Landbouw en milieu rond Son



Vergelijkbare documenten
Zadenonderzoek aan een monster uit een hutkom (ca. 500 AD) en een gracht (14e eeuw) uit Gennep-Houtstraat

Onderzoek aan botanische macroresten uit een 17e/18e-eeuwse kuil aan de Duivelsbruglaan in Breda-Ginneken

Archeobotanisch onderzoek in het plangebied Hoogstraat/Sint Lambertusstraat in Eindhoven (19 e eeuw)

Onderzoek aan zaden uit de IJzertijd en de Romeinse tijd uit Venray-De Hulst II

Onderzoek aan botanische macroresten uit een ijzertijdkuil te Geleen

Laat-middeleeuwse kuilen op de vindplaats Ameide-Peperstraat

(on)kruiden kennen. Datum: woensdag 8 februari Leerjaar 1 en 2 Tuin, Park en Landschap

Archeobotanisch onderzoek aan waterputten van de vindplaats Sijsele-Stakendijke, Damme, West-Vlaanderen (ROMMB-LMEA)

Botanisch onderzoek op een archeologische vindplaats te Eindhoven-Blixembosch (IJzertijd, Middeleeuwen en Nieuwe Tijd)

Archeobotanisch onderzoek aan de inhoud van een middeleeuwse bermsloot in Aardenburg

Zaden uit een 16e-eeuwse beerput uit de Weverstraat te Zevenaar

Een Mooker spiekertje

Op zoek naar de mout voor de bierbrouwers van Amersfoort

Ees-Zuidesch, houtskool uit mesolithische haardkuilen

Houtskoolanalyse van een Romeins crematiegraf, Heule-Peperstraat (Kortrijk, België)

Pollen en macroresten uit vroeg- en volmiddeleeuwse sporen van de vindplaats Tilburg-Enschotsebaan-Zuid 2

Archeobotanisch onderzoek van twee sporen van de vindplaats Tienen-Groot Begijnhof (ME/NT)

Palynologisch onderzoek aan een middeleeuwse waterput in Heiloo

Overzicht van de verschillende graansoorten en oude rassen

Houtskool uit ijzertijdcrematiegraven en mogelijke middeleeuwse meilers uit Lomm-Hoogwatergeul

Archeobotanisch onderzoek aan Romeinse sporen uit Zuidland (Voorne-Putten)

Houtskool uit een kuil van een rivierduin bij Rotterdam-IJsselmonde 't Hart

Grasland en Heide. Hoofdstuk 2.2 en 2.4

Macrorestenonderzoek aan sporen van de Romeinse nederzetting aangetroffen in plangebied MDHP12 te Midden-Delfland

Archeobotanisch onderzoek aan twee waterputten uit de 2e tot 4e eeuw te Wehl

Hout, zaden en botten van het Middeleeuwse erf Wierden-Huurne, vindplaats 5

Degu SAB: veilig & onbeperkt

De kruidentuin van Den HaagUithofslaan vindplaats 1

Medicinale planten uit een 16e-eeuwse kloostertuin aan de Groeneweg in Gouda

Verbrande turf maar geen as. Archeobotanische analyse van een monster uit Melderslo ( )

Driebergen-Rijsenberg onderzoeksgebied Bloemenheuvel

Pollen- en macrorestenonderzoek aan nederzettingssporen uit de Vroege- en Late- Middeleeuwen van vindplaats Tilburg- Burgemeester Bechtweg

ONDERZOEK NAAR PLAAGINSECTEN EN HUN

Voedingsgewoonten en milieuomstandigheden op en rond de middeleeuwse burcht van Sint-Oedenrode (NB)

Paleobotanisch onderzoek aan een venige laag in het centrum van Alkmaar

Akkerbouw op het duin - archeobotanisch onderzoek aan materiaal van de vindplaats Den Haag-Wijndaelerplantsoen (IJzertijd)

Bijlage 4.1 Waarderingsresultaten van botanische macroresten

Food for thought. Botanisch onderzoek aan het St. Agnietenklooster, een opgraving aan de Zuilingstraat te Den Haag

Onderzoek aan pollen en zaden van Ypelo, Azelo en Usselo

Versie Een gehele akker max 5 ha. Meetellen mestplaatsingsruimte. 4 blokken met een verschillend mengsel. Patrijs, gele kwikstaart, bijen

Huissen-Het Riet: macrorestenonderzoek aan een kuil en een greppel uit een Midden-Romeinse nederzetting

Pollenonderzoek aan een beekdal in Breda (Princenhagelaan- Procureursdreef)

Versie Een gehele akker max 5 ha. Meetellen mestplaatsingsruimte. 4 blokken met een verschillend mengsel. Patrijs, gele kwikstaart, bijen

Houtskool uit een neolithische haardkuil, vindplaats Flanders Expo (stad Gent, provincie Oost-Vlaanderen, België)

ERFBEPLANTING SLAGENLANDSCHAP Sandersstraat 5

Bloemstroken in Gerjan Brouwer. DLV Plant

Naam : Van Werven Holding B.V. t.a.v. : Dhr. T. van der Giessen Straat : Verlengde Looweg 7 Postcode : 8096 RR Plaats : Oldebroek - 1 -

Werkingstabel Basta = % werking + = 60-80% werking ++ = 80-90% werking - = < 60% werking

Mediterrane rijst en oosterse kruidnagels

1.1 Archeobotanisch onderzoek (C. Moolhuizen & M. Hondelink)

Groen Blauw Stimuleringskader Zaaikaart

Pollenonderzoek aan een kuil- en potvulling uit de IJzertijd uit het plangebied Waterlaat te Bergeijk

VLAK-verslag De Vlijt Het archeobotanische onderzoek. Dienst Welzijn VLAK. februari C. Veen, R. Torremans en T. de Ridder (red.

RMB NOTITIE Quickscan archeologie Uden Eikenheuvelweg/Munterweg. Inleiding

Wetenschappelijke naam: Bellis Perennis. Compositae

Opdracht Biologie Informatie planten voor herbarium

Koningstraat 18, Arnhem, Archeobotanische resten uit een beerput (NT)

PLANTENWERKGROEP. Excursie oude gewassen door Loek Hilgers van de Stichting Korensla. Gebied: rondom de Regte Heide onder Goirle

Respect voor schoonheid. Oog voor detail

Opties en voorwaarden Akkerbouw-strokenpakket 2016

Notitie. Inventarisatie Rapunzelklokje op locatie Platveld 4 te Meijel (gemeente Peel en Maas)

Graan, hout, vee en vis

7 Specialistisch onderzoek

Basiscursus Ecologische Moestuin. Onkruid

Archeobotanisch onderzoek in de Academiestraat in Harderwijk (Middeleeuwen)

Inhoud. Voorwoord 5. Inleiding 6

Palynologisch onderzoek aan een waterkuil uit de Romeinse tijd van de vindplaats Sleidinge-Polenstraat (Oost- Vlaanderen)

Gierzwaluw. Boomleeuwerik. Witte kwikstaart. Nachtzwaluw

Roode Marmelade, paradijskorrels en vennekoel

Botanisch onderzoek aan twee Middeleeuwse terpen te Schipluiden

Archeobotanisch onderzoek aan enkele waterputten van de vindplaats Lauwershof te Oudorp (Late-Middeleeuwen Nieuwe Tijd)

Botanisch onderzoek van een (post)middeleeuws gasthuis op de vindplaats Breda-de Beyerd

De kracht van de nawerking in maïs en bieten INTERN

Een palynologisch onderzoek naar de maximale afplagdikte van een ven in het natuurgebied de Stippelberg bij Milheeze (N. Br.)

Analyse landschappelijke inpassing Recreatiecentrum Zandpol

Botanisch onderzoek aan enkele grondmonsters uit het komgebied van de rivier de Dubbel in Dordrecht

Archeobotanisch onderzoek op een locatie aan de Putstraat in Eckelrade (IJzertijd-Romeinse tijd)

Bermbeheerplan voor een ecologisch waardevolle berm langs te Elingen

Ontwikkeling van kruidenrijke akkers voor wilde bijen


Hulst-Onder de Toren

Versie bij voorkeur breder

Botanisch onderzoek aan de inhoud van het maagdarmkanaal van een paard uit de 17e eeuw

Lang bloeiende inheemse vaste planten voor bijen en vlinders

Archeobotanisch onderzoek aan een drietal vindplaatsen uit de IJzertijd-VroegeMiddeleeuwen in de omgeving van Raalte

PVM AKKERRANDENMENGSELS MATERIALEN. Telefoon Telefax

De voedingseconomie van (post)middeleeuws Alkmaar Resultaten van het archeobotanisch en archeozoölogisch onderzoek

Landscahppelijk inpassingsplan woonboerderij fam. Timmermans. Joep Gordijn ontwerp & aanleg

Onderzoeks- en Adviesbureau voor Biologische Archeologie en Landschapsreconstructie

Werkstuk Aardrijkskunde Loonse en Drunense duinen

Eetbare planten voor konijnen

De onderkant van de Huzarenwei

Voedingsgewoonten en milieuomstandigheden in en rond een middeleeuwse nederzetting bij Sint Oedenrode (NB)

Meer dan gras. Terreinstudie in de Bourgoyen

UvA-DARE (Digital Academic Repository)

Bermenplan Assen. Definitief

Rapportage Archeologische Monumentenzorg 170

Verslag Eindejaars Plantenjacht 2015 Natuurgroep Kockengen

Nieuwsbrief Plantenwerkgroep KNNV Alkmaar - Den Helder

Stuifmeel- richt- Nederlandse Latijnse naam naam. Opmerking. Acer campestre Veldesdoorn

Transcriptie:

BIAXiaal 484 Landbouw en milieu rond Son Verslag van onderzoek aan archeobotanisch materiaal van de vindplaats Son-Pastorie (ME) W. van der Meer September 2010 BIAX C o n s u l t Onderzoeks- en Adviesbureau voor Biologische Archeologie en Landschapsreconstructie

Colofon Titel: BIAXiaal 484 Landbouw en milieu rond Son - Verslag van onderzoek aan archeobotanisch materiaal van de vindplaats Son-Pastorie (ME) Auteur: W. van der Meer Opdrachtgever: BAAC BV ISSN: 1568-2285 BIAX Consult, Zaandam, 2010 Correspondentie adres: BIAX Consult Hogendijk 134 1506 AL Zaandam tel: 075 61 61 010 fax: 075 61 49 980 e-mail: BIAX@BIAX.nl

BIAXiaal 484 1 1. Inleiding De opgraving van de vindplaats Son-Pastorie had plaats van 26 mei tot en met 23 juni 2009 en werd uitgevoerd door BAAC BV onder leiding van J.F. van der Weerden. Er werden twee vlakken aangelegd in twee werkputten (samen ca. 1500 m 2 ), met eventuele verdiepingen naar een derde vlak. 1 Son ligt op een hoge dekzandrug die doorsneden wordt door het dal van de Dommel (zie fig. 1). De vindplaats bevindt zich op de overgangszone van zandrug naar dal. De bodem ter plekke bestaat uit een recente ophogingslaag met daaronder een deels intact esdek. Onder het esdek bevindt zich een oudere akkerlaag met Romeins vondstmateriaal, evenals de overblijfselen van een geul en een opgevuld ven of depressie. Er zijn sporen gevonden daterend uit de Romeinse periode, de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. Uit de eerste periode dateren een hutkom en sporen van mogelijk rituele aard, uit de tweede sporen van meerdere structuren inclusief waterputten en uit de derde enkele waterputten en een greppel. Tijdens de opgraving is een aantal sporen aangetroffen met mogelijk goed geconserveerde plantaardige resten. Om een indruk te krijgen van de vegetatie in de omgeving van de vindplaats en een beeld te scheppen van het plantgebruik door de bewoners zijn tijdens de opgraving sporen bemonsterd voor archeobotanisch onderzoek. Dit is het verslag van deze onderzoekscomponent. Figuur 1 Uitsnede van Topografisch Militaire Kaart (1864), blad 165, schaal 3:100.000, onderzoeksgebied bij benadering aangegeven met rode cirkel. De kaart toont de beekdalen van de Dommel en een zijtak, de hoge heide ten noorden van Son en het bouwland ten zuiden. 1 Hoekcoördinaten: noordwest 162.352 x 391.236, zuidwest 162.340 x 391.195, zuidoost 162.379 x 391.186, noordoost 162.379 x 391.236.

BIAXiaal 484 2 2. Materiaal en methode 2.1 BOTANISCHE MACRORESTEN In totaal zijn dertien monsters gezeefd aangeleverd, verdeeld in vier fracties, met als kleinste 0,50-0,25 millimeter. Op BIAX Consult zijn de monsters vervolgens geïnventariseerd om een inschatting te maken van de waarde voor verder onderzoek. De inventarisatie bestond uit het (soms gedeeltelijk) doorkijken van het monster onder een opvallend-lichtmicroscoop met vergrotingen tot 10x5. Hierbij werden aantekeningen gemaakt van soortenrijkdom, aantallen resten en conserveringstoestand. Een samenvatting van deze aantekeningen staat in bijlage 1. Gebaseerd op het hieruit volgende onderzoeksadvies van BIAX Consult heeft BAAC BV besloten om zes monsters te laten analyseren. Tijdens de analyse is elke fractie in zijn geheel onderzocht, onder een opvallend-lichtmicroscoop (Wild M8) met vergrotingen tot 10x5. Indien nodig is tevens gebruik gemaakt van een doorvallend-lichtmicroscoop (Zeiss Standard) met vergroting tot 10x40. De macroresten zijn gedetermineerd met behulp van de gebruikelijke determinatieliteratuur en de vergelijkingscollectie van BIAX Consult. 2 Nomenclatuur volgt de 22 e druk van de Heukels flora van Nederland. 3 Bijzondere gedetermineerde resten zijn opgeslagen in het archief voor botanische macroresten van BIAX Consult. Analyse en inventarisatie zijn uitgevoerd door de auteur. Tabel 1 Son-Pastorie, overzicht van onderzochte monsters. Verklaring: vnr. = vondstnummer, A = analyse, I = inventarisatie. vnr. spoor context datering V (l) macro pollen 175 159 hutkom Romeins. I. 176 184 paalkuil 1175-1225. A. 239 379 waterput 1750-1800 5 I I 240 379 waterput 1750-1800 5 A I 242 379 waterput 1750-1800 5,5 A A 252 374 waterput 900-950 5 A I 304 513 greppel Romeins. I. 360 606 paalkuil Middeleeuwen. I. 382 669 waterput 1400-1450 7 I I 383 669 waterput 1400-1450 8,5 I I 385 669 waterput 1400-1450 8,5 A I 389 685 waterput 1275-1350 7 A I 393 628 waterput 1250-1300 6,5 A I 2.2 POLLENONDERZOEK Uit negen van de dertien grondmonsters is 2 cm 3 ongezeefd materiaal genomen voor pollenonderzoek. Deze pollenmonsters zijn bereid volgens de standaardmethode van Erdtman. 4 De bereiding is uitgevoerd onder leiding van M. Konert van de Vrije Universiteit van Amsterdam. Om een indruk te krijgen van de pollenconcentratie is aan elk monster een vaste hoeveelheid sporen (twee tabletten met circa 18.583 sporen per 2 Berggren 1969, 1981; Tomlinson 1985; Anderberg 1994; Cappers et al. 2006; Körber-Grohne 1964, 1991. 3 Van der Meijden 1996. 4 Erdtman 1960; Fægri et al. 1989; met modificaties van Konert 2002.

BIAXiaal 484 3 tablet) van een niet in de Benelux voorkomende wolfsklauwsoort (Lycopodium) toegevoegd. De pollenmonsters zijn geïnventariseerd om een idee te krijgen van de pollensamenstelling van het materiaal en om uit te zoeken welke monsters voor eventuele verdere analyse in aanmerking komen. Daarbij is gekeken naar de rijkdom van het materiaal en naar de conservering van het pollen. Daarnaast is gekeken naar de pollensamenstelling van het monster, waarbij extra aandacht is besteed aan de aanwezigheid van pollen van cultuurgewassen en aan andere indicatoren die op menselijke activiteiten wijzen. Bij de inventarisatie is gebruik gemaakt van een doorvallend-lichtmicroscoop met vergrotingen tot 10x60. De samenvatting van de waarderingsresultaten staat in bijlage 2. Na beoordeling van de inventarisatieresultaten en het onderzoeksadvies van BIAX Consult is besloten tot de analyse van één pollenmonster. Bij de analyse is gebruik gemaakt van een doorvallend-lichtmicroscoop met vergrotingen tot 10x75 en/of fasecontrastmicroscopie. De identificatie is verricht aan de hand van de pollencollectie van BIAX Consult en met behulp van determinatieliteratuur. 5 Nomenclatuur volgt de 22 e druk van de Heukels flora van Nederland, naamgeving van de pollentypen is gebaseerd op Beug. 6 Voor interpretatie van de resultaten zijn standaardwerken gebruikt. 7 M. van Waijjen voerde zowel de inventarisatie als de analyse uit. 3. Resultaten en discussie Bijlagen 3 en 4 geven de resultaten van de macrorestenanalyse weer. In de bijlagen zijn de gebruiksgewassen ingedeeld naar categorie van vermoed gebruik. De wilde planten zijn ingedeeld per oecologische groep. 8 De oecologische groepen zijn gebaseerd op de voorkeur van plantensoorten voor bepaalde abiotische en biotische factoren. De voorkeur van een soort voor een bepaalde standplaats betekent echter niet dat hij tot deze standplaats is beperkt. Tevens is deze indeling gebaseerd op huidige situaties, die niet zonder meer als identiek met de vroegere kunnen worden beschouwd. De indeling zal daarom in de discussie indien nodig worden genuanceerd en toegelicht, zie hiervoor ook tabel 2 en tabel 3. 9 Bijlage 6 bevat de resultaten van de pollenanalyse. De pollentypen zijn op de binnen de palynologie gebruikelijke manier ingedeeld. 5 Punt et al. 1976-1991; Moore et al. 1991; Beug 2004; Non-Pollen Palynomorfen: Van Geel 1998. 6 Van der Meijden 1996; Beug 2004. 7 Weeda et al. 1985, 1987, 1988, 1991, 1994; Schamineé et al. 1995, 1996, 1998, 1999. 8 Tamis et al. 2004. 9 Met gebruikmaking van: Weeda et al. 1985, 1987, 1988, 1991, 1994; Schamineé et al. 1995, 1996, 1998, 1999.

BIAXiaal 484 4 Tabel 2 Overzicht gebruikte categorieën cultuur- en gebruiksgewassen met verklaring. categorie verklaring verbouwd in/op (economisch) belang Meelvruchten graan en soortgelijke voedingsgewassen akkers primaire energiebehoefte, handelsgewas, veevoer Handelsgewassen Noten en fruit Groenten en kruiden Overige gebruiksgewassen oliegewassen en vezelproducenten eetbare noten en vruchten wortel-, knol- en bolgewassen, groene kruiden, specerijen medicinale en rituele kruiden akkers, tuinen tuinen, boomgaarden, wild tuinen, hakvruchtakkers, wild tuinen, wild primaire energiebehoefte, handelsgewas, nijverheidsgewas, veevoer kwalitatieve voeding, handelsgewas primaire energiebehoefte, kwalitatieve voeding, handelsgewas, veevoer geneeskunde, sociaal gedrag Tabel 3 Overzicht gebruikte categorieën wilde soorten met verklaring. standplaatscategorie Onkruiden van voedselrijke akkers en tuinen Onkruiden van matig voedselrijke akkers veelvoorkomende standplaatsen akkers op voedselrijke bodem en/of met hoge mestgift, moestuinen etc. akkers op zure zandige/lemige bodem mogelijke standplaatsen akkers op zure zandige/lemige bodem akkers op voedselrijke bodem en/of met hoge mestgift, moestuinen etc. Tredplanten paden, erf akkers, intensief begraasde weilanden Planten van ruigten Planten van storingsmilieus Planten van natte, voedselrijke bodem Planten van natte, matig voedselrijke bodem Planten van voedselrijke oevers en moerassen (randen van) erf, stortplaatsen, verlaten plekken intensief begraasde weilanden, uiterwaarden oevers rivieren en stroompjes oevers beken, vennen oevers rivieren, moerassen (randen van) akkers en tuinen natte plekken in grasland en op akkers natte plekken op erf, in weilanden en op akkers, drenkplaatsen trapgaten, heidepaadjes oevers sloten, drassig grasland Planten van grasland hooiland, weiland akkers, erf Laagveenplanten laagveenmoerassen veenweidegrond, beekdalgrasland Planten van natte en droge heiden Planten van voedselrijke zomen en kapvlakten Planten van struwelen en bossen heiden op zandgrond en hoogveen boszomen, houtwallen bossen, houtwallen blauwgrasland, heideschraal grasland (randen van) erf akkers en tuinen, stortplaatsen, verlaten plekken randen van erf, geïsoleerde bomen

BIAXiaal 484 5 3.1 EEN VROEG-MIDDELEEUWSE WATERPUT (900-950) Eén van de monsters (vondstnummer 252) is afkomstig van een waterput daterend uit de Vroege-Middeleeuwen (spoornummer 374). De conservering was redelijk. 3.1.1 Cultuur- en gebruiksgewassen 3.1.1.1 Meelvruchten De oudste van de waterputten bevatte enkele verkoolde korrels van rogge (Secale cereale) en gerst (Hordeum vulgare var. vulgare). Eén korrel van het geslacht gerst (Hordeum) kon niet verder worden gedetermineerd, mogelijk is deze afkomstig van een wilde soort. Alleen van rogge is ook dorsafval is aangetroffen. De aanwezigheid hiervan wordt vaak geïnterpreteerd als bewijs voor lokale productie. 10 In dit geval gaat het echter om één fragmentje van een aarspil, wat te mager is om lokale teelt van rogge te bewijzen. 3.1.1.2 Noten en fruit Het monster bevatte de resten van een klein aantal eetbare soorten noten en fruit, namelijk braam (Rubus fruticosus), gewone vlier (Sambucus nigra), framboos (Rubus idaeus) en hazelnoot (Corylus avellana). Dit zijn soorten die in Nederland algemeen in het wild voorkwamen, vaak juist in de buurt van nederzettingen. Hoewel er in de (latere) Middeleeuwen ook cultivarianten geteeld werden, is er geen bewijs dat deze soorten door de bewoners van deze nederzetting werden geteeld. 3.1.1.3 Groenten en kruiden Selderij (Apium graveolens) komt in Nederland alleen in het kustgebied van nature voor. In het binnenland kan bij archeologische vondsten van deze soort zonder twijfel worden aangenomen dat het om resten van tuinbouw gaat. Van kleine majer (Amaranthus blitum) is dit veel minder zeker. Hoewel deze soort een veel gegeten groente was in de Middeleeuwen (en in sommige landen nog steeds), is het ook een vrij algemeen voorkomend onkruid in moestuinen en hakvruchtakkers op zandgrond. 11 3.1.1.4 Handelsgewassen In het monster werden vele resten van vlas (Linum usitatissimum) aangetroffen. De vele fragmenten van de vruchtkapsels van vlas bewijzen dat dit gewas door de bewoners van de nederzettingen zelf werd verbouwd. Vlas werd voor meerdere doeleinden gebruikt. Van de vezels maakte men linnen en fijn touw. De zaden waren daarnaast een belangrijke olieleverancier. Deze olie (lijnolie) werd gebruikt in de voeding, voor de verlichting, als smeermiddel en om hout te verduurzamen. Vlas werd bijna door elke boer verbouwd voor eigen gebruik, maar was tevens één van de meest voorkomende handelsgewassen in de Middeleeuwen. 12 Behalve vlas was er ook een enkel hauwfragment van huttentut (Camelina sativa) aanwezig. De soort huttentut valt te verdelen in een aantal ondersoorten, namelijk de wilde huttentut (subsp. microcarpa), de zaadhuttentut (subsp. sativa) en de vlashuttentut (subsp. alyssum). De eerste is een soort van pioniervegetaties, de tweede een cultuurgewas en de derde een akkeronkruid specifiek voor vlasakkers. Huttentutzaden zijn eetbaar en bevatten bovendien veel olie. 10 Hillman 1981, 1984. 11 Dodoens 1644, 965-967. 12 Lindemans 1952, II 214-228.

BIAXiaal 484 6 3.1.2 Wilde soorten De gevonden wilde soorten zijn te verdelen over verschillende vegetatietypen. In de vroeg-middeleeuwse waterput zijn onder andere akkeronkruiden van voedselrijke bodem aangetroffen: kleine brandnetel (Urtica urens), korrelganzenvoet (Chenopodium polyspermum), gevlekte scheerling (Conium maculatum) en ballote (Balota nigra), en een extreme stikstofminner zoals bilzekruid (Hyoscyamus niger). Deze soorten groeien onder andere als onkruid in moestuinen. Soorten van voedselarme akkers zoals schapenzuring (Rumex acetosella), knopherik (Raphanus raphanistrum) en akkerspurrie (Spergula arvensis var. arvensis) zijn kenmerkend voor akkers op matig voedselrijke bodem, zoals die veelal gevonden konden worden op de Nederlandse dekzandgronden. Wat betreft het vochtgehalte van de bodem bevinden zich in waterput 374 veel soorten die geassocieerd kunnen worden met natte, grazige standplaatsen. Mogelijk is dit te verbinden aan de lokatie van het spoor in of nabij een depressie in het landschap of de nabijheid van het beekdal van de Dommel. Ook kan het te maken hebben met de aanvoer van plantaardig materiaal uit natte delen in het landschap, waarbij in eerste instantie moet worden gedacht aan hooi. Echte koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi), sterzegge (Carex echinata) en blauwe zegge (Carex panicea) zijn bijvoorbeeld soorten die worden geassocieerd met hooiland op natte, voedselarme bodem (o.a. blauwgrasland). Opvallend zijn de honderden zaadjes van ijzerhard (Verbena officinalis) in waterput 374. Deze soort komt vooral voor in grasland en ruigten op kalkrijke bodem. Het was in de Middeleeuwen bovendien een belangrijke magische plant. 13 De plant bracht geluk, werd gebruikt om kwaad af te weren en de toekomst te voorspellen en tenslotte zou hij pantsers ondoordringbaar kunnen maken. In het monsters zijn resten van heidevegetatie aangetroffen: een takje van struikhei (Calluna vulgaris) en veel worteltjes van heisoorten (Ericaceae). Borstelbies (Isolepis setacea) en trekrus (Juncus squarrosus) zijn indicatoren voor exploitatie van heidegrond. De worteltjes wijzen mogelijk op het afplaggen van heide of een andere vorm van exploitatie. Plaggen kunnen worden gebruikt als constructiemateriaal. Grootschalig gebruik van heideplaggen in het bemestingssysteem dateert echter van na de 10 e eeuw. 14 Enkele resten van winter-/zomereik (Quercus petraea/robur) zijn aanwijzingen voor de aanwezigheid van bomen op of rond de vroeg-middeleeuwse nederzetting. 3.2 INHOUD VAN EEN PAALKUIL (1175-1225) De inhoud van de paalkuil (spoornummer 184, vondstnummer 176) bevatte, behalve verkoolde zaden, veel houtskool en enkele stukken zogenaamd huttenleem. Het is daarom aannemelijk dat de vulling van de kuil bestaat uit de overblijfselen van een brand. 3.2.1 Cultuurgewassen Het grootste deel van de zaden in het monster is afkomstig van cultuurgewassen. Het betreft de soorten: vlas, bedekte gerst, rogge, huttentut en mogelijk haver (cf. Avena). Gezien de heterogene aard gaat het om de inhoud van afzonderlijke voorraden die gedeeltelijk in de paalkuil terecht zijn gekomen. De meeste resten waren afkomstig van vlas. Alle aangetroffen gerstekorrels op één na waren in de lengte symmetrisch in het laterale aanzicht. In één aar van tweerijïge gerst (Hordeum vulgare subsp. distichon) zijn alle korrels symmetrisch, in een aar van zesrijïge gerst (H. vulgare subsp. hexastichon) is éénderde van de korrels symmetrisch en tweederde asymmetrisch. De hier aangetroffen verhouding wijst erop dat het grootste deel van de graankorrels afkomstig is van tweerijïge gerst, maar dat er bijmenging is met zesrijïge gerst. Tegenwoordig wordt 13 De Cleene & LeJeune 2000, 530-540. 14 Bastiaens & Verbruggen 1996.

BIAXiaal 484 7 tweerijïge gerst voornamelijk gebruikt voor de bierbrouwerij en zesrijïge voor dierlijke en menselijke voeding. 15 De verklaring voor het huidige verschil in gebruik is dat tweerijïge gerst meer koolhydraten bevat en zesrijïge meer eiwitten. Tevens is tweerijïge gerst nu een zomergraan en zesrijïge een wintergraan. Of dit tevens geldt voor de oude landrassen in de Middeleeuwen is onduidelijk. In de Middeleeuwen waren meerdere soorten haver in cultuur. Het is in dit geval echter niet zeker of de betreffende graankorrel daadwerkelijk tot het geslacht haver behoort. Verder vallen binnen dit geslacht meerdere wilde soorten, waarvan één ook in Nederland voorkomt, namelijk oot (Avena fatua), een bekend akkeronkruid in onder andere (zomer)gerstakkers. In het monster was een kleine hoeveelheid zaden van huttentut aanwezig. De afmetingen van de aangetroffen zaden zijn overeenkomstig het cultuurgewas zaadhuttentut. Bij verkoling krimpen zaden van de meeste soorten echter, mogelijk zou het daarom ook nog om de vlashuttentut kunnen gaan. Opvallend is ook dat één van de huttentutzaden was verkit met één van de vlaszaden. 3.2.2 Wilde soorten De samenstelling van de aangetroffen wilde soorten is kenmerkend voor onkruidvegetatie. Hoogstwaarschijnlijk betreft het zaden van akkeronkruiden die tussen de opgeslagen gewassen aanwezig waren. Grote spurrie (Spergula arvensis var. maxima) is bovendien een soort die kenmerkend is voor vlasakkers. 3.3 MACRORESTEN UIT DRIE LAAT-MIDDELEEUWSE WATERPUTTEN (1250-1450) Drie van de monsters dateren uit waterputten uit de late Volle- Middeleeuwen of Late- Middeleeuwse (spoornummers 669, 685, 628). Het betreft twee monsters uit de 13 e /14 e eeuw (vondstnummers 389 en 393) en één monster uit de 15 e eeuw (vondstnummer 385). De conservering van de onverkoolde resten was redelijk tot goed. 3.3.1.1 Meelvruchten Ook in de laat-middeleeuwse monsters waren resten van rogge aanwezig, monster 393 bevatte ook nog een korrel van haver (Avena) en monster 385 bevatte een aantal fragmenten van boekweitdoppen (Fagopyrum esculentum). Voor consumptie moeten de doppen van de boekweitzaden worden verwijderd. Deed men dit grootschalig, dan gebruikte men een grutmolen. In de context van een boerengehucht werd dit mogelijk ook kleinschalig gedaan, dus per huishouden. De boekweitdoppen konden worden gebruikt als brandstof, verpakkingsmateriaal of matrasvulling. Het komt vrij vaak voor dat er veel boekweitdoppen in een waterput worden gevonden. Het is onduidelijk of deze doppen een functioneel aspect hadden, of slechts het resultaat waren van de verwerking van boekweit op een erf. Boekweit is een relatief nieuw cultuurgewas, maar was in de Late-Middeleeuwen al erg populair op de arme zandgronden. 16 Van rogge zijn vooral fragmenten van de aarspil gevonden, een aanwijzing voor de oogstverwerking van dit gewas op de nederzetting. Vermoedelijk zijn deze stukjes kaf tijdens het wannen in de waterputten terecht gekomen. Bij wannen gooit men het gedorste graan omhoog, zodat de wind de lichte kafdelen tussen de zwaardere korrels wegblaast. De graankorrels vangt men dan weer op. De graankorrel van haver kan afkomstig zijn van een aantal soorten: gecultiveerde haver (Avena sativa), evene (A. strigosa) of oot (A. fatua). Haver en evene waren in de Middeleeuwen cultuurgewassen, oot is een akkeronkruid. 15 Körber-Grohne 1987, 46-54. 16 Bieleman 1992, 90-91.

BIAXiaal 484 8 3.3.1.2 Noten en fruit Gevonden soorten noten en fruit zijn: hazelnoot, vijg, (kroosjes)pruim (Prunus domestica), peer, braam, framboos, gewone vlier en tweestijlige meidoorn (Crataegus laevigata). In één waterput (spoornummer 685) waren alleen noten en fruitsoorten aanwezig waren die in het wild kunnen worden verzameld. Hieronder bevond zich een pit van tweestijlige meidoorn. Meidoornvruchten zijn eetbaar, maar erg melig van smaak. Pruimen en peren zijn boomvruchten die in de Late-Middeleeuwen algemeen werden geteeld in landelijke nederzettingen. Vijgen (Ficus carica) kunnen met wisselend succes worden geteeld in Nederland. Waarschijnlijker is dat de hier gevonden pitjes afkomstig zijn van geïmporteerde (gedroogde) vruchten. Een indicatie dat de bewoners van de nederzetting handelscontacten bezaten. Opvallend is de aanwezigheid van vijgenpitten: deze worden vaak geassocieerd met menselijke uitwerpselen. 3.3.1.3 Groenten en kruiden De laat-middeleeuwse monsters bevatten een aantal resten van gewassen die te gebruiken zijn als groenten en/of toekruiden. Aangetroffen soorten zijn: biet (Beta vulgaris), selderij, hop (Humulus lupulus) en zwarte mosterd (Brassica nigra). Biet is net als selderij een inheemse soort uit het kustgebied. Hier gaat het echter om de resten van een gecultiveerd gewas. Hop komt in het wild voor in Nederland, het kan zelfs als klimplant op muren van huizen groeien. Het is natuurlijk ook een belangrijk ingrediënt in bier. Zwarte mosterd is oorspronkelijk in cultuur gebracht in het gebied van de Middellandse Zee vanwege de scherp smakende zaden en de eetbare bladeren. Waarschijnlijk is het als cultuurgewas naar Nederland gekomen. De soort verwildert echter snel en groeit ook in en rond nederzettingen als onkruid. 3.3.1.4 Handelsgewassen Er zijn drie soorten handelsgewassen aangetroffen: vlas, slaapbol (Papaver somniferum) en hennep (Cannabis sativa), de laatste twee alleen in monster 393. Hennep is een bekende vezelleverancier. De sterke hennepvezels werden in het verleden gebruikt voor touw en grof textiel. In het kader van zelfvoorzienendheid zal elke boer een henneptuintje hebben gehad. 17 Uit hennepzaden kan olie worden geperst, tevens vormen ze uitstekend vogelvoer. Slaapbol levert het welbekende, oliehoudende maanzaad. Het melksap van deze plant vormt de grondstof voor opium. Tenslotte is het een aantrekkelijke sierplant. 3.3.2 Wilde soorten De monsters uit de Late-Middeleeuwen waren rijk aan soorten uit antropogene vegetaties. Er zijn relatief veel stikstofliefhebbende soorten aangetroffen, zoals kleine brandnetel, korrelganzenvoet, kroontjeskruid (Euphorbia helioscopia), kaasjeskruid (Malva), gevlekte scheerling en ballote, alsmede extreme stikstofminners zoals muurganzenvoet (Chenopodium murale), bilzekruid, ridderzuring (Rumex obtusifolius). Deze soorten zijn typerend voor moestuinen op voedselrijke, (maar) zandige bodem, vaak met hoge grondwaterstand. Soorten uit andere categorieën die hier ook bij horen zijn moerasandoorn (Stachys palustris) en waterpeper (Persicaria hydropiper). Tegelijk zijn er ook veel soorten aanwezig die kenmerkend zijn voor graanakkers op matig voedselrijke zandbodem. Soorten van voedselarme akkers zoals schapenzuring, reigersbek (Erodium cicutarium), éénjarige hardbloem (Scleranthus annuus), akkerspurrie en ruige klaproos (Papaver argemone) zijn kenmerkend voor akkers op matig voedselrijke bodem, zoals die veelal gevonden konden worden op de Nederlandse dekzandgronden. Korensla (Arnoseris minima) en kleine leeuwenklauw (Aphanes inexpectata) zijn soorten die bovendien worden geassocieerd met vrijwel continue 17 Lindemans 1952, 214-250.

BIAXiaal 484 9 verbouw van wintergraan (voornamelijk rogge) op een stuk bouwland. 18 Gele ganzenbloem (Chrysanthemum segetum) en knopherik zijn akkeronkruiden die meestal voorkomen in zomergraanakkers (meestal gerst of haver) of hakvruchtakkers (knolgroenten en peulvruchten) op matig voedselrijke zandgrond. Ook in deze monsters zijn aanwijzingen voor de exploitatie van (vochtig) grasland en natte tot droge heide. Het is aannemelijk dat dit vochtig grasland zich in de lage delen van het landschap bevond, zoals het beekdal of de depressie. Echte koekoeksbloem, ratelaar (Rhinanthus), sterzegge en gewone brunel (Prunella vulgaris) zijn soorten die voornamelijk voorkomen in nat, voedselarm hooiland. Witte klaver (Trifolium repens) en scherpe boterbloem-type (Ranunculus acris-type) wijzen mogelijk ook op begrazing van (een deel van) het grasland. Gagel (Myrica gale) is een struik die voorkomt aan de rand van broekbossen en in natte heiden. De soort werd veel gebruikt bij het brouwen van bier, in plaats van hop. In alledrie de monsters zijn resten van bomen teruggevonden. Het betreft de winter- /zomereik, wilg (Salix), zwarte els (Alnus glutinosa) en ruwe/zachte berk (Betula pendula/pubescens). Wilg en els staan over het algemeen op natte plaatsen, eik en berk meestal droger. Rond boerderijen stonden vaak bomen, die onder hakhoutcultuur stonden: het geriefhout. Dit hout diende voor het eigen gebruik van de boer en zijn familie. 3.4 MACRORESTEN VAN EEN WATERPUT UIT DE NIEUWE TIJD Vondstnummers 240 en 242 zijn afkomstig uit één waterput met spoornummer 379. De resten waren goed tot uitstekend geconserveerd. De waterput was in gebruik in de late 18 e eeuw (1750-1800). 3.4.1 Cultuur- en gebruiksgewassen 3.4.1.1 Meelvruchten In allebei de monsters waren zeer veel (honderden) resten van boekweitdoppen aanwezig. Tevens zijn er enkele korrels en kafresten van rogge gevonden. Dit houdt in dat ook in de omgeving van deze waterputten rogge is gedorst. De boekweitdoppen zijn hoogstwaarschijnlijk eveneens afkomstig van oogstverwerking in de nabijheid van het spoor. 3.4.1.2 Noten en fruit Allebei de monsters bevatten de resten van eetbare noten en vruchten. Sommige zijn waarschijnlijk in het wild verzameld, zoals braam, gewone vlier, sleedoorn (Prunus spinosa) en hazelnoot (al werden frambozen en hazelaars ook veelvuldig aangeplant in tuinen). Andere moeten zijn geteeld of geïmporteerd: walnoot (Juglans regia), vijg en druif (Vitis vinifera). Bij andere is het niet helemaal duidelijk, maar wel waarschijnlijk dat zij door de bewoners zelf zijn verbouwd: zoete/zure kers (Prunus avium/cerasus) en peer (Pyrus communis). Klokhuisfragmentjes van de appelonderfamilie (Maloidae) kunnen afkomstig zijn van peren of appels (Malus domestica) en eventueel nog van de kweepeer (Cydonia oblonga). 3.4.1.3 Groenten en kruiden Er zijn opvallend veel soorten van groenten en kruiden aangetroffen in waterput 379. Het gaat om de soorten biet, selderij en venkel (Foeniculum vulgare). Bovendien is er een aantal soorten gevonden die zowel in het wild voorkwamen als in (moes)tuinen werden verbouwd: hop, veldsla (Valerianella locusta), kleine majer, pastinaak (Pastinaca sativa) en peen (Daucus carota). Peen en pastinaak waren zeer belangrijke groenten in de 18 Behre 1993.

BIAXiaal 484 10 middeleeuwen en werden ook veel verbouwd. 19 In de loop van de18e eeuw werden ze echter voor een groot deel verdrongen door de aardappel (Solanum tuberosum, hier niet gevonden). 20 De wilde variant van peen en pastinaak komt voor in grasland, maar wilde peen is niet eetbaar. Veldsla werd gekweekt in moestuinen, maar vaker nog gewoon verzameld in het wild. Met name als onkruid op de akkers deed de soort het erg goed en werd daar door de mensen verzameld. 21 3.4.1.4 Handelsgewassen Er zijn drie handelsgewassen aangetroffen: vlas, raapzaad (Brassica rapa) en slaapbol of bolpapaver. Raapzaad was net als vlas een belangrijke olieproducent. Tevens werd de soort verbouwd voor het eetbare loof (raaploof) en de knollen (knolrapen). 3.4.1.5 Overige gebruiksgewassen In monster 242 (spoor 379) waren nog twee gewassen aanwezig die niet onder bovenstaande categorieën vallen. Dit zijn hysop (Hyssopus officinalis) en palmboompje (Buxus sempervirens). Beide komen van nature niet voor in Nederland (met uitzondering van verwilderde individuen). Palmboompje of buxus had in de Middeleeuwen en daarna een belangrijke symbolische, religieuze betekenis. Hiervan is ook de naam afgeleid, aangezien de soort weinig te maken heeft met de echte palmen (Arecaceae). Bij gebrek aan echte palmtakken gebruikt(e) men in Nederland takken van buxus bij de viering van palmpasen. Het gebruik was dat de kerkgangers hun eigen takje meenamen, en hiertoe hadden velen een buxusstruikje in hun tuin staan. Ook had de plant een functie in het grafritueel en werd hij veel aangeplant als sierstruik. 22 Hysop was een bekend geneeskrachtig kruid, vooral bij aandoeningen die met slijm te maken hebben. Ook had het een religieus-symbolische betekenis. 23 Als keukenkruid of groente werd het niet veel gebruikt, maar deze functie was niet onbekend. 24 Tenslotte is het ook een sierplant. Standplaatsen zijn muren, stenige plaatsen of kalkrijke hellingen. De laatste twee zijn in deze context echter onwaarschijnlijk. 3.4.2 Wilde soorten Vlaswarkruid (Cuscuta epilinum) en grote spurrie zijn aanwijzingen voor de verbouw van vlas door de bewoners van de nederzetting. Tevens zijn er veel soorten gevonden die kenmerkend zijn voor voedselrijke landbouwgrond, zoals kleine brandnetel, korrelganzenvoet, tuinwolfsmelk (Euphorbia peplus), klein kaasjeskruid (Malva neglecta), gevlekte scheerling, ballote en muurganzenvoet. Ook in deze monsters zijn echter veel akkeronkruiden van voedselarmere zandgrond aanwezig, zoals de aantrekkelijke korenbloem (Centaurea cyanus). Paardenbloem (Taraxacum) en grasmuur (Stellaria graminea) zijn indicatoren voor begrazing van nabijgelegen grasland. Net als in de vorige perioden zijn er ook soorten aanwezig die eerder kenmerkend zijn voor hooiland, met name blauwe zegge en echte koekoeksbloem. In de monsters uit waterput 379 zijn veel resten van heidevegetatie aangetroffen. Het gaat om resten van zowel vochtig heideland, gekarakteriseerd door dophei (Erica tetralix), als om resten van droge heide met struikhei (Calluna vulgaris). Bodemvochtigheid kan echter door microreliëf sterk variëren binnen één aaneengesloten heideveld. Verkoolde resten van struikhei en heisoorten (Ericaceae) wijzen op exploitatie 19 VanDommele 2001. 20 Burema 1953, 133-175. 21 Dodoens 1644, 1010-011. 22 De Cleene & LeJeune 2000, 843-861. 23 De Cleene & LeJeune 2000, 517-521. 24 Dodoens 1644, 461-464.

BIAXiaal 484 11 van de heide of veen door de bewoners. De vorm van deze exploitatie is onduidelijk, het kan te maken hebben met bemesting, brandstof, veevoer of bouwmateriaal. Plaggenbemesting, waarbij heideplaggen met kluit en al met mest werden vermengd en op het bouwland geworpen, was in deze periode algemeen op de Brabantse zandgronden. Hoewel het geen zeldzame plant is of was, zijn nog niet eerder in Nederland zaden van brem (Cytisus scoparius) aangetroffen in archeobotanisch materiaal. Het gaat in dit geval om een enkele zaad, verkoold, met afmetingen van 2,2 x 1,9 x 1,2 mm (figuur 2). Door de verkoling is één laterale zijde opengebarsten, de oorspronkelijke dikte was daarom waarschijnlijk kleiner. Het oppervlak is glad. De uitstulping van het worteltje is even lang als die van de zaadlobben. De navel is elliptisch, bijna cirkelvormig en wordt omringd door een geprononceerde kraag. De grootte van het hilum, de sterk geprononceerde kraag en de gelijke lengte van de twee uitstulpingen onderscheiden zaden van deze soort van die van de gaspeldoorn (Ulex europaeus) en die van het geslacht heidebrem (Genista), die verder in aanzicht vergelijkbaar zijn. Brem groeit op zandige grond, in droog grasland en heiden, langs akkers en langs wegen. Figuur 2 Son-Pastorie, foto van zaad van brem (Cytisus scoparius) uit vondstnummer 242 (spoor 379), Basis rechtsboven (foto BIAX Consult). Een andere bijzondere vondst zijn de honderden zaden van stinkende gouwe (Chelidonium majus). Deze zoomplant komt voornamelijk voor in de nabijheid van nederzettingen. Ook groeit hij op muren van de gebouwen zelf. In Nederland zijn niet eerder zoveel zaden van deze soort in één monster aangetroffen. Stinkende gouwe was een bekend volksmiddeltje tegen wratten en slechtziendheid. 25 Wat betreft bomen zijn dezelfde soorten aangetroffen als in de laat-middeleeuwse monsters: zwarte els, winter-/zomereik, ruwe/zachte berk en wilg. Knopschubben van gewone vlier duiden erop dat deze struik eveneens op de nederzetting aanwezig was. 3.5 POLLEN UIT DE WATERPUT UIT DE NIEUWE TIJD Op basis van de verhouding boompollen/niet-boompollen kan een beeld worden geschapen van de openheid van het landschap rond de nederzetting. Met een boompollenpercentage van 31% kan gesteld worden dat de nederzetting zich in een open 25 Dodoens 1554, 35-38.

BIAXiaal 484 12 landschap bevond. 26 Dat wil zeggen dat in de omgeving van Son-Pastorie lage vegetatietypen zoals akkerland, grasland en heide overheersten. Dit is conform de verwachtingen van een Brabantse nederzetting in de Nieuwe-Tijd, zie ook figuur 1. Uit de samenstelling van het boompollen blijkt dat er sprake was van bos en/of struweel op droge tot vochtige bodem en op natte bodem. Op de droge bodem overheersten lichtminnende soorten zoals hazelaar (Corylus), eik (Quercus) en berk (Betula), mogelijk wijzend op een relatief open situatie in het bos zelf. Jeneverbes (Juniperus) is een soort die niet in dichte bossen staat, maar in open bossen of geïsoleerd in droge en meestal overbeweide heiden. Jeneverbes vormt daarmee een indicator voor een hoge begrazingsdruk. Els (Alnus) overheerst in de bossen op natte grond, mogelijk gaat het om kleine percelen met bomen in het dal van de Dommel. Wat betreft de cultuurgewassen bevestigt het pollenonderzoek het beeld wat het macrorestenonderzoek heeft geschapen en vult het enigszins aan. Uit het pollenonderzoek blijkt dat rogge werd verbouwd en dat gerst, boekweit, vlas en mogelijk ook tarwe niet alleen door de bewoners werden gegeten, maar eveneens werden verbouwd. Hennep was bij het macrorestenonderzoek niet voor deze waterput aangetoond (maar wel voor andere op de vindplaats). Het pollen houdt ook hier in dat hennep op de vindplaats werd verbouwd en niet (alleen) met de handel betrokken. Antropogene soorten zijn relatief goed vertegenwoordigd in het monster, maar het meeste niet-boompollen is afkomstig van grasland- en heidevegetaties. Een aantal aangetroffen soorten wordt beschouwd als indicatoren voor bepaalde vormen van landgebruik. Smalle weegbree (Plantago lanceolata) is bijvoorbeeld een soort die wordt geassocieerd met beweiding van grasland en het afwisselend gebruik van percelen als akker en weiland. Dwergvlas (Radiola linoides) is een soort die voorkomt in heideschraal grasland en droge heiden met hoge begrazingsdruk. Het percentage struikheipollen is met 15% inderdaad vrij hoog. Kenmerkend voor een dergelijk milieu is ook de eerder genoemde jeneverbes. 4. Conclusie In totaal zijn dertien macrorestenmonsters en negen pollenmonsters gewaardeerd. Hieruit is een selectie gemaakt van zeven macrorestenmonsters en één pollenmonster voor analyse. Vijf macrorestenmonsters dateren uit de Middeleeuwen en twee uit de Nieuwe Tijd, evenals het pollenmonster. Het pollenmonster was afkomstig uit één van de macrorestenmonsters. Het macrorestenonderzoek leverde meer dan 200 taxa op, het pollenonderzoek ongeveer 70. Van de 200 taxa in de macrorestenmonsters kunnen 31 beschouwd worden als gebruiksgewassen. Het betreft cultuurgewassen zoals: rogge, gerst, haver, boekweit, vlas, hennep, bolpapaver, venkel, biet, selderij, peer, pruim, kers, vijg, druif en walnoot. Ook zijn er resten die afkomstig kunnen zijn van zowel cultuurgewassen als al of niet in het wild verzamelde gebruiksgewassen, zoals: kleine majer, hysop, veldsla, peen, hop, pastinaak, raapzaad, zwarte mosterd, framboos en hazelnoot. Meidoorn, sleepruim, gewone vlier en braam zijn vruchten die ongetwijfeld in de omgeving aanwezig waren en kunnen zijn verzameld. Bijzondere planten, geclassificeerd als wilde soorten, maar mogelijk toch door de bewoners benut, zijn de soorten ijzerhard en stinkende gouwe. Reeds in de Vroege-Middeleeuwen werd er door de bewoners van Son naast akkerbouw tuinbouw bedreven. Men produceerde graan en nijverheidsgewassen zoals vlas en mogelijk huttentut. Soorten van nat grasland duiden erop dat een deel van het beekdal reeds was ontgonnen en gebruikt werd als hooi- en weiland. Op een deel van de hogere zandgronden heeft zich door overbelasting een heidevegetatie gevormd. Deze 26 Groenman-van Waateringe 1986; zie voor het gebruik van pollen uit waterputvullingen t.b.v. vegetatiereconstructie Groenewoudt et al., 2007.

BIAXiaal 484 13 heide werd door de bewoners geëploiteerd, er werden plaggen gestoken of er werd veen gewonnen en hoogstwaarschijnlijk is er ook sprake van beweiding. Uit de Volle-Middeleeuwen is een verkoolde voorraad beschikbaar, waarin voornamelijk vlas, tweerijïge gerst, rogge en mogelijk huttentut aanwezig waren. In de Late-Middeleeuwen vormde tuinbouw eveneens een onderdeel van de landbouwactiviteiten. De tuinen bevonden zich vermoedelijk (gedeeltelijk) in het dal van de Dommel. Op de akkers werd wintergraan verbouwd, maar ook zomergraan en wellicht hakvruchten. Boekweit duikt voor het eerst op in een monster uit de 15 e eeuw. De aanwezigheid van zuidvruchten wijst op handelscontacten. Er zijn minder aanwijzingen voor de aanwezigheid van nat en voedselarm grasland dan in eerdere perioden, maar dit hoeft niet te betekenen dat het areaal grasland is afgenomen. Vele resten van hei wijzen op exploitatie van de heidegronden. Uit de combinatie van pollen- en macrorestenonderzoek komt naar voren dat de 18 e - eeuwse nederzetting lag in een omgeving die open van karakter was. In dit gebied betekent dat een verregaande staat van ontginning: de meeste bossen waren in het verleden gekapt en de open grond was in gebruik als landbouwgrond en grasland. Boekweit is ondertussen een belangrijk product geworden voor de bewoners, maar er werd een groot aantal andere soorten verbouwd. Buxus groeide als een sierstruik op de nederzetting, en vervulde mogelijk een rol in religieuze rituelen. Behalve het toegenomen aantal verbouwde soorten zijn er geen structurele veranderingen waarneembaar ten opzichte van de Late-Middeleeuwen. De heide werd geëxploiteerd door de bewoners van de nederzetting, onder andere als weidegebied. Bepaalde soorten in de monsters, zoals dwergvlas en jeneverbes vormen aanwijzingen voor overexploitatie van (een deel van) de voedselarmere gronden. Tenslotte is er geen bewijs voor het brouwen van of de handel in bier in de in verband met de brouwerij Van Amstel. Er is wel hop aangetroffen in de Nieuwe Tijd, maar dit is een vrij algemene vondst in waterputten in deze periode. 5. Literatuur Anderberg, A.-L., 1994: Atlas of Seeds and Small Fruits of Northwest-European Plant Species, Part 4: Resedaceae-Umbelliferae, Stockholm. Bastiaens, J. & C. Verbruggen, 1996: Fysisch en socio-economische achtergronden van het plaggenlandbouwsysteem in de Antwerpse Kempen, Tijdschrift voor ecologische geschiedenis 1:1, 26-32. Behre, K.-E., 1993: Die tausendjährige Geschichte des Teesdalio-Arnoseridetums, Phytocoenologia 23, 449-456. Berggren, G., 1969: Atlas of Seeds and Small Fruits of Northwest-European Plant Species, Part 2: Cyperaceae, Stockholm. Berggren, G., 1981: Atlas of Seeds and Small Fruits of Northwest-European Plant Species, Part 3: Salicaceae-Cruciferae, Stockholm. Beug, H.-J., 2004: Leitfaden der Pollenbestimmung für Mitteleuropa und angrenzende Gebiete, München. Bieleman, J., 1992: Geschiedenis van de landbouw in Nederland 1500-1950, Meppel. Burema, L., 1953: De voeding in Nederland van de Middeleeuwen tot de twintigste eeuw, Assen. Cappers, R.T.J., R.M. Bekker & J.E.A. Jans 2006: Digitale zadenatlas van Nederland, Groningen. Cleene, M. de & M.C. LeJeune, 2000: Compendium van rituele planten in Europa, Gent.

BIAXiaal 484 14 Dodoens, R., 1554: Cruydeboeck, Antwerpen. Dodoens, R., 1644: Cruydt-Boeck, volghens sijne laetste verbeteringhe: Met Bijvoeghsels achter elck Capitel, uyt verscheyden Cruydt-beschrijvers: Item, in 't laetste een Beschrijvinghe vande Indiaensche ghewassen, meest ghetrocken uyt de schriften van Carolus Clusius. Nu wederom van nieuws oversien ende verbetert, Antwerpen. Erdtman, G., 1960: The Acetolysis Method, Svensk Botanisk Tidskrift 54, 561-564. Fægri, K., P.E. Kaland & K. Krzywinski 1989: Textbook of Pollen Analysis, Chichester (4 th Ed.). Geel, B. 1998: A Study of Non-Pollen Objects in Pollen Slides, Utrecht (ongepubliceerd). Groenewoudt, B., H. van Haaster, R. van Beek & O. Brinkkemper 2007: Towards a Reverse Image. Botanical Research into the Landscape History of the Eastern Netherlands, Landscape History 27, 17-33. Groenman-van Waateringe, W., 1986: Grazing Possibilities in the Neolithic of the Netherlands based on Palynological Data, in: K.-E. Behre (ed.), Anthropogenic Indicators in Pollen Diagrams, Rotterdam etc., 187-202. Hillman, G.C., 1981: Reconstructing Crop Husbandry Practices from Charred Remains of Crops, in: R. Mercer (ed.), Farming Practice: British Prehistory, Edinburgh, 123-166. Hillman, G., 1984: Interpretation of Archaeological Plant Remains: the Application of Ethnographic Models from Turkey, in: W. van Zeist & W.A. Casparie (eds.), Plants and Ancient Man, Rotterdam, 1-41. Konert, M., 2002: Pollen Preparation Method, intern rapport VU Amsterdam. Körber-Grohne, U., 1964: Bestimmungsschlüssel für subfossile Juncus-Samen und Gramineen-Früchte, Hildesheim. Körber-Grohne, U., 1987: Nutzpflanzen in Deutschland. Kulturgeschichte und Biologie, Stuttgart. Körber-Grohne, U., 1991: Bestimmungsschlüssel für subfossile Gramineen-Früchte, overdruk uit: Probleme der Küstenforschung im südlichen Nordseegebiet 18, Hildesheim. Lindemans, P., 1952: Geschiedenis van de landbouw in België, Antwerpen (twee delen). Meijden, R. van der, 1996: Heukels Flora van Nederland, Groningen. Moore, P.D., J.A. Webb & M.E. Collinson 1991: Pollen Analysis, Oxford. Punt, W., G.C.S. Clarke, S. Blackmore & P.P. Hoen (eds.) 1976-1991: The Northwest European Pollen Flora, Amsterdam (zes delen). Schaminée, J.H.J., A.H.F. Stortelder, E.J. Weeda, V. Westhoff & P.W.F.M. Hommel 1995-1999: De vegetatie van Nederland, Leiden (vijf delen). Tamis, W.L.M., R. van der Meijden, J. Runhaar, R.M. Bekker, W.A. Ozinga, B. Odé & I. Hoste 2004: Standaardlijst van de Nederlandse flora 2003, Gorteria 30-4/5, 101-195. Tomlinson, P., 1985: An Aid to the Identification of Fossil Buds, Bud-Scales, and Catkin- Scales of British Trees and Scrubs, Circaea 3:2, 45-130. VanDommele, H., 2001: Van grauwe pastinaak tot rode peen, Schilde. Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra & T. Westra 1985-1994: Nederlandse oecologische flora. Wilde planten en hun relaties, Deventer (vijf delen).

Bijlage 1 Son-Pastorie, resultaten inventarisatie macroresten. Alle resten onverkoold tenzij anders vermeld. Verklaring: e = 1-10, + = 11-50, ++ = 51-100, (o) = onverkoold, (v) = verkoold, g = geen, w = weinig (1-5), r = redelijk (6-20), v =- veel (20+), M = Matig, R = Redelijk, G = goed, U = Uitstekend. bot houtskool cultuurgewassen (v) kafresten (v) wilde planten (v) totaal # soorten (v) soortvariatie (v) cultuurgewassen (o) kafresten (o) wilde planten (o) totaal # soorten (o) wilde # gebruiksgewassen vegetaties 175. e............. 176. + v. w v v...... gerst (v), rogge (v), huttentut antropogeen (v) (v), vlas (v) 239. +..... w v v v v G boekweit, vlaskaf, pastinaak, antropogeen, vlier, hop, majer bos/struweel, 240 + +.. w w g v v v v v G boekweit, vlas, biet, appel, venkel, vijg, braam, dille, majer, vlier 242 e e.. w w w v v v v v U boekweit, wal- &hazelnoot, sleepruim, vlas(+kaf), buxus, braam, druif?, roggekaf, soortvariatie (o) conservering (o) heide antropogeen, bos/struweel, heide antropogeen, bos/struweel, heide venkel, hop, biet, veldsla 252. e w.. w g. w v v v R hazelnoot, braam, vlier antropogeen (zeer N-rijk) 304. + w. w w w...... emmertarwe (v), haver (v). 360. ++.. w w g....... waterpeper (v) 382....... w w v v v M roggekaf, vijg, braam antropogeen 383. + w.. w g w. v v v R gerst (v), walnoot antropogeen (voedselarm) 385. +..... w. v v v G boekweit, peer, vijg, braam, antropogeen vlier, hop 389. e.. w w g w. v v v R vlas, biet antropogeen (voedselrijk) 393 e + w. w w w w w v v v G haver (v), vlas, roggekaf antropogeen

Bijlage 2 Son-Pastorie, resultaten polleninventarisatie, verklaring: (+) = sporadisch aanwezig, + = aanwezig, ++ = duidelijk aanwezig, +++ dominant aanwezig, AP/NAP= som boompollen/niet-boompollen. vondstnummer 239 240 242 252 382 383 385 389 393 BIAX nummer 4340 4341 4342 4343 4344 4345 4346 4347 4348 rijkdom matig rijk arm marig rijk arm zeer rijk rijk zeer rijk arm arm conservering redelijk goed goed redelijk goed goed goed goed goed analyse waardig ja! ja ja! net ja! ja ja net nee globale AP/NAP 33/66 40/60 30/70 20/80 45/55 33/66 30/70 15/85 10/90 bomen en struiken (drogere gronden) ++ ++ + + ++ ++ ++ + + bomen (nattere gronden) ++ ++ ++ + ++ ++ ++ + + cultuurgewassen: + + ++ (+) + + + ++ + Fagopyum (+) (+) (+)...... boekweit Hordeum/Triticum-type + (+) +. (+) (+). + + gerst/tarwe-type Cerealia-type + (+) ++ + + + + ++ + granen-type Cannabis sativa. (+) (+)...... hennep Cannabis/Humulus.. (+). (+)... (+) hennep/hop Secale cereale + + ++. + + + ++ ++ rogge Linum usitatissimum (+). (+)...... vlas Akkeronkruiden en ruderalen: (+) + + (+) + + + + + Centaurea cyanus (+) + + (+). (+)... korenbloem graslandplanten en kruiden (algemeen) + ++ ++ ++ ++ ++ ++ ++ ++ ruigtekruiden.. (+) (+)..... moeras- en oeverplanten (+) (+) (+) + (+) (+) (+) (+). microfossielen van open zoet water.... (+) (+)... sporenplanten +.. + + (+) (+) (+) (+) Sphagnum ++ ++ + + ++ ++ ++ (+) (+) veenmos Calluna vulgaris ++ + ++ + +++ +++ +++ + + struikhei mestschimmels (+) (+) (+) + (+) + + + + houtskool ++ ++ ++ ++ (+) + + + ++

Bijlage 3 Son-Pastorie, resultaten macrorestenanalyse waterputten. Alle resten onverkoold tenzij anders vermeld. Verklaring: (+) = 1-10, + = 11-50, ++ = 51-100, +++ = 101-1000, x = aanwezig, (v) = verkoold, cf. = gelijkend op (geen determinatie). Voor verklaring van gebruikte typen, zie bijlage 5. vondstnummer 240 242 252 385 389 393 spoornummer 379 379 374 669 685 628 putnummer 2 2 2 3 3 3 datering NT NT VM LM LM LM Gebruiksplanten Meelvruchten Avena (v)..... 1 Haver Cerealia, zemelfragment..... 1 Granen Fagopyrum esculentum, dopfragment +++ +++. +.. Boekweit Hordeum (v).. 1... Gerst Hordeum vulgare var. vulgare (v).. 1... Gerst Secale cereale (v).. 1. 1 2 Rogge Secale cereale, aarspilfragment (v) 1..... Rogge Secale cereale, aarspilsegment 6 4 1 3 1. Rogge Secale cereale, aarspilsegment (v)..... 2 Rogge Noten en fruit Corylus avellana, schaalfragment. 1 6. 2. Hazelnoot Crataegus laevigata.... 1. Tweestijlige meidoorn Ficus carica 4.. 3. 1 Vijg Juglans regia. 4.... Walnoot Maloidae, klokhuisfragment 1.. (+).. Appelonderfamilie Prunus avium/cerasus. 2.... Zoete kers/zure kers Prunus domestica, fragment..... 1 Pruim en Kroosjes Prunus spinosa, complete vrucht. 1.... Sleedoorn Pyrus communis... 5.. Peer Pyrus communis, kelk. 1.... Peer Rubus fruticosus 4 2 + + 4 2 Gewone braam Rubus idaeus.. 2 1.. Framboos Sambucus nigra 4 3 3 4. 6 Gewone vlier Sambucus nigra, knopschub 5..... Gewone vlier Vitis vinifera. 5.... Druif/Krent/Rozijn Groenten en kruiden Amaranthus blitum 4 5 2... Kleine majer Apium graveolens 2 2 1. 1. Selderij Beta vulgaris, vrucht 1 5.. 1. Biet Beta vulgaris, vruchtkluwen 3... 1. Biet Brassica nigra.... 3 1 Zwarte mosterd Daucus carota 1..... Peen Foeniculum vulgare 7 2.... Venkel Humulus lupulus. 6. 6.. Hop Pastinaca sativa 1 1.... Gewone pastinaak Valerianella locusta. 1.... Gewone veldsla Handelsgewassen Brassica rapa. 2.... Raapzaad Camelina sativa, hauwfragment.. 1... Huttentut Cannabis sativa..... 3 Hennep Linum usitatissimum 13 14. 2 4 7 Vlas Linum usitatissimum (v).. 1... Vlas Linum usitatissimum, kapselfragment 2 2 + 1 3 1 Vlas Papaver somniferum 2.... 3 Slaapbol Overige gebruiksgewassen Buxus sempervirens. 1.... Palmboompje Hyssopus officinalis. 1.... Hyssop Wilde planten

vondstnummer 240 242 252 385 389 393 spoornummer 379 379 374 669 685 628 putnummer 2 2 2 3 3 3 datering NT NT VM LM LM LM Onkruiden van voedselrijke akkers en tuinen Aethusa cynapium + 6.... Hondspeterselie Agrostemma githago..... 3 Bolderik Anagallis arvensis.. 2. 2. Guichelheil Chenopodium polyspermum + 6 1... Korrelganzenvoet Cuscuta epilinum 2 1.... Vlaswarkruid Euphorbia helioscopia.. 3 1. 3 Kroontjeskruid Euphorbia peplus 2 2.... Tuinwolfsmelk Fallopia convolvulus 3 2 1. 1 3 Zwaluwtong Fumaria officinalis.. 3. 1 3 Gewone duivenkervel Lamium purpureum 3 10... 1 Paarse dovenetel s.s. Persicaria maculosa 2 +.... Perzikkruid Sinapis arvensis 1..... Herik Sonchus asper. 3.... Gekroesde melkdistel Stellaria media +++ +++ 4 + + + Vogelmuur Stellaria media (v). 1.... Vogelmuur Urtica urens 8 + 5 + + + Kleine brandnetel Vicia hirsuta/tetrasperma (v).... 1. Ringelwikke/Vierzadige wikke Onkruiden van matig voedselrijke akkers Anthemis arvensis... 2.. Valse kamille Aphanes inexpectata... 1.. Kleine leeuwenklauw Arnoseris minima... 1.. Korensla Centaurea cyanus 5 7.... Korenbloem Chrysanthemum segetum... 3. 3 Gele ganzenbloem Echinochloa crus-galli.. 1. + 1 Hanenpoot Echinochloa crus-galli (v) 1 1.... Hanenpoot Erodium cicutarium..... 3 Gewone en Duinreigersbek Hypochaeris glabra 1..... Glad biggenkruid Hypochaeris glabra/radicata 1 1.... Glad biggenkruid/gewoon biggenkruid Papaver argemone 6 +. 2. 3 Ruige klaproos Papaver dubium/rhoeas 3 3... 3 Bleke klaproos/grote klaproos Raphanus raphanistrum, hauwfragment. 1 9. 3 + Knopherik Raphanus raphanistrum, hauwfragment (v).... 1. Knopherik Raphanus, zaadfragment.. 1 1 1 (+) Radijs Rumex acetosella + +++ 8 6 + +++ Schapenzuring Rumex acetosella (v).... 1. Schapenzuring Rumex acetosella, bloemdek.... 3. Schapenzuring Scleranthus annuus... 5 4 2 Eenjarige hardbloem Spergula arvensis var. arvensis + + 3 + + ++ Akkerspurrie Spergula arvensis var. arvensis (v)... 2.. Akkerspurrie Spergula arvensis var. maxima 3 1.... Grote spurrie Stachys arvensis. 2 1. 2. Akkerandoorn Tredplanten Capsella bursa-pastoris + 4 1.. 5 Gewoon herderstasje Plantago major 4.. +.. Grote en Getande weegbree Poa annua + +. + 7 7 Straatgras Polygonum aviculare + 6 5 + + + Gewoon varkensgras Sagina apetala/procumbens +.. +.. Tengere/Liggende vetmuur Planten van ruigten Anthemis cotula... 2.. Stinkende kamille Atriplex patula/prostrata 7 3. 3.. Uitstaande melde/spiesmelde Ballota nigra 6 3 + 3 ++ 3 Ballote Chenopodium album + ++ 6 + + + Melganzenvoet Chenopodium ficifolium.. ++... Stippelganzenvoet