Gebruikershandleiding

Vergelijkbare documenten
Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouwhandleiding. ISOBUS-Basisuitrusting met contactdoos achteraan (zonder Tractor-ECU) Stand: V

Montagehandleiding. Dubbele antenne. Stand: V

Montagehandleiding. DUAL-Antenna. Stand: V

Aanbouwhandleiding. ISOBUS-basisuitrusting met ISOBUS-cabinecontactdoos en relais

Aanbouwhandleiding. Complete set basisuitrusting vooraan en achteraan. Stand: V Lees en volg deze bedieningshandleiding op.

Montage- en bedieningshandleiding

Montage- en bedieningshandleiding

Aanbouwhandleiding. Complete set basisuitrusting vooraan en achteraan. Stand: V

Aanbouwhandleiding. ISOBUS-basisuitrusting met ISOBUS-cabinecontactdoos en relais

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouwhandleiding. Uitbreiding - ISOBUS-contactdoos vooraan

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Gebruikershandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding

INSTALLATIEHANDLEIDING. SBG SmartSwitch. Delvano CommanderUnit

INSTALLATIEHANDLEIDING. SBG SmartSwitch. Müller ISOBUS

Gebruikershandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Gebruikershandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding

INSTALLATIEHANDLEIDING. SBG SmartSwitch. Teejet 8xx spuitcomputer

Handleiding Alma Rally & Alma Rally Off-road

Activeren voetplaat volgens EN Functie

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Jaloezie- en rolluikbesturingssysteem Jaloeziebesturingsknop, Jaloeziebesturingsknop met sensordetectie

GEBRUIKSAANWIJZING SPRAYER-Controller MAXI & MIDI 3.0

Gebruikershandleiding

GfS Day Alarm. Algemene omschrijving...p. 2. Montage handleiding en functies...p. 3. Instellingen van magneet contacten...p. 4

CONFIGURATIEHANDLEIDING (NEDERLANDS) (ORIGINELE VERSIE) SBGuidance. WiFi Manager NL Rev. A

Bedieningsinstructie

INSTALLATIEHANDLEIDING. STU master-slave configuratie

Gebruikers- en service-instructie

Integratie van Net2 met een inbraakalarmsysteem

Gebruikershandleiding

Versie RTD Het Dorp B.V. Juni Handleiding SeeTech Oogbesturing

Bedienings- en servicehandleiding

Gebruikershandleiding

SBGuidance 4.x.x WiFi Manager

Bedieningshandleiding

TechGrow HS-1 PORTABLE CO 2 METER HANDLEIDING. software versie: 1.00

Draadloze Infrarood Afstandsbediening YB1FA

G E B R U I K S A A N W I J Z I N G. Bestnr Roboraptor

CC400 Gebruikershandleiding

Aanbouw- en bedieningshandleiding

HANDLEIDING QUICKHEAT-FLOOR THERMOSTAAT

TECHNISCHE HANDLEIDING

GEBRUIKERSHANDLEIDING (NEDERLANDS) SBGuidance SmartSwitch sectiecontrole

IO CONTROLLER. Configuratiehandleiding DYNAMIQ NL REV. A. (Nederlands) (Originele versie)

Bedieningshandleiding

Installatiehandleiding

HANDLEIDING BEWEGINGSMELDER

Powerpack. gebruikshandleiding

LCD scherm ve LCD scherm

HANDLEIDING MOTOR CONNECTOR SET. Gebruikershandleiding voor in hoogte verstelbare bureau s cm

1 Veiligheidsinstructies. 2 Constructie apparaat. Lichtmanagement. Bedieningshandleiding

Handleiding Digitale Thermostaat elektrische Handdoekradiatoren

AIR CONDITIONER HANDLEIDING AFSTANDSBEDIENING

RUIMTEREGELAAR MET STOOKLIJN- VERSTELLING

OW 60 V SENSOR VOLTAGE OW 60 V SENSOR VOLTAGE XR

3 WEG- OMSCHAKELKLEP. Installatie- en gebruikershandleiding. voor warmtapwaterlading. USV 1" bu USV 5/4" bu USV 6/4" bi

Palmtop - Aqua-Max Servicehandleiding

Bedieningen Dutch - 1

HANDLEIDING: BUITEN BEWEGINGSMELDER

PINEARTS HOLLAND BV

Printed: Doc-Nr: PUB / / 000 / 00

INSTALLATIEHANDLEIDING. SBG SmartSwitch. Hardi HC5500 / HC6500

Inhoud. 1. Veiligheidsinstructies

LCD scherm va LCD scherm

Afstandsbediening Telis 16 RTS

ASA espeed B25.14 en B45.14 Tot en met firmware versie D28

ASA espeed B25.14 en B45.14 Vanaf firmware versie D29

Sensoren bereik. Display status

RUKRA REMOTE DIGIT IO_44_NL ARTIKELNUMMER: RK-3004

Met 2-kanaals toetselement: instelling van de kleurtemperatuur met rechter tuimelschakelaar

Aanbouw- en bedieningshandleiding

Electronic Valve Controller

Wind, Sun & Rain Sensor Instructions

1 Veiligheidsinstructies. 2 Constructie apparaat. Universeel-dimmer, Basiselement voor parallelaansluiting

BMW i Wallbox Connect Updatehandleiding. Inhoud. Algemeen 4. Het updatebestand downloaden 5

Gebruiksaanwijzing Teller serie DC50 Versie 2.0 ISO 9001

TechGrow HS-1 PORTABLE CO 2 METER HANDLEIDING. software versie: Uitgifte datum:

1 Veiligheidsinstructies. 2 Bedoeld gebruik. 3 Bediening. LB-management. Power DALI-taststuureenheid TW

Activering van zichtbaarheids- en verlichtingsfuncties op afstand

GEBRUIKSAANWIJZING. Afstandsbediening BRC315D7

Head Pilot v Gebruikershandleiding

XTC (Mk3) PROPORTIONELE SWITCHBOX CONTROLS (7 Service)

GPS repeater. Inleiding

RAVEN 600S ANTENNE. Updatehandleiding NL REV. A. (Nederlands) (Origineel) [Date]

Gebruikershandleiding AT-300T/R UHF-PLL. 40 kanaals rondleidingsysteem & draadloze microfoon systemen.

Draadloze trillingsmelder. Installatie-instructies FU5125

Transcriptie:

Gebruikershandleiding TRAIL-Control 3.0 Stand: V3.20190408 30322457-02-NL Lees en volg deze bedieningshandleiding op. Bewaar deze bedieningshandleiding voor gebruik in de toekomst.

Impressum Document Copyright Gebruikershandleiding Product: TRAIL-Control 3.0 Documentennummer: 30322457-02-NL Vanaf softwareversie: 07.08.XX Originele taal: Duits Müller-Elektronik GmbH & Co.KG Franz-Kleine-Straße 18 33154 Salzkotten Duitsland Tel: ++49 (0) 5258 / 9834-0 Telefax: ++49 (0) 5258 / 9834-90 E-mail: info@mueller-elektronik.de Webpagina: http://www.mueller-elektronik.de

Inhoudsopgave Inhoudsopgave 1 Voor uw veiligheid 5 1.1 Elementaire veiligheidsaanwijzingen 5 1.2 Gevarenbereik 5 1.3 Eisen aan de gebruikers 6 1.4 Samenstelling en betekenis van waarschuwingsaanwijzingen 6 2 Over deze bedieningshandleiding 7 2.1 Afbeeldingen in deze handleiding 7 2.2 Richtingsaanduidingen in deze handleiding 7 2.3 Samenstelling van verwijzingen 7 2.4 Samenstelling van handelingsaanwijzingen 7 3 Beschrijving van het product 9 3.1 Functies van het systeem ISOBUS-TRAIL-Control 9 3.2 Systeemoverzicht 10 3.3 Beeldschermopbouw in het werkscherm 10 3.4 Typeplaatje 13 4 Montage en installatie 14 4.1 Gyroscoop monteren 14 4.1.1 Houder voor de gyroscoop monteren 14 4.1.2 Gyroscoop gebruiken 14 4.2 Montagepositie van sensoren controleren 15 5 Systeem bedienen 16 5.1 TRAIL-Control in- en uitschakelen 16 5.2 Getrokken apparaat sturen 17 5.2.1 Sturen in de automatische modus 17 5.2.2 Sturen in de handmatige modus 18 5.2.3 Getrokken apparaat tegen de helling sturen 18 5.3 TRAIL Control voorbereiden voor rijden op de openbare weg 20 5.4 Achteruitrijden 21 5.5 TRAIL Control vergrendelen 21 6 TRAIL Control configureren 23 6.1 Configuratie op de trekker aanpassen 23 6.1.1 Parameter Teg.helling sturen 23 6.1.2 Parameter Compensatietijd 23 6.1.3 Parameter Hydraul.-snelheid 23 6.1.4 Parameter Toegestane afwijking 24 6.1.5 Parameter Spoorbreedte 24 6.1.6 Parameter Trekkeras<->koppeling 24 6.2 TRAIL Control kalibreren 24 30322457-02-NL V3.20190408 3

Inhoudsopgave 6.2.1 Hellingsensor kalibreren 25 6.2.2 Middenpositie en eindaanslagen leren 25 6.2.3 Hydraulica van her proportioneel ventiel kalibreren 27 6.2.4 Selectie en configuratie van de snelheidssensor 28 Selectie van de snelheidsbron 28 Kalibreren van de snelheidssensor met de 100m-methode 29 Achteruitrijsensor configureren 29 6.3 Automatische centrering configureren 30 6.3.1 Centrering bij het overschrijden van de maximale snelheid 30 6.3.2 Centrering bij de overgang naar de handmatige modus 31 6.3.3 Centrering bij het aanraken van het symbool centrering 31 6.4 Automatische functies bij het achteruitrijden configureren 31 6.4.1 Reactie op het achteruitrijsignaal in de automatische modus 32 6.4.2 Reactie op het achteruitrijsignaal in de handmatige modus 32 7 Technische gegevens 34 7.1 Technische gegevens van de jobcomputer 34 7.2 Stekkerbezetting 42-polige stekker 34 8 Onderdelen 36 4 V3.20190408 30322457-02-NL

Voor uw veiligheid Elementaire veiligheidsaanwijzingen 1 1 1.1 1.2 Voor uw veiligheid Elementaire veiligheidsaanwijzingen Lees de volgende veiligheidsaanwijzingen aandachtig door, voordat u het product voor de eerste keer gebruikt. TRAIL-Control mag alleen tijdens het werk op de akker worden gebruikt. Op de openbare weg moet het systeem worden gedeactiveerd of uitgeschakeld. Controleer voordat u de cabine van het voertuig verlaat of alle automatische mechanismen gedeactiveerd zijn of dat de handmatige modus geactiveerd is. Niemand mag zich gedurende het bedrijf in de buurt van de tractor of de daaraan hangende machine bevinden. Verwijder geen veiligheidsvoorzieningen of stickers van het product. Lees de gebruikshandleiding van het landbouwapparaat dat u met behulp van het product zult aansturen. Vóór het opladen van de accu van de tractor, altijd de verbinding tussen de tractor en de jobcomputer loskoppelen. Voordat u begint met lassen aan de tractor of een aanhangapparaat, dient u altijd de stroomtoevoer naar de jobcomputer uit te schakelen. Voor onderhouds- of reparatiewerkzaamheden aan de tractor, altijd de verbinding tussen de tractor en de jobcomputer loskoppelen. Breng geen ongeoorloofde wijzigingen aan het product aan. Ongeoorloofde wijzigingen of ongeoorloofd gebruik kunnen uw veiligheid in gevaar brengen en de levensduur of functie van het product beïnvloeden. Ongeoorloofd zijn alle wijzigingen die niet in de documentatie van het product beschreven staan Kinderen uit de buurt van het aanhangapparaat en de jobcomputer houden. Gevarenbereik Tijdens het gebruik van TRAIL-Control geldt er een gevarenzone, die zich in alle richtingen meerdere meter van de tractor en het aanhangapparaat uitstrekt. Hoe groter het aanhangapparaat, hoe groter de gevarenzone. Bijvoorbeeld: Hoe breder de spuitboom van een veldspuit, hoe verder deze kan uitzwenken en hoe groter de gevarenzone. WAARSCHUWING Gevaar voor letsel door ongecontroleerde bewegingen van de machine Let op dat niemand de gevarenzone betreedt. Schakel het systeem onmiddellijk uit van zodra iemand de gevarenzone betreedt. Van zodra u het systeem monteert en inschakelt, mag niemand zich in de gevarenzone bevinden. Wanneer TRAIL-Control wordt ingeschakeld, bestaat het risico dat drukschommelingen in de hydraulische installatie ervoor zorgen dat de dissel of fusee ongecontroleerd beweegt. De drukschommelingen kunnen bijvoorbeeld in de volgende gevallen optreden: Wanneer de hydraulische installatie defect is. Wanneer u de hydraulische installatie gebruikt voor andere doeleinden dan het aansturen van de dissel of fusee. De gevarenzone mag alleen worden betreden wanneer aan de volgende voorwaarden werd voldaan: Het systeem is uitgeschakeld. 30322457-02-NL V3.20190408 5

1 Voor uw veiligheid Eisen aan de gebruikers Alle onderhouds-, configuratie- en controlewerken in de gevarenzone moeten bij uitgeschakeld systeem worden uitgevoerd. 1.3 1.4 Eisen aan de gebruikers Bedien het product altijd in overeenstemming met de voorschriften. Niemand mag het bedienen zonder eerst deze bedieningshandleiding te lezen. Lees alle veiligheidsaanwijzingen en waarschuwingsaanwijzingen in deze bedieningshandleiding en in de handleidingen van aangesloten machines en apparaten aandachtig door en volg ze zorgvuldig op. Wanneer er iets in de handleiding staat dat u denkt niet te begrijpen, wendt u zich dan tot de dealer of tot ons. De klantenservice van Müller-Elektronik helpt u graag verder. Samenstelling en betekenis van waarschuwingsaanwijzingen Alle veiligheidsaanwijzingen, die in deze bedieningshandleiding voorkomen, zijn volgens de volgende voorbeelden samengesteld: WAARSCHUWING Dit signaalwoord duidt op gevaren met een gemiddeld risico, die mogelijkerwijze de dood of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg kunnen hebben, wanneer zij niet worden vermeden. VOORZICHTIG Dit signaalwoord duidt op gevaren die mogelijkerwijze licht of gemiddeld lichamelijk letsel of materiële schade tot gevolg kunnen hebben wanneer zij niet worden vermeden. AANWIJZING Dit signaalwoord duidt op gevaren die materiële schade tot gevolg kunnen hebben wanneer zij niet worden vermeden. Er zijn handelingen, die in meerdere stappen moeten worden uitgevoerd. Wanneer er een risico is, staat er in deze bedieningshandleiding een veiligheidsaanwijzing bij. De veiligheidsaanwijzingen staan altijd onmiddellijk voor de riskante stap, zijn vetgedrukt en worden door een signaalwoord gekenmerkt. Voorbeeld 1. AANWIJZING! Dit is een opmerking. Het is een waarschuwing voor een risico, dat bij de volgende stap van de handeling optreedt. 2. Riskante stap. 6 V3.20190408 30322457-02-NL

Over deze bedieningshandleiding Afbeeldingen in deze handleiding 2 2 2.1 Over deze bedieningshandleiding Afbeeldingen in deze handleiding Afbeeldingen van de software-interfaces dienen als referentie. Zij helpen u bij de oriëntering in de schermen van de software. De op het beeldscherm aangegeven informatie hangt van veel factoren af: van het soort landbouwapparaat, van de configuratie van het landbouwapparaat, van de toestand van de sensoren en actuatoren. Het is dus mogelijk dat de afbeeldingen in de gebruikershandleiding andere informatie tonen dan de terminal. Afhankelijk van de gebruikte ISOBUS-terminal kan de volgorde van de functiesymbolen verschillend zijn. Elke ISOBUS-terminal beslist zelf over de volgorde van de functiesymbolen. Sommige symbolen zien er anders uit, afhankelijk van het feit of het aanhangapparaat over een dissel- of een fuseebesturing beschikt. Toch hebben beiden dezelfde functie. In de handleiding gebruiken we beide types symbolen. Een overzicht van de verschillende symbolen voor dissel- of fuseebesturing vindt u in de tabel: 2.2 2.3 Richtingsaanduidingen in deze handleiding Alle richtingsaanduidingen in deze handleiding, zoals "links", "rechts", "voor", "achter", zijn in de rijrichting van het voertuig gezien. Samenstelling van verwijzingen Wanneer er in deze bedieningshandleiding verwijzingen voorkomen, zien die er als volgt uit: Voorbeeld van een verwijzing: [ 7] U herkent verwijzingen aan rechte haakjes en aan een pijl. Het nummer na de pijl geeft aan op welke bladzijde het hoofdstuk begint, waar u verder kunt lezen. 2.4 Samenstelling van handelingsaanwijzingen Handelingsaanwijzingen leggen stap voor stap uit hoe u bepaalde werkzaamheden met het product kunt uitvoeren. In deze bedieningshandleiding worden de volgende symbolen gebruikt om handelingsaanwijzingen te kenmerken: Manier van presentatie 1. Betekenis Handelingen, die u na elkaar moet verrichten. 2. Resultaat van de handeling. Dat gebeurt er, wanneer u een handeling verricht. 30322457-02-NL V3.20190408 7

2 Over deze bedieningshandleiding Samenstelling van handelingsaanwijzingen Manier van presentatie Betekenis Resultaat van een handelingsaanwijzing. Dat gebeurt er, wanneer u alle stappen hebt uitgevoerd. Randvoorwaarden. Wanneer er randvoorwaarden worden gesteld, moet u daaraan voldoen voordat u een handeling verricht. 8 V3.20190408 30322457-02-NL

Beschrijving van het product Functies van het systeem ISOBUS-TRAIL-Control 3 3 3.1 Functies Varianten Voorwaarden Beschrijving van het product Functies van het systeem ISOBUS-TRAIL-Control TRAIL-Control dient om het aanhangapparaat tijdens het werk op de akker te sturen. De bestuurder wordt als volgt ondersteund: Het aanhangapparaat wordt in het spoor van de tractor gehouden. Bij werken op een helling wordt het aanhangapparaat de helling op gestuurd, zodat het niet uit het spoor van de tractor wegglijdt. Het systeem kan twee soorten besturingssystemen aansturen: Disselsturing - Bij deze systemen wordt de dissel naar links of naar rechts gestuurd om de koers van het aanhangapparaat te beïnvloeden. Fuseebesturing - Bij deze systemen wordt de stuuras van het aanhangapparaat naar links of naar rechts gestuurd om de koers van het aanhangapparaat te beïnvloeden. Aan de volgende voorwaarden moet worden voldaan, om de TRAIL-control te kunnen laten werken: Minimumsnelheid = 3 km/u. Bij lagere snelheden kan er niet gestuurd worden. (Standaard) maximumsnelheid = 15 km/u. Als u sneller rijdt dan 15 km/u, wordt de functie TRAIL-Control automatisch uitgeschakeld. Opmerking:De machinefabrikant is in staat om voor de uitlevering van de veldspuit de maximale snelheid te verhogen of te verlagen, om deze op de eigenschappen van de veldspuit en het gebruik volgens de voorschriften aan te passen. De maximale snelheid kan door de machinefabrikant op het aanhangapparaat aangepast en verhoogd worden. Minimum oliedoorvoer door de hydraulische installatie van de tractor = 25 l/min. Bij grote veldspuiten is een grotere minimale oliedoorvoer mogelijk. 30322457-02-NL V3.20190408 9

3 Beschrijving van het product Systeemoverzicht 3.2 Systeemoverzicht Voorbeeld van een systeem met disselbesturing Hoofdkabelboom Laddersensor* De laddersensor detecteert of een ladder op het aanhangapparaat werd uitgeschoven. In dit geval wordt TRAIL-Control geblokkeerd en kan niet worden geactiveerd. Proportionele klep Hoeksensor Bepaalt de hoek van een hydraulische cilinder op de dissel of op een fusee. Bij systemen met fuseebesturing is deze sensor op een fusee gemonteerd. Vergrendelingssensor dissel* Sensor die detecteert dat de dissel met een bout werd vergrendeld. Gyroscoop met twee houders Bepaalt rijrichtingswijzigingen van de tractor. ISOBUS-kabel met stekker Kabel van de ISOBUS-jobcomputer naar de ISOBUS-contactdoos op de tractor. ISOBUS-jobcomputer Besturingsapparaat dat verantwoordelijk is voor het werk van het systeem. Positiesensor Spuitboom uitgeklapt * Sensor die detecteert dat de spuitboom werd uitgeklapt en klaar is voor het werk op de akker. Alleen dan kan TRAIL-Control worden gebruikt. Bij ingeklapte spuitboom is het systeem vergrendeld. Hellingsensor frame Sensor die de helling van het aanhangapparaat bepaalt om de functie helling tegenbesturing mogelijk te maken. Wielsensor* Dient om de voertuigsnelheid te bepalen. * - Optionele sensoren. Omdat het aantal sensoringangen beperkt is, kunnen niet alle optionele sensoren op een machine worden gemonteerd en gebruikt. 3.3 Beeldschermopbouw in het werkscherm Met werkscherm wordt het scherm bedoeld dat na de activering van het systeem moet verschijnen. 10 V3.20190408 30322457-02-NL

Beschrijving van het product Beeldschermopbouw in het werkscherm 3 In dit scherm kunt u: de toestand van het systeem bekijken, het systeem met behulp van functiesymbolen bedienen. Voorbeeld: Werkscherm bij stilstaande machine bij een systeem met disselbesturing Werkelijke snelheid Symbool: handmatige modus is geactiveerd Schaal van de sturing Voorbeeld: Werkscherm bij werkende machine bij een systeem met disselbesturing De sturing wordt ook aangegeven op een schaal. De pijlen geven de richting aan waarin het aanhangapparaat wordt gestuurd. Symbool: Helling tegenbesturing is geactiveerd. De schaal geeft aan hoe sterk wordt tegengestuurd. Naast het werkscherm bevinden zich functiesymbolen voor de bediening van het systeem. Functiesymbolen Functiesymbool disselbesturing Functiesymbool fuseebesturing Betekenis Schakelt TRAIL-Control in en uit. Stuurt het apparaat naar links. 30322457-02-NL V3.20190408 11

3 Beschrijving van het product Beeldschermopbouw in het werkscherm Functiesymbool disselbesturing Functiesymbool fuseebesturing Betekenis Stuurt het apparaat naar rechts. Centreert het apparaat. Roept vensters met instellingen op. Activeert de functie helling tegenbesturing. Roept het kalibreringsscherm op. Start de kalibrering van de hellingsensor (indien voorhanden). Start de kalibrering van de middenpositie. Start de kalibrering van de linker eindaanslag. Start de kalibrering van de rechter eindaanslag. Start de kalibrering van het proportionele ventiel. Bij het gebruik van de TRAIL-Control kunnen de volgende symbolen in het werkscherm verschijnen: Symbolen Betekenis Symbolen bij disselbesturing Symbolen bij fuseebesturing Geen TRAIL-Control. TRAIL-Control is geïnstalleerd, echter uitgeschakeld. De TRAIL-Control staat in de handmatige modus. De TRAIL-Control is in de automatische modus. 12 V3.20190408 30322457-02-NL

Beschrijving van het product Typeplaatje 3 Betekenis Symbolen bij disselbesturing Symbolen bij fuseebesturing Dissel met een bout vergrendeld Het aanhangapparaat wordt naar links gestuurd. Het aanhangapparaat wordt naar rechts gestuurd. 3.4 Typeplaatje Mogelijke afkortingen op het typeplaatje Afkorting Betekenis Klantnummer Wanneer het product vervaardigd werd voor een fabrikant van landbouwmachines, dan staat hier het artikelnummer van de fabrikant van landbouwmachines. Hardwareversie Artikelnummer bij Müller-Elektronik Bedrijfsspanning Het product mag uitsluitend aan spanningen binnen dit bereik worden aangesloten. Softwareversie bij levering Serienummer 30322457-02-NL V3.20190408 13

4 Montage en installatie Gyroscoop monteren 4 4.1 Montage en installatie Gyroscoop monteren De gyroscoop is een sensor die de hoeksnelheid bij richtingsveranderingen van de tractor bepaalt. Om de gyroscoop te gebruiken, moet u: Houder aan de tractor monteren 4.1.1 Houder voor de gyroscoop monteren Houder Gyroscoop in de houder Houder aan de tractor monteren De houder aan de tractor wordt gebruikt om de gyroscoop gedurende het werken op het land aan de tractor te bevestigen. Procedure 1. Positie voor de het monteren van de houder kiezen. De houder moet loodrecht en zonder te kunnen trillen op de achterzijde van de tractor worden gemonteerd. Let er daarbij op, dat de aansluitkabel van de gyroscoop niet te strak gespannen wordt, wanneer die in de houder bevestigd wordt. 2. VOORZICHTIG! Voordat u een gat boort, wees er dan zeker van, dat u bij het boren geen leidingen beschadigt. 3. Gaten voor de schroeven boren. 4. Houder aanschroeven. De houder moet goed vastgeschroefd worden, zodat hij tijdens het rijden niet kan schudden. 4.1.2 Procedure Gyroscoop gebruiken 1. De gyroscoop in de houder op de tractor bevestigen en met de vleugelmoer vastschroeven. De zijde met de sticker TOP-OBEN moet omhoog wijzen: 14 V3.20190408 30322457-02-NL

Montage en installatie Montagepositie van sensoren controleren 4 2. Na het werk de gyroscoop in de houder op het aanhangapparaat plaatsen en met de vleugelmoer vastzetten. 4.2 Montagepositie van sensoren controleren U kunt de spanning op de sensoringang van de jobcomputer meten om na te gaan of de geselecteerde sensoren correct gemonteerd zijn. De volgende sensorspanningen zijn correct: Sensorspanningen Sensortype Positie tijdens de meting Correcte spanning Hoeksensor Middenpositie: De dissel (of de wielen van het aanhangapparaat) is (zijn) ingesteld om rechtuit te rijden. Spanningen wanneer het aanhangapparaat maximaal naar links of naar rechts wordt gestuurd. Kortsluiting. 2,5 V (+/- 0,1 V) ca. 1,5 V en 3,5 V (+/- 0,1 V) 0,1 V Hellingsensor Het aanhangapparaat staat op een effen ondergrond. 2,5 V (+/- 0,1 V) Gyroscoop De sensor zit in de houder op de tractor. De tractor staat stil. 2,5 V (+/- 0,1 V) 30322457-02-NL V3.20190408 15

5 Systeem bedienen TRAIL-Control in- en uitschakelen 5 5.1 Systeem bedienen TRAIL-Control in- en uitschakelen WAARSCHUWING Bewegende machine Voor u het systeem inschakelt, gaat u na of er zich geen personen of voorwerpen in de omgeving bevinden. Procedure U schakelt het systeem als volgt in: Het voertuig staat op de akker. Er bevinden zich geen personen in de buurt van het voertuig. De spuitboom is uitgeklapt. De sensor Spuitboom uitgeklapt (als de sensor gemonteerd is) is gekoppeld. De dissel is niet mechanisch vergrendeld. De ladder is niet uitgeschoven of uitgeklapt. (Als de laddersensor gemonteerd is). 1. Gyroscoop op de tractor bevestigen. 2. ISOBUS-kabel van de jobcomputer aansluiten op de ISOBUS-contactdoos van de tractor. 3. Terminal starten. 4. - De jobcomputer-toepassing via het keuzemenu van de terminal openen. Het volgende scherm verschijnt: Bij systemen met fuseebesturing: Bij systemen met disselbesturing: Op het beeldscherm verschijnt alleen de actuele snelheid. Het systeem is nog niet geactiveerd. 16 V3.20190408 30322457-02-NL

Systeem bedienen Getrokken apparaat sturen 5 5. / - TRAIL-Control inschakelen. Door opnieuw te drukken kunt u het systeem uitschakelen. Het systeem is ingeschakeld, maar werkt alleen in de handmatige modus. Dit betekent dat u een functiesymbool moet bedienen om het aanhangapparaat te sturen. Er verschijnen nieuwe symbolen in het werkscherm [ 10]. Bij systemen met fuseebesturing: Bij systemen met disselbesturing: U kunt nu de volgende hoofdstukken lezen: Als u meer wilt weten over de symbolen op het beeldscherm: Beeldschermopbouw in het werkscherm [ 10] Wanneer u het systeem nog moet configureren: TRAIL-Control configureren [ 23] Wanneer het systeem reeds werd geconfigureerd: Sturen in de automatische modus [ 17] Sturen in de handmatige modus [ 18] 5.2 Getrokken apparaat sturen WAARSCHUWING Letselgevaar door bewegingen van het getrokken apparaat Bij het sturen beweegt het getrokken apparaat zijwaarts. Daardoor kan er gevaar ontstaan voor mens en materieel in de onmiddellijke nabijheid van het getrokken apparaat. Controleer alvorens het apparaat te besturen of er zich niemand binnen het bereik van het getrokken apparaat bevindt. 5.2.1 Sturen in de automatische modus Wanneer u in de automatische modus werkt, wordt het aanhangapparaat automatisch gestuurd. 30322457-02-NL V3.20190408 17

5 Systeem bedienen Getrokken apparaat sturen De gyroscoop meet de richtingsverandering van de tractor en de jobcomputer berekent de benodigde hoek voor het sturen van het getrokken apparaat. Aan de symbolen in het werkscherm kunt u herkennen in welke richting het getrokken apparaat gestuurd wordt. 5.2.2 Procedure Sturen in de handmatige modus In de handmatige modus moet u het aanhangapparaat handmatig sturen. Zo maakt u een bocht naar rechts: 1. Rijd met de tractor naar rechts. 2. / - Aanhangapparaat voor de rit naar rechts sturen. Bij disselbesturing: De dissel wordt naar links gestuurd. Bij fuseebesturing: De wielen worden naar links gestuurd. In het werkscherm verschijnen pijlen naar links. Procedure Zo rijdt u weer rechtuit: 1. Rijd de tractor rechtuit. 2. / - Aanhangapparaat naar de middenpositie sturen. Het aanhangapparaat beweegt zich langzaam naar de middenpositie. In het werkscherm verschijnt een pijl. Deze geeft aan in welke richting de dissel of de fusee gestuurd wordt. Wanneer het apparaat gecentreerd is, verschijnt het volgende symbool: / Procedure Zo maakt u een bocht naar links: 1. Met de tractor naar links rijden. 2. / - Aanhangapparaat voor de rit naar links sturen. Bij disselbesturing: De dissel wordt naar rechts gestuurd. Bij fuseebesturing: De wielen worden naar rechts gestuurd. In het werkscherm verschijnen pijlen naar rechts. 5.2.3 Functiebeschrijving Getrokken apparaat tegen de helling sturen Voor het werken op een helling, kunt u de functie "Helling tegenbesturing" gebruiken. Wanneer u de functie "Helling tegenbesturing" gebruikt, kunt u het spoor van het aanhangapparaat naar links of naar rechts verleggen. De richting waarin het spoor wordt verlegd hangt ervan af, of de helling links resp. rechts van de machine oploopt of afloopt. Het is de bedoeling van de "Helling tegenbesturing" functie om te vermijden dat het aanhangapparaat op een helling schuin op de bewerkingsrichting rijdt. 18 V3.20190408 30322457-02-NL

Systeem bedienen Getrokken apparaat sturen 5 Het getrokken apparaat tegen een helling sturen Zonder TRAIL Control TRAIL Control met wielasbesturing TRAIL Control met disselbesturing Teg.helling sturen Hellingsrichting Mate van helling. Gemeten door de hellingsensor. Op vlakke bodem moet hier het symbool verschijnen, wanneer de functie geactiveerd wordt. Is dat niet het geval, dan is de hellingsensor niet gekalibreerd. Hellingsensor wordt tijdens de TRAIL-Control-ijking gekalibreerd. Herhaal deze, wanneer de hellingsensor gekalibreerd moet worden. Stuurrichting van het systeem. Tijdens het rijden stuurt het systeem het aanhangapparaat zo lang tegen de helling op, tot de gewenste hoek is bereikt. Dan verdwijnt de pijl. Procedure Zo activeert u de functie "Helling tegenbesturing": 1. Naar het scherm "TRAIL-Control" gaan: of > > 2. - Functie activeren of uitschakelen: 30322457-02-NL V3.20190408 19

5 Systeem bedienen TRAIL Control voorbereiden voor rijden op de openbare weg In het masker ziet u of de functie is geactiveerd: - functie geactiveerd - functie gedeactiveerd Helling tegenbesturing in de automatische modus gebruiken Wanneer u in de automatische modus werkt, wordt het aanhangapparaat automatisch gestuurd. Procedure Zo stuurt u in de automatische modus tegen een helling: Het aanhangapparaat is uitgerust met een hellingsensor. De hellingsensor was bij de kalibrering van TRAIL-Control aangesloten. De sensorpositie werd sindsdien niet veranderd. Automatische modus is geactiveerd. Functie Teg.helling sturen is geactiveerd. Het voertuig met het aanhangapparaat beweegt zich op de helling. 1., of, - Aanhangapparaat handmatig in de juiste positie achter de trekker sturen. In het werkscherm verschijnt het symbool. De rode kleur markeert de normpositie van de hoeksensor op de dissel. Elke keer wanneer u het functiesymbool aanraakt, wordt de driehoek meer of minder rood gekleurd. TRAIL-Control zal proberen het aanhangapparaat in deze positie te sturen, tot u de positie weer handmatig corrigeert. Wanneer u een joystick gebruikt, kunt u de positie ook handmatig corrigeren. 2. Na het keren, wanneer de helling aan de andere kant van het aanhangapparaat ligt, wordt de hoek aan de andere kant gekopieerd. Helling tegenbesturing in handmatige modus gebruiken In de handmatige modus moet u het aanhangapparaat handmatig tegen de helling sturen. U kunt daarbij zelf beslissen, of het aanhangapparaat het spoor van de tractor moet volgen of dat het verlegd moet werken. 5.3 TRAIL Control voorbereiden voor rijden op de openbare weg Voordat u met de veldspuit op de openbare weg gaat rijden, moet u de TRAIL Control uitschakelen en zo mogelijk met een vergrendelingsbout vergrendelen. 20 V3.20190408 30322457-02-NL

Systeem bedienen Achteruitrijden 5 WAARSCHUWING Risico van ongevallen door zijwaartse beweging van het getrokken apparaat Op de openbare weg kan de TRAIL Control het getrokken apparaat naast het spoor van de tractor leiden. Dat kan tot een verkeersongeval leiden. Voordat u op de openbare weg gaat rijden: Stuur het getrokken apparaat naar de middenpositie! Schakel de TRAIL Control uit! Vergrendel de TRAIL Control! WAARSCHUWING Risico van ongevallen als de TRAIL-Control niet gekalibreerd is Als de middenpositie niet gekalibreerd is, kan het aanhangapparaat versprongen (d.w.z in een andere lijn) ten opzichte van het rijspoor van de tractor rijden. Dat kan tot een verkeersongeval leiden. Voordat u op de openbare weg gaat rijden: Kalibreer de TRAIL-Control. Zorg ervoor dat wanneer u rechtuit rijdt, het aanhangapparaat in één lijn achter de trekker getrokken wordt. Schakel TRAIL-Control uit. Vergrendel de TRAIL-Control! 5.4 Achteruitrijden Hoe u het aanhangapparaat bij het achteruitrijden bedient, hangt van meerdere factoren af: Wanneer er geen signaal achteruit [ 29] is, kunt u TRAIL-Control voor het achteruitrijden uitschakelen of in de handmatige modus zetten. Standaard wordt bij het herkennen van een achteruitrijsignaal de werking van TRAIL-Control stopgezet. De automatische modus blijft in dit geval geactiveerd, maar de hydraulische ventielen worden niet aangestuurd. U kunt configureren hoe TRAIL-Control zich moet gedragen, wanneer een achteruitrijsignaal gedetecteerd wordt. Lees daarover het hoofdstuk: Automatische functies bij het achteruitrijden configureren [ 31] Altijd wanneer een achteruitrijsignaal gedetecteerd wordt, verschijnt in het werkscherm een knipperend symbool: 5.5 Procedure TRAIL Control vergrendelen Wanneer de dissel met een vergrendelingspen vergrendeld kan worden, kan het systeem deze vergrendeling door een vergrendelingssensor bewaken. Zolang de vergrendelingssensor een vergrendeling meldt, wordt het systeem geblokkeerd. Gedurende deze tijd kunnen de hydraulische ventielen niet aangestuurd worden. 1. Handmatige modus activeren. 30322457-02-NL V3.20190408 21

5 Systeem bedienen TRAIL Control vergrendelen In het werkscherm verschijnt het symbool: of 2. Aanhangapparaat naar de middenpositie sturen. De dissel of wielas worden in de middenpositie gestuurd. Blokkeer de disselbesturing met de vergrendelingspen. In het werkscherm verschijnt het symbool: TRAIL-Control is klaar voor het rijden op de openbare weg. 22 V3.20190408 30322457-02-NL

TRAIL Control configureren Configuratie op de trekker aanpassen 6 6 6.1 Procedure TRAIL Control configureren Configuratie op de trekker aanpassen Als gebruiker hebt u de mogelijkheid een aantal parameters te veranderen. Deze kunnen het gedrag van het systeem enigszins beïnvloeden of de aansluiting op een andere trekker mogelijk maken. Zo roept u de parameters op: Startscherm is opgeroepen. 1. Naar het scherm "TRAIL-Control" gaan: of > > Het scherm "TRAIL-Control" verschijnt. 2. Parameters volgens specificaties in de parameterlijst configureren. 6.1.1 Parameter Teg.helling sturen Met het functiesymbool kunt u de functie Helling tegenbesturing activeren. - Helling tegenbesturing uitgeschakeld - Helling tegenbesturing ingeschakeld - Het systeem stuurt het aanhangapparaat zodra de hellingsensor een hellingshoek vaststelt. Daarbij wordt altijd tegen de helling op gestuurd. Deze functie kunt u alleen activeren wanneer het systeem TRAIL-Control is geactiveerd. Om storingen bij het werk te vermijden, schakelt u deze parameter uit wanneer u niet op een helling werkt. [ 18] 6.1.2 Parameter Compensatietijd Alleen voor aanhangapparaten met z/w-hydraulica invoeren. Hoe groter de waarde, des te vroeger er in bochten op automatische modus wordt overgeschakeld. Hoe lager de waarde, des te later er in bochten op automatische modus wordt overgeschakeld. Normaal gesproken ligt de waarde tussen: 700 ms en 1000 ms. 6.1.3 Parameter Hydraul.-snelheid Alleen voor aanhangapparaten met een proportioneel ventiel invoeren. Hydraulische snelheid is een waarde waarmee de stuursnelheid wordt ingesteld. Normaal gesproken ligt de waarde tussen: 1,5 %/ en 3 %/ 30322457-02-NL V3.20190408 23

6 TRAIL Control configureren TRAIL Control kalibreren 6.1.4 Parameter Toegestane afwijking De toegestane afwijking heeft invloed op de stuureigenschappen in de buurt van de middenpositie. Hoe kleiner de tolerantie is ingesteld, des te gevoeliger er op kleine veranderingen wordt gereageerd. Normaal gesproken ligt de waarde tussen: 2 en 3 6.1.5 Parameter Spoorbreedte Spoorbreedte van de veldspuit, dus de afstand tussen de wielen van een as. 6.1.6 Parameter Trekkeras<->koppeling Afstand tussen het midden van de achteras van de tractor en de vangmuil van de tractor. 6.2 TRAIL Control kalibreren WAARSCHUWING Letselgevaar door bewegingen van het aanhangapparaat Bij het ijking van het proportioneel ventiel beweegt het aanhangapparaat zich automatisch. Daardoor kan er gevaar ontstaan voor u en voor andere mensen in de onmiddellijke nabijheid van het aanhangapparaat. Controleer goed of er zich niemand binnen de normale bewegingsafstand van het aanhangapparaat bevindt. Onderbreek het ijking met de functietoets of, zodra er iemand in de buurt komt van het aanhangapparaat. Wanneer ijken? Volgorde voor de eerste ingebruikname. Aan het begin van elk seizoen. Wanneer er zich onnauwkeurigheden voordoen. Wanneer u de jobcomputer op een andere tractor gebruikt. Het kalibreren van de TRAIL-Control vindt plaats in drie stappen: Stap 1: Hellingsensor kalibreren. De hellingsensor moet daarbij gemonteerd zijn. Daarnaar mag zijn positie niet meer worden veranderd. Stap 2: Middenpositie en eindaanslagen leren. Met deze stap leert u de jobcomputer de positie van de dissel resp. van de fusee in de midden, linker en rechter positie. Alle tussenposities berekent de jobcomputer zelf. Stap 3: Hydraulica van het proportioneel ventiel kalibreren 24 V3.20190408 30322457-02-NL

TRAIL Control configureren TRAIL Control kalibreren 6 Alleen voor aanhangapparaten met proportioneel ventiel In deze stap wordt het aanhangapparaat naar beide zijden automatisch gestuurd en daarbij worden de spanningen gemeten. De kalibrering verloopt geautomatiseerd. 6.2.1 Procedure Hellingsensor kalibreren De TRAIL-Control is in de handmatige modus. De ondergrond is geen helling. De hellingsensor mag geen helling detecteren, anders werkt de functie Helling tegenbesturing niet correct. 1. Naar het scherm Kalibrering gaan: of > > > > 2. Het scherm Kalibrering verschijnt. 3. Stel het aanhangapparaat op een vlakke ondergrond in één lijn achter de tractor op. Rijd een paar meter rechtuit tot de wielen van de veldspuit exact in de sporen van de tractor rijden. 4. Stop de tractor zodra de veldspuit precies in een rechte lijn achter de tractor staat. 5. - Kalibrering van de hellingsensor starten. De volgende melding verschijnt: Hellingsensor: IJking gereed 6. - Binnen 3 seconden bevestigen. De tijd wordt door een rode klok geteld: De kalibrering begint. De volgende melding verschijnt: Hellingsensor: kalibrering loopt Een blauwe klok toont de vooruitgang: De kalibrering is afgesloten wanneer de melding Hellingsensor: Kalibrering loopt verdwijnt. U hebt de hellingsensor gekalibreerd. 6.2.2 Middenpositie en eindaanslagen leren Fase 1: Middenpositie aanleren Procedure De TRAIL-Control is in de handmatige modus. De ondergrond is geen helling. De hellingsensor mag geen helling detecteren, anders werkt de functie Helling tegenbesturing niet correct. 1. Naar het scherm Kalibrering gaan: > > 30322457-02-NL V3.20190408 25

6 TRAIL Control configureren TRAIL Control kalibreren of > > 2. Het scherm Kalibrering verschijnt. 3. Stel het aanhangapparaat op een vlakke ondergrond in één lijn achter de tractor op. Rijd een paar meter rechtuit tot de wielen van de veldspuit exact in de sporen van de tractor rijden. / of / - met de functietoetsen de middenpositie instellen. 4. Stop de tractor zodra de veldspuit precies in een rechte lijn achter de tractor staat. 5. / - Kalibrering van de middenpositie starten. De volgende melding verschijnt: Middenpositie: IJking gereed 6. - Binnen 3 seconden bevestigen. De tijd wordt door een rode klok geteld: De kalibrering begint. De volgende melding verschijnt: Middenpositie: Kalibrering bezig Een blauwe klok toont de vooruitgang: Fase 1 is afgesloten wanneer de mededeling Middenpositie: Kalibrering loopt verdwijnt. U heeft de middenpositie gekalibreerd. 7. U kunt fase 2 van de kalibrering starten. Fase 2: Eindaanslagen leren Procedure 1. / - Het aanhangapparaat maximaal naar links sturen. 2. / - Kalibrering starten. De volgende melding verschijnt: Max. positie links: IJking gereed 3. - Binnen 3 seconden bevestigen. De tijd wordt door een rode klok geteld: De kalibrering begint. De volgende melding verschijnt: Max. positie links: Kalibrering bezig Een blauwe klok toont de vooruitgang: 4. Wachten totdat de mededeling Max. positie links: Kalibrering loopt verdwijnt. 5. / - Het aanhangapparaat maximaal naar rechts sturen. 6. / - Kalibrering starten. De volgende melding verschijnt: Max. positie rechts: IJking gereed 26 V3.20190408 30322457-02-NL

TRAIL Control configureren TRAIL Control kalibreren 6 7. - Binnen 3 seconden bevestigen. De tijd wordt door een rode klok geteld: De kalibrering begint. De volgende melding verschijnt: Max. positie rechts: Kalibrering bezig Een blauwe klok toont de vooruitgang: 8. Wachten totdat de mededeling Max. positie rechts: Kalibrering loopt verdwijnt. Fase 2 van de kalibrering is afgelopen. 6.2.3 Hydraulica van her proportioneel ventiel kalibreren De hydraulica van het proportioneel ventiel moet alleen gekalibreerd worden, als u een getrokken apparaat met proportioneel ventiel gebruikt. WAARSCHUWING Letselgevaar door bewegingen van het aanhangapparaat Bij het ijking van het proportioneel ventiel beweegt het aanhangapparaat zich automatisch. Daardoor kan er gevaar ontstaan voor u en voor andere mensen in de onmiddellijke nabijheid van het aanhangapparaat. Controleer goed of er zich niemand binnen de normale bewegingsafstand van het aanhangapparaat bevindt. Onderbreek het ijking met de functietoets of, zodra er iemand in de buurt komt van het aanhangapparaat. Procedure De TRAIL-Control is in de handmatige modus. De ondergrond is geen helling. De hellingsensor mag geen helling detecteren, anders werkt de functie Helling tegenbesturing niet correct. U heeft genoeg ruimte om ca. 30 seconden rechtuit te rijden. 1. Naar het scherm Kalibrering gaan: of > > > > 2. Het scherm Kalibrering verschijnt. 3. Stel het aanhangapparaat op een vlakke ondergrond in één lijn achter de tractor op. Rijd een paar meter rechtuit tot de sporen van de veldspuit exact in de sporen van de tractor lopen. / of / - met de functietoetsen de middenpositie instellen. 4. Stop de tractor zodra de veldspuit precies in een rechte lijn achter de tractor staat. 5. Rijd de tractor zeer langzaam rechtuit. Tijdens het rijden komt de wrijving van de wielen overeen met de werkelijke arbeidsomstandigheden, waardoor de kalibrering nog nauwkeuriger is. U kunt deze kalibrering echter ook bij stilstaande machine uitvoeren. 30322457-02-NL V3.20190408 27

6 TRAIL Control configureren TRAIL Control kalibreren 6. / - Kalibrering starten. De volgende melding verschijnt: "Hydraulisch vermogen: IJking gereed 7. - Binnen 3 seconden bevestigen. De volgende melding verschijnt: "Hydraulisch vermogen: kalibrering bezig. Het aanhangapparaat (resp. de dissel of fusee daarvan) beweegt nu langzaam naar links en vervolgens langzaam naar rechts. Deze procedure kan tot 20 seconden duren. De kalibrering is afgesloten wanneer de melding Hydraul. vermogen: Kalibrering loopt verdwijnt. 8. Onderbreken. 6.2.4 Selectie en configuratie van de snelheidssensor U moet invoeren vanuit welke bron de jobcomputer de actuele snelheid haalt. Het verloop van de configuratie kan afhankelijk van de snelheidsbron verschillend zijn. Selectie van de snelheidsbron Ondersteunde snelheidsbronnen: "Sensor" Sensoren die op de machine zijn gemonteerd en aan de jobcomputer aangesloten zijn: Voorbeelden: Wielsensor, radarsensor, impulsgevende GPS-snelheidssensor Configuratie: Configureer het aantal impulsen per 100 meter. "ISOBUS" Sensoren die op de tractor gemonteerd zijn en waarvan het signaal via de ISOBUS wordt ontvangen. Voorbeelden: GPS-ontvanger, wielsensor op de tractor, signaalcontactdoos Configuratie: Bij systemen zonder de mogelijkheid om de sensoringang te selecteren, moet de parameter Impulsen/100m op 0 ingesteld zijn. "Auto" Sommige systemen maken een automatische herkenning van de snelheidsbron mogelijk. Functiebeschrijving: Wanneer een snelheidssignaal op de ISOBUS wordt herkend, wordt deze snelheid als basis genomen. Bij uitval van het signaal neemt de jobcomputer de impulsen van de op de jobcomputer aangesloten sensor als basis voor de bepaling van de snelheid. Configuratie: Bij systemen met twee sensortypes is het aangeraden om de op de jobcomputer aangesloten sensor te kalibreren. In andere gevallen stelt u de parameter "Impulsen/100m" op 0 in. Procedure 1 Zo configureert u de snelheidsbron: 1. In het werkscherm drukt u na elkaar op: > Het scherm "Snelheid" verschijnt. 28 V3.20190408 30322457-02-NL

TRAIL Control configureren TRAIL Control kalibreren 6 2. Configureer de parameter "Snelheidsbron". Procedure 2 Als in het scherm "Snelheid" de parameter "Snelheidsbron" niet verschijnt en het snelheidssignaal via de ISOBUS moet worden ontvangen, gaat u als volgt te werk: Het snelheidssignaal kan via de ISOBUS ontvangen worden. 1. Naar het scherm "Machinegegevens" gaan: 2. Parameter "Pulsen wielsensor" op "0" instellen. Kalibreren van de snelheidssensor met de 100m-methode Bij het kalibreren van de snelheidssensor met de 100m-methode moet u het aantal impulsen vaststellen die de snelheidssensor ontvangt over een afstand van 100 m. Als het aantal impulsen bekend is, kan de jobcomputer de actuele snelheid berekenen. Als u het aantal pulsen voor de wielsensor weet, kunt u dat ook handmatig invoeren. U kunt voor maximaal drie verschillende wielen verschillende kalibratiefactoren ingeven. Procedure Wielsensor, radarsensor of GPS-snelheidssensor is op de machine gemonteerd. Een afstand van 100m is uitgemeten en gemarkeerd. De afstand moet met de situatie op de akker overeenkomen. Die moet dus over een weide of een akker lopen. Tractor met de aangesloten machine staat klaar voor een rit van 100m en bevindt zich aan het begin van het gemarkeerde traject. 1. Let erop dat aan alle voorwaarden is voldaan! 2. Naar het scherm "KALIBRERING - Wielimpulsen" omschakelen: > > 3. - Kalibrering starten. De volgende functiesymbolen verschijnen: - Kalibrering stoppen. - Kalibrering afbreken. 4. De van te voren uitgemeten afstand van 100m rijden en aan het einde stoppen. Gedurende het rijden worden de feitelijk vastgestelde impulsen aangegeven. 5. - Kalibrering stoppen. 6. - Het scherm verlaten. Het aantal impulsen verschijnt in de regel "Impulsen/100m". Achteruitrijsensor configureren Wanneer het aanhangapparaat of de trekker een achteruitrijsignaal via de ISOBUS uitzendt, kan de jobcomputer dit signaal gebruiken om zijn regelgedrag voor het achteruitrijden aan te passen. In dit hoofdstuk leert u meer daarover: Automatische functies bij het achteruitrijden configureren [ 31] 30322457-02-NL V3.20190408 29

6 TRAIL Control configureren Automatische centrering configureren Signaalbronnen Procedure De volgende signaalbronnen zijn mogelijk: "Geen" - de jobcomputer moet geen achteruitrijsignaal verwachten. Zelfs wanneer een achteruitrijsignaal via de ISOBUS wordt overgedragen, zal de jobcomputer het signaal negeren. "ISOBUS" - Het achteruitrijsignaal wordt door de trekker of een andere jobcomputer via de ISOBUS gestuurd. "Sensor" - Op de signaalverdeler of kabelboom van de jobcomputer is een achteruitrijsensor aangesloten. Zo selecteert u de bron van het achteruitrijsignaal: 1. Naar het scherm "Snelheid" gaan: > 2. Veld onder de parameter "Signaal achteruit" selecteren. Beschikbare signaalbronnen verschijnen. Zie beschrijving aan het begin van dit hoofdstuk. 3. Signaalbron selecteren. 4. Start de jobcomputer opnieuw op. 6.3 Automatische centrering configureren Het systeem is in staat het aanhangapparaat in bepaalde situaties te centreren. Dat betekent bij disselbesturing, dat de dissel recht wordt gezet en bij fusee besturing dat de wielen recht worden uitgelijnd. U kunt als gebruiker zelf selecteren, welke automatische functies geactiveerd moeten worden en deze enigszins configureren. Procedure Zo activeert u de automatische functies: 1. Naar het scherm "TRAIL-Control" gaan: of > > Het scherm "TRAIL-Control" verschijnt. 2. - Drukken. Tweede pagina van "TRAIL-Control" verschijnt. In iedereen regel is een automatisme beschreven. Links tussen haakjes ziet men de condities waaronder een mechanisme uitgevoerd wordt. Rechts het resultaat. 3. Zet een vinkje in de gewenste regel om functies te activeren. In de volgende hoofdstukken worden deze functies uitgelegd. 6.3.1 Centrering bij het overschrijden van de maximale snelheid Het systeem zal het aanhangapparaat centreren, zodra de maximale snelheid overschreden wordt. De maximale snelheid bedraagt in het algemeen 15 km/u, deze kan echter door de fabrikant in veel gevallen verhoogd worden wanneer de constructie het toelaat. 30 V3.20190408 30322457-02-NL

TRAIL Control configureren Automatische functies bij het achteruitrijden configureren 6 Voor de activering markeert u de vakjes bij deze symbolen. Functiebeschrijving Zodra u de maximale snelheid overschrijdt, verschijnt een foutmelding. Tegelijkertijd wordt het aanhangapparaat gecentreerd. Het speelt daarbij geen rol of het systeem daarvoor in de handmatige of automatische modus gewerkt heeft. Tijdens de centrering verschijnt in het werkscherm het symbool van de handmatige modus: of De centrering mag hoogstens acht seconden duren. Daarna wordt deze functie onderbroken, onafhankelijk van de vraag of het midden bereikt werd. TRAIL-Control wordt dan gedeactiveerd. De automatische centrering kan door drukken van de functietoetsen, (, ) afgebroken worden. Bovendien wordt het systeem uitgeschakeld. 6.3.2 Centrering bij de overgang naar de handmatige modus Het systeem zal het aanhangapparaat centreren, zodra u de werkmodus van automatisch in handmatig verandert. Als tijdens de centrering de besturing wordt bediend, wordt de centrering afgebroken. Het systeem blijft in de handmatige modus. Voor de activering markeert u de vakjes bij deze symbolen. 6.3.3 Centrering bij het aanraken van het symbool centrering Wanneer u in de automatische modus werkt en het functiesymbool of aanraakt, zal het systeem automatisch het aanhangapparaat centreren. Daarvoor wordt het systeem in de handmatige modus gezet. Bovendien kunt u vastleggen, na hoeveel seconden de automatische modus weer moet worden geactiveerd. Voor de activering markeert u de vakjes bij deze symbolen. 6.4 Automatische functies bij het achteruitrijden configureren Een aantal trekkers kan bij het inschakelen van de achteruitversnelling een signaal via de ISOBUS naar alle ISOBUS-jobcomputers sturen. TRAIL-Control kan zo een achteruitrijsignaal herkennen en daarop reageren. Standaard wordt bij het herkennen van een achteruitrijsignaal de werking van TRAIL-Control stopgezet. De automatische modus blijft in dit geval geactiveerd, maar de hydraulische ventielen worden niet aangestuurd. 30322457-02-NL V3.20190408 31

6 TRAIL Control configureren Automatische functies bij het achteruitrijden configureren U kunt configureren hoe TRAIL-Control zich moet gedragen, wanneer een achteruitrijsignaal ontvangen wordt. Procedure Zo activeert u de automatische functies: 1. Naar het scherm "TRAIL-Control" gaan: of > > Het scherm "TRAIL-Control" verschijnt. 2. - Drukken. Tweede pagina van "TRAIL-Control" verschijnt. In iedereen regel is een automatisme beschreven. Links tussen haakjes ziet men de condities waaronder een mechanisme uitgevoerd wordt. Rechts het resultaat. 3. Zet een vinkje in de gewenste regel om functies te activeren. In de volgende hoofdstukken worden deze functies uitgelegd. 6.4.1 Reactie op het achteruitrijsignaal in de automatische modus Wanneer u in de automatische modus werkt en het achteruitrijsignaal wordt herkend, wordt de handmatige modus geactiveerd. De meeste bestuurders sturen het aanhangapparaat graag handmatig wanneer zij achteruitrijden. Voor de activering markeert u de vakjes bij deze symbolen. 6.4.2 Reactie op het achteruitrijsignaal in de handmatige modus Wanneer het systeem in de handmatige modus werkt en het voertuig achteruitrijdt, kan het aanhangapparaat gecentreerd worden. Centrering bij het achteruitrijsignaal Functiebeschrijving Zodra het voertuig stopt (snelheid = 0 km/h), verschijnt op het beeldscherm het symbool (bij fusee besturing ). Wanneer u in de volgende 10 seconden achteruitrijdt, wordt het aanhangapparaat gecentreerd. Rijdt u pas na 10 seconden achteruit, dan gebeurt er niets. Daardoor moet worden vermeden, dat bij geparkeerde voertuigen bij het achteruitrijden het aanhangapparaat gecentreerd wordt. Belangrijke opmerkingen: Wanneer de symbolen ( )verschijnen, kunt u het aanhangapparaat onmiddellijk handmatig sturen. 32 V3.20190408 30322457-02-NL

TRAIL Control configureren Automatische functies bij het achteruitrijden configureren 6 Wanneer u tijdens de automatische centrering de toetsen ( ) of ( ) indrukt, wordt de centrering afgebroken. De centrering duurt nooit langer dan 8 seconden. Wanneer het aanhangapparaat na 8 seconden niet gecentreerd is, wordt de centrering afgebroken. Een aantal tractoren verzendt onverwacht en zonder reden een achteruitrijsignaal, ook wanneer deze stilstaan. Om de risico's voor de bestuurder tot een minimum te beperken, kan de automatische centrering alleen binnen de eerste 10 seconden na stoppen van het voertuig automatisch worden geactiveerd. Wanneer het voertuig langer dan 10 seconden staat en pas dan achteruitrijdt, wordt de automatische centrering niet uitgevoerd. 30322457-02-NL V3.20190408 33

7 Technische gegevens Technische gegevens van de jobcomputer 7 7.1 Technische gegevens Technische gegevens van de jobcomputer Jobcomputer ECU-MIDI 3.0 1. processor: 32 bit ARM Cortex -M4 CPU 168 MHz, 2048 KB Flash; 256 KB RAM 2de processor: Opslagmedium extern: Aansluitingen: 32 bit ARM Cortex -M4 CPU 168 MHz, 2048 KB Flash; 256 KB RAM SPI-flash 16 MB; SDRAM 16 MB; FRAM 16 Kbyte 42-polige stekker voor de aansluiting van actuatoren/sensoren 2 x 16-polige stekker voor stroomvoorziening en CAN (ISOBUS & Slave BUS) De stekkers zijn vergrendelbaar en voorzien van enkeledraadafdichtingen. Interfaces: Stroomvoorziening: Stroomopname (AAN): Ruststroom (UIT): tot 3 CAN en 1 LIN, ethernet via extra kaart (optioneel) 12 V-boordnet (9-16 V), max. last 30 A 500 ma (bij 14,4 V zonder vermogen, zonder voorziening voor externe sensoren) 70 μa (typ.) Temperatuurbereik: -40 +70 ºC Behuizing: Beschermingsgraad: Continu-gegoten behuizing van geëloxeerd aluminium, plastic deksel met EPDM-dichting en drukcompensatie-element, rvs schroeven IP6K6K Milieubeproevingen: Trillings- en schokbeproeving volgens DIN EN 60068-2 Temperatuurbeproevingen volgens IEC68-2-14-Nb, IEC68-2-30 en IEC68-2-14Na Beproevingen beschermingsgraad volgens DIN EN 60529 Afmetingen: Gewicht: ca. 262 mm x 148 mm x 62 mm (l x b x h, zonder stekker) ca. 1 kg 7.2 Stekkerbezetting 42-polige stekker Pin Signaal Pin Signaal 1 12 VL 32 12 VE 5 Spuit rechts 33 0 VE 34 V3.20190408 30322457-02-NL

Technische gegevens Stekkerbezetting 42-polige stekker 7 Pin Signaal Pin Signaal 14 12 VE 34 Wielsensor TRAIL-Control 15 Vergrendeling 38 Hellingsensor frame TRAIL-Control 17 Gyroscoop 39 Dissel vergrendeld 18 Hoeksensor dissel 40 Laddersensor 19 Spuit links 41 Spuitboom ingeklapt 28 Omloop TRAIL-Control 42 0 VL 29 12 VL 30322457-02-NL V3.20190408 35

8 Onderdelen 8 Onderdelen Optie voor jobcomputer MIDI 3.0 Benaming Artikelnummer Gyroscoop met 2x houder, met AMP-stekker 30303685 Hoeksensor met AMP-stekker, zonder kabel, met stang 30303015 Optioneel Benaming Artikelnummer Elektronische hellingsensor met 1 m kabel en AMP-stekker 30303690 Proportionele klep 302922 Aansluitkabel voor sensoren en gyroscoop Benaming Artikelnummer Aansluitkabel voor sensoren, 2 m met 3-polige AMP-bus aan signaalverdeler 30303294 Aansluitkabel voor sensoren, 4 m met 3-polige AMP-bus aan signaalverdeler 30303296 Aansluitkabel voor sensoren, 6 m met 3-polige AMP-bus aan signaalverdeler 30303295 Aansluitkabel voor sensoren, 8 m met 3-polige AMP-bus aan signaalverdeler 30303297 36 V3.20190408 30322457-02-NL