Beoordeling. h2>klacht



Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Utrecht. Datum: 16 april Rapportnummer: 2012/062

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Rapport. Datum: 15 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/247

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Datum: 29 december 1998 Rapportnummer: 1998/585

Rapport. Datum: 10 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/276

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaren hem ongepaste vragen hebben gesteld.

I. Ten aanzien van het afwijzen van verzoekster voor een vaste functie

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

hem niet heeft gehoord, ondanks zijn uitdrukkelijke verzoek daartoe;

Rapport. Datum: 19 juni 2007 Rapportnummer: 2007/122

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/321

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/331

Rapport. Datum: 28 december 2010 Rapportnummer: 2010/370

Rapport. Datum: 6 november 2007 Rapportnummer: 2007/240

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

de eigen bijdrage 2006 alsmede de naheffing over 2006 onvoldoende duidelijk

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Beoordeling Bevindingen

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377

Rapport. Datum: 16 juli Rapportnummer: 2010/207

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/267

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/297

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze ambtenaren zijn kamer hebben doorzocht om zijn legitimatiebewijs te vinden.

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden te Den Haag. Datum: 15 oktober 2012

Beoordeling. h2>klacht

Naar aanleiding van de beslissing van de gemeente van 16 maart 2007 wendde verzoekster zich opnieuw tot de Nationale ombudsman.

V. stelde verzoeker van deze overdracht bij brief van dezelfde datum op de hoogte.

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 21 juni 2001 Rapportnummer: 2001/173

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Vreemdelingenpolitie van het regionale politiekorps Gelderland-Midden uit Zevenaar.

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/318

Rapport. Datum: 14 januari 2002 Rapportnummer: 2002/003

Rapport. Datum: 23 maart 2006 Rapportnummer: 2006/114

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 20 april 2006 Rapportnummer: 2006/152

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: 7 juli 2015 Rapportnummer: 2015/109

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland, thans regionale politie-eenheid Noord-Holland.

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

2. Verzoekster werd vervolgd voor stalking. Op 18 oktober 2007 sprak de rechter haar vrij.

Rapport. Datum: 14 september 2006 Rapportnummer: 2006/314

Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) zond verzoeker hiervoor op 4 november 2006 een beschikking met een sanctiebedrag van 40.

Rapport. Datum: 6 juni Rapportnummer: 2013/064

Beoordeling. h2>klacht

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Rapport. Datum: 3 juni 1998 Rapportnummer: 1998/207

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 21 juli 2005 Rapportnummer: 2005/209

Rapport. Datum: 3 december 1998 Rapportnummer: 1998/535

Rapport. Datum: 7 september 2000 Rapportnummer: 2000/300

Voorts heeft de Nationale ombudsman uit eigen beweging onderzoek gedaan naar de volgende gedraging:

Rapport. Datum: 23 april 2007 Rapportnummer: 2007/069

Rapport. Datum: 22 december 2006 Rapportnummer: 2006/391

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe. Datum: 28 juni Rapportnummer: 2011/194

Rapport. Datum: 27 april 2006 Rapportnummer: 2006/161

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/319

Rapport. Datum: 4 december 1998 Rapportnummer: 1998/540

Rapport. Datum: 13 januari 2006 Rapportnummer: 2006/005

Rapport. Rapport over een klacht over de Sociale Verzekeringsbank te Zaanstad. Datum: 5 februari 2015 Rapportnummer: 2015/021

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg).

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/222

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/085

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/049

Rapport. Datum: 22 november 1999 Rapportnummer: 1999/481

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/245

Rapport. Datum: 7 december 2004 Rapportnummer: 2004/470

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Rapport. Datum: 16 februari 2004 Rapportnummer: 2004/053

Beoordeling. Bevindingen. h2>klacht

5. Verzoeker kon zich niet vinden in de reactie van W. en wendde zich bij brief van 26 januari 2009 tot de Nationale ombudsman.

3. Op 26 juni 2007 diende verzoekster een klacht in omdat zij tot op dat moment het verschuldigde bedrag nog niet had ontvangen.

Rapport. Datum: 25 september 2006 Rapportnummer: 2006/323

Rapport. Datum: 16 april 2002 Rapportnummer: 2002/107

Rapport. Datum: 25 januari 2007 Rapportnummer: 2007/012

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/192

Rapport. Datum: 12 maart 2002 Rapportnummer: 2002/066

Rapport. Datum: 27 augustus 2004 Rapportnummer: 2004/344

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de gemeente Veenendaal. Datum: 30 oktober Rapportnummer: 2012/181

De politie stuurde deze registratieset toe aan de Stichting Processen-Verbaal.

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Datum: 19 juli Rapportnummer: 2012/117

Rapport. Datum: 22 december 2006 Rapportnummer: 2006/389

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/221

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/333

Rapport. Datum: 27 maart 2007 Rapportnummer: 2007/055

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/047

Transcriptie:

Rapport

2 h2>klacht Verzoekster klaagt erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Limburg-Noord op 14 juli 2008 heeft geweigerd de aangifte van diefstal van haar kat op te nemen. Beoordeling Algemeen 1. Op 14 juni 2008 ging verzoekster voor een aantal dagen van huis. Een kennis zou dagelijks voor haar kat zorgen. Toen verzoekster na drie dagen weer thuis kwam, was haar kat verdwenen. Wel trof verzoekster een briefje van een buurvrouw aan, waarin deze meedeelde dat zij bij verzoekster langs zou komen en dat de kat van verzoekster dan met de buurvrouw mee kon. Toen verzoekster vervolgens bij de betreffende buurvrouw informeerde waar haar kat was, gaf deze haar het adres van een dierenasiel. Verzoekster informeerde bij het betreffende dierenasiel, maar haar kat was daar niet bekend. Na een zoektocht vond verzoekster haar, inmiddels gecastreerde, kat in een ander dierenasiel. Verzoekster vermoedde dat de buurvrouw en een buurman opzettelijk acties hadden ondernomen waardoor haar kat in het dierenasiel terecht was gekomen. Verzoekster wilde dan ook op 14 juli 2008 op het politiebureau te R. aangifte van diefstal, strafbaar gesteld in artikel 310 Wetboek van Strafrecht (Sr) (zie Achtergrond, onder I.), van haar kat doen. Verzoekster deelde de dienstdoende ambtenaar E. ook mee de door het dierenasiel in rekening gebrachte kosten te willen verhalen. De dienstdoende ambtenaar E. nam de aangifte niet op omdat naar zijn mening het oogmerk van toe-eigening ontbrak en er om die reden geen sprake was van diefstal. 2. Op 14 augustus 2008 ontving de Nationale ombudsman de klacht van verzoekster. De klacht werd op 22 augustus 2008 voor klachtbehandeling doorgestuurd naar het regionale politiekorps Limburg-Noord. 3. In antwoord op de klacht van verzoekster deelde de korpsbeheerder mee dat hij de klacht ongegrond achtte omdat er geen sprake was van een strafbaar feit. 4. Verzoekster kon zich niet in de klachtafhandeling door de korpsbeheerder vinden en wendde zich bij brief van 20 september 2008 opnieuw tot de Nationale ombudsman. I. Bevindingen 1. Verzoekster klaagt erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Limburg-Noord op 14 juli 2008 heeft geweigerd de aangifte van diefstal van haar kat op te nemen. Verzoekster bracht in dit verband naar voren, dat zij haar buurvrouw en/of een buurman ervan verdacht acties te hebben ondernomen waardoor haar kat in het dierenasiel terecht was gekomen. Verzoekster was van mening dat haar kat door de

3 buurvrouw en/of een buurman gestolen was, nu zij wisten dat de kat van haar was. Verzoekster gaf aan dat de kat ook een halsband droeg met daarop het adres van verzoekster. 2. De korpsbeheerder liet de Nationale ombudsman op 24 februari 2009 schriftelijk weten de klacht van verzoekster ongegrond te achten en bij zijn eerdere oordeel, verwoord in zijn aan verzoekster gerichte brief van 18 september 2008, te blijven. De korpsbeheerder deelde daarin mee dat de betrokken ambtenaar de aangifte van diefstal niet had opgenomen omdat er een wezenlijk en wettelijk bestanddeel van dat feit ontbrak, aangezien het oogmerk tot wederrechtelijke toe-eigening niet aanwezig was. Hij stelde verder dat het gemelde feit niet te kwalificeren was als strafbaar feit en dat de betrokken ambtenaar dit zonder enig verder onderzoek en zonder de minste twijfel kon vaststellen. De korpsbeheerder deelde ook mee dat hij van mening was dat de politie in beginsel de ruimte moest krijgen om in die geest te handelen. 3. In het mutatierapport van 15 juli 2008 opgemaakt door de betrokken ambtenaar E., meldde deze dat verzoekster aangifte kwam doen van diefstal van haar kat. Verzoekster had meegedeeld dat zij voor een aantal dagen van huis was gegaan en de zorg voor haar kat aan een kennis had overgedragen. Tijdens de afwezigheid van verzoekster was de kat verdwenen. Verzoekster had haar kat pas na veertien dagen in een dierenasiel teruggevonden. Zij had het dierenasiel 146 moeten betalen voor het verblijf in het dierenasiel, een inenting en een uitgevoerde castratie. Verzoekster wou de kosten verhalen bij diegene door wiens toedoen haar kat in het dierenasiel was terechtgekomen en gaf aan wie zij verdacht. De betrokken ambtenaar gaf aan dat er geen aangifte werd opgenomen omdat het oogmerk van toe-eigening ontbrak. Verzoekster deelde mee dat te begrijpen, maar gaf daarentegen aan niet te begrijpen dat iemand de dierenambulance belde als diegene wist dat het de kat van verzoekster was. De betrokken ambtenaar had het dierenasiel gebeld om te informeren wie het asiel had gebeld, maar dit was niet bekend. 4. De betrokken ambtenaar E. deelde de Nationale ombudsman naar aanleiding van de klacht op 1 april 2009 schriftelijk onder andere het volgende mee. Verzoekster had aangegeven aangifte te willen doen en de door haar aan het asiel vergoede onkosten te willen verhalen bij diegene die het dierenasiel had gebeld. De betrokken ambtenaar had verzoekster het begrip diefstal uitgelegd en meegedeeld dat diegene die het dierenasiel had gebeld ook het oogmerk gehad moest hebben om de kat weg te nemen en zich toe te eigenen. Ook deelde hij verzoekster mee dat er geen sprake was van toe-eigening en dat het een civiele kwestie betrof. Verzoekster gaf aan niet te begrijpen dat iemand die haar kat kende de dierenambulance had gebeld. Verzoekster had niet aangedrongen op de aangifte en was kennelijk tevreden met de door de ambtenaar gegeven uitleg, aldus de ambtenaar. II. Beoordeling

4 5. Het beginsel van fair play houdt voor bestuursorganen in dat zij burgers de mogelijkheid geven hun procedurele kansen te benutten. Artikel 161 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) geeft een ieder die kennis draagt van een strafbaar feit de bevoegdheid daarvan aangifte te doen (zie Achtergrond, onder II.). Op grond van artikel 163 Sv zijn opsporingsambtenaren in beginsel verplicht om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen (zie Achtergrond, onder III.). Deze plicht tot het opnemen van de aangifte staat los van de vraag of aan die aangifte verder vervolg zal worden gegeven. Twijfel bij de betrokken opsporingsambtenaar over de vraag of al dan niet sprake is van een strafbaar feit mag er niet aan in de weg staan, dat hij gevolg geeft aan zijn wettelijke plicht tot het opnemen van een aangifte. In het geval van twijfel dient hij het over te laten aan de officier van justitie om ter zake een standpunt te bepalen en dat kenbaar te maken aan de persoon die aangifte deed. Pas dan staat voor de betrokkene, in het geval van een besluit tot niet-vervolging, de mogelijkheid open van beklag bij het gerechtshof, ingevolge artikel 12 Sv (zie Achtergrond, onder IV.). Een uitzondering op de plicht om een aangifte op te nemen kan alleen worden aangenomen in het geval dat al op voorhand, zonder enig verder onderzoek, en zonder de minste twijfel, kan worden vastgesteld dat de gedraging of gebeurtenis die ter kennis van de politie wordt gebracht niet is te kwalificeren als een strafbaar feit. 6. De korpsbeheerder stelde in zijn klachtafhandelingsbrief van 18 september 2008 dat het door verzoekster gemelde feit niet als een strafbaar feit was te kwalificeren. Verzoekster wilde aangifte doen van diefstal. De politie had, gezien het argument dat het vereiste van oogmerk tot wederrechtelijke toe-eigening ontbrak, ook kunnen denken aan het opnemen van een aangifte op grond van artikel 350 Sr (zie Achtergrond, onder V.). In artikel 350 Sr wordt vernieling, maar ook het wegmaken van een goed, waaronder ook een dier valt, strafbaar gesteld. Dat verzoekster stelde aangifte van diefstal te willen doen, doet daaraan niet af. Immers van een burger kan niet worden verlangd dat hij de juridisch juiste terminologie gebruikt. Het standpunt van de betrokken ambtenaar van politie dat het om een civielrechtelijk conflict zou gaan, ontslaat naar het oordeel van de Nationale ombudsman een politieambtenaar ook niet van zijn verplichting een aangifte op te nemen. Het is immers zo dat ook wanneer er sprake is van een civielrechtelijk conflict er tegelijkertijd sprake kan zijn van een strafbaar feit. 7. De Nationale ombudsman is dan ook van oordeel dat zich niet de situatie voordeed dat zonder enig verder onderzoek en zonder de minste twijfel kon worden vastgesteld dat er geen sprake was van een strafbaar feit. Zo was de rol van de door verzoekster met naam genoemde buren geheel onduidelijk, hetgeen wellicht tot nader onderzoek had kunnen leiden. Door het weigeren om de aangifte van verzoekster op te nemen, heeft de politie gehandeld in strijd met het beginsel van fair play. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

5 Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord is gegrond, wegens schending van het beginsel van fair play. Aanbeveling Gelet op artikel 163, tweede lid Sv wordt de korpsbeheerder in overweging gegeven alsnog de aangifte van verzoekster van diefstal c.q. wegmaken van haar kat te doen opnemen. Onderzoek Op 20 september 2008 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw J. te R. met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Limburg-Noord. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord, werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. De korpsbeheerder heeft op de klacht gereageerd. De betrokken ambtenaar werd de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Deze maakte van de geboden gelegenheid gebruik. Tijdens het onderzoek kreeg verzoekster de gelegenheid op de verstrekte inlichtingen te reageren. Zij maakte van die gelegenheid gebruik. In het kader van het onderzoek werd betrokkenen verzocht op de bevindingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De betrokken ambtenaar deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn geen reactie. Informatieoverzicht De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie: Verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 23 september 2008 Klachtdossier van de politie, met bijlagen, waaronder de mutatie van 15 juli 2008. Standpunt korpsbeheerder van 24 februari 2009.

6 Brieven met bijlagen van verzoekster van 3 en 5 maart 2009. Standpunt van de betrokken ambtenaar van 1 april 2009. Bevindingen Zie onder Beoordeling. Achtergrond I. Wetboek van Strafrecht Artikel 310 "1. Hij die enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wegneemt, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, wordt, als schuldig aan diefstal, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie." II. Wetboek van Strafvordering Artikel 161 "Ieder die kennis draagt van een begaan strafbaar feit is bevoegd daarvan aangifte of klachten te doen." III. Wetboek van Strafvordering Artikel 163 "1. ( ) 2. De mondelinge aangifte wordt door den ambtenaar die haar ontvangt, in geschrifte gesteld en na voorlezing door hem met den aangever of diens gemachtigde ondertekend. Indien deze niet kan tekenen, wordt de reden van het beletsel vermeld. 4.( ) 5. ( ) 6( )" IV. Wetboek van Strafvordering Artikel 12

7 "1. Wordt een strafbaar feit niet vervolgd of de vervolging niet voortgezet, dan kan de rechtstreeks balanghebbende daarover schriftelijk beklag doen bij het gerechtshof, binnen het rechtsgebied waarvan de beslissing tot niet vervolging of niet verder vervolging is genomen. ( )" V. Wetboek van Strafrecht Artikel 350 "1. Hij die opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielt, beschadigt, onbruikbaar maakt of wegmaakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie. 2. Gelijke straf wordt toegepast op hem die opzettelijk en wederrechtelijk een dier dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, doodt, beschadigt, onbruikbaar maakt of wegmaakt."