Disclaimer. Voor u ligt de toetsversie van de concept-omgevingswet met het bijbehorende concept van de memorie van toelichting.

Vergelijkbare documenten
Regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet)

Rood = wetsvoorstel Aanvullingswet bodem (34864 nr. 2) Paars = nota van wijziging Aanvullingswet bodem (34864 nr. 7) HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Eerste Kamer der Staten-Generaal

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN AFDELING 1.1 BEGRIPSBEPALINGEN. Artikel 1.1 (begripsbepalingen)

OMGEVINGSWET Versie Staatsblad 2016, 156

Omgevingswet met wijzigingen Invoeringswet Omgevingswet (consultatieversie)

Hoofdstuk 18HOOFDSTUK 20 MONITORING EN INFORMATIE EN OPENBAARHEID

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN AFDELING 1.1 BEGRIPSBEPALINGEN. Artikel 1.1 (begripsbepalingen)

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN AFDELING 1.1 BEGRIPSBEPALINGEN. Artikel 1.1 (begripsbepalingen) AFDELING 1.2 TOEPASSINGSGEBIED EN DOELEN

Compare Hoofdstuk 3 Toetsversie Hoofdstuk 3 Wetsvoorstel

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN AFDELING 1.1 BEGRIPSBEPALINGEN. Artikel 1.1 (begripsbepalingen)

Eerste Kamer der Staten-Generaal 1

HOOFDSTUK 1 AANVULLING EN WIJZIGING OMGEVINGSWET. Artikel 1.1 (Omgevingswet) De Omgevingswet wordt als volgt gewijzigd: Artikel 1.

Omgevingswet d.d Geconsolideerde versie

Artikel (bodem: bodembeschermende voorziening) Artikel 5.45 (activiteiten bergend deel rivierbed)

5 Uitvoeren van activiteiten

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal 1

Omgevingswaarden en instructieregels VMR Themamiddag Wetsvoorstel Omgevingswet: ruimte voor normen en waarden 24 juni 2014, Madurodam

3 Ontwikkelen Beleid. 3.1 Opstellen omgevingsvisie

Omgevingswet Procedureel

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Bestuursrechtelijke rechtsbescherming Opmerkingen

Inleiding Omgevingswet CROW bijeenkomst Omgevingswet en Mobiliteit

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De nieuwe Omgevingswet. Molenadviesraad Amersfoort Mark Ravesloot, senior adviseur molens

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Omgevingswet & Omgevingsvisie

Actualiteitendag. De Omgevingswet 1 oktober Jan Reinier van Angeren

Omgevingswet SIKB Kennisdag AMvB s

Rol van de gemeenteraad in het licht van de Omgevingswet

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

PROVINCIAAL BLAD. Gelet op de artikelen 2.8, 4.7, 5.1 en 5.2 van de Waterwet en artikel 145 van de Provinciewet;

Samenvatting Ontwerpbesluit activiteiten leefomgeving

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Cultureel Erfgoed en de Omgevingswet

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Samenvatting Ontwerpbesluit Omgevingsbesluit

Kerninstrumenten Omgevingswet. Simon Tichelaar 13 oktober 2016

OMGEVINGSWET EN OMGEVINGSPLAN 18 SEPTEMBER 2018 KARIEN LAGROUW

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Erfgoedverordening gemeente Houten

Tweede Kamer der Staten-Generaal

1 van :17

Bestuurlijke afwegingsruimte. Mr Tyora van der Meulen

Actualiteitenseminar bestuursrecht en omgevingsrecht. Blik op de toekomst: de nieuwe Omgevingswet

2. Aanwijzing van beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen

Omgevingsvisie in de Omgevingswet

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (incl. wijzigingen Invoeringswet)

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Hoofdstuk 5. Bestuursrechtelijke handhaving Algemene bepalingen

12/10/2014. Omgevingswet en Externe Veiligheid. Stelling. Waarom nu aandacht Omgevingswet? VVM Sectie Milieurecht en Praktijk

Wijziging tarieventabel leges

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Afdeling 3.4A Informatie over samenhangende besluiten

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Een nieuwe omgeving voor de archeologie: de Omgevingswet als kader.

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Bodem in de Omgevingswet

Erfgoedverordening Roosendaal 2017

De Omgevingsvisie vervangt de volgende wettelijk verplichte plannen:

Bodem in de Omgevingswet

Gelezen het voorstel van het college van gedeputeerde staten van Flevoland MPV/ /A;

Gezien het advies van de Provinciale adviescommissie leefomgevingskwaliteit d.d. 8 juni 2009;

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Statenvoorstel nr. PS/2007/125

OMGEVINGSBESLUIT 1 JULI 2016 ONTWERP OMGEVINGSBESLUIT

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Samenhang kerninstrumenten Omgevingswet

Inleiding. Hoofdlijnen Omgevingswet. Nu al Eenvoudig Beter. Vragen

De raad van de gemeente Grave

Besluit van 15 november 2007, houdende regels met betrekking tot het lozen vanuit particuliere huishoudens (Besluit lozing afvalwater huishoudens)

Op de voorstellen van gedeputeerde staten van Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht en Gelderland;

OMGEVINGSBESLUIT JUNI 2017 ONTWERP OMGEVINGSBESLUIT

Het projectbesluit onder de Omgevingswet 7 november 2017 mr. A.M.M. Ferwerda en mr. A.J.G. Vegt. #kennismarkt2017

Toelichting op de Keur waterschap Regge en Dinkel 2009

Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Leges omgevingsvergunningen 2018

Grondwater en Omgevingswet. 31 januari 2019 Utrecht

Externe veiligheidrisico s onder de Omgevingswet. Paul van der Lee Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken

Eerste Kamer der Staten-Generaal

ARTIKELSGEWIJS HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN. Afdeling 1.1 Begripsbepalingen

Basisgids Omgevingswet

Besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland van 6 november 2017 tot vaststelling van de Erfgoedverordening Noord-Holland 2017


Wet van 20 oktober 2006, houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening (Wet ruimtelijke ordening)

Wetsvoorstel algemene bepalingen omgevingsrecht

Erfgoedverordening Boxtel 2010

ONTWERP OMGEVINGSBESLUIT

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Compare Hoofdstuk 12 Toetsversie Hoofdstuk 12 Wetsvoorstel

Staalkaarten omgevingsplan deelproduct Casco

Bodem in de Omgevingswet

verseonnr tarief 2016

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Transcriptie:

Disclaimer Voor u ligt de toetsversie van de concept-omgevingswet met het bijbehorende concept van de memorie van toelichting. Na het uitbrengen van de kabinetsnotitie stelselherziening omgevingsrecht in maart 2012 en de internetconsultatie daarover, zijn het afgelopen half jaar verdiepingssessies, botsproeven en thematische bijeenkomsten georganiseerd. Dat heeft samen met de adviezen van de vijf adviescommissies en van andere instanties geleid tot een indrukkingwekkende lijst van verbeterpunten die deels verwerkt zijn in de toetsversie, deels nader onderzoek vergen en deels opgepakt worden bij de onderliggende regelgeving (amvb s en ministeriële regelingen). Doel De voorliggende toetsversie is bedoeld voor de formele toetsen door Actal, Raad voor de Rechtspraak en Planbureau voor de Leefomgeving, voor de formele consultatie van de bestuurlijke koepels, voor advisering door de vijf externe Adviescommissies en instanties als het Overlegorgaan Infrastructuur en Milieu en de Commissie van Advies voor de Waterstaatswetgeving, alsmede voor gericht overleg met het bedrijfsleven en de natuur- en milieuorganisaties. Over de toetsversie vindt geen openbare consultatie plaats. Op verzoek kan de toetsversie worden toegestuurd. 1

Inhoudsopgave concept-omgevingswet Deel I. De fysieke leefomgeving HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Afdeling 1.1 Afdeling 1.2 Afdeling 1.3 Begripsbepalingen Toepassingsgebied en doelen Zorg voor de fysieke leefomgeving Deel II. Overheidszorg (taken en bevoegdheden, omgevingswaarden, beleid en maatregelen) HOOFDSTUK 2 OVERHEIDSZORG VOOR DE FYSIEKE LEEFOMGEVING Afdeling 2.1 Algemene bepalingen over de overheidszorg Afdeling 2.2 Organisatie van de overheidszorg 2.2.1 Toedeling taken 2.2.2 Doorwerking van beleid door instructieregels 2.2.3 Doorwerking van beleid door instructies 2.2.4 Bijzondere beheerbevoegdheden Afdeling 2.3 Omgevingswaarden en andere waarden voor de overheidszorg 2.3.1 Gemeente 2.3.2 Provincie 2.3.3 Rijk 2.3.4 Juridische kwalificatie en doorwerking HOOFDSTUK 3 OMGEVINGSVISIES EN PLANNEN & PROGRAMMA S Afdeling 3.1 Omgevingsvisies Afdeling 3.2 Plannen en programma s 3.2.1 Algemene bepalingen 3.2.2 Verplichte plannen en programma s 3.2.3 Onverplichte plannen en programma s 3.2.4 Programmatische aanpak en beoordeling van voorgenomen activiteiten door middel van een plan of programma Deel III. Activiteiten en projecten HOOFDSTUK 4 ALGEMENE REGELS VOOR ACTIVITEITEN IN DE FYSIEKE LEEFOMGEVING Afdeling 4.1 Algemene bepalingen over omgevingsplan en verordeningen Afdeling 4.2 Voorbereidingsbescherming Afdeling 4.3 Het gemeentelijke omgevingsplan Afdeling 4.4 De provinciale omgevingsverordening Afdeling 4.5 Rijksregels 4.5.1 Algemene bepalingen over rijksregels voor activiteiten in de fysieke leefomgeving 4.5.2 Bijzondere bepalingen over rijksregels 2

HOOFDSTUK 5 DE OMGEVINGSVERGUNNING EN HET PROJECTBESLUIT Afdeling 5.1 Algemene bepalingen Afdeling 5.2 De omgevingsvergunning 5.2.1 Verbodsbepalingen 5.2.2 Reikwijdte omgevingsvergunning en aanwijzing bevoegd gezag 5.2.3 De beoordeling van de aanvraag 5.2.4 Inhoud en werking 5.2.5 Actualisering, wijziging en intrekking Afdeling 5.3 Projectprocedure 5.3.1 Algemene bepalingen 5.3.2 Voornemen, verkenning en voorkeursbeslissing 5.3.3 Projectbesluit Deel IV. Zorgvuldige en transparante besluitvorming HOOFDSTUK 6 PROCEDURES Afdeling 6.1 Algemene bepalingen 6.1.1 Algemene delegatiegrondslag procedurele en vormvereisten 6.1.2 Elektronisch verkeer 6.1.3 Gebruik van gegevens en methoden 6.1.4 Toepassing afdeling 3.5 Algemene wet bestuursrecht 6.1.5 Beslistermijnen 6.1.6 Betrokkenheid van andere bestuursorganen 6.1.7 Inwerkingtreding 6.1.8 Bepalingen over beroep Afdeling 6.2 Voorbereidingsprocedures 6.2.1 Toepassing afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht 6.2.2 Omgevingsvisie 6.2.3 Plannen en programma s 6.2.4 Gemeentelijk omgevingsplan, waterschapsverordening en provinciale omgevingsverordening 6.2.5 Gedoogplichtbeschikkingen 6.2.6 Grondexploitatie Afdeling 6.3 De omgevingsvergunning 6.3.1 Algemeen 6.3.2 Reguliere procedure 6.3.3 Toepassing afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht Afdeling 6.4 Projectprocedure 6.4.1 Voornemen 6.4.2 Voorkeursbeslissing 6.4.3 Projectbesluit HOOFDSTUK 7 MILIEUEFFECTRAPPORTAGE Afdeling 7.1 Algemene bepalingen milieueffectrapportage Afdeling 7.2 Milieueffectrapportage voor plannen of programma s 7.2.1 Plannen of programma s waarvoor het maken van een milieueffectrapport verplicht is 7.2.2 Milieueffectrapport dat betrekking heeft op een plan of programma 3

7.2.3 Het plan of programma 7.2.4 Evaluatie Afdeling 7.3 Milieueffectrapportage voor besluiten 7.3.1 Besluiten waarvoor het maken van een milieueffectrapport verplicht is 7.3.2 Besluiten waarvoor moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt 7.3.3 Milieueffectrapport dat betrekking heeft op een besluit 7.3.4 Het besluit Deel V. Gereserveerd HOOFDSTUK 8 Gereserveerd HOOFDSTUK 9 Gereserveerd HOOFDSTUK 10 Gereserveerd Deel VI. Aanvullend instrumentarium HOOFDSTUK 11 GEDOOGPLICHTEN Afdeling 11.1 Algemene bepalingen Afdeling 11.2 Gedoogplichten van rechtswege Afdeling 11.3 Bij beschikking op te leggen gedoogplichten 11.3.1 Algemene bepalingen 11.3.2 Gedoogplichten 11.3.3 De gedoogplichtbeschikking 11.3.4 Bijzondere bepalingen Afdeling 11.4 Schadevergoeding HOOFDSTUK 12 GRONDEXPLOITATIE HOOFDSTUK 13 Afdeling 13.1 Afdeling 13.2 Afdeling 13.3 HOOFDSTUK 14 Afdeling 14.1 Afdeling 14.2 Afdeling 14.3 Afdeling 14.4 HOOFDSTUK 15 FINANCIËLE BEPALINGEN Leges Vergoeding van hogere kosten van de gemeente Financiële bepalingen met betrekking tot omgevingsvergunningen BEVOEGDHEDEN IN BIJZONDERE OMSTANDIGHEDEN Algemene bepalingen Ongewoon voorval Bevoegdheden bij overschrijding alarmeringswaarden Bevoegdheden en taken bij gevaar voor natte waterstaatswerken SCHADE 4

HOOFDSTUK 16 Afdeling 16.1 Afdeling 16.2 Afdeling 16.3 Afdeling 16.4 Afdeling 16.5 HANDHAVING EN UITVOERING Algemene bepalingen Afstemming, coördinatie en interbestuurlijk toezicht Aanwijzing toezichthouders en opsporingsambtenaren Bestuurlijke sancties Uitvoering (Gereserveerd) Deel VII. Algemene onderwerpen HOOFDSTUK 17 ADVIESORGANEN Afdeling 17.1 Adviesorganen op rijksniveau 17.1.1 Algemene bepalingen 17.1.2 Rijksadviesorganen Afdeling 17.2 Adviesorganen op gemeentelijk niveau 17.2.1 Algemene bepalingen 17.2.2 Verplichte gemeentelijke adviesorganen Afdeling 17.3 Adviseurs HOOFDSTUK 18 INFORMATIE EN OPENBAARHEID Afdeling 18.1 Informatie over de fysieke leefomgeving 18.1.1 Monitoring en beoordeling van de staat of kwaliteit van de fysieke leefomgeving 18.1.2 Registers, verslaglegging en rapportage 18.1.3 RO-online 18.1.4 Kaarten 18.1.5 Wetenschappelijk onderzoek Afdeling 18.2 Openbaarheid (Gereserveerd) HOOFDSTUK 19 Afdeling 19.1 Afdeling 19.2 Afdeling 19.3 Afdeling 19.4 OVERIGE EN SLOTBEPALINGEN Implementatie internationaalrechtelijke verplichtingen Experimenteerbepaling Overgangsrecht Slotbepalingen BIJLAGE A. Definities B. Verwijzing naar internationale regelgeving C. Tijdstip van toepassing van internationaalrechtelijke verplichtingen D. Bepalingen die van toepassing zijn in de exclusieve economische zone 5

Wet van, houdende regels over het beschermen en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet) Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het, mede gelet op internationaalrechtelijke verplichtingen en artikel 21 van de Grondwet, wenselijk is samenhangende, doelmatige en vereenvoudigde regels te stellen over het beschermen en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving, met oog voor duurzame ontwikkeling; HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Afdeling 1.1 Begripsbepalingen Artikel 1.1 (begrippen) De bijlage bij deze wet bevat voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen: a. definities van begrippen, b. bepalingen over het tijdstip van de toepassing van internationaalrechtelijke verplichtingen. Afdeling 1.2 Toepassingsgebied en doelen Artikel 1.2 (fysieke leefomgeving) 1. Deze wet heeft betrekking op: a. de fysieke leefomgeving, en b. activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving. 2. De fysieke leefomgeving omvat in ieder geval: a. bouwwerken, b. infrastructuur, c. watersystemen, d. water, e. bodem, f. lucht, g. landschappen, h. natuur, i. cultureel erfgoed. 3. Als gevolgen voor de fysieke leefomgeving worden mede aangemerkt gevolgen voor de mens. Gevolgen voor de fysieke leefomgeving kunnen in ieder geval voortvloeien uit: a. het wijzigen van onderdelen van de fysieke leefomgeving of het gebruik daarvan, b. het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, c. emissies en hinder, d. ontstane risico s. Artikel 1.3 (maatschappelijke doelen van de wet) 1. Deze wet is gericht op het, met oog voor duurzame ontwikkeling en in onderlinge samenhang: a. bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, en b. op een doelmatige wijze beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies. 2. Deze wet is ook gericht op andere doelen, voor zover dat bij of krachtens deze wet is bepaald. 6

Artikel 1.4 (verhouding tot andere wetgeving) Deze wet strekt zich niet uit tot het toepassingsgebied van een andere wet die regels bevat over de fysieke leefomgeving of van op die wet gebaseerde regels, tenzij bij of krachtens die wet anders is bepaald. Artikel 1.5 (exclusieve economische zone) 1. Deze wet is van toepassing in de exclusieve economische zone, voor zover dat in de bijlage bij deze wet is bepaald. 2. Een krachtens deze wet gestelde regel is van toepassing in de exclusieve economische zone, voor zover dat voor die regel bij algemene maatregel van bestuur of regeling is bepaald. Afdeling 1.3 Zorg voor de fysieke leefomgeving Artikel 1.6 (zorgplicht voor een ieder) Een ieder die een activiteit verricht, neemt voldoende zorg voor de fysieke leefomgeving in acht. Artikel 1.7 (activiteit met nadelige gevolgen) Een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de fysieke leefomgeving, is verplicht: a. alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen, b. voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken, c. als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevraagd. 7

HOOFDSTUK 2 OVERHEIDSZORG VOOR DE FYSIEKE LEEFOMGEVING Afdeling 2.1 Algemene bepalingen over de overheidszorg Artikel 2.1 (inhoud van de overheidszorg) 1. De zorg van gemeente, waterschap, provincie en Rijk voor de fysieke leefomgeving wordt verwezenlijkt door het uitoefenen van taken en bevoegdheden voor de fysieke leefomgeving op grond van deze of een andere wet door of namens de bestuursorganen van die openbare lichamen. 2. Bestuursorganen houden bij het uitoefenen van taken en bevoegdheden op grond van deze wet rekening met de onderlinge samenhang van de relevante onderdelen en aspecten van de fysieke leefomgeving en de rechtstreeks daarbij betrokken belangen. 3. Bij of krachtens deze wet kunnen de onderdelen, aspecten of belangen, bedoeld in het tweede lid, worden uitgewerkt of begrensd. Deze uitwerking of begrenzing kan in ieder geval betrekking hebben op: a. de toedeling van functies aan de fysieke leefomgeving, b. de kwaliteit van bouwwerken, c. de staat en werking van infrastructuur, d. de staat van watersystemen en het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, e. de bescherming en verbetering van het milieu, f. de bescherming van landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarden, g. beschermde dier- en plantensoorten en hun leefgebieden, h. het behoud van cultureel erfgoed. 4. De overheidszorg voor de fysieke leefomgeving kan het beheer omvatten. Het beheer kan in ieder geval bestaan uit: a. aanleg, wijziging, onderhoud of het nemen van maatregelen, b. het uitoefenen van op grond van deze wet toegedeelde bevoegdheden over activiteiten die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de betrokken onderdelen of aspecten van de fysieke leefomgeving. Artikel 2.2 (samenwerking) 1. Bestuursorganen oefenen taken en bevoegdheden op grond van deze wet op een doelmatige, doeltreffende en gecoördineerde wijze uit en houden daarbij rekening met elkaars verantwoordelijkheid voor de overheidszorg. 2. Bestuursorganen kunnen taken en bevoegdheden als bedoeld in het eerste lid gemeenschappelijk uitoefenen. Daarbij wordt niet voorzien in een overdracht van taken of bevoegdheden. Afdeling 2.2 Organisatie van de overheidszorg 2.2.1 Toedeling taken Artikel 2.3 (algemene criteria uitoefening van taken en bevoegdheden) 1. Een bestuursorgaan van een provincie oefent een taak of bevoegdheid, als dat bij de regeling daarvan is bepaald, uitsluitend uit: a. met het oog op een gemeenteoverstijgend belang of, voor zover niet strijdig met het tweede lid, aanhef en onder a, een regio-overstijgend belang, b. als uitoefening op provinciaal niveau aangewezen is in verband met een doelmatige en doeltreffende overheidszorg voor de fysieke leefomgeving of de uitvoering van een internationaalrechtelijke verplichting. 2. Een bestuursorgaan van het Rijk oefent een taak of bevoegdheid, als dat bij de regeling daarvan is bepaald, uitsluitend uit: 8

a. met het oog op een regio-overstijgend belang, b. als uitoefening op nationaal niveau aangewezen is in verband met een doelmatige en doeltreffende overheidszorg voor de fysieke leefomgeving of de uitvoering van een internationaalrechtelijke verplichting. Artikel 2.4 (toedeling taken gemeente) 1. Bij het gemeentebestuur of een bestuursorgaan van de gemeente berusten: a. de op grond van deze of een andere wet toegedeelde taken voor de fysieke leefomgeving, waaronder de taken, genoemd in het tweede lid, en b. de bij algemene maatregel van bestuur toegedeelde taken. 2. De volgende taken, bedoeld in het eerste lid, onder a, laatste zinsdeel, berusten bij het gemeentebestuur: a. de inzameling, het transport en de verwerking van afvloeiend hemelwater, voor zover de houder dit redelijkerwijs niet op of in de bodem of het oppervlaktewater kan brengen, b. het treffen van maatregelen in het openbaar gemeentelijke gebied om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de op grond van deze wet aan de fysieke leefomgeving toegedeelde functies zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet op grond van artikel 2.5, 2.6 of 2.7 tot de taak van het bestuur of een bestuursorgaan van een waterschap of provincie of tot de taak van een minister behoort, c. de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater door middel van een vuilwaterriool, binnen de bebouwde kom of een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gedeelte van het grondgebied van een gemeente, d. het beheer van een watersysteem of onderdeel daarvan met bijbehorende op grond van artikel 4.1 vastgestelde beperkingengebieden, als een gemeente daarvoor op grond van artikel 2.6, derde lid, of 2.7, derde lid, als beheerder is aangewezen; het beheer is gericht op het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, de waterkwaliteit en het veilig en doelmatig gebruik, in overeenstemming met de op grond van deze wet toegedeelde functie, e. de zuivering van stedelijk afvalwater, bedoeld in artikel 2.5, vierde lid, f. de bescherming van de staat en werking van de hierna genoemde infrastructuur tegen nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die infrastructuur of een bijbehorend beperkingengebied: 1. lokale spoorwegen, in gevallen waarbij toepassing is gegeven aan artikel 4, derde lid, van de Wet lokaal spoor, 2. openbare wegen, voor zover niet in beheer bij een waterschap, een provincie of het Rijk. Artikel 2.5 (toedeling taken waterschap) 1. Bij het bestuur of een bestuursorgaan van het waterschap berusten de op grond van deze wet of een andere wet toegedeelde taken voor de fysieke leefomgeving, waaronder de taken, genoemd in het tweede lid. 2. De volgende taken, bedoeld in het eerste lid, laatste zinsdeel, berusten bij het bestuur van het waterschap: a. het beheer van een watersysteem of onderdeel daarvan met bijbehorende op grond van artikel 4.2 vastgestelde beperkingengebieden, waarvoor het waterschap op grond van artikel 2.6, derde lid, of 2.7, derde lid, als beheerder is aangewezen. Het beheer is gericht op het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, de waterkwaliteit en het veilig en doelmatig gebruik, in overeenstemming met de op grond van deze wet toegedeelde functie, b. het zoveel mogelijk voorkomen van schade aan het watersysteem in bij een algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, aangewezen gevallen, c. de zuivering van stedelijk afvalwater, gebracht in een openbaar vuilwaterriool, in een daartoe bestemde installatie, d. de bescherming van de staat en werking van de openbare wegen in het beheer bij het waterschap. 9

3. Een installatie als bedoeld in het tweede lid, onder c, kan worden geëxploiteerd door het waterschap of door een rechtspersoon die door het bestuur van het waterschap met de zuivering is belast. 4. Het bestuur van een waterschap en het gemeentebestuur kunnen bepalen dat de zuivering plaatsvindt in een installatie onder de zorg van de gemeente, als dat aantoonbaar doelmatiger is voor de zuivering van het stedelijk afvalwater. Bij ontbreken van overeenstemming binnen een jaar na een daartoe strekkend voorstel beslissen gedeputeerde staten. 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met het oog op een goede uitvoering van het vierde lid nadere regels worden gesteld. Artikel 2.6 (toedeling taken provincie) 1. Bij het provinciebestuur of een bestuursorgaan van de provincie berusten: a. de op grond van deze of een andere wet toegedeelde taken voor de fysieke leefomgeving, waaronder de taken, genoemd in het tweede lid, en b. de bij algemene maatregel van bestuur toegedeelde taken. Op de toedeling van taken, bedoeld onder b, is artikel 2.3, eerste lid, van toepassing. 2. De volgende taken, bedoeld in het eerste lid, onder a, laatste zinsdeel, berusten bij het provinciebestuur of het daarbij genoemde bestuursorgaan van de provincie: a. de gebiedsgerichte coördinatie van de overheidszorg, met toepassing van artikel 2.3, eerste lid, b. de bescherming van bij provinciale omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden, c. de bescherming van bij provinciale omgevingsverordening aangewezen grondwaterbeschermingsgebieden en grondwaterlichamen waaruit water voor de bereiding van drinkwater wordt gewonnen, d. het beheer van gesloten stortplaatsen, door gedeputeerde staten, e. het beheer van een watersysteem of onderdeel daarvan met bijbehorende op grond van artikel 4.3 vastgestelde beperkingengebieden, als dat watersysteem of onderdeel niet op grond van artikel 2.7, tweede lid, onder a, in beheer bij het Rijk is, en dat beheer niet plaatsvindt door op een grond van het derde lid aangewezen waterschap of andere openbaar lichaam; het beheer is gericht op het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, de waterkwaliteit en het veilig en doelmatig gebruik, in overeenstemming met de op grond van deze wet toegedeelde functie. Tot het beheer behoren ook: 1. het nemen van maatregelen met het oog op de grondwaterkwaliteit en grondwaterkwantiteit, 2. het bestuurlijk toezicht op het beheer van de in de aanhef bedoelde watersystemen of onderdelen daarvan en op andere dan primaire waterkeringen, door gedeputeerde staten, 3. het bestuurlijk toezicht op de veiligheid en hygiëne bij het zwemmen op bij jaarlijks besluit van gedeputeerde staten aangewezen zwemwaterlocaties en badinrichtingen, door gedeputeerde staten, f. de bescherming van de staat en werking van de volgende infrastructuur tegen nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die infrastructuur of een bijbehorend beperkingengebied: 1. burgerluchthavens van regionale betekenis, 2. lokale spoorwegen, voor zover geen toepassing is gegeven aan artikel 4, derde lid, van de Wet lokaal spoor, door gedeputeerde staten, 3. wegen in beheer bij een provincie. 3. Bij provinciale omgevingsverordening worden, met inachtneming van artikel 2, tweede lid, van de Waterschapswet, waterschappen of andere openbare lichamen aangewezen waarbij geheel of gedeeltelijk het beheer berust van een watersysteem of onderdeel daarvan als bedoeld in het tweede lid, onder e. Artikel 2.7 (toedeling taken minister) 1. Bij Onze Minister of Onze Minister die het aangaat berusten: a. de op grond van deze of een andere wet toegedeelde taken voor de fysieke leefomgeving, waaronder de taken, genoemd in het tweede lid, en b. de bij algemene maatregel van bestuur toegedeelde taken. Op de toedeling van taken, bedoeld onder b, is artikel 2.3, tweede lid, van toepassing. 10

2. De volgende taken, bedoeld in het eerste lid, onder a, laatste zinsdeel, berusten bij Onze daarbij genoemde Minister: a. het beheer van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen watersystemen of onderdelen daarvan, met bijbehorende op grond van artikel 4.21 vastgestelde beperkingengebieden, door Onze Minister. Het beheer is gericht op het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, de waterkwaliteit en het veilig en doelmatig gebruik, in overeenstemming met de op grond van deze wet toegedeelde functie. Tot het beheer behoren ook: 1. het voorkomen of tegengegaan van landwaartse verplaatsing van de kustlijn, voor zover dat volgens Onze Minister noodzakelijk is om te voldoen aan een omgevingswaarde voor de waterveiligheid als bedoeld in artikel 2.27, 2. het bestuurlijk toezicht op het beheer van de watersystemen, bedoeld in de aanhef, en primaire waterkeringen in beheer bij een waterschap of een ander openbaar lichaam, b. de bescherming van de staat en werking van de hierna genoemde infrastructuur tegen nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die infrastructuur of in het beperkingengebied: 1. de luchthaven Schiphol en overige burgerluchthavens van nationale betekenis: door Onze Minister, 2. militaire luchthavens: door Onze Minister van Defensie, 3. hoofdspoorwegen en bijzondere spoorwegen: door Onze Minister, 4. wegen in beheer bij het Rijk: door Onze Minister. 3. Bij de maatregel, bedoeld in het tweede lid, onder a, kunnen niet tot het Rijk behorende openbare lichamen worden aangewezen waarbij geheel of gedeeltelijk het beheer berust van een bij die maatregel aangewezen watersysteem of onderdeel daarvan. 4. De begrenzing van oppervlaktewaterlichamen of onderdelen daarvan die behoren tot een watersysteem dat op grond van het eerste lid of tweede lid is aangewezen, en de begrenzing van het beperkingengebied, worden bij ministeriële regeling vastgesteld, in overeenstemming met bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels. 2.2.2 Doorwerking van beleid door instructieregels Artikel 2.8 (grondslag algemene instructieregels provincie) 1. Bij provinciale omgevingsverordening kunnen regels worden gesteld over: a. de inhoud, toelichting of motivering van een: 1. plan of programma als bedoeld in artikel 3.3, wanneer vastgesteld door een gemeente of waterschap, of 3.6, tweede lid, 2. gemeentelijk omgevingsplan of waterschapsverordening, 3. omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.2, 5.3 of 5.5, 4. projectbesluit als bedoeld in artikel 5.33, 5. peilbesluit als bedoeld in artikel 2.21, wanneer vastgesteld door een bestuursorgaan van een waterschap, b. de uitoefening van een taak als bedoeld in artikel 2.4 of 2.5. 2. Regels als bedoeld in het eerste lid kunnen in afwijking van dat lid krachtens provinciale omgevingsverordening worden gesteld indien het betreft: a. de aanwijzing of begrenzing van een gebied of anderszins de geografische begrenzing of concretisering van de uitoefening van een taak of bevoegdheid waarop de instructieregel ziet; b. regels van administratieve of uitvoeringstechnische aard. 3. Op het stellen van regels op grond van het eerste of tweede lid is artikel 2.3, eerste lid, van toepassing. 11

Artikel 2.9 (verplichte instructieregels provincie) 1. Bij of krachtens provinciale omgevingsverordening worden in ieder geval regels als bedoeld in artikel 2.8, eerste of tweede lid, gesteld: a. over het voorkomen of beperken van geluidhinder in stiltegebieden als bedoeld in artikel 2.6, tweede lid, onder b, b. ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning in grondwaterbeschermingsgebieden als bedoeld in artikel 2.6, tweede lid, onder c, c. over het luchthavengebied en beperkingengebied, bedoeld in de Wet luchtvaart, behorend bij de burgerluchthavens van regionale betekenis waarvoor een luchthavenbesluit geldt. 2. De regels voor een luchthavengebied hebben betrekking op de functie en het gebruik van de grond voor zover die regels noodzakelijk zijn met het oog op het gebruik van het gebied als luchthaven. 3. De regels voor een beperkingengebied hebben betrekking op beperkingen voor de functie, het gebruik en de staat van gronden, bouwwerken en andere objecten, voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de vliegveiligheid of in verband met het externe veiligheidsrisico en de geluidbelasting vanwege het luchthavenluchtverkeer. Artikel 2.10 (grondslag algemene instructieregels Rijk) 1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over: a. de inhoud, toelichting of motivering van een: 1. plan of programma als bedoeld in artikel 3.3, wanneer vastgesteld door een bestuursorgaan van een gemeente, waterschap of provincie, 3.11 of 3.12, aanhef en onder a, 2. gemeentelijk omgevingsplan, waterschapsverordening of provinciale omgevingsverordening, 3. omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.2, 5.3, 5.5 of 5.6, 4. projectbesluit als bedoeld in artikel 5.30, wanneer vastgesteld door gedeputeerde staten, of 5.33, 5. peilbesluit als bedoeld in artikel 2.21, b. de uitoefening van een taak als bedoeld in artikel 2.4, 2.5 of 2.6. 2. Regels als bedoeld in het eerste lid kunnen in afwijking van dat lid bij regeling van Onze Minister of Onze Minister die het aangaat worden gesteld als het betreft: a. de aanwijzing of begrenzing van een gebied of anderszins de geografische begrenzing of concretisering van de uitoefening van een taak of bevoegdheid waarop de instructieregel ziet; b. regels van administratieve of uitvoeringstechnische aard. 3. Op het stellen van regels op grond van het eerste of tweede lid is artikel 2.3, tweede lid, van toepassing. Artikel 2.11 (verplichte instructieregels Rijk voor luchthavens) 1. Bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling, worden in ieder geval regels als bedoeld in artikel 2.10, eerste of tweede lid, gesteld over: a. het luchthavengebied en het beperkingengebied, bedoeld in de Wet luchtvaart, behorend bij: 1. de luchthaven Schiphol, 2. de overige burgerluchthavens van nationale betekenis, bedoeld in artikel 8.1 van de Wet luchtvaart waarvoor een luchthavenbesluit geldt, en 3. de militaire luchthavens waarvoor een luchthavenbesluit geldt, b. het beperkingengebied, bedoeld in artikel 8a.54 juncto 8a.55 van de Wet luchtvaart, behorend bij buitenlandse luchthavens. 2. Artikel 2.9, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing op het stellen van de regels, bedoeld in het eerste lid, onder a. Artikel 2.12 (verplichte instructieregels Rijk voor cultureel erfgoed) 1. Bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling, worden in ieder geval regels als bedoeld in artikel 2.10, eerste of tweede lid, gesteld over het behoud van cultureel erfgoed. 2. De regels hebben in ieder geval betrekking op de bescherming van de in de bodem bekende of te verwachten archeologische monumenten. 12

Artikel 2.13 (inhoud instructieregels) 1. Op grond van de artikelen 2.8 tot en met 2.12 kunnen uitsluitend regels worden gesteld over onderwerpen van regeling, bestuur of beheer die bij of krachtens deze wet worden gevorderd. 2. Op grond van de artikelen 2.8 tot en met 2.12 kan in ieder geval worden bepaald dat: a. een daarbij gestelde regel uitsluitend geldt voor een daarbij aangewezen gebied of geval, b. bij een plan of programma, gemeentelijk omgevingsplan, waterschapsverordening of provinciale omgevingsverordening: 1. van een regel kan worden afgeweken, 2. nadere regels kunnen worden gesteld, c. geen omgevingsvergunning voor een locatieontwikkelingsactiviteit kan worden verleend, d. een voorschrift dat is opgenomen in een omgevingsvergunning binnen een daarbij gestelde termijn wordt gewijzigd, of dat de vergunning geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken. 3. Het bestuursorgaan tot wie een regel is gericht geeft daar op juiste en volledige wijze uitvoering aan, binnen de bij de maatregel of verordening gestelde termijn. Artikel 2.14 (ontheffing instructieregels) 1. Op grond van artikel 2.8, eerste lid, kan worden bepaald dat gedeputeerde staten, op verzoek van een bestuursorgaan van een gemeente of waterschap, ontheffing kunnen verlenen van een regel als bedoeld in dat artikel. 2. Op grond van artikel 2.10, eerste lid, kan worden bepaald dat Onze Minister of Onze Minister die het aangaat in overeenstemming met Onze Minister, op verzoek van een bestuursorgaan van een gemeente, waterschap of provincie, ontheffing kan verlenen van een regel als bedoeld in dat artikel. 3. Als op grond van artikel 2.10, eerste lid, is bepaald dat bij provinciale omgevingsverordening van een regel kan worden afgeweken of nadere regels kunnen worden gesteld, kan bij die maatregel ook worden bepaald dat gedeputeerde staten op verzoek van een bestuursorgaan van een gemeente of waterschap ontheffing kunnen verlenen van een regel of regels als bedoeld in dat artikel. 4. Een ontheffing als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid wordt uitsluitend verleend als de uitoefening van een taak of bevoegdheid waarvoor ontheffing wordt gevraagd onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot een met die regel te dienen belang. 5. Aan een ontheffing als bedoeld in het eerste tot en met derde lid kunnen voorschriften worden verbonden. 2.2.3 Doorwerking van beleid door instructies Artikel 2.15 (grondslag instructie provincie) 1. Gedeputeerde staten kunnen het gemeentebestuur of het bestuur van een waterschap waarvan het beheergebied geheel of grotendeels in die provincie is gelegen een instructie geven over de uitoefening van een taak of bevoegdheid op grond van deze wet. 2. Het eerste lid is niet van toepassing als toepassing wordt gegeven of kan worden gegeven aan: a. artikel 124, 124a of 273a van de Gemeentewet, of b. artikel 156, eerste lid, van de Waterschapswet. 3. Op het geven van een instructie op grond van het eerste lid is artikel 2.3, eerste lid, van toepassing. 4. Het bestuur tot wie de instructie is gericht geeft op juiste en volledige wijze uitvoering aan het gevorderde, binnen de bij de instructie gestelde termijn. 5. De instructie kan slechts betrekking hebben op onderwerpen van regeling, bestuur of beheer die bij of krachtens deze wet worden gevorderd. 13

Artikel 2.16 (grondslag instructie Rijk) 1. Onze Minister of Onze Minister die het aangaat in overeenstemming met Onze Minister, kan het bestuur van een provincie, gemeente of waterschap een instructie geven over de uitoefening van een taak of bevoegdheid. 2. Het eerste lid is niet van toepassing als toepassing wordt gegeven of kan worden gegeven aan: a. artikel 124a, 124b of 268 van de Gemeentewet, of b. artikel 121 of 261 van de Provinciewet. 3. Op het geven van instructie op grond van het eerste lid zijn de artikelen 2.3, tweede lid, en 2.15, vierde en vijfde lid, van toepassing. Artikel 2.17 (instructie beschermd stads- of dorpsgezicht) 1. Een instructie als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, kan in ieder geval door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in overeenstemming met Onze Minister aan het gemeentebestuur worden gegeven voor een stads- of dorpsgezicht dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988. 2. Het gemeentebestuur voorziet in het gemeentelijke omgevingsplan, binnen de bij de instructie gestelde termijn, in de bescherming van het stads- of dorpsgezicht en blijft daarin voorzien, tenzij het instructiebesluit wordt ingetrokken. Artikel 2.18 (indeplaatstreding) 1. Voor zover het bestuur van een waterschap niet binnen de daarvoor gestelde termijn juist en volledig uitvoering geeft aan een instructiebesluit als bedoeld in artikel 2.15 of 2.16, zijn gedeputeerde staten bevoegd namens dat bestuur en ten laste van dat waterschap te voorzien in het gevorderde. 2. Als gedeputeerde staten geen gebruik maken van hun bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid is Onze Minister bevoegd namens het bestuur van het waterschap en ten laste van het waterschap te voorzien in het gevorderde. De artikelen 121, tweede en vierde lid, 121a tot en met 121e en 121g van de Provinciewet zijn van overeenkomstige toepassing. 2.2.4 Bijzondere beheerbevoegdheden Artikel 2.19 (beheer zwemwaterlocaties en badinrichtingen) 1. Gedeputeerde staten kunnen voor op grond van artikel 2.6, tweede lid, onder e, onder 3, aangewezen zwemwaterlocaties of badinrichtingen een negatief zwemadvies geven of een zwemverbod instellen als de hygiëne of veiligheid daartoe aanleiding geeft. 2. Bij algemene maatregel van bestuur worden gesteld over: a. de indeling door gedeputeerde staten van op grond van artikel 2.6, tweede lid, onder e, onder 3, aangewezen zwemwaterlocaties en badinrichtingen in kwaliteitsklassen, b. het beheer van de zwemwaterkwaliteit door de beheerder van het watersysteem of onderdeel daarvan en het geven van aanwijzingen door gedeputeerde staten aan de beheerder van het desbetreffende watersysteem of onderdeel daarvan, c. de informatieverstrekking door gedeputeerde staten aan het publiek en aan Onze Minister, d. de vaststelling van het tijdvak voor het gebruik van zwemwaterlocaties en badinrichtingen. Artikel 2.20 (legger) 1. Het bestuur van een waterschap of Onze Minister, stelt voor bij provinciale omgevingsverordening, respectievelijk algemene maatregel van bestuur aangewezen en bij hen in beheer zijnde natte waterstaatswerken of onderdelen daarvan een legger vast. 2. De legger beschrijft de ligging, vorm, afmeting en constructie van het natte waterstaatswerk en, indien van toepassing, de ligging van het op grond van afdeling 4.1 of artikel 4.21 vastgestelde beperkingengebied. 3. Bij provinciale omgevingsverordening of algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de vorm en inhoud van de legger. Daarbij worden regels gesteld over een bijbehorend 14

technisch beheerregister voor andere dan primaire waterkeringen respectievelijk primaire waterkeringen, waarvoor een omgevingswaarde voor de waterveiligheid als bedoeld in artikel 2.24, respectievelijk 2.27, is vastgesteld. Artikel 2.21 (peilbesluit) 1. Het bestuur van een waterschap stelt een of meer peilbesluiten vast voor bij provinciale omgevingsverordening, respectievelijk algemene maatregel van bestuur aangewezen oppervlaktewaterlichamen, grondwaterlichamen of onderdelen daarvan, waarvoor dat waterschap op grond van artikel 2.6, derde lid, of 2.7, derde lid, als beheerder is aangewezen. 2. Onze Minister stelt een of meer peilbesluiten vast voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen oppervlaktewaterlichamen, grondwaterlichamen of onderdelen daarvan, die op grond van artikel 2.7, tweede lid, bij hem in beheer zijn. 3. In het peilbesluit worden waterstanden of bandbreedten waarbinnen waterstanden kunnen variëren vastgesteld, die gedurende daarbij aangegeven perioden zoveel mogelijk in stand worden gehouden. Afdeling 2.3 Omgevingswaarden 2.3.1 Gemeente Artikel 2.22 (grondslag omgevingswaarden gemeente) 1. Bij het gemeentelijke omgevingsplan kunnen omgevingswaarden worden vastgesteld. 2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover een omgevingswaarde als bedoeld in paragraaf 2.3.2 of 2.3.3 is vastgesteld, tenzij bij de desbetreffende regels anders is bepaald. 2.3.2 Provincie Artikel 2.23 (grondslag omgevingswaarden provincie) 1. Bij provinciale omgevingsverordening kunnen omgevingswaarden worden vastgesteld. 2. Op het vaststellen van een omgevingswaarde op grond van het eerste lid is artikel 2.3, eerste lid, van toepassing. 3. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover een omgevingswaarde als bedoeld in de artikel 2.25, 2.26 of 2.27 is vastgesteld, tenzij bij de desbetreffende regels anders is bepaald. 4. Bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, kunnen provinciale staten worden verplicht om bij de provinciale omgevingsverordening een omgevingswaarde voor daarbij genoemde doeleinden vast te stellen. 5. Op het opleggen van een verplichting op grond van het vierde lid is artikel 2.3, tweede lid, van toepassing. Artikel 2.24 (verplichte omgevingswaarden provincie voor watersystemen) 1. Bij provinciale omgevingsverordening worden in ieder geval omgevingswaarden als bedoeld in artikel 2.23, eerste lid, vastgesteld voor: a. de veiligheid van bij provinciale omgevingsverordening aangewezen andere dan primaire waterkeringen, voor zover niet in beheer bij het Rijk, b. de gemiddelde overstromingskans per jaar van bij provinciale omgevingsverordening aan te wijzen gebieden met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop oppervlaktewaterlichamen niet in beheer bij het Rijk, moeten zijn ingericht. 2. Bij provinciale omgevingsverordening wordt voor de op grond van het eerste lid, onder a, aangewezen andere dan primaire waterkeringen voor daarbij aan te geven locaties vastgesteld welke relatie tussen waterstanden en omgevingswaarde voor de veiligheid uitgangspunt is bij de bepaling van het waterkerend vermogen. Bij die vaststelling kunnen ook waarden worden vastgesteld voor andere relevante factoren. 15

2.3.3 Rijk Artikel 2.25 (grondslag omgevingswaarden Rijk) 1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen omgevingswaarden worden vastgesteld. 2. Op het vaststellen van omgevingswaarden op grond van het eerste lid is artikel 2.3, tweede lid, van toepassing. Artikel 2.26 (verplichte omgevingswaarden Rijk voor milieu) Bij algemene maatregel van bestuur worden in ieder geval omgevingswaarden als bedoeld in artikel 2.25 vastgesteld voor: a. de kwaliteit van de buitenlucht, waaronder de depositie en concentraties van verontreinigende stoffen in de buitenlucht en de blootstelling van de mens, b. de jaarlijks voor Nederland in totaal ten hoogste toegestane hoeveelheden emissies naar de buitenlucht van daarbij aangewezen verontreinigende stoffen, c. de chemische en ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen en de chemische kwaliteit van grondwaterlichamen, d. de externe veiligheidsrisico s van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen, e. de geluidsbelasting afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Artikel 2.27 (verplichte omgevingswaarden Rijk voor watersystemen) 1. Bij algemene maatregel van bestuur worden in ieder geval omgevingswaarden als bedoeld in artikel 2.25, eerste lid, vastgesteld voor: a. de veiligheid van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen primaire waterkeringen, voor iedere bij die maatregel aangewezen dijkring of ieder dijkringdeel aangegeven als: 1. de gemiddelde overschrijdingskans per jaar van de hoogste hoogwaterstand waarop de tot directe kering van het buitenwater bestemde primaire waterkering moet zijn berekend, ook gelet op de andere factoren die bepalend zijn voor het waterkerend vermogen, of 2. de gemiddelde kans per jaar op een overstroming van het door de dijkring of het dijkringdeel beschermde gebied door het bezwijken van een primaire waterkering, b. de veiligheid van primaire keringen die niet zijn bestemd tot directe kering van het buitenwater zolang daarvoor geen waarde is vastgesteld als bedoeld onder a, aanhef en onder 2, c. de veiligheid van andere dan primaire waterkeringen, voor zover in beheer bij het Rijk, d. de kwantitatieve toestand van daarbij aangewezen oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, e. de gemiddelde overstromingskans per jaar van daarbij aan te wijzen gebieden met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk moeten zijn ingericht. 2. Bij ministeriële regeling wordt voor daarbij aan te geven locaties vastgesteld welke relatie tussen waterstanden en omgevingswaarde voor de veiligheid uitgangspunt is bij de bepaling van het waterkerend vermogen van primaire waterkeringen en andere dan primaire waterkeringen in beheer bij het Rijk. Bij die vaststelling kunnen ook waarden worden vastgesteld voor andere relevante factoren. De vaststelling geschiedt telkens voor een periode van ten hoogste twaalf jaar. 3. Onze Minister draagt zorg voor de totstandkoming en beschikbaarstelling van technische leidraden voor het ontwerp en het beheer van primaire waterkeringen. Artikel 2.28 (rangorde bij watertekorten) 1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt de rangorde van maatschappelijke en ecologische behoeften vastgesteld, die bij watertekorten of dreigende watertekorten bepalend is voor de verdeling van het beschikbare oppervlaktewater. 2. Bij of krachtens de maatregel en, in de gevallen bij de maatregel bepaald, provinciale omgevingsverordening kunnen nadere regels worden gesteld over de in het eerste lid bedoelde rangorde. Bij die regels kan de rangorde ook van toepassing worden verklaard op het beschikbare grondwater. 16

2.3.4 Juridische kwalificatie en doorwerking Artikel 2.29 (aard en doorwerking omgevingswaarden) 1. Bij de vaststelling van een omgevingswaarde op grond van artikel 2.22 tot en met 2.27 wordt aangegeven: a. of deze waarde een resultaatsverplichting, inspanningsverplichting of andere, daarbij te omschrijven verplichting met zich brengt, b. het tijdstip of de termijn waarop aan de verplichting moet worden voldaan, c. de mogelijkheden tot afweging, afwijking of uitstel, met de daarvoor geldende voorwaarden, d. de locaties, gebieden of objecten waar de omgevingswaarde van toepassing is, e. bij welke op grond van deze wet of een andere wet uit te oefenen taken of bevoegdheden de omgevingswaarde wordt betrokken en op welke wijze, f. of, anders dan bij een op grond van artikel 3.9 of paragraaf 3.2.4 vastgesteld plan of programma, door een daarbij aangewezen bestuursorganen maatregelen worden genomen met het oog op het voldoen aan een omgevingswaarde, en g. of een omgevingwaarde na een daarbij genoemde periode wordt herzien en op welke wijze. 2. Het eerste lid, aanhef en onderdeel e, is niet van toepassing als voor het voldoen aan de omgevingswaarde een programmatische aanpak als bedoeld in paragraaf 3.2.4 is vastgesteld en de uitoefening van de desbetreffende taak of bevoegdheid wordt onderbouwd vanuit dat programma. 3. Het eerste lid, aanhef en onderdeel f, is niet van toepassing op maatregelen waarop paragraaf 5 van hoofdstuk 7 van de Waterwet van toepassing is. 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de uitvoering van het eerste lid, waartoe in ieder geval regels kunnen behoren over: a. de wijze van vaststellen, meten of berekenen van een omgevingswaarde, b. het aanwijzen van activiteiten waarin, vanwege het niet in betekenende mate van invloed zijn op de fysieke leefomgeving, in afwijking van het eerste lid, onder e, een omgevingswaarde niet wordt betrokken bij de uitoefening van een taak of bevoegdheid. 17

HOOFDSTUK 3 OMGEVINGSVISIES EN PLANNEN OF PROGRAMMA S Afdeling 3.1 Omgevingsvisies Artikel 3.1 (vaststellen omgevingsvisie) 1. De gemeenteraad kan ter invulling van de gemeentelijke overheidszorg voor de fysieke leefomgeving een gemeentelijke omgevingsvisie vaststellen. 2. Provinciale staten stellen ter invulling van de provinciale overheidszorg voor de fysieke leefomgeving een provinciale omgevingsvisie vast. 3. Onze Minister stelt, in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat, ter invulling van de overheidszorg van het Rijk voor de fysieke leefomgeving een nationale omgevingsvisie vast. Artikel 3.2 (inhoud omgevingsvisie) De omgevingsvisie bevat de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkeling van het grondgebied en de hoofdzaken van het voor de fysieke leefomgeving te voeren integrale beleid. Afdeling 3.2 Plannen of programma s 3.2.1 Algemene bepalingen Artikel 3.3 (vaststellen plan of programma) Burgemeester en wethouders, het bestuur van het waterschap, gedeputeerde staten en Onze Minister of Onze Minister die het aangaat kunnen plannen of programma s vaststellen. Artikel 3.4 (inhoud plan of programma) Een plan of programma bevat een uitwerking van het te voeren beleid of het beheer voor een of meer onderdelen van de fysieke leefomgeving of maatregelen om aan omgevingswaarden te voldoen of doelstellingen voor de fysieke leefomgeving te bereiken. Artikel 3.5 (gezamenlijke vaststelling plannen of programma s) Bij algemene maatregel van bestuur kunnen bestuursorganen verplicht worden om plannen of programma s als bedoeld in paragraaf 3.2.2 gezamenlijk vast te stellen. 3.2.2 Verplichte plannen en programma s Artikel 3.6 (verplichte plannen of programma s gemeente en waterschap) 1. Burgemeester en wethouders van een gemeente, gelegen in een door Onze Minister aangewezen agglomeratie als bedoeld in artikel 3, onder k, van de richtlijn omgevingslawaai, stellen het actieplan, bedoeld in artikel 8 van die richtlijn, vast voor de volgende geluidbronnen, aan de hand van de voor die geluidbronnen vastgestelde geluidbelastingkaarten, bedoeld in artikel 7 van de richtlijn omgevingslawaai: a. andere wegen dan die bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, of 3.8, eerste lid, b. andere spoorwegen dan die bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, of 3.8, eerste lid, c. belangrijke luchthavens als bedoeld in artikel 3, onder p, van de richtlijn omgevingslawaai, d. overige geluidbronnen. 2. Het bestuur van het waterschap stelt voor de watersystemen onder zijn beheer een waterbeheerprogramma vast, waarbij het rekening houdt met het regionale waterprogramma voor die watersystemen. Artikel 3.7 (verplichte plannen of programma s provincie) 1. Gedeputeerde staten stellen het actieplan, bedoeld in artikel 8 van de richtlijn omgevingslawaai, vast voor provinciale wegen, voor andere spoorwegen dan hoofdspoorwegen, luchthavens van regionale betekenis, zover het betreft belangrijke wegen, spoorwegen en luchthavens bedoeld in artikel 3 van de richtlijn omgevingslawaai, aan de hand van de voor die wegen en spoorwegen en luchthavens vastgestelde geluidbelastingkaarten, bedoeld in artikel 7 van die richtlijn. 18

2. Gedeputeerde staten leggen het provinciale waterbeleid vast in regionale waterprogramma s. 3. Gedeputeerde staten van de provincie waarin een Natura 2000-gebied is gelegen of, als dat gebied in meer dan een provincie is gelegen, gedeputeerde staten van de provincie waarin dat gebied grotendeels is gelegen, stellen voor dat gebied een beheerplan vast. Artikel 3.8 (verplichte plannen of programma s Rijk) 1. Onze Minister stelt het actieplan, bedoeld in artikel 8 van de richtlijn omgevingslawaai, vast voor wegen in beheer bij het Rijk en hoofdspoorwegen, de luchthaven Schiphol en andere luchthavens van nationale betekenis, zover het betreft belangrijke luchthavens bedoeld in artikel 3, onder p, van de richtlijn omgevingslawaai, aan de hand van de voor die wegen, spoorwegen en luchthavens vastgestelde geluidbelastingkaarten, bedoeld in artikel 7 van die richtlijn. 2. Onze Minister stelt, in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat, de volgende plannen of programma s vast: a. de stroomgebiedbeheerplannen, bedoeld in artikel 13 van de kaderrichtlijn water, voor de stroomgebiedsdistricten Rijn, Maas, Schelde en Eems, voor zover die betrekking hebben of ook betrekking hebben op het Nederlandse grondgebied, b. de overstromingsrisicobeheerplannen, bedoeld in de artikelen 7 en 8 van de richtlijn overstromingsrisico s, voor de stroomgebiedsdistricten, genoemd onder a, c. het actieplan en het programma van maatregelen, bedoeld in de artikelen 5 en 13 van de kaderrichtlijn mariene strategie, d. een nationaal waterprogramma waarin hij het nationaal waterbeleid opneemt. 3. Het beheerplan voor een Natura 2000-gebied dat geheel of gedeeltelijk wordt beheerd door een van Onze andere Ministers dan Onze Minister van Economische Zaken wordt in afwijking van artikel 3.7, derde lid, voor dat gebied of dat gedeelte vastgesteld door: a. Onze Minister van Economische Zaken, b. Onze Minister, als dat gebied of dat gedeelte onderdeel is van de rijkswateren is, c. Onze Minister van Defensie, als dat gebied of dat gedeelte een militair terrein is. Artikel 3.9 (verplicht plan of programma bij (dreigende) overschrijding van omgevingswaarde) 1. Als aannemelijk is dat niet wordt voldaan of niet zal worden voldaan aan een op grond van afdeling 2.3 vastgestelde omgevingswaarde stelt het daarvoor verantwoordelijke bestuursorgaan een plan of programma vast, gericht op het voldoen aan die omgevingswaarde, tenzij op grond van artikel 2.29 maatregelen zijn of worden vastgesteld. 2. Het eerste lid is niet van toepassing, voor zover een plan of programma moet worden vastgesteld op grond van artikel 3.6, 3.7 of 3.8. Artikel 3.10 (wijziging met oog op doelbereik) Het bestuursorgaan dat een plan of programma als bedoeld in deze paragraaf heeft vastgesteld, wijzigt dat plan of programma als uit de monitoring, bedoeld in artikel 18.1, blijkt dat met dat plan of programma aan de omgevingswaarde niet kan worden voldaan of de doelstelling voor de fysieke leefomgeving, waarvoor dat plan of programma is vastgesteld, niet bereikt kan worden. 3.2.3 Onverplichte plannen en programma s Artikel 3.11 (gemeentelijk rioleringsprogramma) De gemeenteraad kan ter invulling van de overheidszorg, bedoeld in artikel 2.4, onder a, b en c, een gemeentelijk rioleringsprogramma vaststellen. 3.2.4 Programmatische aanpak en beoordeling van voorgenomen activiteiten door middel van een plan of programma Artikel 3.12 (toepassingsbereik) Deze paragraaf is van toepassing op plannen of programma s als bedoeld in deze afdeling: a. die door gedeputeerde staten worden vastgesteld, betrekking hebben op grond van paragraaf 2.3.2, vastgestelde omgevingswaarden en bij provinciale omgevingsverordening zijn aangewezen, 19