een gemiddelde student in het hoger onderwijs realiseert 61% van wat hij zich heeft voorgenomen bij het begin van het academiejaar. Voor jongeren uit het 7 e jaar BSO (4% van alle studenten in het hoger onderwijs) is dit slechts 27%. Ook jongeren uit het 6 e jaar TSO doen het minder goed dan hun collega s uit het ASO, 54% t.o.v. 70%. Op die wijze gaat er ontzettend veel talent verloren. De overgang van secundair onderwijs naar hoger onderwijs mag geen kwalificatieval worden voor mensen voor wie de stap naar een bacheloropleiding te groot is. Gepaste tussentreden zou sommigen kunnen helpen om toch de ladder te beklimmen. Met het hoger beroepsonderwijs vullen we die ontbrekende trede op de onderwijsladder in met opleidingen met een duidelijke arbeidsmarktfinaliteit. 3.2.2 Een opstap naar de bacheloropleiding bieden Opleidingen HBO zijn in de eerste plaats gericht op het verwerven van een kwalificatie die onmiddellijk inzetbaar is op de arbeidsmarkt. Toch willen we met het HBO eveneens een opstap bieden naar opleidingen die naar een professionele bachelorgraad leiden. Op die wijze hopen we talenten te ontwikkelen die nu omwille van een ontspoorde loopbaan in het secundair onderwijs of een verkeerde studiekeuze dreigen verloren te gaan. Het HBO opent perspectieven voor diegenen die een opleiding in het hoger onderwijs willen volgen, maar zich niet meteen klaar voelen om aan een bachelor-opleiding te beginnen. Illustratief hiervoor is de 4 e graad verpleegkunde uit het BSO, waarvoor uit de databank tertiair onderwijs blijkt dat jongeren met dit diploma op zak met succes doorstromen naar de professionele bachelors die erop aansluiten. Het gaat slechts om 0,3% van de studenten in het hoger onderwijs, maar zij slagen er wel in om voor 73% van de vooropgestelde studiepunten ook effectief te slagen. Het civiel effect van het hoger beroepsonderwijs voor doorstroming naar het hoger onderwijs zal decretaal worden vastgelegd. Een studiebewijs van een HBO-opleiding zal steeds toegang verlenen tot het hoger onderwijs. Daarnaast willen we voor zoveel mogelijk opleidingen HBO de aansluiting nog versterken door het uittekenen 11 De Rick, K., Maes, L. & Saliën K. (2007). De mogelijke doelgroep voor het tertiair onderwijs. In: Vlaamse Onderwijsraad, Tertiair onderwijs, een verkenning. (Antwerpen-Apeldoorn: Garant). 12 Cijfers van het academiejaar 2005-2006 10

van verkorte trajecten in de aansluitende opleidingen te stimuleren. Het EVK-HOSP project uitgevoerd door de VLOR 13 heeft bewezen dat dit mogelijk is. In dit project werd een samenwerking tot stand gebracht tussen CVO s en een of meer hogescholen om een verkort bachelortraject vanuit een HOSP-opleiding - in het nieuwe decreet op het volwassenenonderwijs HBO-opleidingen - uit te tekenen. Niet enkel heeft men binnen dit project al een heel aantal verkorte trajecten uitgewerkt, de betrokken CVO s en hogescholen hebben samen ook een transparante methodiek ontwikkeld voor de toekenning van studieduurverkorting en de ontwikkeling van aanvullingstrajecten in het hogescholenonderwijs. Deze methodiek dient verder geïmplementeerd te worden binnen het HBO. Hierbij is het belangrijk dat gestreefd wordt naar voldoende schaalgrootte. Indien meerdere CVO s samen met een of meerdere hogescholen eenzelfde verkort traject kunnen realiseren, is er meer potentiële instroom mogelijk in de verkorte trajecten van de bacheloropleidingen en wordt het dus interessanter voor hogescholen om aangepaste trajecten op maat aan te bieden. Deze doelstelling toont meteen aan dat een nauwe samenwerking tussen onderwijsinstellingen kenmerkend zal zijn voor HBO-opleidingen. 3.2.3 Opleidingen toegankelijk maken voor verschillende doelgroepen Met het HBO willen we inspelen op de behoeften van mensen die niet geïnteresseerd zijn in lange bacheloropleidingen, maar via kortere of deeltijdse trajecten een erkende beroepskwalificatie willen verwerven, onmiddellijk na het secundair onderwijs of later in hun loopbaan. Het HBO moet daarom toegankelijk zijn voor een brede doelgroep. Zowel jongeren die zich verder willen kwalificeren, werkenden die een nieuwe uitdaging willen of moeten opnemen en werkzoekenden die hun arbeidsmarktkansen willen vergroten, moeten er terecht kunnen. Daarnaast willen we onder bepaalde voorwaarden via het hoger beroepsonderwijs ook een kwalificatiemogelijkheid bieden aan lerenden die het secundair onderwijs ongekwalificeerd hebben verlaten. 14 4 Definitie van het hoger beroepsonderwijs Het Hoger Beroepsonderwijs is een veld van opleidingen bestaande én nieuwe die een aantal basiskenmerken gemeenschappelijk hebben. Die basiskenmerken zijn de volgende: De opleiding volgt op het secundair onderwijs (4.1) De opleiding leidt op naar een beroepskwalificatie (4.2) 13 VLOR Algemene Raad, Advies over de organisatie van aanvullingstrajecten tussen het CVO en de hogeschool en Eindrapport Project EVK-HOSP (2005-2007), 31 mei 2007 14 Ongekwalificeerd wordt hier gedefinieerd als niet in het bezit zijn van het ASO-diploma, het KSO/TSO-diploma of het BSO-getuigschrift derde graad. 11

De beroepskwalificatie situeert zich op niveau 4 of niveau 5 van de Vlaamse kwalificatiestructuur (4.3) Het HBO is toegankelijk voor verschillende doelgroepen (4.4) Een opleiding HBO komt tot stand en wordt gerealiseerd door een nauwe samenwerking met het bedrijfsleven (4.5.1), met de andere onderwijsniveaus (4.5.2), en indien wenselijk met de publieke opleidingsverstrekkers VDAB en Syntra (4.5.3). Werkplekleren is ingebed in elke HBO-opleiding (4.6) 4.1 Beroepsopleiding na het secundair onderwijs Ten eerste gaat het om een opleiding die kan gevolgd worden na het secundair onderwijs, maar die geen professionele bachelor is. De opleidingen veronderstellen e en bereikt niveau van algemene vorming dat gevalideerd wordt door het diploma secundair onderwijs. De opleiding zelf bouwt voort op de beroepsgerichte vorming in het secundair onderwijs. Hoewel een opleiding HBO zal verder bouwen op de competenties die men in de beroepsopleidingen van het secundair onderwijs heeft verworven, zal het mogelijk zijn voor leerlingen van het ASO om een opleiding in het HBO aan te vangen ook al hebben zij de nodige technische vaardigheden nog niet verworven. De vereiste startcompetenties die nodig zijn om de opleiding aan te vangen, moeten steeds duidelijk gecommuniceerd worden. Indien iemand voldoet aan de toelatingsvoorwaarden, maar een aantal startcompetenties niet bezit dan kan de instelling de mogelijkheid voorzien om inhaallessen te organiseren. In het hoger onderwijs organiseren sommige instellingen voorbereidende cursussen, bijvoorbeeld zomercursussen wiskunde of Latijn. Dit doen ze met hun eigen werkingsmiddelen, en is verder niet gereglementeerd. Ook in het volwassenenonderwijs kunnen cursisten in een HBO-opleiding bijgeschoold worden via modules in het secundair volwassenenonderwijs. Ook in het secundair onderwijs is het mogelijk bijscholing te organiseren. Voor het hele HBO moet het dus mogelijk zijn dat jongeren uit het ASO kunnen instappen in een opleiding HBO en dat de inrichters van de opleidingen HBO het initiatief kunnen nemen om deze instromers goed voor te bereiden. Of dit nodig zal zijn is echter sterk afhankelijk van het soort opleiding en de instroom die men vanuit het ASO verwacht. Ook cursisten die het secundair onderwijs ongekwalificeerd hebben verlaten, krijgen onder bepaalde voorwaarden toegang tot het HBO (zie 5.3 Toelatingsvoorwaarden). Er bestaan reeds jaren binnen het onderwijs dergelijke beroepsgerichte opleidingen. Deze opleidingen zullen dan ook opgenomen worden in het HBO. Het gaat om de zevende specialisatiejaren TSO, de zevende specialisatiejaren KSO in zoverre deze opleiding beroepsgericht zijn en alle opleidingen van het hoger beroepsonderwijs in het volwassenenonderwijs (dit zijn de voormalige opleidingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie). De zevende jaren BSO worden bekroond met een diploma secundair onderwijs. Ze behoren dus integraal tot het secundair onderwijs en kunnen bijgevolg niet opgenomen worden in het hoger beroepsonderwijs ook al leiden ze tot een 12

kwalificatie van niveau 4. Deze algemene regel betekent niet dat in een opleiding HBO geen vrijstellingen voorzien kunnen worden op basis van overlappende competenties. Hoewel een opleiding van de 4 e graad BSO (Modevorming, Verpleegkunde en Plastische Kunsten) ook een diploma secundair onderwijs uitreikt, is dit niet de eindfinaliteit van de opleiding. Daarom zullen deze opleidingen wel opgenomen worden in het HBO. Vorig jaar namen 31.876 leerlingen en cursisten deel aan het bestaande aanbod van beroepsgerichte opleidingen dat zal opgenomen worden in het HBO. Het grootste deel hiervan, 25.461, volgde een opleiding van het hoger onderwijs voor sociale promotie van het volwassenenonderwijs 15. 4.609 leerlingen volgden een opleiding 4 e graad BSO (waarvan 4.219 in de 4 e graad Verpleegkunde) en 1806 leerlingen een 7 e specialisatiejaren TSO. In totaal spreken over een 120-tal bestaande opleidingen die zullen opgenomen worden in het HBO. 46 van de opleidingen van het bestaande aanbod zijn zevende specialisatiejaren TSO, 3 opleidingen situeren zich in de 4 e graad BSO en 63 opleidingen in het HBO van het volwassenenonderwijs. Ongeveer de helft van de opleidingen wordt slechts door één of twee instellingen ingericht. Alle bestaande opleidingen zullen, eventueel via een omvormingstraject moeten voldoen aan de vereisten van een HBO-opleiding (zie verder onder 5. Programmatie en kwaliteitszorg). Naast deze bestaande opleidingen zullen er binnen het HBO uiteraard ook nieuwe opleidingen, toegespitst op de noden van de arbeidsmarkt, kunnen worden ingericht. Naast secundaire scholen en centra voor volwassenenonderwijs zullen ook hogescholen de kans krijgen om deze nieuwe HBO-opleidingen in te richten. 4.2 Een opleiding HBO leidt op tot een beroepsgerichte kwalificatie Elke opleiding in het HBO leidt op tot minstens één beroepskwalificatie. Een beroepskwalificatie in de kwalificatiestructuur is een afgerond en erkend geheel van competenties waarmee mensen de handelingen kunnen stellen die men van hen in een specifieke beroepscontext verwacht. Een beroepskwalificatie is met andere woorden een verzameling van competenties die bij een bepaald beroep horen en die mensen in staat stellen effectieve, kwaliteitsvolle prestaties te leveren gericht op een beroep of op maatschappelijke rollen die verwant zijn met een beroep (vb. vrijwilligerswerk). De competenties vervat in de beroepskwalificaties worden bepaald door de sociale partners. Dit kan gebeuren onder de vorm van een beroepscompetentieprofiel. De beroepskwalificatie wordt pas erkend wanneer deze ook ingeschaald wordt in de Vlaamse kwalificatiestructuur en bekrachtigd wordt door de Vlaamse Regering. Het is de verantwoordelijkheid van de sectoren om de beroepscompetentieprofielen regelmatig te actualiseren. Hiervoor zal een procedure binnen de SERV voorzien worden. Opleidingsverstrekkers moeten uiteraard inspelen op de veranderingen die zich voordoen in het beroepenveld in zoverre deze relevant 15 In deze telling werd de specifieke lerarenopleiding meegerekend. Het gaat hier ongeveer over 1/3 de van de cursisten. In het decreet op het volwassenenonderwijs wordt deze lerarenopleiding gerekend tot het HBO. Ze volgt echter een geheel eigen regelgeving, die naar aanleiding van het decreet op het HBO niet gewijzigd zal worden. 13

zijn voor de beroepsopleiding. In het kwaliteitszorgsysteem van het HBO zal dit een zeer belangrijk beoordelingscriterium worden. Voor elke HBO-opleiding, ook reeds bestaande opleidingen, zal op termijn aangeduid worden tot welke beroepskwalificatie(s) de opleiding leidt. Elke HBO-opleiding zal dan minimaal die competenties moeten nastreven die in de beroepskwalificatie beschreven zijn. De opleiding kan uiteraard nog eigen accenten leggen en kiezen hoe men deze competenties in leerdoelen en didactiek vorm geeft of de mate waarin ze naast specifieke beroepscompetenties ook sleutelcompetenties als richtsnoer voor de opleiding nemen. Momenteel wordt het decreet over de kwalificatiestructuur, gelijklopend met het decreet HBO voorbereid. De afstemming van de HBO-opleidingen op de beroepskwalificaties zal dus een geleidelijk proces zijn, waarbij opleidingen de tijd zullen krijgen om de opleiding af te stemmen op de beroepskwalificatie. Op het studiebewijs dat uitgereikt wordt, zal duidelijk zijn tot welke beroepskwalificatie(s) de opleiding leidt. 4.3 Een HBO-opleiding leidt op tot minstens één beroepskwalificatie van niveau 4 of niveau 5 in het European Qualification Framework en de Vlaamse kwalificatiestructuur 4.3.1 Niveau 4 en 5 in de Vlaamse kwalificatiestructuur Het HBO in Vlaanderen kan niet los gezien worden van internationale ontwikkelingen, meer bepaald de ontwikkelingen rond de Short Cycle in het kader van het European Qualification Framework en de ontwikkelingen naar aanleiding van de Bolognaverklaring. De Short Cycle opleidingen uit de Europese Hoger Onderwijsruimte wordt gekoppeld aan niveau 5 van het EQF. Deze opleidingen zullen in Vlaanderen tot het HBO horen. Echter, indien we enkel opleidingen in het HBO zouden opnemen die leiden tot kwalificaties van niveau 5, dan zouden nog heel wat beroepsgerichte opleidingen op postsecundair niveau uit de boot vallen. Het HBO heeft een ruimere doelstelling voor ogen, namelijk een gemeenschappelijk kader creëren voor àlle beroepsgerichte opleidingen die zich na het secundair onderwijs positioneren maar geen bachelor zijn. De visie op wat nu het HBO genoemd wordt is geïnspireerd op het model van Further Education in het Verenigd Koninkrijk, waarbij in één systeem zowel opleidingen op het niveau van secundair onderwijs als bachelors of onderdelen daarvan worden aangeboden. Vandaar dat ervoor gekozen wordt om binnen het HBO zowel opleidingen op te nemen die leiden tot kwalificaties van niveau 4 en van niveau 5. Het HBO zal dus berusten op twee volwaardige pijlers: het HBO van niveau 4, juridisch verankerd op het niveau het secundair onderwijs, en het HBO van niveau 5, dat juridisch behoort tot het hoger onderwijs en de Vlaamse invulling van de Short Cycle wordt. Beide pijlers van het HBO worden evenwaardig uitgebouwd. De omschrijving van niveau 4 en 5 in het Vlaamse raamwerk komt grotendeels overeen met die van het EQF. In de discussienota over de Vlaamse kwalificatiestructuur worden niveau 4 en niveau 5 omschreven als: 14

Kwalificaties van niveau 4 omvatten vaardigheden die gericht zijn op het oordeelkundig oplossen van diverse niet-vertrouwde, maar concrete en domeinspecifieke problemen en op het efficiënt uitvoeren van taken. Dat gebeurt door het ontwikkelen van een strategische aanpak op basis van afgewogen en geïntegreerde informatie. Concrete én abstracte gegevens uit een specifiek domein worden geïnterpreteerd. De taken zijn divers en hebben betrekking op een combinatie van wisselende contexten. De vaardigheden zijn van reflectieve (cognitieve) en van productieve motorische aard. De persoonlijke inbreng is substantieel, met volledige autonomie en verantwoordelijkheid ten opzichte van het eigen functioneren en zelfs met enig initiatief. Men evalueert het eigen handelen en stuurt het bij met het oog op het bereiken van collectieve resultaten. Een kwalificatie van niveau 5 omvat het vermogen om de informatie uit een specifiek domein met concrete en abstracte gegevens uit te breiden (extrapolatie) of met ontbrekende gegevens aan te vullen (interpolatie) en om begrippenkaders te hanteren. Anderzijds is men zich bewust van de reikwijdte of de beperktheid van de domeinspecifieke kennis. Geïntegreerde cognitieve en/of motorische vaardigheden worden toegepast. Theoretische en praktische kennis worden getransfereerd. Procedures en strategisch denken worden flexibel en inventief ingezet bij de uitvoering van taken en bij de oplossing van problemen. Verworven kennis en vaardigheden worden gebruikt in een reeks van nieuwe, complexe contexten. De autonomie, het initiatief en de verantwoordelijkheid reiken verder dan het eigen werk en het eigen handelen; ook groepsresultaten worden gestimuleerd. De gemeenschappelijkheid van de HBO opleidingen zit vooral in de sterke arbeidsmarktgerichtheid (i.e. de afstemming op beroepscompetentieprofielen), het belang van het werkplekleren en de nadruk op samenwerking met de arbeidsmarkt en andere onderwijs- en opleidingsverstrekkers. Een gemeenschappelijke procedure voor programmatie en gemeenschappelijke kwaliteitseisen specifiek voor het HBO zal deze homogeniteit mee moeten vormgeven en bewaken. Uiteraard behoudt elke pijler binnen het HBO voor een stuk zijn eigenheid. Ze leiden immers op tot verschillende kwalificatieniveaus. Opleidingen die leiden tot kwalificaties van niveau 4 en niveau 5 zullen respectievelijk aan specifieke criteria moeten voldoen eigen aan het kwalificatieniveau en het onderscheid in kwalificatieniveau binnen het HBO zal zich uiten in een verschillende studieomvang, onderwijsbevoegdheid en studiebekrachtiging (zie verder in 6). 4.3.2 Overwegingen bij de term hoger beroepsonderwijs In de beleidsnota Onderwijs en Vorming Vandaag kampioen in wiskunde, morgen in gelijke kansen van 23 december 2004 werd in eerste instantie de term tertiair onderwijs gehanteerd voor dit veld van opleidingen. Deze term werd in de beleidsbrieven verlaten en vervangen door hoger beroepsonderwijs omwille van twee redenen: ten eerste legde de term tertiair onderwijs te weinig nadruk op het beroepsgerichte aspect van deze opleidingen. Ten tweede zorgde hij internationaal voor verwarring. In de OESO hanteert men tertiair onderwijs immers om het gehele postsecundaire onderwijs te benoemen, inclusief het hoger onderwijs. Het hoger beroepsonderwijs werd als begrip decretaal verankerd in het decreet op het volwassenenonderwijs. 15

Op de term hoger beroepsonderwijs zijn echter nog twee opmerkingen te maken. Het eerste en belangrijkste probleem is de mogelijke verwarring met Nederland. In Nederland is het hoger beroepsonderwijs (HBO) immers het professioneel gerichte onderwijs in de hogescholen (cf. HBO-bachelors, HBO-masters en associate degrees). Het tweede probleem is dat het moeilijk is een duidelijk antwoord te geven op de vraag Is hoger beroepsonderwijs hoger onderwijs? Het antwoord is: voor een deel. Enkel het HBO van niveau 5, de short cycle, behoort immers tot de Europese Hoger Onderwijsruimte. Voor HBO van niveau 4 is dat niet het geval. De vlag dekt dus in dit opzicht de lading niet. Anderzijds is heel het HBO wel tertiair onderwijs. Om na te gaan of er een beter alternatief voor hoger beroepsonderwijs mogelijk is, werden enkele denkoefeningen gedaan. Eerst werd een inventaris gemaakt van de bestaande internationale terminologie voor het veld van vergelijkbare opleidingen. Vervolgens werden de voor- en nadelen van alle mogelijke alternatieven voor hoger beroepsonderwijs HBO opgesomd. Daaruit bleek dat het moeilijk is een aanvaardbare term te vinden die echt beter is. Tot slot werd onderzocht welke namen er in de buurlanden circuleren voor opleidingen en diploma s die als analoog aan het HBO kunnen worden beschouwd, in de hoop daar enige samenhang in te kunnen vinden. Hieruit blijkt echter dat de verschillende nationale systemen verschillende tradities hebben in het benoemen van opleidingen en diploma s. De denkoefening geeft aan dat onderwijsterminologie in eerste instantie binnen de eigen nationale context en rekening houdend met lokale tradities, duidelijk moet aangeven waarover het gaat. De term hoger beroepsonderwijs blijkt voor Vlaanderen de best mogelijke benaming te zijn voor het veld van opleidingen die bovenstaande basiskenmerken gemeenschappelijk hebben. De term zegt immers duidelijk waarover het gaat: onderwijs dat volgt op het secundair onderwijs, en dat beroepsgericht is. De vertaling voor internationaal gebruik luidt higher vocational education. Om verwarring met Nederland te vermijden, zullen we in onze benaming van HBO echter steeds verwijzen naar het niveau van de kwalificatiestructuur waarnaar de opleidingen leiden. Zo zullen we spreken van HBO 4 en HBO 5, verwijzend naar de twee treden die we in het HBO in Vlaanderen zullen onderscheiden. Deze benaming zal gebruikt worden in alle officiële documenten (zoals vb. de studiebewijzen). De mogelijke verwarring met Nederland blijft dus nog wel een aandachtspunt, maar op deze manier menen we de verwarring met het HBO in Nederland te beperken. Daarnaast zal er extra aandacht worden besteed aan een doorgedreven en heldere communicatie naar de Nederlandse overheid en hogescholen, met bijzondere aandacht voor het grensgebied. De eerste contacten daarvoor werden reeds gelegd. 4.4 HBO 4 en HBO 5 zijn toegankelijk voor verschillende doelgroepen In functie van levenslang leren moeten HBO 4 en HBO 5 opleidingen toegankelijk zijn voor verschillende doelgroepen. We denken hierbij aan leerlingen die hun studies willen verder zetten in een postsecundaire beroepsopleiding, werkenden die zich willen herscholen of een hogere kwalificatie willen bereiken, werkzoekenden die hun kansen op de arbeidsmarkt via een opleiding willen versterken en diegenen die in het hoger onderwijs niet slagen en toch voortgezette studies willen aanvangen om eventueel later opnieuw de stap naar een bacheloropleiding te kunnen zetten. 16

Daarom moeten HBO 4 en HBO 5 korte opleidingen aanbieden, die voldoen aan een aantal minimale voorwaarden qua flexibiliteit van het aanbod en is het van belang dat in alle instellingen die HBO inrichten een EVC-beleid wordt uitgebouwd. Hierin moeten ook afspraken worden gemaakt omtrent de erkenning van kwalificaties die werkzoekenden en (kandidaat-)ondernemers verworven hebben via de VDAB en de Syntra. En ook in- en non-formeel leren moet maximaal gevaloriseerd worden via de uitwerking van een begeleidingsaanbod en laagdrempelige assessmentprocedures. 4.4.1 Korte beroepsopleidingen We stellen voor opleidingen in het HBO een bepaalde studieomvang voorop. Hoewel HBO-opleidingen in de eerste plaats gedefinieerd worden door het niveau en de inhoud van de kwalificatie waartoe ze leiden, vinden we het ook belangrijk dat het korte opleidingen zijn. Dit betekent dat de globale studielast haalbaar moet zijn voor het doelpubliek en dat de opleiding hen binnen een redelijke termijn moet voorbereiden op het uitoefenen van een beroep. We kiezen ervoor om de studieomvang van het HBO te beschrijven in studiepunten. In het hoger onderwijs is men hier al geruime tijd mee vertrouwd. Studiepunten in het hoger onderwijs zijn gebaseerd op het European Credit Transfer System (ECTS). Eén studiepunt betekent voor de gemiddelde student 25 à 30 uren effectieve studietijd (hierin worden zowel contactonderwijs als verwerkingstijd verrekend). De opleidingen van de Short Cycle binnen het Bolognaproces worden gelijkgesteld met een studieomvang van 120 ECTS. In Vlaanderen stellen we voor de HBO 4 - opleidingen een studieomvang van minimum 60 en maximum 90 ECTS-studiepunten voorop. Hiervoor zijn verschillende redenen: ten eerste moet de opleiding minimaal alle competenties bevatten die in de beroepskwalificatie worden opgenomen. Daarnaast moet er voldoende aandacht zijn voor generieke competenties zodat een afgestudeerde van het HBO 4 flexibel inzetbaar blijft op de arbeidsmarkt en desgewenst ook vlot kan doorstromen naar het hoger onderwijs. Het is immers de bedoeling dat opleidingen HBO zich niet beperken tot het bijbrengen van specifieke beroepscompetenties. Hier zullen opleidingen HBO 4 zich onderscheiden van en complementair zijn aan bijvoorbeeld sectorale opleidingen of opleidingen van de VDAB waar men in een beperkte tijd kan bijgeschoold worden om een specifieke functie in een bedrijf op te nemen. Bovendien zal elke opleiding een component van werkplekleren moeten omvatten, wat uiteraard consequenties heeft voor de studieomvang. HBO 5 -opleidingen zullen een minimum van 90 en een maximum van 120 studiepunten hebben, zodat ze beantwoorden aan de definitie van de Short Cycle binnen de Europese Hoger Onderwijsruimte. In juni 2008 wordt een werkgroep opgericht die zal instaan voor het opstellen van een werkinstrument om de omzetting van lesuren (in instellingen secundair onderwijs) en lestijden (in centra voor volwassenenonderwijs) naar studiepunten te realiseren. Diezelfde werkgroep zal daarbij tevens de bestaande opleidingen die niet het vooropgestelde aantal studiepunten hebben, screenen om te kijken of de afwijkingen gerechtvaardigd zijn. 17

Bestaande opleidingen die niet voldoen aan de vooropgestelde studieomvang moeten bij de Commissie HBO die mee zal oordelen over de programmatie van de opleiding (zie verder 5.1) een omstandige motivering indienen voor het overschrijden van de vastgelegde minimum- of maximumomvang. Het advies van bovenvermelde werkgroep zal bij het oordeel van de Commissie mee in rekening gebracht worden. Nieuwe opleidingen zullen zich eveneens moeten houden aan de voor HBO 4 - of HBO 5 bepaalde studieomvang. Daarvan afwijken zal enkel mogelijk zijn indien bijvoorbeeld de reglementering van het beroep dit vereist. Een controle op de studieomvang zal voor alle opleidingen wordt opgenomen in het systeem van kwaliteitszorg (zie 5.2). Op Europees niveau wordt momenteel gewerkt aan het Europees creditsysteem voor beroepsonderwijs en -opleidingen (ECVET). Dit ECVET systeem moet nog verder uitgewerkt worden. Een werkgroep heeft in 2007 het eerste voorstel over ECVET, dat voorwerp was van een consultatieronde in alle lidstaten, herwerkt op basis van de resultaten van de consultatieronde. De Europese Commissie heeft op 9 april 2008 aan de leden van het Europees Onderwijscomité een eerste draft van aanbeveling over ECVET bezorgd. Dit ontwerp van aanbeveling wordt in het besprekings- en onderhandelingstraject met de EU-Raad Onderwijs en het Europees Parlement gezet dat ongeveer 18 maanden zal duren. Voor het HBO zullen de evoluties rond dit systeem uiteraard nauw opgevolgd worden. Het is momenteel echter nog onvoldoende duidelijk op welke manier ECVET in het HBO zal gebruikt kunnen worden. 4.4.2 Een flexibel aanbod In zowel HBO 4 als HBO 5 zullen lerenden, werkenden en werkzoekenden op korte tijd een beroepsgerichte kwalificatie kunnen verwerven. Een flexibel aanbod is dan ook een vereiste om aan de noden en behoeften van deze diverse doelgroep tegemoet te kunnen komen. Flexibiliteit kan op verschillende manieren in HBO worden ingebouwd: in de structuur van het aanbod, waarbij cursisten op verschillende momenten kunnen instappen en eventueel ook tijdelijk de opleiding kunnen onderbreken. als mogelijkheid om een traject sneller te doorlopen indien bepaalde competenties reeds verworven zijn. in het tijdstip waarop men een opleiding kan volgen. Zoals bijvoorbeeld avondof dagonderwijs. in de wijze waarop men (delen van) de opleiding kan volgen, via bijvoorbeeld contactonderwijs, afstandsonderwijs of werkplekleren. in de wijze waarop men bij verschillende onderwijs- en opleidingsverstrekkers onderdelen van de opleiding kan volgen. 18

In het nieuwe decreet op het volwassenenonderwijs wordt resoluut voor modularisering gekozen. Bovendien worden de meeste opleidingen in avondonderwijs aangeboden. In de 4 e graad BSO verpleegkunde loopt een experiment rond modularisering. Men kan de opleiding op verschillende momenten aanvangen. Modules worden bekroond met een deelcertificaat. Het hoger onderwijs is volledig geflexibiliseerd. Men kan naast een diplomacontract ook een contract sluiten voor het behalen van afzonderlijke credits of er zelfs voor kiezen om enkel examens af te leggen met een examencontract. In het hoger onderwijs worden credits verleend per opleidingsonderdeel dat met succes werd afgelegd. In elk van de onderwijsniveaus zijn dus meerdere vormen van flexibiliteit terug te vinden, die ook zullen bestaan voor opleidingen in HBO die op een bepaald onderwijsniveau ingericht worden. In het HBO zal veel aandacht besteed worden aan het ontwerpen en aanbieden van aangepaste en verkorte trajecten voor diegenen die in een vervolgopleiding willen verder studeren. Indien een opleiding een aansluiting heeft in een vervolgopleiding, dan zullen deze opleidingen moeten overleggen om te bepalen of er een verkort traject mogelijk is. De VLOR heeft hiervoor een bruikbaar instrument aangeleverd in het EVK-HOSP-project. Het gaat hier zowel om het creëren van verkorte trajecten van niveau 4 naar niveau 5 als van niveau 5 naar een aansluitende bacheloropleiding. In de 7 e jaren TSO en de 7 e jaren KSO die opgenomen zullen worden in het HBO zijn geen van bovenstaande elementen van flexibiliteit terug te vinden. De opleidingen worden momenteel in dagonderwijs aangeboden en hebben een lineaire structuur volgens een jaarsysteem. Er bestaat geen soepel systeem van vrijstellingen dat het leertraject kan verkorten. Door het jaarsysteem en de daaraan verbonden personeelsreglementering is flexibiliteit niet evident. Voor de opleidingen ingericht door instellingen secundair onderwijs zoeken we naar haalbare vormen van flexibiliteit: - De instellingen van het secundair onderwijs kunnen gebruik maken van de regelingen rond BPT 16 -uren zoals die momenteel in de 4 e graad verpleegkunde gehanteerd worden of HBO-uren, die we willen invoeren analoog aan de seminarie-uren die momenteel in het ASO gehanteerd worden. In beide systemen wordt gewerkt met gelijkstellingen van vakken en wordt zo de link naar de bekwaamheidsbewijzen en salarisschalen gelegd. - Ook is het nu al mogelijk om binnen het huidige systeem af te stappen van de strikte opdeling in vakken en een meer competentiegerichte benadering te hanteren. Dat kan door in het beroepsgerichte deel van de opleiding bijvoorbeeld de leerdoelen uit verschillende praktische en technische vakken inhoudelijk te integreren tot één groot vak en vervolgens hierin betekenisvolle eenheden te onderscheiden. Bij het clusteren in betekenisvolle eenheden, wordt het accent gelegd op het verwerven van competenties nodig om bepaalde beroepstaken naar behoren uit te oefenen. De eenheden kunnen gekoppeld worden aan wat binnen het systeem van bekwaamheidsbewijzen als een erkend vak wordt 16 Bijzondere pedagogische taken 19

beschouwd. Een belangrijk voordeel van het werken met eenheden is de mogelijkheid om voor studenten een extra instapmoment te voorzien in de loop van een schooljaar. Een dergelijke herschikking van doelen en inhouden is al zichtbaar in verschillende leerplannen. Als leerplannen grotere clusters van vakken onderscheiden, worden mogelijkheden gecreëerd om afgeronde gehelen van verworven competenties te certificeren, de blokken consecutief aan te bieden en indien de inhoud dit toelaat, verschillende instapmomenten te voorzien voor cursisten. De mogelijkheid om twee instapmomenten te hebben, zal decretaal voorzien worden, waarbij een cursist dan enkel meetelt voor het deel van de opleiding die hij/zij feitelijk volgt. - Instellingen secundair onderwijs zullen in hun opleidingen HBO vrijstellingen kunnen verlenen op basis van competenties die reeds verworven zijn (zie verder 4.4.3.). De regelgeving hierrond die reeds in het secundair onderwijs bestaat zal voor HBO opleidingen versoepeld worden. - In principe kunnen HBO-opleidingen ook via avondonderwijs aangeboden worden. Een instelling moet hier zelf kiezen of het opportuun is dat te doen. Dit zal sterk afhangen van de doelgroep die men in de opleiding beoogt. In het volwassenenonderwijs en het hoger onderwijs kunnen instellingen vrij de keuze maken. In het secundair onderwijs is er de regel op de lesspreiding die bepaalt dat het onderwijs tijdens de dag moet plaatsvinden. Men kan in uitzonderlijke gevallen hiervan afwijken, mits verantwoording bij de inspectie. Voor het HBO dat zich op +18 jarigen richt zal deze regelgeving ook versoepeld worden. Uiteraard moet het lokaal comité onderhandelen over de aangelegenheden die repercussies kunnen hebben op de arbeidsomstandigheden en de arbeidsvoorwaarden van het personeel. Een belangrijke voorwaarde voor elke vorm van flexibiliteit is voldoende helderheid. Een opleiding moet heldere leerwegen omvatten en voor elke opleiding moet duidelijk zijn tot welke beroepskwalificatie(s) die leidt en dus welke competenties verworven worden in de opleiding. Om deze transparantie te verhogen zal bij elk studiebewijs op het einde van een opleiding een certificaatsupplement uitgereikt worden waarin de competenties worden vermeld die in de opleiding verworven werden. Dit certificaatsupplement wordt in het kader van Europass aanbevolen om de mobiliteit tussen landen te stimuleren. Ook binnen opleidingen in Vlaanderen kan dit een middel zijn om meer helderheid te creëren en zo EVC-regelingen in het kader van de beoogde flexibiliteit eenduidiger te maken (zie 6.4. Studiebekrachtiging). Een flexibel onderwijsaanbod vereist een goede trajectbegeleiding van cursisten. Leertrajectbegeleiding start met de begeleiding van het studiekeuzeproces. Maar ook tijdens de opleiding is leertrajectbegeleiding belangrijk om de vorderingen van de cursist permanent te evalueren en het leertraject eventueel bij te sturen. Een (elektronisch) portfolio kan hiervoor een hulpmiddel zijn. Ook hier is het in eerste plaats de onderwijsinstelling zelf die instaat voor de trajectbegeleiding. Centra voor leerlingenbegeleiding in het secundair onderwijs en het volwassenenonderwijs of 20