Maleachi 1 1 Maleachi was een profeet. Hij moest een boodschap van de Heer doorgeven aan Israël. Hier volgen de woorden van Maleachi. De liefde van de Heer 2-3 De Heer zegt: Ik houd van jullie, Israëlieten! Jullie zeggen dat daar niets van te zien is, maar toch houd ik van jullie. Want jullie stammen af van Jakob. En ik hield van Jakob! Maar ik hield niet van zijn broer Esau. En daarom houd ik ook niet van de Edomieten, want zij stammen af van Esau. Kijk maar eens hoe slecht het met de Edomieten gaat. In de bergen van Edom woont niemand meer. Het land is één grote woestijn, er leven alleen nog maar wilde honden. Daar heb ik voor gezorgd! 4 Het volk van Edom zegt: Ons land is wel vernietigd, maar we bouwen alles weer op. Maar ik ben de machtige Heer! Alles wat de Edomieten opbouwen, breek ik weer af. Edom zal Land van het Kwaad genoemd worden. En de mensen zullen zeggen: De Heer blijft voor altijd boos op dat volk. 5 Dat zullen jullie zien gebeuren. En dan zullen jullie zeggen: De Heer is machtig. Dat laat hij aan Israël zien! De ontrouw van de priesters De priesters hebben geen eerbied voor de Heer 6 De machtige Heer zegt: Luister naar mij, priesters! Kinderen eren hun vader, en dienaren eren hun heer. Ik ben jullie vader, maar jullie hebben geen eerbied voor mij. Ik ben jullie heer, maar jullie hebben geen respect voor mij. Jullie beledigen mij, en toch zeggen jullie: Doen we iets verkeerd? 7 Hoe durven jullie dat te vragen! Jullie brengen slecht vlees naar mijn altaar. Zo laten jullie zien dat mijn altaar voor jullie niet belangrijk is. 8 Jullie brengen mij een blind dier als offer, of een dier dat ziek is of niet goed kan lopen. En jullie denken dat dat niet erg is. Probeer dan maar eens om zo n dier aan de bestuurder van het land te geven. Die zal daar zeker niet tevreden mee zijn! 9 Denken jullie echt dat ik wel tevreden ben? Denken jullie dat ik toch wel goed zal zijn voor jullie? En dat ik vriendelijk zal blijven als jullie zulke dingen doen? De Heer wil de offers van de priesters niet 10 De machtige Heer zegt: Het zou beter zijn als de poort van de tempel op slot ging. Het zou beter zijn als jullie geen offers meer konden brengen op het altaar, want dat is zinloos! Ik wil jullie niet meer zien, ik wil geen offers meer van jullie. 11 In de hele wereld word ik geëerd. Overal worden er offers aan mij gebracht volgens de regels. Alle volken eren mij, 12 maar jullie beledigen mij. Jullie vinden dat mijn altaar onrein mag worden, en jullie brengen er slecht vlees naartoe.
13 De machtige Heer zegt: Jullie hebben geen respect voor mijn altaar. Jullie willen geen moeite voor mij doen. Jullie brengen mij gestolen dieren, en dieren die ziek zijn of niet goed kunnen lopen. Zulke dieren willen jullie aan mij offeren. Maar ik wil jullie offers niet! 14 Sommige mensen beloven mij eerst een gezond dier als offer. Maar dan komen ze naar de tempel met een dier dat een gebrek heeft. Die mensen bedriegen me. Ze zullen gestraft worden! Want ik ben een machtige koning, en alle volken hebben eerbied voor mij. Dat zegt de machtige Heer. Maleachi 2 De Heer zal de priesters straffen 1 De machtige Heer zegt: Luister naar mij, priesters. Mijn besluit staat vast. 2-3 Als jullie niet naar mij luisteren en geen eerbied voor mij hebben, dan zal ik jullie straffen. Ik zal jullie straffen en ongelukkig maken. En ik zal ook jullie kinderen straffen. Ja, ik zal jullie zeker straffen, want jullie willen toch niet luisteren! Ik zal het afval van jullie offers in je gezicht gooien, en jullie wegjagen uit mijn tempel. 4 De machtige Heer zegt: Priesters, jullie moeten begrijpen waarom ik jullie straf. Ik heb een belofte gedaan aan jullie voorvader Levi, een belofte voor altijd. 5 Ik heb hem een gelukkig leven beloofd, en dat heb ik hem gegeven. Hij moest eerbied voor mij hebben, en dat had hij. 6 Levi s woorden waren wijs en waar. Hij was een man zonder leugens of bedrog. Hij was eerlijk en goed, hij leefde in vrede met mij. Veel mensen gingen goed leven door wat ze van hem leerden. 7 Ook van een goede priester kun je veel leren. Ook bij hem kun je wijsheid vinden. Want hij spreekt namens mij, de machtige Heer. 8 Jullie zijn geen goede priesters, en jullie leven niet zoals je voorvader Levi. Jullie leven niet zoals ik het wil. Door jullie woorden hebben veel mensen slechte dingen gedaan. 9 Jullie houden je niet aan mijn regels, jullie behandelen de mensen niet gelijk. Daarom zal ik zorgen dat niemand meer respect voor jullie heeft. Dat zegt de machtige Heer. De ontrouw van het volk Het volk is ontrouw aan de Heer 10 We hebben allemaal dezelfde vader, want we zijn allemaal gemaakt door dezelfde God. Maar toch zijn we niet trouw aan elkaar en niet trouw aan God. Want we houden ons niet aan de regels die hij aan onze voorouders gegeven heeft. 11 De mensen hier in Juda zijn niet trouw aan God. Er zijn verschrikkelijke dingen gebeurd in Jeruzalem en in heel Israël! Er zijn mannen getrouwd met vrouwen die andere goden vereren. Daarmee beledigen ze de heilige tempel, waar de Heer zo veel van houdt.
12 Ik hoop dat de Heer alle mannen straft die zoiets doen! Zij en hun kinderen moeten verdwijnen, ze mogen niet meer bij Israël horen. Ze mogen nooit meer offers brengen aan de machtige Heer. De mannen zijn ontrouw aan hun vrouw 13 Israëlieten, jullie huilen en klagen, het altaar van de Heer is nat van jullie tranen. Want de Heer kijkt niet naar jullie offers, hij neemt ze niet aan. 14 Jullie vragen: Waarom neemt de Heer onze offers niet aan? Dat is omdat jullie je vrouw ontrouw zijn! Je bent met haar getrouwd toen je jong was. De Heer was daar getuige van. Je vrouw deelde haar leven met jou, aan haar had je trouw beloofd. Maar je bent haar ontrouw geworden. 15 Als je ook maar een beetje verstand hebt, doe je zoiets niet. Je wilt toch alleen kinderen die door God gewild zijn? Dat zijn de kinderen van je eigen vrouw. Doe dus geen domme dingen, blijf trouw aan de vrouw van je jeugd. 16 Want de machtige Heer, de God van Israël, zegt: Ik haat het als een man zijn vrouw niet meer wil en haar wegstuurt. Dat is slecht, het is een misdaad. Doe geen domme dingen en blijf trouw aan je vrouw. De Heer zal rechtspreken De Heer stuurt een boodschapper 17 Israëlieten, jullie maken de Heer moe met jullie gepraat. En jullie vragen: Hoezo maken we hem moe? Hij wordt moe omdat jullie zeggen: Het kan de Heer niets schelen als mensen slechte dingen doen. Het doet hem zelfs plezier! Is God er wel? Is hij wel rechtvaardig? Maleachi 3 1 Let op! zegt de machtige Heer. Ik stuur mijn boodschapper vooruit. Hij moet de weg voor mij vrijmaken! Hij is de boodschapper die ik beloofd heb, hij is degene op wie jullie wachten. Hij is al onderweg. En meteen daarna zal ik zelf naar mijn tempel komen. Ik, de Heer naar wie jullie verlangen. 2-3 Wie zal er in leven blijven op de dag dat mijn boodschapper komt? Wie kan dat verdragen? Mijn boodschapper zal zorgen dat de priesters weer rein worden, zoals zilver en goud zuiver worden in een hete oven. Alle schuld van de priesters zal weggenomen worden, zoals vuil weggewassen wordt met zeep. Dan kunnen de priesters weer op de goede manier offers brengen aan de Heer. 4 En dan zal de Heer de offers van Juda en Jeruzalem weer aannemen. Net als vroeger, net als lang geleden. De Heer zal zelf komen 5 De machtige Heer zegt: Ik zal naar jullie toe komen om recht te spreken. Ik zal iedereen straffen die geen eerbied voor mij heeft. Ik straf de mensen die zich bezighouden met toverkunst, de mensen die hun vrouw of hun man ontrouw zijn, en de mensen die leugens vertellen bij de rechter. Ik straf de mensen die hun arbeiders niet betalen, en de mensen die wreed zijn voor weduwen en voor kinderen zonder vader. En
ik straf de mensen die vreemdelingen niet geven waar ze recht op hebben. Want al die mensen hebben geen eerbied voor mij. Alles moet anders worden 6 De machtige Heer zegt: Ik, de Heer, ben niet veranderd. En jullie zijn ook niet veranderd, nakomelingen van Jakob! 7 Want jullie houden je niet aan mijn wetten. Dat is al zo sinds de tijd van jullie voorouders. Maar jullie moeten weer gaan leven zoals ik het wil! Dan zal ik bij jullie terugkomen. Jullie zeggen: Hoezo moeten we anders gaan leven? 8 Maar jullie weten toch wel dat een mens niet van God mag stelen? En toch stelen jullie van mij! Jullie houden je oogst voor jezelf, jullie brengen niets naar mijn tempel. 9 Ik heb jullie daarvoor gestraft, maar toch blijven jullie allemaal van mij stelen. 10 Jullie moeten het heel anders doen. Breng maar eens een tiende deel van jullie oogst naar de tempel, zodat de priesters weer te eten hebben. Dan zullen jullie zien dat ik jullie beloon! Dan zal ik weer water uit de hemel laten stromen. Ik zal jullie weer een grote oogst geven. 11 Ik zal de sprinkhanen wegjagen, zodat ze de oogst niet kunnen opeten. En er zullen weer druiven groeien op het land. 12 Dan zullen alle volken zien hoe gelukkig jullie zijn. Want dan wonen jullie in een heerlijk land. Dat zegt de machtige Heer. De Heer blijft trouw aan Israël Het volk twijfelt aan God 13-14 De Heer zegt: Jullie zeggen verkeerde dingen over mij! En jullie vragen: Wat voor dingen zeggen we dan? Jullie zeggen: Het heeft geen zin om God te dienen. Het heeft geen zin om je aan zijn regels te houden. Of om de machtige Heer te laten zien dat je spijt hebt van je fouten. Je hebt er niets aan! 15 Kijk maar hoe goed het gaat met mensen die geen eerbied voor hem hebben. Ze doen slechte dingen, God zou hen moeten straffen! Maar toch doet hij dat niet. De Heer luistert toch naar zijn volk 16 Dat soort dingen zeiden de mensen die de Heer vereerden. De Heer hoorde het allemaal, en hij luisterde naar hen. Hij liet in de hemel de namen van al die mensen opschrijven in een boek. Want hij wilde hen niet vergeten. 17 Over hen zegt de machtige Heer: Zij zullen mijn volk zijn. Zij zullen een kostbaar bezit voor mij zijn op de dag dat ik kom. Ik zal goed voor hen zijn, zoals een vader goed is voor een zoon die hem gehoorzaamt. 18 Op die dag zal mijn volk weer het verschil zien tussen goede en slechte mensen. Tussen mensen die naar mij luisteren en mensen die dat niet doen. De Heer zal zijn volk gelukkig maken
19 De machtige Heer zegt tegen zijn volk: Het duurt niet lang meer voordat ik kom! Op de dag dat ik kom, zal het net zo heet zijn als in een brandende oven. Alle trotse en slechte mensen zullen sterven in de hitte van het vuur. Er blijft niets van hen over. 20-21 Maar jullie hebben eerbied voor mij. Voor jullie zal op die dag de zon opgaan. En die zon zal geluk en vrede brengen. Jullie zullen net zo vrolijk zijn als kalveren die losgelaten worden uit de stal. En jullie zullen alle slechte mensen vernietigen. Er zal niets van hen overblijven. Dat zegt de machtige Heer. Mozes en Elia 22 De Heer zegt ook: Jullie mogen niet vergeten wat mijn dienaar Mozes jullie geleerd heeft. Houd je aan de wetten en regels die ik hem gegeven heb op de berg Horeb. Die regels gelden voor het hele volk van Israël. 23 De dag waarop ik kom, zal verschrikkelijk zijn. Maar eerst zal ik de profeet Elia naar jullie toe sturen. 24 Elia zal ervoor zorgen dat ouders vrede sluiten met hun kinderen, en dat kinderen vrede sluiten met hun ouders. Want als dat niet zou gebeuren, zou ik jullie land moeten vernietigen.