2 HET ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK



Vergelijkbare documenten
Project 434: Bureaustudie Actualisering archeologische verwachting nieuwbouwlocatie Stadhuiskwartier. Interne Rapportages Archeologie Deventer 55

Opgraving Davidstraat-Romeinstraat Enkhuizen. Een eerste stand van zaken.

Archol bv. Ivo van Wijk. Voorlopig verslag Archeologische Opgraving Plangebied Joannes Riviusstraat te Elsloo, gemeente Stein

Verslag Inventariserend Veldonderzoek. Locatie Klinkenbeltsweg, Driebergenbuurt, (Blok VIII), Deventer Projectnummer 272

Opgraving Hengelo Winkelskamp Grafveld

Archeologisch onderzoek begeleiding Kevelderstraat Groenlo GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 68

Evaluatiebrief Archeologisch onderzoek Sevenum-Beatrixstraat IVO-P

Dordrecht Ondergronds Waarneming 6 VEST 124, GEMEENTE DORDRECHT

AWP-VERSLAG-WAARNEMING OCB (PURMEREND)

Archeologie Deventer Briefrapport 27. November Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494)

6.3. Analyse en interpretatie van de grondsporen Algemeen

RAAP-rapport Resultaten geofysisch onderzoek

: Archeologische begeleiding in Katwijk, Tweede Mientlaan

Selectiebesluit archeologie Breda, Molengracht JEKA

Papendrecht, Westeind 25, gemeente Papendrecht (ZH). Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek. Transect-rapport 528 (concept 1.

no-hoek: / zw-hoek: / zo-hoek: /

Dordrecht Ondergronds 51. Gemeente Dordrecht, Schrijversstraat 7. Een archeologisch bureauonderzoek.

Delftse Archeologische Notitie 129. Markt 85, Delft. Een archeologische begeleiding. Jorrit van Horssen

Waarderend Archeologisch Onderzoek te Oudenburg, kantine voetbalplein (Bekestraat)

Archeologisch Advies 498: Bureaustudie Actualisering archeologische verwachting Politiebureau Muggeplein. Interne Rapportages Archeologie Deventer 56

hij qua positie onderdeel van

Archeologische Quickscan

Ieper, Grote Markt 33 / D hondtstaat

ADDENDUM 10. Werkput 5

Adviesdocument 768. Oranjerie landgoed Mattemburgh, gemeente Woensdrecht. Project: Projectcode: HOOM2. Opdrachtgever: Brabants Landschap

ADVIES ARCHEOLOGIE 16 dec 2013

Archeologische inventarisaties

Brugge, Sint-Salvatorskathedraal

Zuidnederlandse Archeologische Notities

evaluatierapport zaltbommel-ruiterstraat 8 archeologische begeleiding

Rapportage proefsleuvenonderzoek Borsbeek - Eugeen Verelstlei

Archeologisch onderzoek in de Louis D'Haeseleerstraat te Aalst (0.-VI.). Een test voor het ontwikkelingsmodel van de stad.

Rotterdamseweg 202 in Delft

Averboodse Baan (N165), Laakdal

Bijlage 1 Aanvullend advies archeologisch onderzoek, Wozoco Giessenburg, Neerpolderseweg 19, Giessenburg, Gemeente Giessenlanden

Bewoningssporen uit de 14 e eeuw en een turfput aan de Kievitspeelweg

Quick scan archeologie Vaartstraat Loonsevaert (perceel 2954), Kaatsheuvel gemeente Loon op Zand

Tussentijdse rapportage, Definitief Onderzoek. Houtmarkt-Pikeursbaan, Deventer.

Uitleg categorieën en planregels dubbelbestemmingen archeologie

Dordrecht Ondergronds Waarneming 2 DORDRECHT, SPUIBOULEVARD

Poperinge - Afkoppeling Vleterbeek HB Programma van Maatregelen

CLEMENT CATELINE, PEDE RUBEN, CHERRETTÉ BART. Het Domein Mesen: een historische kern te Lede (O.-Vl.)

memo Locatiegegevens: Inleiding

Archeologienota: Het archeologisch vooronderzoek aan de Hoorn te Leuven Vanessa Vander Ginst Maarten Smeets Marjolein Van Der Waa

Programma van Eisen AK PUTTEN T (0341) E mstruijs@putten.nl. Naam, adres, telefoon, datum paraaf. Regio Noord-Veluwe

Archeo-rapport 77 Het archeologisch vooronderzoek aan het Gemeenteplein 8 te Kontich

Locatie Zandoerleseweg, perceel 845 Datum onderzoek 21 Juni 2010 Datum evaluatieverslag 21 juni 2010 Opstelier evaluatieverslag

Plan van Aanpak. Archeologisch vooronderzoek, bureau- en inventariserend veldonderzoek. gemeente Nieuwkoop

Plan van Aanpak. PvA A I / Johan de Wittlaan 13 te Woerden (gemeente Woerden) 1

Nota met aanbevelingen Antwerpen Oudeleeuwenrui

AWP-VERSLAG-WAARNEMING OCB (PURMEREND)

Watou Oude Provenstraat. Archeologisch onderzoek

Nieuw Delft - Veld 2, 3, 6, 7, 8, 9, 10.2 en 11

Plangebied Best Hoofdstraat 28 - Sint Odulphusstraat. Archeologische begeleiding conform protocol proefsleuvenonderzoek. M.E. Hemminga. Archol.

INFORMATIERAPPORT EN SELECTIEADVIES

Antea Group Archeologie 2015/124 Adviesdocument bestemmingsplan Wateringse Veld vijf restlocaties, gemeente Den Haag.

Manu Archeologie, Advies en Onderzoek

Houtbouw en funderingen in de Zaanstreek P. Kleij, gemeentelijk archeoloog Zaanstad, Wormerland en Oostzaan.

Lucasbolwerk. LUC04: Archeologische begeleiding op het terrein van de Stadsschouwburg van Utrecht Basisrapportage Archeologie 137. Utrecht.

Adres: Derringmoerweg 7 Plaats: Arnemuiden Gemeente: Middelburg eventueel (centrum)coördinaat (en):

Cultuurhistorische inventarisatiescan nieuwe scoutingterrein Broekpolder

Verslag vondstmelding: Eiermarkt 12 (Café Pick), 8000 Brugge

Programma van maatregelen: Gent Nieuwewandeling

Archeo-rapport 7 Archeologisch vooronderzoek aan de Zagerijstraat te Membruggen

Publiekssamenvatting. Archeologisch onderzoek Groene Rivier Pannerden

Plangebied Koningstraat 10

Archeo-rapport 7 Archeologisch vooronderzoek aan de Zagerijstraat te Membruggen

Brugge, Langestraat Verbrand Nieuwland 10

Figuur 1 Geulafzettingen (Bron: CHS)

Heesch - Beellandstraat

Proefopgraving in de tuin van het voormalige Gereformeerd Weeshuis aan de Havenstraat te Woerden door Elly E. v.d. Busse-Bruin

Archeologietoets. locatie kerkstraat 57 Riel gemeente Goirle

Gageldijk. GAG: Archeologische begeleiding rond de aanleg van een fietsviaduct aan de Gageldijk, gemeente Utrecht. Basisrapportage Archeologie 109

Archeologisch veldonderzoek Hoogheemraadschap van Delfland

Archeo-rapport 4 Archeologisch vooronderzoek aan de Oude Tramweg te Munsterbilzen

Houtskool uit een kuil van een rivierduin bij Rotterdam-IJsselmonde 't Hart

Kale - Leie Archeologische Dienst. J a a r v e r s l a g K a l e - L e i e A r c h e o l o g i s c h e D i e n s t

Inventariserend Proefonderzoek door middel van proefsleuven

4 Archeologisch onderzoek

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Quick scan archeologie, gemeente Loon op Zand, Kaatsheuvel Van Heeswijkstraat / Horst

GERAARDSBERGEN- DUYTSENKOUTER

Archeologie West-Friesland, Nieuwe Steen 1, 1625 HV Hoorn, Postbus 603, 1620 AR Hoorn

Dordrecht Ondergronds Waarneming 3 DORDRECHT, BOOMSTRAAT, BOLWERK, MERWEKADE

Bijlage 11 Archeologisch onderzoek

Toekomststraat, Hasselt

Hogeweg 135. Archeologisch onderzoek in Gent 2012, (Stadsarcheologie. Bodem en monument in Gent, reeks 2 nr. 6), Gent, 2012, p

De resultaten van de publieksopgraving in Dalfsen

Geweldigershoek 2. Langs- en dwarsdoorsnede kapconstructie en zolderplattegrond van het hoofdhuis op de hoek. Geweldigershoek

De kracht van vrijwilligers Bijdragen aan archeologisch onderzoek. Bijdragen aan archeologisch onderzoek

Bouwhistorisch onderzoek

Quick scan archeologie De Horst Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand

De Limfa zat er niet voor niets

Advies Archeologische Monumentenzorg 2013 nr. 83

Bouwhistorische waarneming Wegje 1/Apenspel 5, Enkhuizen

Antea Group Archeologie 2015/124 Adviesdocument bestemmingsplan Wateringse Veld vijf restlocaties, gemeente Den Haag.

Archeologische Quickscan Eerste Oosterparkstraat (QSnr ) Stadsdeel: Centrum Adres: Eerste Oosterparkstraat

Het huis had een houten skelet, daartussen fistelstek besmeerd met leem.

Hout van het onderzoek aan de Heiligeweg in Krommenie, gemeente Zaanstad (Noord-Holland)

Burseplein Stadskantoor, Projectnummer 286

Transcriptie:

INHOUD VOORWOORD 1 INLEIDING ( BART VERMEULEN) 1.1 Projectgegevens 1.2 Beschrijving van de vindplaats 1.3 Vooronderzoek 1.4 Onderzoeksvragen 1.4.1 Onderzoeksvragen Karolingisch-Ottoonse periode 1.4.2 Onderzoeksvragen Late Middeleeuwen 1.4.3 Onderzoeksvragen postmiddeleeuwen 1.5 Onderzoeksstrategie 1.6 Periodisering van de vindplaats 2 HET ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK ( BART VERMEULEN) 2.1 Inleiding 2.2 Werkwijze fase 1 2.3 Werkwijze fase 2 2.4 Werkwijze fase 3 2.5 Uitwerking 3 SPOREN UIT DE PERIODE TUSSEN 800 EN 1100 ( EMILE MITTENDORFF) 3.1 Periode 1: 825-900 3.1.1 Een aanwijzing voor percelering? 3.1.2 Gebruik van het terrein 3.1.3 Gelijktijdige ontwikkelingen aan de Ankersteeg 3.2 Periode 2: 900-1050 3.2.1 Ambachtelijke activiteiten 3.2.1.1 Hutkommen 3.2.1.2 Afval van een leerlooier of hoornbewerker 3.2.1.3 Sporen van kammenproductie 3.2.2 Waterputten 3.2.3 Overige sporen 3.2.4 Het terrein aan de Ankersteeg in periode 2 3.3 Periode 3: 1050-1300 1 3 4 4 4 5 6 7 7 7 7 8 10 10 10 11 11 14 14 15 15 17 19 22 23 23 24 27 28 29 30 32 INHOUD 4 KERAMIEK UIT DE PERIODE TUSSEN 800 EN 1100 ( EMILE MITTENDORFF) 4.1 Doel 4.2 Selectie en methodiek 4.3 Bakseldefinities 4.4 Keramiek uit het onderzoek aan de Bruynssteeg 4.4.1 Algemene beschrijving van de keramiek uit periode 1: 825-900 4.4.1.1 Keramiek uit de perceelsscheidingsgreppel 4.4.1.2 Materiaal uit de vulling van een grote, diepe kuil met vlakke bodem 4.4.2 Algemene beschrijving van de keramiek uit periode 2: 900-1050 4.4.2.1 De keramiek uit de afvalkuil van een leerlooier of hoornbewerker 33 33 33 35 39 39 41 42 44 49 1

4.4.2.2 Materiaal uit hutkom S139 4.5 De keramiek uit het onderzoek aan de Ankersteeg 4.5.1 Algemene beschrijving van de keramiek uit periode 1: 825-900 4.5.1.1 Keramiek uit een afvalkuil 4.5.2 Algemene beschrijving van keramiek uit periode 2: 900-1050 4.5.2.1 De keramiek uit één van de diepe kuilen met vlakke bodem KLEURENBIJLAGE 4.6 Conclusies keramisch onderzoek 5 SPOREN UIT DE PERIODE TUSSEN 1100 TOT HEDEN ( BART VERMEULEN) 5.1 Ophogingslagen tussen 1100 en 1400 5.2 Het Hendrick Bruynshuis 5.2.1 Archeologische resten 5.2.2 Historische bronnen en kaartmateriaal 5.2.3 Een afvalkuil op het erf van het Hendrick Bruynshuis 5.3 Ontwikkeling van erven en huizen tussen 1300 en 1800 5.3.1 Erven aan de Bruynssteeg 5.3.2 De achtererven van Nieuwstraat 55 en 63 5.4 Kameren achter de huizen 5.4.1 Schommelingen in de bevolkingsgroei van de 13 de tot de 20 ste eeuw 5.4.2 Kameren achter de Nieuwstraat 5.4.3 Kameren op het terrein van het Voormalige Heilig-Sacramentshuis 5.4.4 De bewoners van de kameren aan de Diefsteeg en hun leefomstandigheden 5.4.5Twee kleine martavanen en andere Chinese keramiek. Afdankertjes van de hogere klassen? (MICHIEL BARTELS) 6 BOUWHISTORIE ( BART VERMEULEN) 6.1 Inleiding 6.2 De voorgevel 6.3 De achtergevel 6.4 De zijgevels 6.5 De houten kap en de telmerken 6.6 Datering 7 SYNTHESE (BART VERMEULEN) LITERATUUR COLOFON 51 52 52 54 57 60 61 67 70 70 71 71 75 77 81 81 88 92 92 94 96 98 101 104 104 105 106 110 110 112 115 117 120 2

VOORWOORD Deventer als één van de oudste middeleeuwse steden van ons land kent een bijzonder bodemarchief. Van de Vroege Middeleeuwen tot de moderne tijd hebben Deventenaren langs de IJssel gewoond, handel gedreven en gewerkt. Door de ouderdom en de uitzonderlijkheid neemt het Deventer bodemarchief een belangrijke plaats in binnen de archeologie van Nederland. Archeologie is niet een kwestie van op goed geluk zaken vinden. Eerder is het een beeld dat bestaat uit grote en kleine puzzelstukken die gezamenlijk geschiedenis schrijven. Binnen Deventer vormt het Noordenbergkwartier een veelbesproken maar ook onbekend gebied. Elk licht in de duisternis zou direct resultaat voor de historie opleveren. Zelden kwam het in deze buurt van Deventer tot een systematisch onderzoek, nog niet eerder werd een onderzoek uitgewerkt en gepubliceerd. De gemeente Deventer is daarom de Woonunie Deventer dankbaar dat zij het initiatief namen om het bodemarchief voor de bouw uit te laten onderzoeken. Als verstoorder van het bodemarchief heeft de Woonunie ín de geest van het Verdrag van Valletta de verantwoordelijkheid tot onderzoek op zich genomen. Hiervoor is veel dank verschuldigd. VOORWOORD De voorbereiding van het onderzoek en de begeleiding van de uitvoering was niet mogelijk geweest zonder Triax Projecten B.V., in het bijzonder de heren Peter Loeffen en Richard Eckermann. Het aannemersbedrijf Van den Belt uit Twello en het loonwerkbedrijf Flierman & Zonen uit Colmschate boden op de juiste momenten de gevraagde assistentie. Dirk Schütten leverde de historische detailinformatie over de Middeleeuwen. De leden van de archiefwerkgroep van de AWN afdeling 18, onder leiding van Gerard Vrieling, deden minutieus onderzoek naar de bewoners in de moderne periode. De heer Jan Leo van de Laar gaf advies bij het bouwhistorisch onderzoek. Het onderzoek was niet mogelijk geweest zonder de grote inzet van alle studenten, vrijwilligers en het personeel van Archeologie Deventer, Afdeling Archeologie en Monumentenzorg (Ruimte, Milieu en Wonen) van de gemeente Deventer. Zelfs in de zengende zomer van 2003 is het veldonderzoek tijdig geklaard. Het niet aflatende enthousiasme van projectleider Bart Vermeulen en student middeleeuwse archeologie en materiaalspecialist Emile Mittendorff leidde tot het eerste rapport over de archeologie van het Noordenbergkwartier. Alhoewel het rapport specialistisch van aard is, zal het aan de basis staan voor verdere studie van dit bijzondere gebied in onze historische binnenstad. MW. DRS. GERDA KROEZE CLUSTERHOOFD ARCHEOLOGIE & MONUMENTENZORG GEMEENTE DEVENTER 3

1 INLEIDING 1 INLEIDING 1.1 Projectgegevens Gemeente Deventer- projectnummer: 223 Gemeente Deventer- projectnaam: Bruynssteeg 6-10, Deventer Centrumcoördinaten: X: 209.307 tot 209.330 Y: 474.316 tot 474.361 Kadasternummers: E 11456 & E 12351 Archis code: 2663 Opdrachtgever: Woonunie Deventer Uitvoerder archeologisch: Bart Vermeulen Emile Mittendorff Uitvoerder technisch: Michael van der Wees Inhoudelijke supervisie: Michiel Bartels 1.2 Beschrijving van de vindplaats Het onderzoeksgebied is gelegen tussen de Nieuwstraat en de Bruynssteeg. Aan de Bruynssteeg beslaat het de huisnummers 6 tot en met 10 en de tuinen hierachter. Het voorafgaand aan het onderzoek afgebroken pand Bruynssteeg 6 maakte deel uit van het Sint Jozef Ziekenhuis. Dit gebouw besloeg meerdere (laat-) middeleeuwse percelen. Bruynssteeg 8 is tijdens het onderzoek afgebroken en is vermoedelijk aan het eind van de 19 de of het beging van de 20 ste eeuw gebouwd. Bruynssteeg 10 is blijven staan en dateert vermoedelijk uit de 16 de eeuw. De panden aan de Nieuwstraat bleven staan en vallen buiten het onderzoek. Het onderzoek heeft zich hier uitsluitend gericht op de erven achter de huizen. Aan de zuidzijde wordt het terrein begrensd door een vleugel van het voormalige Sint Jozef Ziekenhuis waar nu studenten zijn gehuisvest. Aan de noordzijde wordt het onderzoeksgebied begrensd door de steeg tussen Bruynssteeg 10 en 12. Afb. 2 Ligging van de Bruynssteeg binnen het centrum van Deventer. N Afb. 1 Ligging van Deventer binnen Nederland. 0 meter 250 500 4

1.3 Vooronderzoek Voorafgaand aan het definitieve onderzoek is een Algemene Archeologische Inventarisatie uitgevoerd. 1 Op basis van dit bureauonderzoek kon worden vastgesteld dat de onderzoekslocatie gelegen is in een gebied dat tussen 750 en 1100 n. Chr. een belangrijk ambachtscentrum was. Het gebied speelde een vooraanstaande rol in de economie van de stad in haar vroegste ontwikkeling. Hier kwam naar voren dat op verschillende plaatsen in de omgeving ooit onderzoek had plaats gevonden (afb. 3). Het meeste van dit onderzoek is echter niet gepubliceerd. Het eerste onderzoek werd uitgevoerd in 1933 in de tuin achter Nieuwstraat 73. Hierbij werden sporen aangetroffen die dateerden van de 9 de eeuw tot heden. 2 Over de aard van deze sporen is helaas niets bekend. In 1983 en 1984 onderzocht de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek een strook evenwijdig aan de Ankersteeg tussen Papenstraat en Bruynssteeg. Dit onderzoek leverde bijzonder veel sporen op uit de periode tussen de 9 de en de 11 de eeuw die tot op heden echter niet zijn uitgewerkt. 3 Ook bij de bouw van het Politiebureau aan het Muggeplein heeft op bescheiden schaal onderzoek plaats gevonden. Volgens de onderzoekers zijn hierbij de resten aangetroffen van beschoeiingen en een vermoedelijke loswal uit de 9 de of 10 de eeuw. 4 Ook een onderzoek hier tegenover aan de Barmhartigesteeg leverde sporen op uit de 9 de en de 10 de eeuw. Korte Noordenbergstraat C Nieuwstraat D A Papenstraat Lindenplein Bruynssteeg Lindenstraat Molenstraat Molenstraat I H Muggeplein 0 25 50 METER Houtzagersgang G Barmhartigesteeg F Ankersteeg B E Legenda Tibbe ns tee g A B C D E F G H I Opgravingsputten Bebouwing Project Bruynssteeg (223) Project Ankersteeg (094) Waarneming Dorgelo 1933 (008) Waarneming Stanlein 1980 Waarneming Stanlein 1980 Archeologie Deventer 1999 (201) Waarneming Stanlein 1980 (070) AWN 1971/76 (048) ROB 1979 (062) Afb. 3 Onderzoeken die in het verleden in de omgeving zijn uitgevoerd. 1 Bartels, 2001. 2 Dorgelo, Z.J., 16. 3 Hallewas, 1984, 46-47. 4 Mondelinge mededeling: H.L. Lubberding, AWN afdeling 18. 5

Over de ontwikkeling van het gebied tussen 1100 en 1300 is weinig bekend. Waarschijnlijk nam de bewoning af en waren grote delen van deze hoek van de stad als landbouwareaal in gebruik. In de Late Middeleeuwen werd deze grond weer langzaam volgebouwd met huizen. In vergelijking met de zone rond de Brink en de Polstraat bleef het gebied relatief dun bebouwd. Op de erven achter de huizen vonden allerlei soorten van nijverheid een plaats. In de 18 de eeuw kwamen hier de eerste ontwikkelingen naar vroege industrie op gang. Naast werkplaatsen werden op de achtererven en aan de stegen ook allerlei eenkamerwoningen, zogenaamde kameren, gebouwd waar de arbeiders uit de fabrieken woonden. Tussen 1950 en 1980 werden veel huizen in de buurt sterk verwaarloosd waardoor de buurt in snel tempo verpauperde. In de jaren 1970-1980 werden veel van deze huizen afgebroken en vervangen door nieuwbouw. Hierbij heeft echter nauwelijks systematisch archeologisch onderzoek plaats gevonden. Het schaarse onderzoek dat heeft plaats gevonden, is onuitgewerkt gebleven. Uit het vooronderzoek kwam tevens naar voren dat de gebouwen uit de 19 de en 20 ste eeuw niet van grote kelders waren voorzien. Ook voor andere grootschalige grondwerkzaamheden werden geen aanwijzingen gevonden. Het werd dan ook waarschijnlijk geacht dat het waardvol bevonden bodemarchief ongestoord aanwezig zou zijn. 1.4 Onderzoeksvragen Op basis van de voor handen zijnde informatie werden voorafgaand aan het onderzoek een aantal onderzoeksvragen geformuleerd. Deze zijn te verdelen in een aantal perioden. N 0 250 500 meter Afb. 4 De ligging van de 9 de eeuwse wal geprojecteerd op de moderne topografische kaart. 6

1.4.1 Onderzoeksvragen Karolingisch-Ottoonse periode Wanneer ontstond de vroegste bebouwing aan deze zijde van de Bruynssteeg? Inhoeverre is deze te vergelijken met die aan de andere zijde van de straat zoals aangetroffen bij het ROB onderzoek aan de Ankersteeg? Is er langs de Bruynssteeg sprake van enkele losse erven of is sprake van een systematische verkaveling? Hoe zijn de erven aan de Bruynssteeg ingericht en welke ambachtelijke activiteiten vonden er plaats? Welke plaats nam de locatie in binnen de topografie van de nederzetting als geheel en de Noordenberg in het bijzonder? Hoe ziet de materiële cultuur eruit en hoeverre is deze te vergelijken met die elders in Deventer? 1.4.2 Onderzoeksvragen Late Middeleeuwen Is er sprake van bewoningscontinuïteit van de Karolingisch-Ottoonse periode naar de Late Middeleeuwen? Verandert hierbij de perceelsindeling en de functie van de verschillende erven? Wanneer vond de overgang van houtbouw naar steenbouw plaats? Hoe zagen de huizen er aan het eind van de houtbouw en het begin van de steenbouw-fase uit? Vond deze verstening overal tegelijk plaats of was sprake van een geleidelijke ontwikkeling van houtbouw naar steenbouw? Wat was de materiële cultuur van de bewoners en welke ambachtelijke activiteiten werden op de locatie uitgevoerd? Welke sociaal economisch bevolkingssegment bewoonde dit gebied in de 12 de tot de 14 de eeuw. 1.4.3 Onderzoeksvragen postmiddeleeuwen Hoe zag de hoofdbebouwing aan de Bruynssteeg er vóór 1922 uit? Waren ook de achtererven volgebouwd met werkplaatsen en arbeiderswoningen? Welke functies waren in het gebied vertegenwoordigd? Welke materiële cultuur had het gebied? Is op basis van deze materiële cultuur mogelijk vast te stellen welke ambachten er werden uitgeoefend? Wanneer vond de omslag plaats van ambachtelijke naar industriële productie en welke neerslag heeft dit in het bodemarchief? 1.5 Onderzoeksstrategie Aanvankelijk was het de planning het onderzoek in twee fasen uit te voeren. In fase 1 zou de locatie van de fietsenstallingen in de achtertuinen van Nieuwstraat 55 en 63 en Bruynssteeg 8 en 10 worden onderzocht. Het bodemarchief zou hier niet dieper dan 1 á 1,5 m worden verstoord. Het archeologisch onderzoek zou zich dan 7

ook beperken tot deze diepte. Vooraf was geschat dat hiervoor 2 of vlakken nodig zouden zijn. 3 2 1 5 N 0 10 20 meter 4 Legenda Fase 1 Fase 2 Fase 3 Afb. 5 De locatie van de opgravingsputten aan de Bruynssteeg. In fase 2 zou het gedeelte van het terrein langs de Bruynssteeg worden onderzocht. Deze zone wordt tot op grote diepte verstoord en diende dan ook zo volledig mogelijk te worden opgegraven. In principe zou deze fase van het onderzoek worden uitgevoerd na de sloop van Bruynssteeg 8 zodat het hele terrein in één keer kon worden onderzocht. Omdat de sloop van Bruynssteeg 8 vertraging opliep is er voor gekozen fase 2 op te delen waardoor er een fase 3 bijkwam. In fase 2 is het zuidelijke deel van het terrein opgegraven. Na de sloop ging fase 3 van het onderzoek van start en is het noordelijke deel van het terrein onder handen genomen. De ligging en omvang van de werkputten is vastgesteld op basis van de contouren van de nieuwbouw. Waar mogelijk zijn opgravingsputten aangelegd die aan alle zijden 3 m groter waren dan de nieuwbouwcontour. Dit was noodzakelijk om op het onderste vlak het volledige bouwoppervlak te kunnen onderzoeken en toch het noodzakelijke afschot in acht te houden. 1.6 Periodisering van de vindplaats Periode 1: 825 tot 900 n. Chr. De oudste sporen die op de vindplaats zijn aangetroffen dateren uit de 9 de eeuw. Het onderzoeksgebied is waarschijnlijk direct bij de ingebruikname in percelen verdeeld. In deze eerste fase was het terrein waarschijnlijk nog betrekkelijk leeg. 8

Uit deze periode dateren enkele rijen palen, verschillende kuilen en haardplaatsje. Periode 2: 900 tot 1050 n. Chr. De perceelindeling uit periode 1 is voor deze periode niet meer met zekerheid aan te tonen. Een erfafscheiding in de vorm van een greppel of rij palen ontbreekt. Wel is opvallend dat op de plaats van de perceelsgrens bijna geen sporen te zien zijn. Dit zou er op kunnen wijzen dat de perceelsgrens in periode 2 wel in acht werd gehouden maar niet op een in het bodemarchief zichtbare wijze was gemarkeerd. De nadruk lijkt in deze periode te liggen op ambachtelijke activiteiten. Op het terrein lagen verschillende hutkommen, een waterput en enkele kuilen met ambachtelijk afval. Periode 3: 1050 tot 1300 n. Chr. In de loop van de 11 de eeuw raakte het terrein waarschijnlijk grotendeels buiten gebruik. Sporen van bewoning of ambachtelijke activiteiten of bewoning ontbreken. Deze ontwikkeling is ook elders in deze hoek van de stad waargenomen. Vermoedelijk concentreerde de bewoning zich in een zone langs de IJssel en werd de rest van het areaal binnen de wal als landbouwgrond in gebruik genomen.tussen de 11 de en de 14 de eeuw werd een pakket donkerbruine tot zwarte humeuze grond met een dikte van ongeveer 1 meter opgebracht. De jongste scherven uit de bovenste lagen van dit ophogingspakket dateren uit het eind van de 13 de of het begin van de 14 de eeuw. In de ophogingslagen is een begraving van een rund aangetroffen. Dierbegravingen vinden doorgaans op enige afstand van de nederzetting plaats. Periode 4: 1300 tot 1800 n. Chr. Aan het begin van de 14 de eeuw kwam een einde aan de grootschalige ophogingen. Sporen uit de 14 de eeuw zijn bijna niet aangetroffen. Uit de 14 de eeuw dateert vermoedelijk wel een op spaarbogen gefundeerd gebouw aan de noordzijde van het terrein dat later het Hendrick Bruynshuis werd. Vanaf het eind van de 14 de eeuw werd ook de rest van het terrein aan de Bruynssteeg geleidelijk volgebouwd met kleine huizen. In het begin van de 16 de eeuw werd het Hendrick Bruynshuis afgebroken en opnieuw opgebouwd. Het armenhuis is hierna aan de zorgen van het Heilig-Sacramentsgilde toevertrouwd en ging verder als Heilig Sacramenthuis door het leven. De achtererven waren in deze periode nog grotendeels onbebouwd. Wel lagen er allerlei werkplaatsen, putten, afvalkuilen, enzovoorts. Periode 5: 1800 n. Chr. tot heden Tussen 1600 en 1800 vond er in Deventer maar een beperkte bevolkingsgroei plaats. 5 Hoewel de rooilijnen van de straten in het Noordenbergkwartier waarschijnlijk geen onbebouwde delen meer vertoonden, boden de bestaande huizen voldoende woonruimte. Op de erven achter de huizen was voldoende ruimte voor ambacht en nijverheid. Vanaf het eind van de 18 de eeuw nam de vraag naar ruimte toe. De bevolking groeide snel en ook de opkomende industrie vroeg om ruimte. Deventer was echter nog steeds een vestingstad met een functie in de landsverdediging. Omdat er buiten de wallen niet mocht worden gebouwd, zocht men toevlucht in het dichtbouwen van de achtererven. Langs sloppen en stegen werden allerlei arbeiderswoningen neergezet waar men onder bijzonder armoedige om- 5 Holthuis, 1993, 104-110. 9

2 HET ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK standigheden leefde. Op de onderzoekslocatie zijn verschillende woningen uit deze periode gevonden. 2 HET ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK 2.1 Inleiding Het onderzoek is uitgevoerd door Archeologie Deventer (RMW-VHMZ) van de gemeente Deventer. De inhoudelijke supervisie werd gevoerd door Michiel Bartels. De dagelijkse wetenschappelijke leiding was in handen van Bart Vermeulen. Gedurende fase 2 en 3 nam Emile Mittendorff als stagiair afkomstig van de Universiteit van Amsterdam veel van deze taken voor zijn rekening. In fase 1 werd het veldwerk daarnaast grotendeels uitgevoerd door veldarcheoloog Norbert Eeltink en veldtechnicus Michael van der Wees hierbij geassisteerd door Piet Nap. In fase 2 maakte naast Bart Vermeulen, Emile Mittendorff en Michael van der Wees ook assistentveldtechnicus Victor Klinkenberg deel uit van het team. In fase 3 waren daarnaast twee studentes van de universiteit van Torun (Polen), Magda Warminska en Joanna Dabal, bij het onderzoek betrokken. 2.2. Werkwijze fase 1 De eerste fase van het onderzoek werd uitgevoerd tussen 10 mei en 26 mei 2002. Het onderzoek was gericht op de achterven van Nieuwstraat 55 en 63 en de achtererven van Bruynssteeg 8 en 10. Het deel van het achtererf van Bruynssteeg 8 dat naast Bruynssteeg 10 gelegen was, maakte geen deel uit van het onderzoeksgebied. Op dit deel van het onderzoeksgebied werden een tuin en enkele fietsenstallingen aangelegd. De verstoring bleef dan ook beperkt tot de bovenste 1 á 1,5 m. Het gebied was verdeeld in drie werkputten. Werkput 1 besloeg het gebied achter Nieuwstraat 55. Werkput 2 lag op het erf achter Nieuwstraat 63. Werkput 3 was gelegen op de achtererven van Bruynssteeg 8 en 10. In werkput 1 is het eerste vlak slechts enkele decimeters onder het maaiveld aangelegd. Dit vlak bevatte de resten van twee arbeiderswoningen uit het eind van de 18 de of het begin van de 19 de eeuw. Net onder het eerste vlak werden de resten aangetroffen van delen van de vloer van de zogenaamde kameren en de vleilaag hieronder. Ongeveer 1 m onder het vloerniveau werd de vloer van kelders van de kameren aangetroffen. Hierna is de vloer uitgebroken en is het derde en laatste vlak aangelegd. Als niveau voor dit vlak is de bovenzijde van het ophogingspakket aangehouden. Enkele afvalkuilen in dit vlak zijn gecoupeerd. In werkput 2 is het eerste vlak ongeveer 0,5 m onder het maaiveld aangelegd. In het eerste vlak waren muren te herkennen van gebouwen uit verschillende perioden die op het achtererf hebben gestaan. Nadat de muren waren gedocumenteerd, is een tweede vlak aangelegd. In het tweede vlak waren enkele afvalkuilen zichtbaar. Deze lopen door in het derde vlak. Van werkput 2 is alleen het noordprofiel getekend. De eerste meter in werkput 3 was grotendeels verstoord door sloop en bouwwerkzaamheden uit het verleden. Het eerste en enige vlak lag dan ook meer dan een meter onder het maaiveld. In de profielen waren de muren uit de late 19 de of vroege 20 ste eeuw. In het vlak waren enkele afvalkuilen, een waterput en een beerput te herkennen. Eén muur maakte deel uit van de kameren op het terrein achter Bruynssteeg 8. 10

Afb. 6 Het eerste vlak in werkput 2, met in het vlak de sporen van een werkplaats bestaand uit een rond fornuis. 2.3 Werkwijze fase 2 In fase 2 is alleen werkput 4 aangelegd. Deze lag op de plaats van Bruynssteeg 6. Op het maaiveld was de werkput 10 m lang en 9 m breed. Het eerste vlak lag ongeveer een halve meter onder het maaiveld. Aan de zuidzijde van de werkput was een recente verstoring te zien, aan de noordkant van de put lagen een aantal muren zonder duidelijke samenhang. In het vlak werden nog meer muren aangetroffen die deel uitmaken van minimaal twee huizen. Het noordelijke huis was aan de straatzijde voorzien van een kelder. Op het achtererf waren een aantal grote afvalkuilen te herkennen. In het derde vlak waren de meeste muren verdwenen.wel waren in het ophogingspakket de grondverbeteringen voorafgaand aan de muren te zien. Dit vlak is wel gefotografeerd maar niet getekend. Na het derde vlak is een vertanding aangebracht. Het vlak was daarna nog 7 bij 7 m groot. Het vierde vlak liet zien dat onder de recente verstoring in het zuiden van de werkput een kelder lag. Verder was in het vlak vooral het ophogingspakket uit de periode tussen de 10 de en de 14 de eeuw te herkennen. Het vijfde en laatste vlak bevatte geen resten meer van sporen na de 14 de eeuw. In het vlak lagen allerlei sporen van paalgaten, kuilgaten en een hutkom uit de periode tussen de 9 de en de 11 de eeuw. Al deze sporen zijn gecoupeerd en getekend. Van werkput 4 zijn alle profielen rondom getekend. Dit is vertrapt gebeurd zodat de sporen niet overal volledig aansluiten. 2.4 Werkwijze fase 3 Na de sloop van Bruynssteeg 8 is begonnen met de aanleg van werkput 5. Deze opgravingsput had een L-vorm. De korte zijde van de L sluit aan op put 4. De lange zijde ligt evenwijdig aan de zijgevel van Bruynssteeg 10. De werkput viel uiteen in 11

Afb. 7 Het documenteren van het vlak in werkput 4. de lange zijde van de L met een formaat van 18 bij 9 m en de korte zijde van de werkput met een formaat van 7,5 bij 5 m. Het eerste vlak is slechts enkele decimeters onder het maaiveld aangelegd. Het bevatte bijzonder veel muren. De meeste muren maakten deel uit van kameren uit de 19 de eeuw. Afb. 8 Het eerste vlak van werkput 5 met muren uit diverse perioden. 12

Bij de aanleg van dit vlak bleek dat er te weinig ruimte voor stort zou zijn om alles in een keer aan te leggen. Besloten werd om eerst de lange zijde van de L onder handen te nemen. Bij de aanleg van vlak 2 verdwenen de meeste muren uit het eerste vlak. Alleen de muren van de huizen aan de Bruynssteeg en een muur op spaarbogen bleven staan. Vlak 3 is aangelegd op de ophogingslaag. Hierbij werd duidelijk dat de muur op spaarbogen muur ook aan de straatzijde aanwezig was maar dat deze hier was uitgebroken om plaats te maken voor huizen aan de straat. Het achterste deel van de werkput lag in de toekomstige tuin en hoefde dan ook niet verder te worden verdiept. Nadat dit deel weer was aangevuld, werd ook aan de korte zijde van de L vlak 2 aangelegd. Dit bevatte de resten van enkele huizen aan de straat. Aansluitend is het noorden van de werkput verdiept tot het laatste vlak. Hierna het zuiden eerst tot het derde en daarna het laatste vlak verdiept. Daarna is begonnen met het couperen van de sporen. De sporendichtheid was dermate hoog dat het noodzakelijk was een coupe-strategie op te zetten. Op basis van de vlaktekening is een coupe-plan gemaakt dat zoveel mogelijk vragen beantwoordde. Van deze werkput zijn het noord en het westprofiel getekend. Dit is gedaan in twee trappen zodat niet alle lagen geheel op elkaar aansluiten. Afb. 9 Op deze foto van het onderste vlak in werkput 5 is goed de hoge sporendichtheid te zien. 13

3 SPOREN UIT DE PERIODE TUSSEN 800 EN 1100 2.5 Uitwerking Bij het uitwerken van dit project zijn naar aanleiding van de vraagstelling en de kennislacunes een aantal inhoudelijk strategische keuzes gemaakt. De nadruk is gelegd op de sporen uit de 9 de tot de 11 de eeuw. Niet alleen de sporen worden beschreven maar ook het vondstmateriaal komt uitgebreid aan de orde. Hierbij zijn ook de resultaten van oud onderzoek aan de Ankersteeg (ROB, 1984) meegenomen om het beeld te verduidelijken. 6 Dit onderzoek stond onder wetenschappelijke leiding van D. (Daan) Hallewas en onder de technische supervisie van K. (Klaas) Greving. W. (Wim) Arler was assistent veldtechnicus. De opgraving Ankersteeg wordt begrensd door de Papenstraat in het westen, de Ankersteeg in het noorden en de Bruynssteeg in het oosten. Voor de periode na 1300 heeft de nadruk gelegen op de uitwerking van de sporen. Het vondstmateriaal uit deze periode is minder uitgebreid beschreven. De vondsten die hier aan de orde komen, zijn de daterende sporen en de bijzondere vondsten. 3 SPOREN UIT DE PERIODE TUSSEN 800 EN 1100 In de vlakken 4 en 5 van de opgraving zijn een groot aantal sporen aangetroffen uit de 9 de tot de 11 de eeuw. De zeer hoge dichtheid van de sporen maakte het vaak moeilijk om het onderscheid tussen verschillende sporen te maken. Tevens zijn door het intensieve gebruik veel sporen (deels) vergraven. Hierdoor zijn mogelijke structuren en gebouwplattegronden minder goed herkenbaar. Desondanks was het toch mogelijk om een groot aantal structuren te herkennen. Naast vele (afval)kuilen zijn onder andere zes hutkommen, drie waterputten, twee mogelijke gebouwplattegronden en een greppel, die mogelijk de scheiding tussen twee percelen markeert, aangetroffen. Deze structuren zijn in drie perioden onder te verdelen. De eerste periode loopt van 825 tot rond 900. De tweede periode sluit daarop aan en eindigt rond 1050. Het laatste kwart van de 9 de eeuw, dus tussen periode 1 en 2, is op grond van de keramiek moeilijk te onderscheiden (zie hiervoor ook 4.3), maar Afb. 10 Overzicht van de onderzochte sporen in vlak 5 van werkput 4 en vlak 4 van werkput 5 aan de Bruynssteeg. 6 N Legenda Niet uitgewerkte sporen Greppel Hutkom Kuil Paalkuil Waterput 0 meter 5 10 6 Hallewas, 1984, 46-47; Archis-code: 33EN-58. 14

Afb. 11 Overzicht van de onderzochte sporen in vlak 5 van werkput 1 en vlak 6 van werkput 2 aan de Ankersteeg. N 0 5 meter 10 Legenda Niet uitgewerkte sporen Diepe kuil met vlakke bodem Greppel Kuil Paalkuil Waterput aangenomen kan worden dat ook in deze periode het terrein in gebruik was. De derde periode begint rond 1050 en loopt tot 1300. Sporen uit deze periode zijn schaars, op een enkele kuil na bestond de activiteit in deze periode vooral uit het opbrengen van een 1 tot 1,5 m dik ophogingspakket. De resultaten van het onderzoek aan de Bruynssteeg worden in dit hoofdstuk globaal vergeleken met een selectie van de sporen die zijn aangetroffen bij de opgraving aan de Ankersteeg door de ROB in 1983/84 (project 094). 7 Dit project vond hemelsbreed circa 50 m ten zuiden van het onderzoek van 2002/2003, aan de overzijde van de Bruynssteeg, plaats. Uit het onderzoek aan de Ankersteeg zijn een vijftiental sporen en structuren geselecteerd en onderzocht. De nadruk lag hierbij o.a. op een huisplattegrond, die haaks op de Bruynssteeg is georiënteerd. Daarnaast is het materiaal uit een greppel parallel aan de Bruynssteeg onderzocht. De overige sporen zijn kuilen. Tevens is de keramiek uit deze sporen bestudeerd (zie 4). 3.1 Periode 1: 825-900 (afb. 12) 3.1.1 Een aanwijzing voor percelering? Het is nog onduidelijk hoe een vroegmiddeleeuws erf eruit heeft gezien in Deventer, zowel wat betreft afmetingen als wat betreft indeling. Onder andere bij onderzoeken aan de Stromarkt en de Polstraat zijn sporen gevonden van huizen en mogelijke perceelsscheidingen. 8 Uit deze sporen kon echter niet afgeleid worden hoe groot een perceel was geweest en hoe het was ingedeeld. Wel kon worden vastgesteld dat deze structuren haaks op het stratenpatroon waren georiënteerd. Mogelijk zijn percelen in de late 9 de en 10 de eeuw 40 tot 50 m lang en 10 tot 15 m breed. Daarop stonden mogelijk huizen met een lengte van 16 tot 18 m en een breedte van ongeveer 6 m, die vaak haaks op het stratenpatroon zijn georiënteerd. Daartussen lijken minder dicht bebouwde zones te hebben gelegen, die mogelijk de achtererven vormden. 9 De archeologische sporen uit de late 9 de en 10 de eeuw zijn over het algemeen door latere vergravingen fragmentarisch overgeleverd. 7 Hallewas, 1984, 46-47. 8 Spitzers, 1996a, 121-123; Spitzers 2000, 36-37. 9 Spitzers, 1996b, 96. 15

Afb. 12 Overzicht van de sporen uit periode 1 (825-900) aan de Bruynssteeg. 1 2 3 6 4 N Legenda 0 meter 5 10 5 6 7 Sporen uit andere perioden Paalkuil Kuil Greppel Haard Bij het onderzoek aan de Bruynssteeg zijn aanwijzingen gevonden voor een verdeling van het terrein in percelen. Haaks op de huidige Bruynssteeg georiënteerd, liep door het zuidelijke deel van werkput 5 een greppel (afb. 12 nr. 2). Aan de zuidwestzijde was deze greppel over een lengte van circa 2,5 m opvallend diep; 0,8 tot 1 m (afb. 13). De greppel was hier tot op een harde leemlaag gegraven, die zich op een diepte van 4,5 tot 5 m + NAP onder het hele terrein bevond. De rest van de greppel in noordoostelijke richting had een diepte van ongeveer 30 tot 40 cm. De breedte bedroeg circa. 1,2 m. Het diepste deel van de greppel kon stratigrafisch in vier fasen worden onderverdeeld. Op grond van het aardewerk kon echter geen chronologisch onderscheid tussen deze fasen worden gemaakt, al het materiaal uit de greppel dateert uit het tweede en derde kwart van de 9 de eeuw (zie 4.4.1.1). Afb. 13 Een dwarsdoorsnede van de perceelsscheidingsgreppel. 16

De eerste fase van de greppel was de diepste en lijkt te hebben gelopen tot ongeveer 2,5 m uit de zuidwestelijke putwand. In de verschillende coupes kon een breedte tot 50 cm worden vastgesteld, waarschijnlijk was de greppel oorspronkelijk op het maaiveld breder. In de tweede fase werd de greppel verbreed en liep deze in ieder geval over de gehele breedte van de opgravingsput. De volgende twee fasen zijn vooral afzonderlijke vullingspakketten in de greppel. In de greppel zijn geen paalsporen gevonden die op een functie als standgreppel wijzen. Wel waren in coupe 76, die net ten noorden van het diepste deel in de lengterichting van de greppel lag, een drietal vage verkleuringen in het natuurlijke zand onder de greppelvulling te zien. Onduidelijk was of het hier (paal)sporen betrof. In deze verkleuringen zijn geen vondsten aangetroffen. Mogelijk wijst deze greppel op een indeling van het terrein in percelen. Opvallend daarbij is de diepte van de eerste fase van de greppel. Een dergelijke diepte in combinatie met vrij steile wanden lijkt voor een perceelsscheidingsgreppel niet praktisch. De tweede fase van de greppel kan vrij zeker als perceelsscheiding worden geïnterpreteerd. Zeker is dat de greppel één van de oudste structuren uit de opgraving is. Zowel ten noorden als ten zuiden van de greppel zijn geen aanwijzingen gevonden voor een tweede perceelsscheiding, zodat de breedte van een perceel niet kan worden bepaald. Het perceel ten noorden van de greppel was minstens 5,5 m breed, terwijl het perceel ten zuiden daarvan minimaal 10 m breed lijkt te zijn geweest. Ook de lengte van de percelen is niet te bepalen, maar moet minstens 10 m hebben bedragen. Wanneer wordt uitgegaan van de huidige rooilijn is dit minstens 12,5 m. De oriëntatie van de greppel en de overige structuren haaks op de Bruynssteeg wijzen erop dat de richting van deze straat in de loop van de tijd niet wezenlijk is veranderd en dat deze waarschijnlijk al sinds de 9 de eeuw op ongeveer dezelfde plek heeft gelopen. 3.1.2 Gebruik van het terrein In deze fase lijkt het terrein nog relatief leeg te zijn geweest. Op het noordelijke perceel is een afvalkuil (S198) aangetroffen (afb. 12 nr.1). De afvalkuil had een diepte van ongeveer 50 cm en bevatte slechts een aantal scherven verbrande keramiek. Daarnaast bevatte de vulling brokjes verbrande leem, iets as en relatief veel houtskool. Op het perceel ten zuiden van de greppel zijn eveneens afvalkuilen aangetroffen. Daarnaast waren twee concentraties paalsporen te herkennen. De eerste lag ongeveer parallel aan de greppel en bestond uit zes paalsporen (afb. 12 nr. 3). De diepte en de diameter van de sporen varieerde van 25 tot 50 cm. Een structuur was in deze verzameling paalsporen niet te herkennen. In één van deze paalkuilen is een fragment van een strijkglas aangetroffen. De kwaliteit van het glas was dermate slecht, dat het in de bodem reeds was uiteengevallen. De oorspronkelijke afmetingen van het fragment konden dan ook niet worden vastgesteld. Naar schatting betrof het ongeveer eenderde tot de helft van het oorspronkelijke strijkglas. Het glas heeft een donkergroene kleur. Het gewicht van alle fragmenten bedraagt circa 120 gr. Over de functie van deze glazen voorwerpen bestaat nog discussie. Naar analogie met postmiddeleeuwse exemplaren, waarvan uit historische bronnen bekend is dat deze gebruikt werden om textiel glad te maken, wordt over het algemeen een functie als strijkglas verondersteld. Een andere mogelijkheid is dat het hier gaat om ruw glas, dat in een makkelijk te transporteren vorm gebracht is. Deze glasbaren zouden dan in een werkplaats in een nederzetting omgevormd zijntot eindproducten. 10 Stepphun concludeert echter, op grond van contexten en ge- 10 Schmaedecke, 1998, 104-107. 17

bruikssporen op de glazen, dat deze gebruikt zijn om verschillende materialen te bewerken. De belangrijkste functie zou het glad strijken van textiel zijn. 11 Het exemplaar uit de Bruynssteeg kan aan deze discussie geen bijdrage leveren. De context geeft noch aanwijzingen voor textielbewerking, noch in de richting van glasbewerking. Daarnaast is dit exemplaar te gefragmenteerd om eventuele gebruikssporen te kunnen waarnemen. De tweede concentratie bestaat uit zeven paalsporen (afb. 12 nr. 5). Ook deze sporen vertoonden geen duidelijke onderlinge samenhang; de diepte varieerde van 25 tot 70 cm, de diameter bedroeg tussen 30 en 60 cm. Ook in ruimtelijke zin is de samenhang niet zeker. Het is mogelijk dat deze sporen deel uitmaakten van een plattegrond, echter de ligging van de sporen ten opzichte van elkaar was nogal onregelmatig. Ook de oriëntatie van het geheel week af van de andere structuren uit deze periode. In het midden van deze concentratie lagen twee grote kuilen (S120 en S119, afb. 12 nr. 6). Zij vielen op door hun relatief grote diepte van ongeveer 1 m onder vlak, tot circa 4 m + NAP. Op deze diepte bevond zich op dit gedeelte van het terrein een harde leemlaag. Deze kuilen hadden vrijwel rechte wanden en een nagenoeg vlakke bodem. De vulling van kuil S120 bevatte, naast een dikke laag grijsbruin zand en daarboven een laag verspitte natuurlijke bodem, een aantal lensvormige laagjes as en houtskool (afb. 14). Hoewel deze kuilen lijken te zijn gebruikt als afvalkuil, is het mogelijk dat deze kuilen primair een andere functie hebben gehad. Vooral de opmerkelijke diepte, vergeleken met de overige kuilen, die niet dieper waren dan ongeveer 60 cm, wijst hierop. Wat deze functie geweest kan zijn, is onduidelijk. Aanwijzingen om aan te nemen dat het hier om extra diep ingegraven palen gaat, ontbreken. Mogelijk zijn de kuilen gebruikt in een ambachtelijk proces, onder sommige kuilen bevinden zich fosfaatconcentraties in het natuurlijke zand. De doorgaans steile wanden van deze kuilen en de nagenoeg vlakke bodem op een relatief waterondoorlatende laag kunnen wijzen op een functie als bak of kuip, waarin zich vloeistoffen bevonden. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de bakken of kuipen die werden gebruikt bij het looien van leer of het vollen van wol. Deze laatste activiteit kan een verklaring zijn voor de fosfaatconcentraties, die onder sommige kuilen zijn aangetroffen. Bij het vollen van wol werd voornamelijk gebruik gemaakt van urine, waarin de wol werd bewerkt tot vilt. 12 Afb. 14 Een doorsnede door één van de grote diepe kuilen met vlakke bodem. 11 Steppuhn, 1999, 137. 12 Lubberding, 2001, 210. 18

De wanden van de kuipen hebben waarschijnlijk bestaan uit planken of een ingegraven ton, hoewel daar geen sporen van zijn teruggevonden. Hout laat echter in de droge zandbodem van de Deventer binnenstad nauwelijks sporen na. Daarnaast kan dit hout zijn hergebruikt, nadat de kuil zijn primaire functie verloor. Dit onderzoek is niet het enige waarbij dergelijke kuilen zijn aangetroffen; in een opgraving aan de Smedenstraat zijn ook enkele van deze kuilen gevonden. 13 Bij dit onderzoek zijn wel aanwijzingen gevonden dat de wanden van deze kuilen bekleed zijn geweest met hout. Op de hoeken van deze enigszins vierkante kuil werden vier paalsporen aangetroffen. Deze paalsporen wijzen op een vierkante constructie van vier verticale palen, waar tussen waarschijnlijk planken werden geplaatst. Ook op andere locaties in het Noordenbergkwartier zijn dergelijke diepe kuilen waargenomen. 14 Ook bij het onderzoek door de ROB aan de Ankersteeg zijn deze kuilen aangetroffen. Een ander spoor dat tot periode 1 behoort, is een kleine haardplaats, die circa 2 m ten zuidoosten van de greppel lag (afb. 12 nr. 4). In de coupe zijn afwisselend laagjes verbrande leem, as en houtskool waargenomen. Uit de vulling kwamen enkele verbrande scherven Badorf- en Mayen-type keramiek. Mogelijk betrof het de haardplaats van een huis. Eveneens op het zuidelijke perceel lag een min of meer vierkante afvalkuil met een vlakke bodem (afb. 12 nr. 7). Deze werd voor een groot deel oversneden door een jongere kuil. De diepte van deze kuil bedroeg ongeveer 40 cm. 3.1.3 Gelijktijdige ontwikkelingen aan de Ankersteeg (afb. 15) Omdat slechts een selectie van de sporen van deze opgraving is onderzocht, kan hier alleen een algemene indruk worden gegeven van de functies van dit terrein. Om een uitgebreider beschrijving van de ontwikkelingen op dit terrein te kunnen geven, dient deze opgraving uitvoeriger te worden onderzocht. De ontwikkelingen op deze locatie zijn in dezelfde perioden als aan de Bruynssteeg onder te verdelen. Afb. 15 Overzicht van de sporen uit periode 1 (825-900) aan de Ankersteeg. 5 9 6 7 8 4 1 1 N 0 meter 5 10 2 2 3 Legenda Sporen uit andere perioden Paalkuil Kuil Greppel Diepe kuil met vlakke bodem 13 Vermeulen et al., 2005. (in voorbereiding). 14 Vriendelijke mededeling M. Groothedde; onder andere bij de opgraving aan de Nieuwe Markt in 1994 (project 069). 19

In periode 1 lijkt het zwaartepunt van de activiteit zich aan de zuidwestzijde van de Bruynssteeg te hebben bevonden. Haaks op de Bruynssteeg is een rechthoekige, gebouwplattegrond aangetroffen (afb. 15 nr. 8). De paalsporen bezaten een diameter van 50 tot 75 cm. Het grootste deel had een diepte tussen 10 en 15 cm, enkele uitschieters waren 25 cm diep. Het gebouw had een lengte van minimaal 11 m en een breedte van circa. 5,5 m. Aan de noordwestzijde van deze plattegrond lag een greppel parallel aan de Bruynssteeg (afb. 15 nr. 7). Het is niet duidelijk of deze greppel bij het gebouw heeft gehoord, of pas later is gegraven. Mogelijk heeft deze greppel een functie gehad als grens tussen een perceel en de straat. Deze greppel was tussen 25 en 30 cm diep, tot op ongeveer 4,5 m +NAP. In de paalsporen van de plattegrond zijn geen vondsten gedaan, deze kan dus niet precies worden gedateerd. Enkele kuilen die de paalsporen oversnijden en dus jonger zijn, dateren vóór de 10 de eeuw (afb. 15 nr. 4-6). Daarnaast is in deze opgravingsput in ieder geval één zeer diepe kuil aangetroffen die dateert in periode 1 (afb. 15 nr. 9). Deze kuil had een diepte van ongeveer 1,4 m, bijna verticale wanden en een vlakke bodem. De kuil vertoonde veel overeenkomsten met S120 van de vindplaats Bruynssteeg (zie 3.1.2). In de andere opgravingsput, langs de Papenstraat, is één spoor aangetroffen dat uit periode 1 dateert. Het was een langwerpige afvalkuil met een lengte van circa 2,5 m (afb. 15 nr. 3). De kuil mat ongeveer 1 m in de breedte en had een diepte van ongeveer 80 cm. De kuil bezat een vlakke bodem. De keramiek in de vulling bestond voor het grootste deel uit Rijnlandse importkeramiek. Hieronder bevonden zich opvallend veel reliëfbandamforen (zie 4.5.1.1). De kuil werd door verscheidene andere sporen oversneden. Dit wijst op een intensiever gebruik van het terrein in periode 2. Deze kuil lag aan de rand van een concentratie mogelijke paalgaten. Deze sporenconcentratie is in het kader van deze basisrapportage niet onderzocht. Mogelijk betrof het hier een tweede rechthoekige gebouwplattegrond. Twee rijen paalgaten waren te herkennen met een oriëntatie haaks op de Papenstraat (afb. 15 nr. 2). De afstand tussen deze twee rijen bedroeg circa 6 m. Dit komt overeen met de breedten van in het verleden aangetroffen Karolingische huisplattegronden in Deventer. 15 Samenvattend kan worden gesteld dat het terrein in het onderzoeksgebied Bruynssteeg 6-10 in ieder geval vanaf 850 in gebruik is genomen, mogelijk al vanaf 825. Hoewel vondsten zijn aangetroffen die een vroegere datering dan 825 kunnen hebben, bestaan er geen bewijzen voor een gebruiksfase vóór 825 (zie ook hoofdstuk 4). Vrijwel direct is het gebied onderverdeeld in tenminste twee percelen. Omdat slechts één perceelsscheiding is aangetroffen, kan weinig worden gezegd over de grootte van deze percelen. De percelen zijn minimaal 10 m breed en 12,5 m lang geweest. De oriëntatie was haaks op de huidige Bruynssteeg. Het is aannemelijk dat in deze periode de straat op dezelfde plek heeft gelopen. Het opgegraven deel van de percelen lijkt een functie als achterterrein te hebben gehad. In de aangetroffen paalsporen waren geen structuren te herkennen die wijzen op een huis of ander gebouw op dit deel van het terrein. Ook de kuilen, die mogelijk in verband kunnen worden gebracht met de activiteiten van een leerlooier of voller, wijzen op een gebruik als achterterrein met een ambachtelijke functie. Niettemin is het terrein nog relatief extensief in gebruik. Hoewel slechts een beperkt deel van de archeologische sporen is onderzocht, lijkt in periode 1 het terrein tussen de Bruynssteeg en de Papenstraat evenmin inten- 15 Spitzers, 1996b, 96. 20

Bruynssteeg Ankersteeg 13 m 40 m N Legenda Papenstraat Mogelijke perceelsgrens Sporen Huisplattegrond Perceelsgreppel Perceelsgrens 0 5 10 meter Afb. 16 Kaart met de gereconstrueerde perceelsgrenzen tussen de Bruynssteeg en de Papenstraat. sief in gebruik te zijn geweest. De (onderzochte) sporen uit deze periode beperkten zich tot een gebouwplattegrond haaks op de Bruynssteeg, een greppel parallel aan de Bruynssteeg en een kuil aan de zijde van de Papenstraat. Deze kuil lag binnen een mogelijke gebouwplattegrond. De greppel parallel aan de Bruynssteeg wijst mogelijk op de fysieke begrenzing van een perceel. Dit betekent dat het gebouw haaks op deze greppel niet verder richting de Bruynssteeg kan hebben doorgelopen. Mogelijk liep dit gebouw verder in zuidwestelijke richting. Hier zijn geen paalsporen waargenomen, deze kunnen zijn verstoord door de grote kuilen en de latere bakstenen put. De functie van het terrein aan de Ankersteeg lijkt dus te verschillen van die van het terrein aan de Bruynssteeg. De sporen aan de Ankersteeg wijzen op bewoning aan de noordoostelijke zijde van het perceel. Tevens heeft er mogelijk een gebouw gestaan op het zuidwestelijke deel van het terrein. De datering van dit gebouw is (nog) niet duidelijk, maar het vertoont gelijkenis met het gebouw aan de zijde van de Bruynssteeg. Ten eerste is de afstand tussen de wanden vergelijkbaar (5,5 en 6 m). Ook de lengte van de twee gebouwen kan weinig verschillen: het gebouw aan de Bruynssteeg is ongeveer 11 m lang, dat aan de Papenstraat maximaal 14 m. Deze afmetingen komen ongeveer overeen met die van huizen in vroegmiddeleeuwse handelsnederzetting Tiel uit de tweede helft van de 10 de eeuw. 16 De gebouwen liggen haaks op het stratenpatroon georiënteerd in elkaars verlengde. Indien deze twee gebouwen gelijktijdig zijn, betekent dit dat het terrein tussen de Bruynssteeg en de Papenstraat in minimaal twee percelen was verdeeld. De ruimte tussen deze twee straten bedraagt tegenwoordig circa 40 m. Ervan uitgaande dat de vroegmid- 16 Sarfatij, 1999, 271. 21

deleeuwse percelen ongeveer even groot waren, levert dat twee percelen op met een lengte van 20 m. Een andere mogelijkheid is dat deze twee gebouwen niet gelijktijdig zijn. Daarnaast kan de veronderstelde perceelsscheiding tussen deze twee mogelijk huisplaatsen (nog) niet worden bewezen aan de hand van de archeologische sporen. Daardoor kan een perceelslengte van ongeveer 40 m niet worden uitgesloten. De grens met het noordelijke aangrenzende perceel werd waarschijnlijk aangegeven door een greppel die haaks op de Papenstraat georiënteerd door het midden van de werkput liep. Hoewel de greppel een einddatering heeft in het begin van de 10 de eeuw, heeft deze waarschijnlijk in periode 1 al gefunctioneerd (zie 3.2.5). De breedte van het perceel met het gebouw aan de Papenstraat bedraagt zo minimaal 12,5 m (afb. 16). Dit is ook de afstand tussen de greppel en de huidige Ankersteeg. Volgens deze hypothese was het blok Papenstraat/Ankersteeg/Bruynssteeg verdeeld in vier percelen van 20 m lang en 12,5 m breed (afb. 16). Aan de straatzijde van de twee zuidoostelijke percelen stond een gebouw. Mogelijk waren deze gebouwen woonhuizen, met een lengte van 11 tot 13 m en een breedte van 5,5 tot 6 m. Huizen uit dezelfde periode in Dorestad zijn aanzienlijk groter. 17 Ook andere in Deventer aangetroffen Karolingische huizen zijn over het algemeen langer. 18 In hoeverre deze hypothese geldig is, ook voor andere vindplaatsen in de vroegmiddeleeuwse nederzetting, zal moeten blijken uit vervolgonderzoek. 19 3.2 Periode 2: 900-1050 (afb. 17) In de eerste helft van de 10 de eeuw nam de activiteit op het onderzochte terrein toe. In deze periode werden een aantal hutkommen en waterputten aangelegd. Het is niet duidelijk of de perceelsscheiding, die in periode 1 was gedefinieerd, nog in gebruik was. Het is wel zeker dat de greppel in deze fase geheel was gedempt. Afb. 17 Overzicht van de sporen uit periode 2 (900-1050) aan de Bruynssteeg. 18 6 7 1 4 5 2 8 3 9 10 12 13 14 N 11 15 Legenda 16 Sporen uit andere perioden Kuil Hutkom Waterput Paalkuil 0 meter 5 10 17 17 Van Es & Verwers, 1994, 192-193; Mondelinge mededeling Van Es & Verwers, april 2004. 18 Spitzers, 1996b, 96. 19 Een onderzoek in het kader van een doctoraalscriptie door Emile Mittendorff op basis van deze en andere vraagstellingen is in voorbereiding. 22

Mogelijk waren de percelen in deze periode afgescheiden op een wijze die archeologisch niet is aan te tonen. Een aanwijzing hiervoor kan zijn, dat op de plek van de vroegere greppel geen sporen zijn aangetroffen die uit deze fase dateren. Wel wordt ongeveer op deze grens een waterput gegraven. Ook in deze periode is het terrein voornamelijk in gebruik voor ambachtelijke werkzaamheden. De meeste sporen uit deze periode bevonden zich in het noordelijke gedeelte van de opgraving. 3.2.1 Ambachtelijke activiteiten 3.2.1.1 Hutkommen Uit deze periode dateren sporen, die mogelijk wijzen op ambachtelijke activiteit. Op het noordelijke perceel bestonden deze sporen voornamelijk uit hutkommen (afb. 18, p. 61). Op dit perceel zijn drie hutkommen aangetroffen. In de noordwesthoek van werkput 5 lag haaks op de straat een lang rechthoekig spoor (S158, afb. 17 nr. 1). De lengte van het spoor was ongeveer 4,5 m, de breedte kon niet worden vastgesteld, omdat het spoor gedeeltelijk buiten de grens van de opgravingsput lag. Het lijkt een hutkom-achtige structuur te zijn. In de diverse coupes in dit spoor was steeds een enigszins vlakke bodem te zien. De diepte van het spoor was circa 40 cm. Het materiaal in de vulling leverde geen aanwijzingen op over het gebruik van deze hutkom. De tweede hutkom lag aan de straatzijde van werkput 5 (S200, afb. 17 nr. 2). Het was een relatief kleine structuur met een breedte van 1,5 m en een lengte van 2,5 m. Het spoor had een relatief vlakke bodem op een diepte van 40 tot 50 cm onder het vlak (5,30 m +NAP). Bij deze hutkom zijn geen bijbehorende paalsporen aangetroffen. In de dwarscoupe was te zien dat de onderste 10 cm van de zijkanten vrij verticaal liepen. Mogelijk zijn dit sporen van een wandgreppeltje. De vulling bestond uit drie lagen; de onderste was een donkergrijze, humeuze laag met vrij veel houtskool. Daarboven lag een laag zand met dezelfde donkergrijze kleur maar met minder houtskool. De bovenste laag bestond eveneens uit dit donkergrijze zand, maar was sterk vermengd met gele leemklonten.vondsten die een aanwijzing geven over de functie van de hutkom, zijn niet aangetroffen. De derde hutkom uit deze periode is S166 (afb. 17 nr. 6). Deze mat ongeveer 3 m bij 1,5 m. Deze hutkom had eveneens een vlakke bodem op een diepte van 40 á 50 cm onder het vlak. Dit komt overeen met de diepte van de harde leemlaag, die op ongeveer 5,10 m +NAP ligt. De vulling bestond uit twee lagen. De onderste laag was een donkerbruine vettige zandlaag, de tweede een dikke geel/bruin gemengde zandlaag. Uit deze vulling kwam een scherf van goede kwaliteit terra sigillata uit de tweede helft van de 1 ste eeuw (zie hoofdstuk 4.4.2). 20 Waarschijnlijk is deze scherf afkomstig uit Xanten en meegekomen met de tufsteentransporten. Daarnaast zijn enkele fragmenten van ronde, lemen weefgewichten aangetroffen (afb. 19). Afb. 19 Een lemen weefgewicht. Dit exemplaar is afkomstig uit waterput, spoor 137. 20 Determinatie I. Hermsen, Archeologie Deventer. 23