Datum van inontvangstne ming : 01/06/2012



Vergelijkbare documenten
Rolnummer Arrest nr. 54/2012 van 19 april 2012 A R R E S T

Belgisch Staatsblad dd

Rolnummer Arrest nr. 180/2015 van 17 december 2015 A R R E S T

A8-0392/337. Dario Tamburrano, Piernicola Pedicini, Eleonora Evi, David Borrelli, Rosa D'Amato, Marco Zullo namens de EFDD-Fractie

Staatssteun nr. N 14/ België Belgische federale steunregeling ten behoeve van hernieuwbare energiebronnen

slibvergisting, wordt omgezet in elektric iteit 0,029 per kwh. slibvergisting, wordt omgezet in elektriciteit 0,029 per kwh.

Definitielijst HG- Certificatensysteem

REGULERINGSCOMMISSIE VOOR ENERGIE IN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 21 januari 2003 (28.01) (OR. en) 15528/02 ADD 1. Interinstitutioneel dossier: 2001/0077 (COD) ENER 315 CODEC 1640

Richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 29 april 2003 (02.05) (OR. en) 8515/1/03 REV 1. Interinstitutioneel dossier: 2002/0185 (COD)

Datum van inontvangstneming : 02/10/2015

Datum van inontvangstneming : 10/01/2018

Publicatieblad van de Europese Unie

EUROPESE COMMISSIE. Steunmaatregel SA (2017/N) Nederland Wijziging van de SDE+-regeling voor steun voor biogas

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Artikel 10 Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2006.

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

A8-0392/349

DE BEREKENING VAN DE GROENESTROOMCERTIFICATEN

De toepassing van de Verordening betreffende wederzijdse erkenning op procedures van voorafgaande machtiging

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD. betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren

2. In het arrest van 20 september 2001 heeft het Hof uitspraak gedaan over twee prejudiciële vragen die respectievelijk betrekking hadden op:

Date de réception : 10/01/2012

De Vlaamse autoriteiten hebben op 10 juli 2003 een decreet goedgekeurd teneinde een systeem van warmtekrachtcertificaten in te voeren.

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT

jurisprudentiële fundamenten meer dan veertig jaar geleden zijn gelegd 2, bevestigd en versterkt.

De verschillende termijnen die in de tekst worden genoemd zullen tijdens de tweede lezing van het ontwerp opnieuw worden besproken.

de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie

NL In verscheidenheid verenigd NL A7-0279/186. Amendement. Corinne Lepage, Jens Rohde namens de ALDE-Fractie

Datum van inontvangstne ming : 13/04/2012

Date de réception : 27/12/2011

BIJLAGEN. bij het. Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad

Geconsolideerde TEKST

Date de réception : 18/10/2011

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Datum van inontvangstneming : 19/11/2015

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Circulaire 2018/C/37 betreffende de invoering van een nieuwe vrijstelling van de taks op de beursverrichtingen

EUROPESE COMMISSIE DIRECTORAAT-GENERAAL LANDBOUW EN PLATTELANDSONTWIKKELING. INTERPRETATIENOTA Nr

BIJLAGE. bij het. Gezamenlijk voorstel voor een besluit van de Raad

Publicatieblad van de Europese Unie L 55/13

UITVOERINGSVERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE. van

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 8 januari 2003 (09.01) (OR. fr) 5105/03 FISC 2

10819/03 Interinstitutioneel dossier: 2001/0245 (COD)

VERORDENING (EG) VAN DE COMMISSIE van 30 november 2009 tot vaststelling van overgangsmaatregelen voor de uitvoering van de Verordening

ADVIES DIENST REGULERING

BIJLAGEN. bij de MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD. Een nieuw EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat

Wet belastingen op milieugrondslag

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 5 februari 2008 (07.02) (OR. en) 5952/08 JUR 25 COUR 1

(Mededelingen) MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE EUROPESE COMMISSIE

Datum van inontvangstneming : 17/07/2019

Nr. 2018/775 (PB L 131 van , blz. 8)

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

1. DOEL EN TOEPASSINGSBEREIK

Bijlage 6 behorende bij artikel 7e, eerste lid van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie.

Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

energiebelasting geen steun was in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. 3 N 753/97, SG(98)/D 6551

Provinciaal blad nr. 2015/

Datum van inontvangstneming : 06/02/2014

Datum van inontvangstneming : 27/10/2015

Datum van inontvangstneming : 09/10/2015

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 24 november 2004 (26.11) (OR. en) 15130/04 JAI 490 ASIM 47

Beslissing van de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt. van 20 juli gewijzigd op 24 januari 2007

RICHTLIJN 2004/8/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Hof van Justitie verklaart de richtlijn betreffende gegevensbewaring ongeldig

(Niet-wetgevingshandelingen) VERORDENINGEN

Rolnummer Arrest nr. 68/2011 van 5 mei 2011 A R R E S T

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 10 mei 2001 *

van 11 december 2007

Datum van inontvangstneming : 14/06/2013

Publicatieblad van de Europese Unie

(Deel B: Energie-Sleutelacties 5 en 6) (1999/C 77/13)

Date de réception : 01/12/2011

Datum van inontvangstneming : 22/08/2017

RAAD VA DE EUROPESE U IE, Brussel, 8 juli 2011 (18.07) (OR. en) 12667/11 Interinstitutioneel dossier: 2011/0111 (C S)

15445/1/06 REV 1 wat/hor/mg 1 DG H 2B

PE-CONS 56/1/16 REV 1 NL

Voorstel voor een. VERORDENING (EU) Nr. VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Aanbeveling voor een BESLUIT VAN DE RAAD

9317/17 pro/gra/sl 1 D 2A

Datum van inontvangstneming : 30/09/2014

VERSLAG VAN DE COMMISSIE

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

L 329/26 Publicatieblad van de Europese Unie COMMISSIE

De verhouding tussen Richtlijn 98/34/EG en de Verordening betreffende wederzijdse erkenning

Datum van inontvangstneming : 17/12/2015

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT. Brussel, 7 juni 2010 (OR. en) 2009/0138 (COD) PE-CONS 23/10 AGRI 209 POSEICAN 7 POSEIDOM 7 POSEIMA 7 CODEC 506

ENERGIEBALANS VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST Samenvatting

COMMISSE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

Voorstel voor een BESLUIT VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Groenestroomcertificaten en subsidies voor het BHG toegepast op warmtekrachtkoppeling

Date de réception : 24/02/2012

(Voor de EER relevante tekst)

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Datum van inontvangstneming : 21/10/2014

Advies. Omzetting EU-richtlijn hernieuwbare energie. Brussel, SERV, 26 januari 2011 Brussel, Minaraad, 3 februari 2011

Transcriptie:

Datum van inontvangstne ming : 01/06/2012

Resumé C-195/12-1 Zaak C-195/12 Résumé van het verzoek om een prejudiciële beslissing overeenkomstig artikel 104, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie Datum van indiening: 26 april 2012 Verwijzende rechter: Grondwettelijk Hof / België Datum van de verwijzingsbeslissing: 19 april 2012 Verzoekende partij: Verwerende partij: IBV & Cie NV (Industrie du bois de Vielsalm & Cie NV) Waalse Gewest I Feiten en procesverloop 1 De naamloze vennootschap Industrie du bois de Vielsalm & Cie (hierna: IBV ) heeft een productie-installatie van warmte en elektriciteit, die wordt gevoed met houtresten die hoofdzakelijk afkomstig zijn van haar zaagactiviteit (boomschors). 2 Voor de productie van deze zogenaamde groene elektriciteit ontvangt zij een financiële basissteun ( gewone groene certificaten ) die wordt toegekend ter bevordering van de beperking van de uitstoot van koolstofdioxide (CO 2 ). 3 Bovendien heeft zij de Waalse regering eveneens verzocht om toekenning van de aanvullende financiële steun ( dubbele groene certificaten ) die op grond van de regelgeving kan worden toegekend voor de installaties die aan bepaalde voorwaarden voldoen. 4 Bij beschikking van 18 juni 2009 heeft de Waalse regering vastgesteld dat IBV niet aan deze voorwaarden voldoet. NL

RESUMÉ VAN HET VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING ZAAK C-195/12 5 IBV heeft tegen deze beschikking bij de Raad van State beroep tot nietigverklaring ingesteld. Zij uit in wezen kritiek op de ongelijke behandeling van hout en andere biomassabrandstoffen, waardoor haar voor een periode van twaalf tot twintig jaar 90 000 groene certificaten of ongeveer 8 000 000 EUR per jaar worden ontzegd. 6 De Raad van State verzoekt het Grondwettelijk Hof zich uit te spreken over de overeenstemming van de regelgeving met het gelijkheidsbeginsel. 7 Aangezien de in het geding zijnde nationale regelgeving richtlijnen omzet, verzoekt het Grondwettelijk Hof op zijn beurt het Hof van Justitie van de Europese Unie om een prejudiciële beslissing over verschillende vragen betreffende de uitlegging van richtlijnen. II In rechte A Relevante nationale wetgeving 8 Bij artikel 38 van het decreet van het Waalse Gewest van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt is een eerste steunmaatregel ingevoerd voor elektriciteit die wordt geproduceerd met een beperking van koolstofdioxide (hierna: gewone groene certificaten ). 9 Bij een nieuw decreet, van 4 oktober 2007, heeft het Waalse Gewest aan dat artikel een derde paragraaf toegevoegd, waarbij in bijkomende steun wordt voorzien (hierna: dubbele groene certificaten ): [indien] een installatie die voornamelijk biomassa, met uitzondering van hout, uit industriële activiteiten op de plaats van de productie-installatie valoriseert, een bijzonder vernieuwend proces ten uitvoer legt en zich in een perspectief van duurzame ontwikkeling situeert, [...] 10 Tijdens de voorbereidende werkzaamheden is de uitsluiting van hout als volgt verantwoord: Sommige bijzondere projecten, die veelbelovend zijn voor de sector van de hernieuwbare energiebronnen in het Waalse Gewest en ter zake gebruik maken van vernieuwende technologieën, [zouden] bijkomende steun nodig [...] kunnen hebben. [...] Teneinde de nadelige gevolgen te vermijden die een dergelijke maatregel zou hebben voor de houtindustriesector, die reeds wordt beconcurreerd door de houtenergiesector, wordt voorgesteld dat voordeel enkel voor te behouden aan de biomassa met uitsluiting van hout. Het is geen alleenstaand geval, vermits de mechanismen voor het ondersteunen van de productie van elektriciteit op basis van hernieuwbare energiebronnen, ontwikkeld in Europa, heel vaak verschillen 2

IBV & CIE naar gelang van de sectoren. (Parl. St., Waals Parlement, 2006-2007, nr. 639/1, blz. 3). 11 Het uitleggend decreet van 17 juli 2008 heeft elke onduidelijkheid over de term hout weggenomen door te bevestigen dat hij op een absolute wijze moet worden begrepen met inbegrip van elke houtsoort, voor of na verwerking, wat onder meer houtafvalstoffen en houtresten omvat. B Het Unierecht 12 Het Grondwettelijk Hof verwijst naar: enerzijds, richtlijn 2004/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling op basis van de vraag naar nuttige warmte binnen de interne energiemarkt en tot wijziging van richtlijn 92/42/EEG (PB L 52, blz. 50); anderzijds, richtlijn 2001/77/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt (PB L 283, blz. 33), zoals gewijzigd en ingetrokken bij richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van richtlijn 2001/77/EG en richtlijn 2003/30/EG (PB L 140, blz. 16). 1. Richtlijn 2004/8/EG 13 Artikel 1 bepaalt: Het doel van deze richtlijn is, het energierendement te vergroten en de voorzieningszekerheid te verbeteren door een kader te creëren voor de bevordering en ontwikkeling van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling op basis van de vraag naar nuttige warmte en besparing op primaire energie binnen de interne energiemarkt, rekening houdend met de specifieke nationale omstandigheden, in het bijzonder met de klimatologische en de economische situatie. Artikel 2 bepaalt: Deze richtlijn is van toepassing op warmtekrachtkoppeling zoals gedefinieerd in artikel 3 en warmtekrachtkoppelingstechnologieën zoals genoemd in bijlage I. Artikel 3 bepaalt: Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de volgende definities: 3

RESUMÉ VAN HET VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING ZAAK C-195/12 a) warmtekrachtkoppeling : gelijktijdige opwekking in één proces van thermische energie en elektrische en/of mechanische energie; [...] i) hoogrenderende warmtekrachtkoppeling : warmtekrachtkoppeling die voldoet aan de criteria van bijlage III; [...] Daarnaast zijn de relevante definities van richtlijn 2003/54/EG en richtlijn 2001/77/EG van toepassing. 14 Bijlage III bepaalt: [...]. a) Hoogrenderende warmtekrachtkoppeling Voor de toepassing van deze richtlijn moet hoogrenderende warmtekrachtkoppeling aan de volgende criteria voldoen: - warmtekrachtkoppelingsproductie afkomstig van warmtekrachtkoppelingseenheden levert een besparing op primaire energie op van ten minste 10 % berekend overeenkomstig punt b), ten opzichte van de referenties voor de gescheiden productie van warmte en elektriciteit; - de productie afkomstig van kleinschalige en microwarmtekrachtkoppelingseenheden die een besparing op primaire energie opleveren, kan mogelijk worden aangemerkt als hoogrenderende warmtekrachtkoppeling. [...]. 15 Artikel 7 bepaalt: 1. De lidstaten zorgen ervoor dat steun voor warmtekrachtkoppeling voor bestaande en toekomstige eenheden gebaseerd is op de vraag naar nuttige warmte, in het licht van de mogelijkheden waarover men beschikt om de vraag naar energie te verminderen door middel van andere economisch uitvoerbare of milieuvriendelijke maatregelen, zoals andere energie-efficiëntiemaatregelen. 2. Onverminderd de artikelen 87 en 88 van het Verdrag evalueert de Commissie de toepassing van de in de lidstaten gebruikte steunmechanismen volgens welke een warmtekrachtproducent op basis van de verordeningen die door overheidsinstanties worden uitgevaardigd, directe of indirecte steun ontvangt die als effect zou kunnen hebben dat de handel wordt beperkt. 4

IBV & CIE De Commissie gaat na of deze mechanismen bijdragen tot de verwezenlijking van de in artikel 6 en artikel 174, lid 1, van het Verdrag genoemde doelstellingen. 3. De Commissie neemt in het in artikel 11 bedoelde verslag een goedgedocumenteerde analyse op van de ervaring die is opgedaan met de toepassing en het naast elkaar bestaan van de verschillende in lid 2 bedoelde steunmechanismen. In het verslag wordt het succes, met inbegrip van de kosteneffectiviteit, van de ondersteuningssystemen beoordeeld om het gebruik van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling in overeenstemming met het in artikel 6 bedoelde nationale potentieel te bevorderen. Het verslag beoordeelt voorts in hoeverre de steunregelingen hebben bijgedragen aan de totstandbrenging van stabiele omstandigheden voor investeringen in warmtekrachtkoppeling. 2. Richtlijn 2001/77/EG 16 Punt 16 van de considerans luidt als volgt: De regelingen voor prijssteun moeten echter na een toereikende overgangsperiode aan de zich ontwikkelende interne markt voor elektriciteit worden aangepast. Daarom dient de Commissie de situatie te volgen en een verslag voor te leggen over de met de toepassing van de nationale regelingen opgedane ervaring. In het licht van de conclusies van dat verslag zou de Commissie zo nodig een voorstel moeten doen voor een gemeenschapskader betreffende steunregelingen voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen. Dat voorstel moet bijdragen tot het bereiken van de nationale indicatieve streefcijfers, verenigbaar zijn met de beginselen van de interne markt voor elektriciteit en rekening houden met de kenmerken van de verschillende hernieuwbare energiebronnen en met de verschillende technieken en de geografische verschillen. Het moet ook het doelmatige gebruik van hernieuwbare energiebronnen bevorderen [...], het vertrouwen van de investeerders in stand houden en gestrande kosten vermijden. In dat kader zou de elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen kunnen concurreren met elektriciteit uit niethernieuwbare energiebronnen en zouden de kosten voor de consument beperkt blijven terwijl de behoefte aan overheidssteun op middellange termijn zou verminderen. 17 Artikel 2 (per 1 april 2010 ingetrokken) bepaalde: Voor de toepassing van deze richtlijn zijn de volgende definities van toepassing: a) hernieuwbare energiebronnen : hernieuwbare niet-fossiele energiebronnen (wind, zonne-energie, aardwarmte, golfenergie, getijdenenergie, waterkracht, biomassa, stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas); b) biomassa : de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de 5

RESUMÉ VAN HET VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING ZAAK C-195/12 bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval; [...] 18 Artikel 4 (per 1 april 2010 ingetrokken) bepaalde: 1. Onverminderd de artikelen 87 en 88 van het Verdrag beoordeelt de Commissie de toepassing van in de lidstaat bestaande regelingen waarbij een elektriciteitsproducent op grond van voorschriften van de overheid directe of indirecte steun krijgt die tot gevolg zou kunnen hebben dat de handel belemmerd wordt, rekening houdend met het feit dat die regelingen bijdragen tot de doelstellingen van de artikelen 6 en 174 van het Verdrag. 2. De Commissie dient uiterlijk op 27 oktober 2005 een goed gedocumenteerd verslag in over de ervaring die met de toepassing en het naast elkaar bestaan van de verschillende in lid 1 bedoelde regelingen is opgedaan. Het verslag bevat een evaluatie van het resultaat, met inbegrip van de kosteneffectiviteit, van de in lid 1 bedoelde steunregelingen voor het bevorderen van het verbruik van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen overeenkomstig de nationale indicatieve streefcijfers in de zin van artikel 3, lid 2. Dat verslag gaat zo nodig vergezeld van een voorstel voor een communautaire kaderregeling betreffende steunregelingen ten behoeve van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen. Een voorstel voor een kaderregeling zou: a) moeten bijdragen tot het bereiken van de nationale indicatieve streefcijfers; b) verenigbaar moeten zijn met de beginselen van de interne markt voor elektriciteit; c) rekening moeten houden met het karakter van de verschillende hernieuwbare energiebronnen en met de verschillende technieken en de geografische verschillen; d) het doelmatige gebruik van hernieuwbare energiebronnen moeten bevorderen en tegelijkertijd eenvoudig en zo efficiënt mogelijk moeten zijn, vooral wat de kostprijs betreft; e) toereikende overgangsperioden van ten minste zeven jaar voor de nationale steunregelingen moeten bevatten en het vertrouwen van de investeerders moeten behouden. 3. Richtlijn 2009/28/EG 19 De punten 24 en 78 van de considerans luiden als volgt: 6

IBV & CIE (24) Om het potentieel van biomassa volledig te kunnen benutten, moeten de Gemeenschap en de lidstaten het gebruik van bestaande houtreserves stimuleren en zorgen voor de ontwikkeling van nieuwe bosbouwsystemen. (78) Het is passend toezicht te houden op de gevolgen van de teelt van biomassa, zoals door wijzigingen in het landgebruik, met inbegrip van verdringingseffecten, de invoering van agressieve exoten en andere effecten op de biodiversiteit, alsmede gevolgen voor de voedselproductie en de plaatselijke welvaart. De Commissie dient rekening te houden met alle relevante informatiebronnen, waaronder de hongerkaart van de FAO. Biobrandstoffen moeten op een zodanige wijze worden gestimuleerd dat een grotere landbouwproductiviteit en het gebruik van aangetast land worden bevorderd. 20 Artikel 2 bepaalt: Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de definities van richtlijn 2003/54/EG. De volgende definities gelden eveneens: [...] e) biomassa : de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van biologische oorsprong uit de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, met inbegrip van de visserij en de aquacultuur, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval; [...] k) steunregeling : een instrument, regeling of mechanisme, toegepast door een lidstaat of een groep lidstaten, die het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen bevordert door de kosten van deze energievorm te verlagen, de verkoopprijs te verhogen of het volume aangekochte energie te vergroten door een verplichting tot het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen of op een andere wijze. Dit omvat [...] steunregelingen voor verplichting tot gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen met inbegrip van regelingen betreffende groenestroomcertificaten [...]; [...] 21 Artikel 3 bepaalt: 1. Elke lidstaat dient ervoor te zorgen dat zijn aandeel energie uit hernieuwbare bronnen, berekend in overeenstemming met de artikelen 5 tot en met 11, in het bruto-eindverbruik van energie in 2020 minstens gelijk is aan zijn nationaal algemeen streefcijfer voor het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen voor dat 7

RESUMÉ VAN HET VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING ZAAK C-195/12 jaar [...]. Zulke bindende nationale algemene streefcijfers stemmen overeen met een streefcijfer van een aandeel energie uit hernieuwbare bronnen van minstens 20 % in het communautaire bruto-eindverbruik van energie in 2020. Teneinde de in dit artikel vastgelegde streefcijfers gemakkelijker te halen, wordt door iedere lidstaat energie-efficiëntie en energiebesparing bevorderd en aangemoedigd. 2. De lidstaten nemen maatregelen die effectief bedoeld zijn om ervoor te zorgen dat hun aandeel energie uit hernieuwbare bronnen gelijk is aan of groter is dan het aandeel dat vermeld is in de indicatieve keten die is aangegeven in bijlage I, deel B. 3. Teneinde de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde streefcijfers te halen, kunnen de lidstaten onder meer de volgende maatregelen nemen: a) steunregelingen; [...] 22 Artikel 22 bepaalt: 1. Elke lidstaat dient uiterlijk op 31 december 2011, en daarna om de twee jaar, bij de Commissie een verslag in over de voortgang die geboekt is bij het bevorderen en het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen. [...]. In dat verslag moet met name het volgende zijn vermeld: [...] c) de manier waarop de lidstaat, voor zover van toepassing, zijn steunregelingen heeft gestructureerd teneinde rekening te houden met toepassingen van energie uit hernieuwbare bronnen die aanvullende voordelen opleveren in vergelijking met andere, vergelijkbare toepassingen, maar die ook meer kosten, zoals biobrandstoffen uit afval, residuen, non-food cellulosemateriaal en lignocellulosisch materiaal; [...] III Standpunt van partijen A Standpunt van de Waalse regering 23 De uitsluiting van hout is verantwoord door de noodzaak om de industriële houtsector te beschermen, het aanvullende steunmechanisme voor te behouden aan minder rendabele projecten, het evenwicht van de markt van groene certificaten te verzekeren en, ten slotte, door de vaststelling dat de steunregelingen voor hernieuwbare energie van nature verschillen in behandeling teweegbrengen naar gelang van de sectoren, de brandstof of het vermogen van de installatie. 8

IBV & CIE 24 Volgens recente studies is de industrie van de houtverwerking zeer verlieslatend in het Waalse Gewest en moet die in grote mate een beroep doen op de import. De Waalse wetgever heeft bijgevolg willen vermijden dat de druk op de houtvoorraden in het Waalse Gewest wordt verhoogd door de toekenning van een dubbel groen certificaat aan de sector van de energetische valorisatie van hout, hetgeen een sterke prijsstijging van de grondstof zou hebben kunnen veroorzaken, zoals blijkt uit een universitaire studie. 25 Om rendabel te zijn hebben de installaties voor de warmtekrachtkoppeling die uit hout afkomstige biomassa valoriseren geen groen certificaat nodig, zoals blijkt uit het feit dat verzoekster haar installatie in bedrijf heeft gesteld ook al wees alles erop dat zij het dubbele groene certificaat niet zou genieten. De Waalse wetgever moet ook waken over het evenwicht van de markt van groene certificaten en over de bescherming van de consument tegen een te grote stijging van de kostprijs van elektriciteit. In haar advies meende CWaPE * immers dat de toekenning van een dubbel groen certificaat aan uit hout afkomstige biomassa zou leiden tot 500 000 extra groene certificaten per jaar, terwijl in 2007 ongeveer 1 561 000 groene certificaten zijn uitgereikt. 26 Bovendien bevat het mechanisme voor de bevordering van hernieuwbare energie inherent talrijke verschillen in behandeling naar gelang van de sectoren, de technologieën, het ontwikkelde vermogen en de verkregen besparing op het vlak van CO 2. 27 Ten slotte is het verschil in behandeling niet onevenredig. Verzoekster geniet immers reeds gewone groene certificaten op basis van artikel 38, 2, van het in het geding zijnde decreet. 28 Ten aanzien van richtlijn 2009/28/EG stelt de Waalse regering vast dat die nog niet in werking was getreden op het ogenblik dat de in het geding zijnde bepaling is aangenomen, noch zelfs op de datum van de bestreden handeling, zodat het Waalse Gewest daarmee geen rekening kon houden. In elk geval is de in het geding zijnde bepaling niet in strijd met het door die richtlijn vastgestelde doel, nu zij juist de bevordering van hernieuwbare energiebronnen beoogt. B Standpunt van verzoekster 29 Verzoekster preciseert allereerst dat de weigering van dubbele groene certificaten tot gevolg heeft dat de rendabiliteit van haar productie wordt gehalveerd, wat haar benadeelt ten opzichte van installaties die energie produceren onder dezelfde voorwaarden, maar op basis van elke andere bron dan houtafvalstoffen. * Commission wallonne pour l'energie (Waalse Commissie voor Energie), officiële instantie voor de regulering van de Waalse elektriciteits- en gasmarkt, met, onder meer, als opdracht het afleveren van groene certificaten. 9

RESUMÉ VAN HET VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING ZAAK C-195/12 30 De bestreden uitsluiting komt dus erop neer dat een vermomde en onwettige subsidie wordt toegekend aan de eenheden voor warmtekrachtkoppeling die andere soorten biomassa of afvalstoffen dan hout verbranden, en belemmert de ontwikkeling van de activiteit van warmtekrachtkoppeling van verzoekster. 31 Verzoekster levert ernstige kritiek op de uitsluiting van hout van de aanvullende steun en verwerpt de verantwoording die is gebaseerd op de doelstelling, de sector van de industriële houtsector te beschermen tegen een gestelde schaarste van dat materiaal. Zij brengt in herinnering dat in het advies dat CWaPE zelf over de in het geding zijnde bepaling heeft verstrekt, CWaPE zich heeft afgevraagd of er werkelijke nadelige gevolgen aan verbonden zijn wanneer ook voor hout dubbele groene certificaten worden toegekend, aangezien de huidige en mogelijke installaties voor warmtekrachtkoppeling uit biomassa van een bepaald vermogen op basis van hout allemaal in handen zijn van de ondernemingen van de industriesector die hout als grondstof gebruikt. Bovendien hangt, volgens de CWaPE, de evolutie van de prijzen op de internationale houtmarkt niet af van de beslissingen die zijn genomen op het niveau van het Waalse Gewest. Ten slotte kunnen de concurrentieproblemen waarnaar wordt verwezen in verband met de houtsector [...] zich steeds voordoen op het niveau van de sector van de biomassa, bijvoorbeeld in de landbouwbiomassa. 32 Bovendien preciseert zij dat de afvalstoffen die in de installaties voor warmtekrachtkoppeling worden gebruikt niet door de hout- of paneelindustrie kunnen worden gebruikt. 700 000 ton harsproductie kan immers niet worden gebruikt door de houtindustrie. Die afvalstoffen worden thans verspild en verbrand, terwijl zij kunnen worden gebruikt door haar installatie voor warmtekrachtkoppeling. 33 In elk geval zou het, zelfs indien de uitsluiting van hout in de gebruikelijke betekenis ervan zou worden aanvaard (wat niet het geval is) om de concurrentie met de houtsector te vermijden, toch niet verantwoord zijn eveneens houtafvalstoffen uit te sluiten. 34 De uitsluiting van de installaties die hout of afvalstoffen valoriseren van het mechanisme van de dubbele groene certificaten is voorts in strijd met de dwingende doelstellingen die richtlijn 2009/28/EG aan België oplegt, alsook met de doelstellingen die zijn vastgesteld door de richtlijnen 2001/77/EG en 2003/30/EG, vóór de intrekking ervan bij richtlijn 2009/28/EG. 35 Zo legt bijlage I bij richtlijn 2009/28/EG legt het totale streefcijfer voor België voor het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto-eindverbruik in 2020 vast op 13 %. Die doelstelling is evenwel niet verenigbaar met de bestreden uitsluiting, ongeacht de datum van inwerkingtreding van richtlijn 2009/28/EG. 10

IBV & CIE 36 Artikel 7 van richtlijn 2004/8/EG legt de lidstaten immers op, de warmtekrachtkoppeling te steunen zonder onderscheid te maken naargelang de biomassa al dan niet afkomstig is uit hout. Bovendien moeten de lidstaten op grond van artikel 9, lid 1, het bestaande wetgevende kader evalueren, met name met het oog op het verbieden van discriminerende regels en het verminderen van wetgevingsbelemmeringen voor de ontwikkeling van warmtekrachtkoppeling. Ten slotte bevat de in het geding zijnde bepaling een definitie van de biomassa die verschilt van die in de richtlijnen 2001/80/EG, 2001/77/EG, 2009/28/EG en 2004/8/EG, die het type afvalstoffen opnemen die verzoekster valoriseert. 37 De eventuele beoordelingsmarge van de wetgever bij de invoering van de mechanismen voor het steunen en bevorderen van groene energie kan niet verantwoorden dat een discriminerend systeem in het leven wordt geroepen. Hoewel theoretisch gezien een onderscheid kan worden gemaakt tussen verschillende sectoren die groene energie produceren, is het verschil in behandeling tussen twee vergelijkbare categorieën van elektriciteitsproducenten op basis van hernieuwbare energiebronnen of tussen ondernemingen van de houtsector niet te verantwoorden, noch evenredig. IV Beoordeling door het Grondwettelijk Hof 38 Voor zover artikel 7 van richtlijn 2004/8/EG van toepassing is, moet worden bepaald of het in de in geding zijnde bepaling vervatte verschil in behandeling van de soorten brandstoffen die in het proces van warmtekrachtkoppeling worden gebruikt met dat artikel verenigbaar is. Dit artikel geeft enkel aan dat de steunmaatregelen die de lidstaten nemen, moeten uitgaan van de vraag naar nuttige warmte [en besparingen op primaire energie], zonder onderscheid naargelang van de gebruikte brandstoffen. Punt 31 van de considerans van die richtlijn spreekt daarentegen uitdrukkelijk van de soort brandstof die wordt gebruikt in het proces van de warmtekrachtkoppeling als factor voor doeltreffendheid ervan. Bovendien moest de Commissie op grond van punt 16 van de considerans van richtlijn 2001/77/EG rekening houden met de kenmerken van de verschillende hernieuwbare energiebronnen bij de aanpassing van de daarop toepasselijke steunregelingen. Ten slotte verplicht artikel 22 van richtlijn 2009/28/EG de lidstaten, aan de Commissie uiteen te zetten hoe zij rekening hebben gehouden met de aanvullende voordelen van bepaalde toepassingen van energie uit hernieuwbare bronnen in het kader van hun beleid inzake de bevordering van hernieuwbare energie, terwijl in de punten 24 en 78 van de considerans van die richtlijn wordt verklaard dat de lidstaten het gebruik van bestaande houtreserves [moeten] stimuleren en [...] voor de ontwikkeling van nieuwe bosbouwsystemen [moeten] zorgen, waarbij wordt gewezen op de noodzaak om toezicht te houden op de gevolgen van de teelt van biomassa voor het leefmilieu, de voedselproductie en de plaatselijke welvaart. 11

RESUMÉ VAN HET VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING ZAAK C-195/12 39 Zelfs indien de door de Raad van State gestelde prejudiciële vraag alleen betrekking heeft op de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en niet op die artikelen in samenhang met bepalingen van het recht van de Europese Unie, moet worden vastgesteld dat verschillen in uitlegging tussen de rechterlijke instanties over de uitlegging van handelingen van de Europese Unie en de geldigheid van de wetgeving die daarvan de uitwerking in het interne recht vormt, de eenheid van de rechtsorde van de Unie in gevaar brengen en afbreuk doen aan het rechtszekerheidsbeginsel. 40 In de uitlegging dat artikel 7 van richtlijn 2004/8/EG de wetgever ertoe verplicht de installaties voor warmtekrachtkoppeling die hout of houtafvalstoffen valoriseren minder gunstig te behandelen dan andere installaties voor warmtekrachtkoppeling die biomassa valoriseren, geldt bovendien de kritiek die tegen de in het geding zijnde bepaling is gericht in dezelfde mate ten aanzien van artikel 7 van richtlijn 2004/8/EG. 41 Wanneer aan het Grondwettelijk Hof een prejudiciële vraag wordt gesteld over de grondwettelijkheid van een wetsbepaling die de dwingende bepalingen van een richtlijn omzet en waarvan de verenigbaarheid met het algemeen gelijkheidsbeginsel in het geding wordt gebracht, staat het evenwel aan het Hof van Justitie zich vooraf uit te spreken over de vraag of die richtlijn in overeenstemming is met het algemene gelijkheidsbeginsel dat door het recht van de Europese Unie is erkend (arrest van het Hof van 22 juni 2010, Melki, C-188/10 en C-189/10, Jurispr. blz. I-5667, punt 56). 42 In de uitlegging dat artikel 7 van de richtlijn een dergelijk verschil in behandeling tussen de soorten van brandstoffen die kunnen worden gebruikt voor de warmtekrachtkoppeling verbiedt, moet tenslotte nog worden nagegaan of dat verbod zelf verenigbaar is met het algemeen gelijkheidsbeginsel, dat is erkend door het recht van de Europese Unie en zich ertegen verzet dat verschillende situaties op identieke wijze worden behandeld. Het valt echter niet onder de bevoegdheid van het Grondwettelijk Hof om zich over die vraag uit te spreken, daar alleen het Hof van Justitie bevoegd is om een bepaling van afgeleid recht ongeldig te verklaren. 43 Wat betreft het meningsverschil tussen de partijen over de vraag of de installatie van verzoekster als een installatie voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling in de zin van richtlijn 2004/8/EG kan worden beschouwd, merkt het Grondwettelijk Hof op dat artikel 7 van die richtlijn de werkingssfeer ervan niet lijkt te beperken tot die installaties. 44 In elk geval staat het aan het Hof, de geldigheid van de in het geding zijnde bepaling te onderzoeken in zoverre zij zowel van toepassing zou zijn op een installatie voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling als op een installatie voor minder renderende warmtekrachtkoppeling. 12

IBV & CIE 45 Bijgevolg moeten aan het Hof van Justitie de in het dictum weergegeven prejudiciële vragen worden gesteld. V Prejudiciële vragen 1. Dient artikel 7 van richtlijn 2004/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling op basis van de vraag naar nuttige warmte binnen de interne energiemarkt en tot wijziging van richtlijn 92/42/EEG, in voorkomend geval in samenhang gelezen met de artikelen 2 en 4 van richtlijn 2001/77/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 september 2001 betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt en met artikel 22 van richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijzigingen en intrekking van richtlijn 2001/77/EG en richtlijn 2003/30/EG, in het licht van het algemeen gelijkheidsbeginsel, van artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en van de artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in die zin te worden geïnterpreteerd dat het: a) alleen van toepassing is op de installaties voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling in de zin van bijlage III van de richtlijn; b) oplegt, toestaat of verbiedt dat een steunregeling zoals die welke vervat is in artikel 38, 3, van het decreet van het Waalse Gewest van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt, toegankelijk is voor alle installaties voor warmtekrachtkoppeling die voornamelijk biomassa valoriseren en beantwoorden aan de in dat artikel vastgestelde voorwaarden, met uitsluiting van de installaties voor warmtekrachtkoppeling die voornamelijk hout of houtafvalstoffen valoriseren? 2. Is het antwoord verschillend indien de installatie voor warmtekrachtkoppeling voornamelijk alleen hout dan wel integendeel houtafvalstoffen valoriseert? 13