O Mdat het verhaal vergeten is



Vergelijkbare documenten
Heer, U zocht mij, toen ik was weggegaan U bracht mij veilig in Uw gezin U vergaf mij, mijn schuld is weggedaan U gaf mijn leven een nieuw begin

Iiturgie voor de -12 jeugddienst van zondagmorgen 28 Juni in de Westerkerk te Veenendaal

Op weg met Jezus. eerste communieproject. Hoofdstuk 5 Bidden. H. Theobaldusparochie, Overloon

Kinderliedboekje Inhoudsopgave

[C5v] Hoe Floris metten korve vol bloemen opten toren ghedraghen wert. [6]

verzoeking = verleiden om verkeerde dingen te doen dewijl = omdat wederstand doen = tegenstand bieden de overhand behouden= de overwinning behalen

2 U geeft mij moed, God! Ik wil muziek maken en zingen, met heel mijn hart.

Paasviering. Sing-in 2017

Boek1. Les 1. Dit is het verhaal van Maria. Dit is het verhaal van de engel. Dit is het verhaal van Jezus.

Vertel me toch je geheim! Gezinsdienst over Simson en Delilah

Kinderdienst: Helden Over David en Goliath.

JEZUS VERGEEFT EN GENEEST

De gelijkenis van de twee zonen. Eerst lezen Daarna volgen er vragen en opdrachten

Goede buren. Startzondag 13 september 2015 m.m.v. Jeugdkoor Joy uit Streefkerk o.l.v. Vincent van Dam

LIEDERENBLAD TIME 2 SING 18 september 2011 Thema: Je steentje bijdragen. Refrein

KINDEREN VAN HET LICHT

Menze Fernandus van Houten

naar God Verlangen Thema: juni welkom in de open deur dienst voorganger: ds. W. Dekker muziekteam: Theda, Lisette, Rik Aart-Jan en Nathan

1 Tessalonicenzen 1. Begin van de brief

10. Bijbel, Lucas 15. Vertaling L. ten Kate. Vertaling NBG/BBG, Haarlem/Brussel 1951.

EEN PRINS WORDT EEN HERDER

4 Heer, u hebt aan de mensen uw regels gegeven. Zo weet ik wat ik moet doen. 5 Ik wil leven volgens uw wetten, en dat volhouden, elke dag weer.

Bijbel voor Kinderen. presenteert JONA EN DE GROTE VIS

Bijbel voor Kinderen. presenteert DE VERLOREN ZOON

HERVORMDE KERK HOOGBLOKLAND

De bruiloft van het Lam

DE WONDEREN VAN JEZUS

Verhaal: Jozef en Maria

Een greep uit een presentatieviering met als thema: Licht zijn voor anderen

Heer ik kom tot u Heer, ik kom tot U, hoor naar mijn gebed. Vergeef mijn zonden nu, en reinig mijn hart.

Welke les moesten de Egyptenaren leren?


Binnenkomst in stilte in de donkere kerk. We zingen:

Stilte vooraf. Wees stil voor het aangezicht van God, want heilig is de Heer. Uitleg

Welkom in deze dienst Voorganger is ds. L.P. Blom

Zondag 16 februari Protestantse Gemeente Biddinghuizen THEMA: Ho, stop, help!

Liturgie voor de Gezinsdienst op 7 april 2019 Voorganger: Ds. R.A. Houtman, Epe M.m.v. Combo Goede Herderkerk Thema: Wil je Jezus volgen?

Samen houden we de website up-to-date!

Philadelphiadienst Zondag 8 november 2015 Dorpskerk Bodegraven Aanvang: uur

Daar juicht een toon, daar klinkt een stem, Die galmt door heel Jeruzalem; Een heerlijk morgenlicht breekt aan; De Zoon van God is opgestaan!

Pasen met peuters en kleuters. Jojo is weg

Liturgie 30 april 2017

Welkom in deze dienst Voorganger is ds. P. Molenaar

Vraag 62 : Maar waarom kunnen onze goede werken niet de gerechtigheid voor God of een stuk daarvan zijn?

Zondag 17 november 2013

Jezus vertelt, dat God onze Vader is

Exodus 17,1-7 - Water uit de rots voor mensen met een kort lontje

De tien Geboden. Tien belangrijke regels. Aangepaste dienst Zondag 17 april 2016 Ds. Henk Bondt

Samen zingen. Zwaai, zwaai, zwaai, met jonge groene takken. Zing, nu nader komt op een ezel nooit bereden Hij die doet wat moet gedaan.

de zon schijnt altijd

14 God ging steeds voor hen uit, overdag in een wolk, s nachts in licht en vuur.

een profeet! Waar in de Bijbel wordt Abraham genoemd als profeet?

Sterker dan de dood Paasprogramma 2016 Groep 1 t/m 4 Joh. Bogermanschool Houten

LES 4. Handelingen 12:1-19; Van Jeruzalem tot Rome: Verlost uit de gevangenis blz

Boekje over de kerk. voor kinderen van ca jaar gemaakt door de jongste catechisatiegroep

DE HEILIGE GEEST OVERTUIGD VAN RECHTVAARDIGHEID

Waar in de Bijbel vraagt God aan Abraham om een opmerkelijk offer? Genesis 22. Abraham wordt door God op de proef gesteld!

Kerk- School- en Gezinsdienst op zondag 29 maart 2015 in de Martinikerk

De steen die verhalen vertelt.

De gelijkenis van de verloren zoon.

Hartelijk welkom in de kerk! Thema 3 Genade, fundament om op te leven

Heer, U kent mij als geen ander U weet of ik zit of sta en U kent ook mijn gedachten voordat ik iets zeggen ga

Maria, de moeder van Jezus

JEZUS DE GEWELDIGE LERAAR

kids en de Bijbel voorlezen of zelf lezen, samen bidden, kleuren, puzzelen en knutselen

Kerstavondviering voor kinderen voor mama s en papa s voor oma s en opa s voor iedereen die er bij wil zijn

6 Stefanus gevangengenomen

Soms ben ik eens boos, en soms wel eens verdrietig, af en toe eens bang, en heel vaak ook wel blij.

Welkom in deze dienst Voorganger is ds. K. Timmerman

De bruiloft van Simson

Als wij dan eten van dit brood en drinken uit deze beker, verkondigen wij de dood des Heren totdat Hij komt.

Liedteksten Kerstfeest Zondagsschool Samenzang

Liturgie voor de ochtenddienst van zondag 26 november

In de hemel is de Heer en Zijn glans is als kristal Hij is de Heilige, Hij is God en Hij heerst over het Heelal

1 Korintiёrs 1:9. Marcus 10:45. Handelingen 4:12. Johannes 17:3. 1 Korintiёrs 3:16. Johannes 15:9,10. Psalm 32:8

m.m.v. de Tornado s Leve de Koning! Voorganger: ds. Gert-Jan Codée Piano: Rina Kruis Orgel: Jan Bulk

De stem van de stilte (nav 1 Koningen 19: 12, 13)

Welkom in deze dienst Voorganger is ds. K Timmerman

A. de Jager. Wees toch stil. Gedichtenbundel. Wees toch stil 1

Bijbellezing: Johannes 2 vers Bruiloftsfeest

Waarom stuurde koning Hiram zijn dienaren naar koning Salomo?

Welkomstwoord en mededelingen Ik wil juichen voor U, mijn Heer (Op Toonhoogte 271) Ik wil juichen voor U, mijn Heer,

Een leerling van Jezus vertelt ('walking sermon' langs kunstwerken)

Hartelijk welkom in de kerk! Thema 2 Blij met beleving!

Genieten van het echte leven

De wereld op zijn kop! Kan de wereld op zijn kop staan? Met gym heb je het vast wel eens geprobeerd Op je kop staan, bedoel ik, soms lukt het

Toon Uw heerlijkheid Opwekking 505

Paasviering Vandaag sluiten we het project Schatzoekers af en vieren we het feest van de opstanding.

Zondag 5 maart 2017 Wijkgemeente De Drieklank CBS Het Kompas Schoolkerkdienst


Protestantse Gemeente De Levensbron te Rilland. Tweede zondag in de Advent, 6 december 2015 Kerkdienst van Woord en Sacrament

Lied van de maand

Welkom in de Open Hof

3e Statie: Jezus valt voor de 1e maal onder het kruis.

Gebedsboek. voor dagelijks gebruik. Dinsdag

De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan.

Liederen voor zondag 5 oktober 2014

Orde van dienst Zondagmorgen 12 april 2015 Huurling of Herder?

1 Maleachi was een profeet. Hij moest een boodschap van de Heer doorgeven aan Israël. Hier volgen de woorden van Maleachi.

Liturgie Jeugddienst Nijbroek in samenwerking met de jeugddienstcommissie van Terwolde 19 oktober Selfie? Ie-self!

Transcriptie:

O crux lignum triumphale [1r] O Kruis, zegevierend Hout Hier vintmen bescreuen hoe dat they lighe cruys quam tot BREDA É O Mme dat die reden es uergheten, Ende luttel liede sijn, diet weten, Hoe theylighe cruce quam te BREDA, Wanic v segghen, hoert daer na, 5 Wie si waren, diet daden maken; Der waerheit salic niet messaken. Want hier uoermaels es ghesciet, En wetent alle die liede niet, Des wil ic v den sin uerclaren 10 Ende die reden openbaren, Op dat mi god daer toe ghesterke. Hier vindt men beschreven hoe dat het Heilige Kruis naar Breda kwam. O Mdat het verhaal vergeten is en er weinig mensen zijn die het weten, hoe het Heilige Kruis naar Breda kwam, ben ik voornemens u te vertellen - luister maar - wie zij waren die het (Heilige Kruis) deden maken. De waarheid zal ik geen geweld aandoen! Wat hier vroeger gebeurd is, weten maar weinig mensen. Daarom wil ik het u uitleggen en uit de doeken doen als God mij daartoe kracht schenkt! HEt was een coninc in DEENMERKE, Hi hadde een dochter alsoe scoene, Dat si met allen rechte crone 15 Mocht hebben ghedraghen int ROEMSCHE RIKE, Wantmen uant niewer haer ghelike Van doechden ende van hoosschen seden Noch soe uolmaect van allen leden. Oec hadde hoer uader den meesten scat, ER was eens een koning van Denemarken, die een dochter had, zo mooi, dat zij met alle recht de kroon gedragen kon hebben van het (Heilige) Roomse Rijk, want men vond nergens haar gelijke in deugdzaamheid noch in wellevendheid, noch (iemand) zo volmaakt van lijf en leden. Bovendien had haar vader veel meer geld

20 Die doen enich man besat, Die hem van ouden tiden was bleuen, Van dat die heydene waren uerdreuen [1v] Vyt DEENMERKEN met ghewelde. Dus was hi rike van groten ghelde. 25 Dat uernam een grote landshere, En sende boden ouer mere. Die boden quamen in corten stonden, Daer si den DEENSCHEN coninc vonden. Si seiden: Here coninc MAGNUS! 30 Wi comen van DAUID DEN BRUYS, Den edelen coninc van SCOTLANT, Die heeft ons hier tot v ghesant, Te proeuen, hoet v waer bequame, Dat hi uwer dochter te wiue name, 35 Mede te leydene sijn leuen, Ende ghise hem goeden wilt ende gheuen. Hets een die scoenste ionghelinc, Die noyt wilt met honden vinc, Oec es hi rijc, vroet ende coene. 40 Heer coninc, haddi sijns te doene, Ghi mocht v tot hem wel uerlaten, Dat hi v comen soude te baten Met menghen SCOTTE te wapenen goet. Doe die coninc dit uerstoet, 45 Hi seyde: Ghi heren, blijft hier binnen; [2r] dan enig ander man bezat, dat hem vroeger in handen was gevallen, toen de heidenen met geweld uit Denemarken waren verdreven en zodoende bulkte hij van het geld. Een machtig vorst kreeg daar lucht van, en stuurde afgezanten over zee. Binnen de kortste tijd kwamen de afgezanten voor de Deense koning. Zij zeiden: Koning Magnus, heer! Wij zijn gezonden door David Bruce, de edele koning van Schotland, die heeft ons hier naar u toegezonden om te polsen of het u zou behagen als hij uw dochter tot vrouw en levensgezellin zou nemen, met uw toestemming en een bruidschat. Hij is een van de schoonste jongelingen die ooit wild met honden ving, Ook is hij machtig, verstandig en dapper. Heer koning, mocht u ooit zijn hulp nodig hebben dan kunt u er zeker van zijn dat hij u zal bijstaan met menige zwaarbewapende Schot. Toen de koning dit hoorde, sprak hij: Heren, blijf hier binnen.

Ic sal ghespreken die coninginne Ende mine broeders beide Eer ic vyt der zalen scheide. Si ghinghen te rade onder hem vieren, 50 Si en consten beters niet visieren, Dan si hem rieden, dat hijt dade. Ik zal met de koningin overleggen en met mijn beide broers, voordat ik de (ridder)zaal verlaat. Gevieren beraadslaagden zij, en zij konden hem geen beter advies geven dan op het voorstel in te gaan. DUs quam die coninc uten rade. Hi dede den boden ere ende lieue, Hi gaefs hem zeghel ende brieue, 55 Hi hinc daer sinen zeghel ane. Men soudse hem seynden te ABERDANE, Ende soe uele goeds daer mede, Op dat die coninc wel bestede; Hi sal moghen met groter eren 60 Tornieren ende breken speren, Dat seg ic v met ware tale. Doen ghinc men eten in die zale; Daer was ghedient met groten loue Alsmen pleecht te coninx houe. ZO kwam de koning terug uit het overleg. Hij bejegende de boodschappers allerhartelijkst en gaf hen een oorkonde, waaraan hij zijn zegel hing: De prinses zou naar Aberdeen gezonden worden, met zoveel geld en goed dat koning David Bruce veel te besteden zou hebben en eervol aan toernooien zou kunnen deelnemen en daarbij menig lans breken. Dit zeg ik u met ware woorden. Toen ging men in de zaal aan tafel, en er werd daar royaal opgediend, zoals men dat gewoon is aan het hof van een koning. 65 DOen die maeltijt was ghedaen, Sijn die boden op ghestaen. Si seyden: Heer coninc, wi willen van stede. Die coninc sprac: Ghi moet noch beden, [2v] TOen de maaltijd beëindigd was stonden de boodschappers op en zeiden: Heer koning, mogen wij van tafel? De koning sprak: U moet nog even wachten.

Ghi en mocht noch niewer trecken, 70 Ic sal v anders doen berecken. Doen riep die coninc enen clerc Ende dede hem gheuen.xxx. merc. Hi seyde: Nu groet mi sonder spotten Den edelen coninc vanden SCOTTEN, 75 Ende segt hem, dat hi si in hoghen: Wi selen comen, soe wi eerst moghen. Si seyden: Heer coninc, blijft ghesont. Doe dedement allen den lieden cont, Dat die ioncurouwe sou werden bruyt. 80 De coninc sende boden vyt Om sine manne, om sine maghen, Die daer quamen in corten daghen. Si ghinghen metten coninc te rade, Hoe dat hijt best met eeren dade. 85 Die heren rieden den coninc dat, Dat hi en spaerde ghenen scat. Men dede daer copen dier ghewant, Dat beste, datmen te cope vant, Ende uoederinghe graeu ende bont, 90 Dat coste menich dier pont; Men gaeft den heren ende den urouwen Daer mochtemen grote feeste scouwen. Men ghinc daer bonghen ende piepen. Die feeste was ghedaen te RIPEN; [3r] U mag nog niet weg, ik heb nog wat voor u in petto. Toen riep de koning een hoge ambtenaar en liet hen 30 marken geven. Hij zei: Breng mijn welgemeende groet over aan de edele koning van de Schotten, en zeg hem, dat hij zich kan verheugen: Wij komen eraan, zo snel als wij kunnen. Zij zeiden: Heer koning, blijf gezond! Toen maakte men aan het volk bekend dat de prinses bruid zou worden. De koning zond boden naar zijn (leen)mannen en familieleden, die snel ter plaatste kwamen. Zij overlegden met de koning, hoe hij - gelet op zijn eer - het best te werk zou kunnen gaan. De heren adviseerden de koning om toch vooral niet zuinig te zijn. Men kocht daar kostbare gewaden, het beste wat men te koop vond, en zilvergrijze en donkere bontvoeringen, wat menig duur pond kostte. Men gaf ze aan de dames en heren. Daar kon men een groote feest aanschouwen: men sloeg de trommel en blies de fluit. - Het feest vond plaats in Ribe -

95 Men liet daer weder meester nochte knecht, Si en waren alle wel berecht. Meester noch knecht werd daar overgeslagen: allen werden goed bediend! DIe coninc hadde een scip doen reken, Daermen wonder af mocht spreken; In DEENMERKE bleef gheen soe vast. 100 Daer in stont die scoenste mast, Diemen binnen NOORWEGHEN vant, Die ree, dat zeyl ende dat ghewant Ne mochte gheen man uolprisen. Die coninc hadde dat scip doen spisen, 105 Dat soude hi node hebben ghelaten. Men droech daer bier in met uaten, Dat te LUBEKE was ghebrouwen. Soe dedemen oec te minen trouwen Vele broets met groten sacken, 110 Dat te RIPEN was ghebacken; DEENSCHE baken, DEENSCHE ulecken Die harde dicke waren van specken, Rentuleesch ende scapen mede, Dat herde wit was in den snede, 115 Wilbraet ende venisoene, Boter, kese, wit ende groene, Erweten ende bonen, Die daer comen waren van SCONEN, Stocuissche ende makereel, [3v] DE koning had een schip doen uitrusten - men kon wel van een wonder spreken - in Denemarken was er geen zo sterk! Daarin stond de mooiste mast, die men binnen (heel) Noorwegen kon vinden. De ra, het zeil en het want kon niemand voldoende prijzen. De koning had het schip laten provianderen, dat zou hij niet graag hebben nagelaten! Men droeg daar vaten bier naar binnen, dat in Lubeck was gebrouwen. Evenzo - echt waar! - grote zakken vol brood, dat in Ribe was gebakken. Deense zijden spek, Deense halve varkens, waar het spek dik op lag, rundvlees en schapenvlees dat zeer wit was als je het sneed, wildbraad en jachtbuit, boter, witte kaas en groene kaas, erwten en bonen, die daar gebracht waren uit Skâne, stokvissen en makreel,

120 Paeldringhe ende pinperneel, Soete water, borninchout, Loec, ayuyn, asijn ende sout, Peper, was, comijn ende kersen: Van allen desen uoerseiden mersen 125 Was herde vele binnen den kiele, Op auenture oft gheuiele, Dat si yewer waren uersteken, Dat hem niet en mochte ghebreken, Si en hadden van allen binnen der boort, 130 Recht oft ware in een poort. paling en aal, zoet water, brandhout, look, uien, azijn en zout, peper, was, komijn en kaarsen. Van al deze opgesomde koopwaar bevond zich heel veel binnen de kiel (van het schip), voor het geval dat het zou gebeuren dat zij uit koers zouden raken, dat het hen aan niets zou ontbreken! Zij hadden van alles aan boord zoals je dat in in een stad vindt. DOent al gader was gheladen, Ende elc gheleecht te sinen staden, Doen ghincmen brenghen matten scrinen. Elc mattennoet koes daer den sinen, 135 Men lede elken in sijnre stat, Doen ghincmen brenghen den grote scat, Twee ende viertich tonnen vol. Die coninc was oec niet soe dol, Hi en sette daer bi enen ruwaert, 140 Dat was sijn broeder her EERAERT, Die totten scatte soude sien; Hi was die ioncste vanden drien. Heer GODEUAERT bleef bider bruyt. Daer mochtmen horen groot gheluyt, [4r] TOen alle spullen waren ingeladen en iedereen zijn plaats had gekregen, werden er slaapzakken uitgedeeld. Elke matroos zocht er eentje uit en legde die op zijn plaats. Toen werd de grote schat ingeladen: 42 tonnen vol! De koning was echt niet zo gek om daar geen bewaker op te zetten: zijn broer Everaert - hij was de jongste van de drie - moest toezicht op de schat houden; Godevaart bleef bij de bruid. Toen werd er daar veel muziek gemaakt,

145 Beyde uan trompen ende van bonghen; Daer was gheuedelt ende ghesonghen Voer die scone goedertiere. Men sach daer menighe cameriere; Scone maeghde, scone urouwen 150 Mochtemen daer met hopen scouwen, Meneghen ridder, menighen seriant. Heer GODEUAERT nam bi der hant Des coninx dochter, die ionghe bruyt. Hi leydese ter zeewaert vyt, 155 Daer dat scip lach al bereet. Het moeste daer comen aen een ghesceet Tusschen der dochter ende der moeder. Die coninc sprac: Heer GODEUAERT broeder! Ic beuele [v] mijnre dochter. 160 Mi waer leet, ghesciede haer lochter. [4v] Oec wil ic, dat ghijs mi gheloeft; Ic beueelse v op v hoeft. Missciede hoer yet bi uwen scouden, Dat soudic aen v seluen houden. 165 Heer GODEUAERT sprac: Bi mijnre trouwe, Ic sal bewaren die ioncfrouwe Recht of si waer mijn eyghen kynt. Om haer en sorghet niet en twint. Nu vaert met Gode, onsen here, 170 Groet mi DAUID den coninc sere. zowel met trompetten als met trommels. Daar werd viool gespeeld en er werd gezongen voor de lieve en stralende (bruid). Men zag daar veel hofdames. Ook kon men er een hoop mooie meisjes en mooie vrouwen zien, menige ridder (en) menige dienaar. Heer Godevaart nam de koningsdochter, de jonge bruid, bij de hand en bracht haar naar de oever van de zee, waar het schip helemaal klaar lag. Toen kwam daar het moment van scheiden tussen dochter en moeder... De koning sprak: Heer Godevaart, broer! Ik vertrouw u mijn dochter toe. Het zou mij verdrieten als haar schande zou overkomen. Ook wil ik dat u mij dit belooft: u zult met uw leven garant voor haar staan! Als haar door uw schuld iets overkomt dan houd ik u daarvoor verantwoordelijk... Heer Godevaart sprak: Ik beloof plechtig dat ik de jonkvrouw zal beschermen, alsof zij mijn eigen kind is. Maakt u zich om haar geen zorgen! Vaar met God, Onze Heer, en doe koning David mijn hartelijke groeten.

Die coninginne bleef staen opt lant; Si makede een cruce metter hant En beual te Gode die bruyt. Si ghinghen te zeyle ende zeylden vyt. 175 Daer seylden si den enen dach, Den anderen, die daer na ghelach. De koningin bleef aan wal staan, zij maakte een kruisteken en beval de bruid in Gods handen. Zij hesen het zeil en voeren weg. Zo zeilden zij de hele dag. en ook de daaropvolgende dag. DOen si quamen op die hoghe zee, Waert der ioncfrouwen alsoe wee, Si en conste niet een woort ghespreken: 180 Van siecten docht haer therte breken. Des waert heer GODEUAERT scier gheware Ende quam sitten neuen hare. Hi seyde: Ioncfrouwe, hebdt Gode voer ogen, Die vele wilde doer ons ghedoghen: 185 Hi liet hem bynden aen een calumne, Ende met dien woorde sach hi omme, Ende riep: Ghenade, here God! Nu doet met mi al uwe ghebod. Wat helpe, dat ict v makede lanc. 190 Die ioncfrouwe waert soe cranc, Si moeste steruen, alst God gheboot: Te sonne op ganghe was si doot. Alle, die waren binnen den kiele, Baden Gode uoer haer ziele. 195 Doen [si] laghen in haer ghebede, [5r] TOen zij midden op zee kwamen, werd het meisje zo ziek dat zij niet in staat was een woord te spreken, en zij vreesde dat haar hart zou breken. Heer Godevaart had dit snel in de gaten, hij ging naast haar zitten en zei: Jonkvrouwe, houd God voor ogen, die omwille van ons veel geleden heeft: Hij liet zich vastbinden aan een geselpaal! Met deze woorden keek hij op en riep: Genade, heer God. Doe met mij Uw gebod! Waarom zou ik een kort verhaal lang maken? De prinses werd zo ziek dat zij moest sterven, overeenkomstig Gods wil. Bij zonsopgang was zij dood. Allen die aan boord waren baden tot God voor haar ziel(eheil). Terwijl zij aan het bidden waren,

Woude die kiel niet van stede, Men hadde den doden gheworpen vyt. Doen waert daer een groet gheluyt; Die stierman riep: Nu hoort, nu hoort! 200 Men werpe den doden ouer boort, Soe machmen zeylen, waermen wille; Ghi siet wel, dat wi ligghen stille. Dit dochte den heren wesen goet, Na dien dat gheschepen stoet. 205 Men dede haer vyt haer dier ghewaden Ende benayese in lijnwaden. Daer op soe nayede men ene crone Van sindale roet ende scone Tot enen teken, waermense vint, 210 Dat si es eens coninx kint; Ende men besloechse in ene matte, Ende settese ouer boort int natte. Die doen hadde ghesien wat rouwen, Dat daer dreuen die scone vrouwen, 215 Doen sise int water saghen driuen, Dat en mochte gheen man volscriuen. [5v] wilde het schip zich niet verplaatsen, vooraleer zij de dode over boord hadden gezet. Toen ging daar een luid geweeklaag op. De stuurman riep: Luister, luister! Zet de dode princes overboord, dan pas kunnen wij zeilen naar waar wij heen willen. Jullie zien toch dat we stil liggen! Dit kon de goedkeuring van de heren wegdragen, gelet op de situatie waarin men zich bevond... Men trok haar heur kostbare kleren uit, en naaide haar in canvas. Daarop stikte men een kroon van mooi rood linnen, ten teken - waar men haar ook mocht vinden - dat zij een koningskind was. Men wikkelde haar in een drijfzeil en zette haar overboord in zee. Wie toen gezien had welk een rouw het gezelschap van schone vrouwen daar bedreef, toen zij haar in het water zagen drijven... Dat zou niemand kunnen beschrijven! HEer EERAERT sprac: Wats nu die raet Na dien dat gheschepen staet? Varen wi weder tot huys te lande, 220 Men saels ons allen spreken scande. HEer E(v)eraert zei: Wat is wijsheid, nu de zaken er zo voorstaan? Als we terug naar huis varen, dan zal men schande over ons spreken.

Men sal ons gheuen quade woort Ende segghen: wi hebben die bruyt uermoert. Eest dat wi uaren in SCOTLANT, Daer selen wi laten swaren pant; 225 Wi en selen moghen niet uerdinghen, Dat wi die ioncfrou niet ende bringhen. Men zal kwaadspreken over ons, en zeggen dat wij de bruid vermoord hebben. Maar als we naar Schotland varen dan zijn we daar (ook) het haasje... Wij zullen nooit kunnen uitleggen waarom wij de prinses niet hebben meegebracht. HEer GODEUAERT sprac: Mi dunct beste, Dat wi zeylen int zuytweste, Aen BRABANTS side, in enen hoec, 230 Aen een bosch ende in een broec Daer wi beesten vinden ende bien, Daer en mach ons niet misschien. Daer salic maken doen een hof, Daermen langhe sal spreken of. 235 Daer selen wi leiden onse leuen Ende malc den anderen niet begheuen. Dit waren mijns heren GODEUAERTS worden. Si ghinghen te zeyle; die wynt was norden. Doen si quamen in corter stonde 240 Te NIEWER HAUEN voer MERCMONDE, Daer worpensi horen ancker vyt. In dat scip waert groet gheluyt. Si scenen dronken van BREEMSCHEN biere. In enen boot soe ghincker viere, 245 Die opwaerts royden lancs der MERKEN, [6r] HEer Godevaart zei: Het lijkt mij het beste dat we naar het zuidwesten zeilen, naar een uithoek van Brabant, waar bomen staan en waar zoet water is, waar we beesten en bijen kunnen vinden. Daar zullen we veilig zijn. Daar zal ik een huis bouwen, waar men (nog) lang over zal spreken. Daar zullen wij ons leven leiden en elkaar niet in de steek laten. Dit waren de woorden van mijnheer Godevaart. Zij hesen het zeil. De wind kwam uit het noorden. Zo kwamen zij in korte tijd bij Nieuwer Haven, voor Markmonde, waar zij hun anker uitwierpen. In het schip ging een luid gejoel op. Zij leken wel dronken van het Bremer bier! Vier man stapte in een sloep en roeiden stroomopwaarts de Mark op,

Soe dat si quamen voer ANSKERKEN. Van danen roeyden si bat uoert Tote BREDA bider poort. Daer vonden si enen sconen hil, 250 Aldaer behaghet hem soe wil, Dat si daer setten een baken, Om dat si daer weder wilden gheraken. Haer oghen lieten si omme gaen, Ende saghen enen boem daer staen, 255 Met groenen bladeren wel ghecleit, Op een gheraemte wel gheleit, Soe datmer onder mochte gaen. Onder den boem saghen si staen Twee tafelen scoene ende lanc: 260 Bi elke tafele stont ene banc, Als ofmen daer aen soude sitten eten, Maer si en consten niet gheweten, Wat dat bediede cleine ofte groot. Si ghinghen weder binnen den boot 265 Ende royden vyt met snelre vaert Weder tot haren kyele waert, Daer die heren in laghen stille. Si ghinghen segghen van enen hille, Die die scoenste waer, diemen vonde, 270 Ende dat daer wel een huys op stonde. Die heren hebben hem dies uermeten, [6v] voorbij Anskerken, en vandaar roeiden zij verder tot bij de stad Breda. Daar zagen zij een mooie heuvel, die hen dermate beviel dat zij daar een baken plaatsten, omdat zij daar wilden terugkeren. Zij gaven hun ogen goed de kost en zagen daar een boom staan, mooi bedekt met groene bladeren, die langs een raamwerk geleid was, zodat je eronderdoor kon. Onder de boom zagen zij twee mooie lange tafels staan. Bij elke tafel stond een zitbank, als om daar te kunnen zitten eten, maar ze wisten absoluut niet wat dat te betekenen had. Ze gingen weer in hun bootje en roeiden snel terug naar hun schip, waarin de heren stilletjes lagen te wachten. Ze vertelden over een heuvel, de mooiste die men kon vinden, en dat daar heel goed een huis op kon staan. De heren hebben besloten

Ten yersten dat si hadden gheten, Souden si uaren besien die stede Ende die poort van BREDA mede. 275 Men ghinc decken ende dwaen. [7r] Doen die maeltijt was ghedaen, Sprac heer GODEUAERT ouerluyt: Die mede willen, trecken vyt! Seuentiene vromer man, 280 Die ic ghenoemen niet en can, Ghinghen met hem ouer boort In den boot ende royden voort. Doen die heren quamen te lande, Ghinghen si doen haer offerande 285 Ende hoerden misse in die heylighe kerke. Dus quamen hier die van DEENMERKE, Daer die van STRIEN af sijn gheboren Ende die van WIELDRECHT, als wi horen. Doen die misse was volent, 290 Ghinghen si wandelen al omtrent Ende besaghen die poort al omme, Die rechte straten ende die cromme. DIt sach heer HEINRIC VAN BREDA, Hi stond op ende ghinc hem na 295 Ende hietse willecome sijn. Dat lone v God, here mijn! om, zodra ze hadden gegeten, daarheen te varen om die plek te bekijken, alsook de stad Breda. Men ging tafeldekken en handen wassen, en toen de maaltijd afgelopen was, sprak heer Godevaart voor allen hoorbaar: Wie mee wil, trekke erop uit! Zeventien dappere mannen, die ik niet met name kan noemen, gingen met hem aan boord van de boot en roeiden verder (stroomopwaarts). Toen de heren aan land kwamen, woonden zij de mis bij en brachten hun offer in de heilige kerk. Zo kwamen zij hier, die lui uit Denemarken, waar de mensen van Strijen van afstammen, en die van Wieldrecht, naar verluidt. Toen de mis afgelopen was, gingen zij wandelen en maakten een ommetje, en bezichtigden heel de stad, de rechte straten alsook de kromme. HEer Hendrik van Breda zag dit, hij stond op, ging hen achterna en heette hen welkom. Dat God u lone, mijnheer!

Sprac heer GODEUAERT VAN DENOYS; Hi const wel DIETSCHE ende FRANSOYS: Hi hadde ghewoent int WALSCHE lant. 300 Die een nam anderen bider hant; Hi leyden met hem in sine zale. Daer was tale ende weder tale Van hoghen saken lanc ende breet. Hier binnen was die spise ghereet; 305 Die sluter quam daer voort ghegaen, Hi seide hem, dat si ghinghen dwaen Ende datmen tafelen decken soude. Men mochte gaen eten alsmen woude. Doen die heren waren gheseten, 310 Men brocht hem spise; si ghinghen eten. Daer was ghedient wel te danke Van goeder spisen, van goeden dranke. Doen die maeltijt was ghedaen, Sijn die heren op ghestaen. 315 Deen nam den anderen bider hant Ende ghinghen wandelen op dat sant, Albuten op der MERKEN stroem, Soe dat si quamen aenden boem, Die daer heer ANCEM hadde gheset. 320 Aldaer behaghet hem uele te bet, Dan erghent dede omtrent die poort. Doen sprac heer GODEUAERT dese woort: [7v] [8r] sprak heer Godevaart de Deen. Hij sprak goed Diets en Frans, want hij had in het Waalse land gewoond. De een nam de ander bij de hand en leidde hem mee zijn zaal in. Daar wisselde het ene verhaal het andere af, en werd er uitvoerig over belangrijke zaken gesproken. Onderwijl was de maaltijd in gereedheid gebracht. De hofmeester kwam voor hen staan en zei hen dat de tafels gedekt werden, en vroeg hen hun handen te wassen: men kon aan tafel, als men wilde. Toen de heren aangezeten waren, bracht men hen de gerechten, en zij gingen eten. Daar was iedereen dankbaar voor de heerlijke spijzen en dranken die daar werden opgediend. Toen de maaltijd voorbij was, zijn de heren opgestaan. De één nam de ander bij de hand en zij gingen wandelen, buiten op het zand, langs de oever van de Mark, zodat ze bij de boom kwamen, die heer Ancem daar had geplant. Die plek behaagde hem meer dan enige andere plek in de buurt van de stad (Breda). Toen sprak heer Godevaart deze woorden:

Biden here vanden trone, Het es hier vtermaten scoene. 325 Wiens es dit erue ende dit lant? Wie heeft hier desen boem gheplant? Wie heften aldus wel doen leiden Ende sine zwighen dus doen spreiden? Ende wat bedieden dese plancken, 330 Dese tafelen en dese bancken? Lieue here, dat segt mi. Bij de Heer in de hemel, wat is het hier mooi! Van wie is dit landgoed? Wie heeft hier deze boom geplant? Wie heeft hem zo mooi doen leiden en zijn takken zo in de breedte doen groeien? En waartoe dienen deze planken, tafels en banken? Vertel mij dat, mijn beste! HEre, hier woent een goet man bi, Die es gheheiten heer ANCEM HEY, Die pleecht hier inden tijt van mey 335 Te comen driuen sijn iolijt Ende te corten sinen tijt Met sinen ghebueren, met sinen laten, Beide met riken ende met maten. Hi doet hier dranc ende spise bringhen, 340 Hi doetse lachen ende singhen, Hi doet hem al haers leids uergheten, Hi gaet hier bi hem sitten eten. Dat doet hi al om sijn ghewin: Si voeren sijn hoy, sijn coren in, 345 Si varen met sinen boden int wout, Ende halen hem sijn borninc hout; Si doen hem al dat hi begheert. [8v] MIjnheer, hier in de buurt woent een respectabel man, Ancem Hey geheten, die gewoon is in de meidagen (hier) feest te komen vieren en zich te ontspannen met zijn buren en zijn pachters, zowel met de rijken als met de minder welgestelden. Hij laat hier eten en drinken bezorgen. Hij laat hen plezier hebben en zingen. Hij doet hen al hun narigheid vergeten. Hij gaat hier bij hen zitten eten. Dat doet hij niet uit louter vrijgevigheid: zij brengen zijn hooi, zijn koren binnen. Zij gaan met zijn bedienden het bos in, om zijn brandhout te vergaren. Ze doen alles voor hem wat hij wil.

Dese goede man es vele eren weert. Sijn es dit erue altenen gader, 350 Ende es hem bleuen van sinen vader, Daer omme soude hijs ghelosen node. Ay goeder! seint daer enen bode. Hi sal daer varinghe sijn ghelopen. Laet vraghen, of hijt wille uercopen. 355 Had ic den goeden man ghesproken, Ende ghi daer toe wilt helpen stoken, Dat ic daer aen mocht gheraken, Soe woudic hier een huys doen maken In te wonen met minen maghen. Deze goede man verdient groot respect. Heel dit domein is zijn bezit, hij heeft het geërfd van zijn vader, reden waarom hij er niet graag afstand van zal doen. Ach mijn beste, stuur daar als de wiedeweerga een bode heen! Vraag hem of hij het wil verkopen. Als ik die goede man te spreken kreeg, en als u daarbij zou willen helpen om dat te verwerven, dan zou ik hier een huis willen bouwen, om daar met mijn familie in te wonen. 360 MYn here HEINRIC riep: AERT HAGHEN, Gaet hier te mi, wel lieue garsoen! Ghi moet mi ene boodscap doen. Laet sien, of ghi yet lopen cont. Ghi wit wel, waer heer ANCEM woent? 365 Gaet, segt hem, dat ic hem ontbiede, Dat hier sijn comen goede liede, Die sine erue willen copen: Hi mach hier halen ghelt met hopen, Can hi te tide ghesegghen, ja. 370 AERT HAGHEN seide: Addyeu, ic ga. Hi nam enen spiet in die hant, Hi liep daer hi heren ANCEM vant. [9r] MIjnheer Hendrik riep: Aard Haghen, mijn trouwe dienaar, kom eens bij me! U moet een boodschap voor mij doen. Laat eens zien hoe snel u lopen kunt. U weet toch wel, waar heer Ancem woont? Ga naar hem toe, en zeg dat ik hem bericht dat hier bevriende mannen gekomen zijn, die zijn erfgoed willen kopen. Hij kan er bergen geld voor krijgen als hij snel 'ja' zegt! Aard Haghen zei: Adieu, ik ga. Hij pakte een staf en liep daarheen, waar hij heer Ancem vond.

Hi seide: Here ANCEM, goeden dach Gheue v God, diet wel doen mach. 375 Ay here, mijn here bidt v sere, Dat ghi daer coemt, daer is een here, Die v erue wille copen, Daer om coem ic hier ghelopen. Coemt, wijst hem putte ende palen; 380 Hi sal v herde wel betalen. Ic hoorde, dat hem die here vermat Onder den boem aldaer hi sat. Gaet, segt hem, dat ics niet en doe: Ic cochter lieuer erue toe, 385 Dan ic mijn erue liete smalen; Ic gheue luttel om sijn betalen. Soudic mijn vij kinder onteruen? Ic soude lieuer der penninghe deruen. Doen AERNOUT HAGHEN dat uerhoorde, 390 Dat hem mijn heer ANCEM stoorde, [9v] Hi seide: Heer ANCEM, blijft met Gode! Dat ic seide, seidic als bode; Ic seide, alsmen mi beuel. ARNOUT HAGHEN, dat wetic wel: 395 Ghi en hebt anders niet ghedaen. Blijft te Gode, ende ic wil gaen. Wildi anders yet ontbieden Minen here? ic saelt hem bedieden. Hij zei: De almachtige God geve u, heer Ancem, een gelukkige dag! Ach heer! Mijn meester verzoekt u dringend naar hem toe te komen. Er is een heer, die uw erfdeel wil kopen. Dat is de reden van mijn komst. Kom, en wijs hem de greppels en grenspalen. Hij zal u bijzonder goed betalen. Ik hoorde die heer hoog opgeven (over zijn rijkdom), terwijl hij daar onder de boom zat. Ga (terug), en zeg hem dat ik het niet doe. Ik kocht er liever grond bij dan dat ik mijn erfgoed zou verkleinen. Ik geef geen zier om zijn geld! Zou ik mijn zeven kinderen van hun erfgoed beroven? Nog liever lijd ik geldgebrek! Toen Arnout Haghen hoorde dat mijnheer Ancem boos werd, zei hij: Heer Ancem, God zij met u! Wat ik zei, zei ik als bode. Ik zei wat mij opgedragen was (u) te zeggen. Dat weet ik, Arnout Haghen, u hebt niets anders dan dat gedaan. God zij met u, ik ga weer. Hebt u nog een boodschap voor mijnheer [Hendrik]? Ik zal hem overbrengen.

Ja, segt hem, dat hi elre spiet: 400 Mijn erue inne uercope ic niet. Dus es AERNOUT van danen ghesceden. Hi vant die heren onder hem beden Onder den boem, daer hise liet. Her HEINRIC vraghede: Coemt hi yet? 405 Neen hi, here, bi sente JAN! Her GODEUAERT sprac: Daer en leit niet an. En coemt hi niet, soe bliue al daer; Sijn houerde heeft mi ommaer. Ic houde luttel van sijnre veten; 410 Nochtan salicker maken [k]eten Ende logieren na minen wille Opt alder scoenste vanden hille. Mine compane cleine ende grote, Maect v ghereet, gaet inden bote 415 Ende doet ons comen metter spoet Onse vriende ende onse goet. Elc man dede daer toe sijn beste, Niemant en woude sijn die leste. Si brachten daer den kiel met spoede 420 Metten luden ende metten goede. Dat si comen waren alsoe, Des waren die DENEN blide ende vroe. Die stierman, die quam ter boort; Voer hem allen sprac hi dit woort: [10r] Ja, zeg hem, ergens anders te gaan kijken, want ik verkoop mijn erfgoed niet. Zo ging Arnout daar vandaan. Hij vond beide heren onder de boom, waar hij hen achter gelaten had. Heer Hendrik vroeg: Komt hij nog? Nee, heer, bij sint Jan! Heer Godevaart zei: Alsof het er wat toe doet... Komt hij niet, nou dan blijft hij maar daar! Ik geef niets om zijn air en ik ben (ook) niet bang voor hem. Ik zal daar houten huizen maken en, omdat ik dat wil, gaan wonen op de mooiste plek van die heuvel, met mijn metgezellen, klein en groot. Maak u gereed, ga aan boord, en breng als de wiedeweerga onze vrienden hier, met onze bezittingen! Elk man deed zijn uiterste best. Niemand wilde de laatste zijn... Snel brachten zij hun schip daar met de bemanning en de lading. Dat zij ook gekomen waren, maakte de Denen blij en vrolijk. De stuurman kwam van boord en sprak uit aller mond:

425 Heer GODEUAERT, wat willen wi begripen? Men sal gaen doen die bilen slipen. Alle die boeme moeten ter neder, Die daer staen uoert ende weder. Men moet hier anders ordineren: 430 Wi moeten metter haest logeren, Selen wi behouden, dat wi bringhen. Maer hoet v wel van enen dinghen: Dat ghi den boem niet en gheraect, Daer tafelen onder staen ghemaect. 435 Si daden, datmen hem beual. Si hieuwen der bome grote ghetal; Dat meeste hout werpmen int water. [...] Vanden anderen maecten si keten, Alsoe heer GODEUAERT had gheheten. 440 Doen si ghemaect waren ende ghedect, Sijnre die DENEN in ghetrect Ende waren seere wel te vreden. Nu hoort, wat die vrouwen seden: Her GODEUAERT, heeft v al uergheten, 445 Dat ghi ons allen had beheten, Dat ghi ons maken soudt een hof, Dat was een herde scoen belof, Daer wi ons in onthouden mochten, Waert, dat ons die DENEN sochten? [10v] Heer Godevaart, wat gaan we aanvallen? Ga de bijlen slijpen, alle bomen die daar staan moeten (worden) omgehakt. We gaan het hier opnieuw inrichten. Wij moeten hier als de donder kwartier maken, willen wij onze bezittingen niet verliezen. Maar pas voor één ding op: kom niet aan die boom waar tafels onder gemaakt staan! Zij deden wat hen bevolen was en hakten een groot aantal bomen om. Het meeste hout wierp men in het (rivier)water [...] van de rest maakten zij blokhutten, zoals heer Godevaert bevolen had. Toen deze gemaakt waren en het dak erop zat, zijn de Denen erin getrokken, tot hun grote tevredenheid. Hoor nu, wat de vrouwen zeiden: Heer Godevaart, bent u nu al vergeten wat u ons allen heeft toegezegd: dat u een hof voor ons zou maken - dat was een hele plechtige belofte! - waarin wij veilig zouden kunnen verblijven, als de Denen naar ons op zoek waren?

450 Ghi urouwen, en laet v niet uersaghen: Wi moeten uernemen ende uraghen Om calc, omme stene ten naesten velde. Buten DORNIKE op die SCHELDE Sijn mi stene te cope ghewijst 455 Ende sijn mi herde sere gheprijst. Ic sal daer senden ende doenre ghelden Ende doenre brenghen lancs die SCELD. Nu uerstaet wel, dat ic spreke. Dus quamen die stene hier van DORNEKE, 460 Die sonder toelne waren brocht: Si waren ter kerken behoef ghecocht. Heer GODEUAERT seinde sinen knecht Om enen timmerman te TRECHT, Om enen metselaer te AKEN, 465 Die sine borch soude maken. [11r] Dames, wees niet bang, wij moeten eropuit en in de naaste omgeving om kalk en om stenen vragen. In de buurt van Doornik aan de Schelde heeft men mij stenen te koop aangeboden, voor een heel zacht prijsje. Ik zal daar mensen heen sturen om die te kopen en over de Schelde te laten vervoeren. Luister goed naar wat ik zeg: zo kwamen hier de stenen uit Doornik, die tolvrij waren bezorgd: ze waren (zogenaamd) voor de (ver)bouw van de kerk gekocht. Heer Godevaart stuurde zijn knecht voor een timmerman naar Maastricht, en voor een metselaar naar Aken: die moesten zijn burcht bouwen. DIe bode nam een spiete in die hant, Ende liep daer hi die meesters vant, Den enen vore den andren na. Hi brochse met hem te BREDA. 470 [S]i seide[n: Wi sijn wel gheraect, Laet sien, wat wildi hebben ghemaect? Doen sprac heer GODEUAERT VAN DENEMERKE: Welc tijt wildi gaen te werke? Hier es calc, stene ende hout, DE bode pakte een staf en liep naar waar hij de (bouw)meesters vond, eerst de een en daarna de ander, en bracht hen met hem mee naar Breda. Zij zeiden: Wij zijn goed geschoold. Laat zien, wat wilt u gemaakt hebben? Toen sprak heer Godevaart van Denemarken: Wanneer kunt u met het werk beginnen? Hier zijn cement, stenen en hout.

475 Hier es siluer ende gout, Helpt mi visieren op v beste. Een huys met eenre sterker veste Namen wi gheerne, soe wi yerst mochten Op auenture, of si ons sochten 480 Die wi in DENEMERKE lieten. Ic weet wel, dats hem sal uerdrieten, Dat wi hen sijn onseilt dus verre, Daer om sijn si op ons erre. Daer quamen grauers al van GHENT; 485 Men ghinc daer soeken tfondement. Die timmerman sprac: Wi sal mi segghen, Waer selen wi dit werc toelegghen? Dese plaetse es ons te nauwe, En si dat [w]i ter neder houwe[n] 490 Bome, gheraemte, tafelen, scraghen. En doe[n]t al uter plaetsen draghen, Sonder den boem van werdicheden, Dien salmen kanten ende besteden Oft gheuiele, dat men sochte, 495 Datmen sciere vinden mochte. Den boem vincmen ten iersten aen, Men kanten ende men deden daen, Alsoe die woorde waren ghesproken; Dat gheraemte waert te broken, 500 Ende was ghedraghen van der plaetsen. [11v] Hier is zilver en goud. Denk zo goed mogelijk met mij mee! Wij zijn dringend verlegen om een huis dat tevens een sterke vesting is, voor het geval dat (onze landgenoten) die wij in Denemarken hebben achtergelaten naar ons op zoek zijn. Ik weet zeker dat zij er ongelukkig mee zijn dat wij zo ver weg van hen weggezeild zijn. Daarom zijn zij (vast en zeker) boos op ons. Er kwamen grondwerkers helemaal uit Gent, die funderingsonderzoek verrichtten. De bouwmeester zei: Wie het weet mag het zeggen... Waar zullen wij dit gebouw neerzetten? Deze plek is ons te klein, tenzij dat wij de boom omhalen, en het raamwerk, de tafels en de schragen opruimen. Maar die bijzondere boom mag niet weg, die moet men kappen en opzij leggen, voor het geval dat we hem nog nodig hebben, dat we hem dan bij de hand hebben. Men begon met de boom, kapte hem om en legde hem ergens neer, zoals afgesproken was. Het staketstel werd afgebroken en afgevoerd.

Men ghinc daer timmeren ende maetsen Ene borch groot ende starc. Noyt sach man al selken werc, Noch te uoren noch daer na: 505 Dat was die borch van BREDA. [12r] Doe die borch was volmaect, Die scone was ende wel gheraect, Dedemense rumen vanden spaenderen Men manden ende met groten paenderen. 510 DOen was daer een hout ghekant, Dat beste, dat noyt wies int lant. Des waert heer GODEUAERT hier gheware. Hi seide: Meester, nu gaet hare Ende berecht mi deser saken: 515 Wat wildi van desen houte maken, Dat ghi hier hebt laten legghen? Die meester sprac: Ic saelt v segghen, Op dat ghi wilt die waerheit weten. Ic hebt te beiden einden ghemeten, 520 Lancs ende dwers al omme ende omme: Het es te cort tot eenre columne, Het es te lanc tot enen blockele, Het es te recht tot enen corbele, Tot enen poyboeme eest te dicke: 525 Wat ic mete ende wat ic micke, Men ging daar een grote en sterke burcht bouwen en metselen. Nooit eerder noch sindsdien zag men zulk een (bouw)werk, en dat was de burcht van Breda. Toen de burcht, die mooi om te zien was en goed geconstrueerd, voltooid was, verwijderde men de spaanders met behulp van manden en grote korven. DAar is toen het beste hout, dat ooit in het land groeide, gekapt. Heer Godevaart kreeg hier weet van en sprak: Kom eens hier, en vertel mij wat u uit dit hout wilt maken, dat u hier (apart) heeft laten leggen? De bouwmeester zei: Ik zal het u zeggen, omdat u de waarheid wilt weten. Ik heb het in de lengte en breedte gemeten en ook in de omtrek: Het is te kort voor een staander. Het is te lang voor een draagbalk. Het is te recht voor een krombalk. Het is te dik voor een gevelbalk. Wat ik ook pas en meet,

Ic en cant uertijmmeren niet ant huys. Meester, soe maect daer af een cruys; Wi en hebben gheen in onse capelle. [12v] Doen riep die meester enen gheselle, 530 Die werken conste metten formore. Hi nam dat hout ende leidt' hem vore, Hi seide: Neemt, maect daer af een beelde, [...] Die aenden vronen cruce hinc, Daer hi der glaui steec ontfinc 535 Ende een crone van doernen droech, Doen men doer sine hande sloech Twee plompe naghele, herde onsoete, Ende ene doer beide sine voete: Des moete hi sijn ghebenedijt, 540 Gheloeft ende ghedanct in alre tijt. Doen dat cruce was ghewrocht, Warhet in die capelle brocht, Ende gheset bouen den outaer, Daer in stont herde menich iaer, 545 Tot dat gheuelt waert dien casteel; Nochtien bleef dat cruce gheheel. Ende doen die borch was daer neder, Quamen die van BREDA seder Ende baden den hertoghe om dat cruys. 550 Hi gaeft hem, dat lone hem JHESUS! [13r] ik kan het niet in het huis verwerken. Meester, maak er dan een kruis van, wij hebben er geen in onze kapel. Toen riep de meester een gezel, die kon werken met een beitel. Hij haalde het hout en liet het hem zien. Hij zei: Pak aan, maak er een beeld van, [...] die aan het gelukzalige Kruis hing, waaraan Hij door de lans doorboord werd, en een doornenkroon droeg, toen men twee stompe spijkers op een gruwelijke manier, door Zijn handen sloeg, en één door Zijn twee voeten. Daarvoor moet Hij gezegend zijn, geloofd en gedankt voor altijd! Toen het kruis gemaakt was, werd het naar de kapel gebracht en boven het altaar geplaatst. Daar stond het vele jaren, totdat het kasteel werd neergehaald. Nochtans bleef het kruis heel... Toen de burcht geveld was, kwamen de inwoners van Breda en vroegen de hertog om het kruis. Hij gaf het hen. Moge Jezus hem daarvoor belonen!

Doen quamen papen ende clerke, Ende droeghent in die prochi kerke Met groter feeste ende met sanghe. Hondert iaer of alsoe langhe 555 Stont dat cruce aldaer ter stede, Daer het meneghe scone miracule dede. Daer na in een wyndich weder Viel die kerke lancs ter neder Op enen sente PAUWELS dach. 560 Te BREDA was groot hantgheslach. Daer bleuen goede liede in doot, Maer theilighe cruys had ghenen noot Ende was ghebroken noch ghespleten. Toen kwamen er priesters en prelaten, die het kruis plechtig en onder gezang de parochiekerk in droegen. Honderd jaar, wellicht iets langer, stond dat kruis daar, terwijl het vele schitterende wonderen verrichtte. Daarna, toen het eens (erg) waaide, stortte de kerk in, op de feestdag van de heilige Paulus. In Breda was grote rouw: goede mensen hadden de dood gevonden. Maar het Heilige Kruis had geen kras, het was noch gebroken noch gespleten. NU willic v voert doen weten 565 Van enen mirakel, diet heeft ghedaen. Een meester smit was op ghestaen Voer den daghe ende soude gaen smeden; Sijn wijf was op ende soude gaen kneden. Met luder stemmen riep si: HILLE, 570 Staet op, ghi ligt te langhe stille! Staet op, ghi soudt gaen weinden tmout. Moeder, HILLEKEN is al cout, Sprac dat kint, dat bi haer sliep. Anderwerf dat knechtken riep: 575 Moeder, HILLEKEN is al doet! [13v] NU wil ik u meer vertellen over een wonder, dat het (kruis) gedaan heeft. Een meestersmid was opgestaan voor dag en dauw, en zou gaan smeden. Zijn vrouw was (ook) op en zou (het brooddeeg) kneden. Met luide stem riep ze: Hille, sta op, u ligt te lang in bed! Sta op, U zou het mout gaan keren. Moeder, Hilletje is steenkoud, sprak het kind, dat bij haar (in bed) sliep. Nogmaals riep de kleine jongen: Moeder, Hilletje is dood!

Die vrouwe met der haeste scoet Voer dbedde, daer dat kint op lach, Ende doe die urouwe haer kint besach, Seide si: HEINRIC, gaet ter dore, 580 Wect op alle onse ghebuere, Ende doetse comen met groter haeste. Doen quamen, die daer woenden naeste Ende dreuen groot misbaer. Doen quam noch een vrouwe daer, 585 Als diet kint wilde besien. Si seide: Nu valt op uwe knien, Alle die sijn binnen den huys, Ende roept ghenade aent theylighe cruys Wenender oghen, wringhender hande, 590 Ende belouet uwe offerande Den heylighen cruce na uwe uermoghen. Theylighe cruce sal v uerhoghen Ende uerbliden in corter tijt: Het heeft soe meneghen mensche uerblijt, 595 Die aen hem riep in sijnre noot. Doen saghen si een plecsken bloot Den kinde op sine wanghe staen; Het sprac ende hadde lijf ontfaen. Dat dede die cracht van onsen here, 600 Die wil, datmen den cruce ere, In die ere den cruce vrone: [14r] De vrouw vloog naar het bed waarin het kind lag, en terwijl de vrouw haar kind onderzocht, zei ze: Hendrik, ga in de deur staan, maak al onze buren wakker, en laat hen gauw hierheen komen! Toen kwamen de naaste buren en zij maakten veel rouwmisbaar. Toen kwam er nog een vrouw bij, die het kind wilde zien. Ze zei: Val nu op uw knieën, allen die in dit huis aanwezig bent, en roep het Heilige Kruis om genade, met wenende ogen en wringende handen, en beloof naar vermogen aan het Heilige Kruis te offeren. Het Heilige Kruis zal u vreugde brengen, en verblijden in een mum van tijd! Het heeft al menig mens voldoening geschonken, dat in nood het (Heilige Kruis) heeft aangeroepen. Toen zagen ze dat het Kind een blos op de wangen kreeg. Het sprak en leefde weer! Dat deed de kracht van Onze Heer die wil, dat men dit (Bredase) kruis eer bewijst, ter ere van het heerlijke Kruis.

Dit was een miracule scone. Dit was een mooi mirakel! NU hoort vanden DENEN uoort: Dat si van BREDA waren uerstoort, 605 Dat hadden si seer wel uerdient! Daer si plaghen te hebben urient, Hadden sijt alsoe uerloren, Dat sise quamen helpen storen. Die DENEN waren van quaden aerde: 610 Coren, swijn, scaep ende paerde Namen si haren gheburen Ende ander goet in allen vren. Wat si consten gheprynden, Men dorster ghenen bode na sinden. 615 Te ETTEN, te SPRUNDEL ende te ZUNDERT Haelden si proyen, wies oec wondert, Te GHILSE, te ALFEN ende te BAERLE Haelden si proyen ende te HAERLE. Si hadden waghene ende paerde 620 Ende loeden al dat si beghaerden. [14v] Die DENEN hadden enen boet, Ende loedent clein ende groet, Wat dat si te laden vonden. Wast in WALGHEREN oft in SCOUDEN 625 Te CRUNIGHEN, te PORTEGALE, HOor nu verder over de Denen! Dat de mensen uit Breda woedend waren, dat hadden zij wel degelijk verdiend... Waar ze eerst vrienden hadden, waren ze die nu kwijt geraakt, en daarom hielpen zij de Denenburcht verwoesten. De Denen waren kwaadaardig: koren, varkens, schapen en paarden stalen zij voortdurend van hun buren, en andere goederen, wat ze maar te pakken konden krijgen! Men durfde geen boodschapper naar hen toe te sturen. Uit Etten, Sprundel en Zundert haalden zij buit, geloof het of niet. Uit Gilzen, Alphen en Baarle haalden zij buit, ook uit Aarle. Zij hadden paarden en wagens en zij laadden daarop alles wat zij begeerden. De Denen hadden een boot, die zij vollaadden met alles wat zij de moeite waard vonden. Of het nu op Walcheren was, of op Schouwen, in Kruiningen, Portugaal,

Te YERSIKE, te REYMERSWALE Daden si den lieden toren Aen haer beesten ende aen haer coren: Clederen, bedden, saergien, dwalen, 630 Si droegent wech sonder betalen. Tusschen MUDEN ende der GOUDE Mochte niement tsijn behouden: Si brochtent al ten BRUNEN STENE. Wat si brochten, was al ghemene. 635 Dus regneerden si dertich jaer Ende leueden sonder vaer. Dat en was hem niet ghenoech, Si moesten hebben al haer gheuoech Van sconen vrouwen ende van maeghden, 640 Die herde sere daer ouer claeghden. Doen quam een hertoghe in BRABANT, Die hem der saken onderwant. Hi ontboet met haesticheden Den raet van sinen goeden steden, 645 Die daer quamen, soe si yerst mochten, Met groter claghen, die si brochten. Die liede clagheden al ghemene Ouer die DENEN van BRUNEN STENE, Van groter iammerliker scaden, 650 Die si hem alle daghe daden. Doen sprac die hertoghe van BRABANT: [15r] Yerseke, en Reimerswaal (overal) brachten zij de bewoners schade toe aan hun vee en hun koren, hun kleren, bedden, dekens, lakens; ze namen het mee zonder te betalen. Tussen (de) Muiden en de Goude verloor iedereen zijn hebben en houden. Alles brachten zij naar Brunensteen en verdeelden dat onder elkaar. Zo heersten zij dertig jaar en leefden zonder zorg, maar zelfs dat was hen niet genoeg: ze moesten ook nog eens hun lusten botvieren op mooie vrouwen en maagden, die daar luidkeels hun beklag over deden! Toen kwam er een hertog van Brabant, die zich de zaak aantrok. Hij ontbood onmiddellijk de bestuurders van zijn grote steden. Die kwamen daar zo snel als zij konden, en deden hun beklag. Allemaal klaagden zij over de Denen van Brunensteen, en over de jammerlijke grote schade die zij hen alle dagen aandeden. Toen sprak de hertog van Brabant:

Die duuel brachse hier int lant, Die hier driuen dese ghewelt; Moetic leuen, het wort gheuelt. 655 Noch sede die hertoghe van BRABANT: Laet sien, hoe meneghen seriant Seldi mi lenen? ic salre trecken Ende bestriden die DEENSCHE recken. Doen sprac die raet van dien steden: 660 Op dat ghi BRABANT wilt beureden, Soe lenen wi v.ccc. man, Helme opt hooft ende halsberghe an. Die hertoghe liet hem wael ghenoeghen. Hi seide: Laet sien, wie sal nu moghen 665 Ons leiden voer den BRUNEN STENE? Mijn heer van WESEMAEL sprac: Mijn leen Wil ic verdienen als ridder bout; Ic en beghere gheen ander gout. Nu blijft te Gode, nu vaer ic henen, 670 God gheue mi seghe ieghen die DENEN. Doen trac wech die ridder bout Met sinen lieden te TUERNOUT. Daer dede die here van WESEMALE Toe legghen een grote bale 675 Gheuolt met hoye ende uast beslaghen; Dat dede hi legghen op enen waghen, Ghelijc oft waer ghewant van GHENT. [15v] De duivel bracht hen hier in het land, die hier de zaak terroriseren. Bij mijn leven, ik zal hun macht breken! Ook zei de hertog van Brabant: Laat zien hoeveel strijders u mij ter beschikking zult stellen en ik zal eropaf gaan en de strijd aanbinden met die Deense bootvluchtelingen! Toen sprak de raadsvergadering van die steden: Omdat u Brabant wilt verlossen, stellen wij 300 man beschikbaar in een volledige wapenrusting. De hertog was hiermee tevreden, en zei: En onder wiens aanvoering trekken wij op naar Brunensteen? Mijnheer van Wezemaal sprak: Mijn leengoed wil ik als een dapper ridder verdienen. Een andere betaling verlang ik niet. God zij met u! Ik ga eropaf. God geve mij de zege over de Denen! Daarop trok de dappere ridder met zijn manschappen op weg naar Turnhout. Daar liet de heer van Wezemaal een grote baal maken die gevuld was met hooi en degelijk was ingepakt. Die liet hij op een wagen leggen, zodat het leek alsof het koopwaar uit Gent was.

Die DENEN reden daer omtrent Als die gherne hadden ghewonnen, 680 Hadden si gheconnen. Daer toe waren si snel; Dat wisten die van BRABANT wel, Die te TUERNOUT laghen. Si seinden haren waghen 685 Te MINDERHOUT in die struuellen, Daer mede twee ghesellen, Ofmen yet uername, Datmen ghelopen quame, Ende daedt den vrienden weten, 690 Des en es niet uergheten. Doen die DENEN quamen, Ende si die twee uernamen, Die een reet te TUERNOUT waert Op dat een waghen paert; 695 Hi seidt den here van WESEMALE. Si wapenden hem allen wale. Doen si wel ghewapent waren, Reden si tot eenre scaren. Met.iij. C platen 700 Quamen tot HOECHSTRATEN. Si vraechden omme die DENEN. Men seide, si waren henen: Hier voer een waghen met ghewande, [16r] De Denen reden daar rond als grijpgrage rovers als de gelegenheid zich voordeed. Daar waren zij goed in, zoals de Brabanders ervaren hadden... Diegenen die in Turnhout waren, stuurden hun wagen door het struikgeas bij Minderhout, vergezeld van twee soldaten, die als ze iets zouden zien, terug moesten lopen en dat aan hun vrienden moesten rapporteren. Dat werd niet vergeten. Toen de Denen (eraan) kwamen en zij die twee in het oog kregen, reed een van hen in de richting van Turnhout op een van de twee paarden die de wagen trokken en bracht verslag uit aan de heer van Wezemaal. Allen wapenden zich goed. Toen ze goed gewapend waren, vormden ze een compagnie. Met 300 gewapende mannen kwamen zij naar Hoogstraten. Daar vroegen ze naar de Denen. Men vertelde hen dat zij weggegaan waren: Hier kwam een wagen met koopwaar voorbij,

Dien hebben si onderhande. 705 Van WESEMAEL, die here bout, Reet hem na te MINDERHOUT: Daer stonden si ouer den waghen. Doen worden si uerslaghen:.xxv. bleuer daer doot, 710 Sine weerden hem cleen noch groot. Haer wapene worden hem vyt ghetrect, Ende daer waerden mede ghedect Si.xxv. van BRABANT, Die gheleiden souden tghewant 715 Ten BRUNEN STEEN te BREDA. Dander here dat quam na. Doen die van BRUNEN STEEN uernamen, Dat die.xxv. quamen, Si waenden wel, dat vriende waren 720 Ende lietense bouen uaren. Si hadden die selue wapene ane, Die die DENEN voerden dane: Wapenroc ende tornikele, Ketelhoede, beckennele. 725 Si brochten die selue paerde ghereden, Die die DENEN hadden bescreden; Dus waren die DENEN bedroghen. WESEMAEL quam na ghetoghen. Hi riep: Slaet doot, slaet doot, slaet doot [16v] en die hebben ze onder handen genomen. De dappere heer van Wezemaal achtervolgde hen naar Minderhout. Terwijl ze daar op en rond de wagen stonden, zijn ze daar verslagen: 25 vonden er de dood. Ze boden geen weerstand van betekenis. Hun wapenrusting werd hen uitgetrokken en die werd vervolgens aangetrokken door 25 Brabanders, die de (buitgemaakte) koopwaar zouden begeleiden naar Brunensteen bij Breda. De rest van het leger volgde (op enige afstand). Toen de lui van Brunensteen die 25 (man) eraan zagen komen, waren ze er vast van overtuigd dat het (hun) vrienden waren, en lieten hen de burchtheuvel oprijden. Ze hadden dezelfde wapenuitrusting aan als die de Denen droegen: wapenrok en overkleed, helm en ijzerhoed. Ze reden op dezelfde paarden als waarop de Denen waren gezeten. Zo werden de Denen bedrogen. Toen kwam Wezemaal tevoorschijn. Hij riep: Sla hen dood, sla hen dood, sla hen dood!