Overzicht studie 2010-2011



Vergelijkbare documenten
Bermbesluit. Aard : Besluit van de Vlaamse regering Over : maatregelen inzake natuurbehoud op de bermen beheerd door publiekrechtelijke rechtspersonen

Polder Stein, Reeuwijk; PKN-excursie; perceel oostelijk van kade Polder Kort Roggebroek

Van G7 was het met name het subtype: - G7b Matig voedselrijke tot voedselrijke, vochtige bodem; voedselrijk tot zeer voedselrijk

foto inzet: Staf de Roover

Bloemenweides rijkdom aan cases

Oeverplanten in Lelystad

Zuidrand Quick Scan 2011

Begrazing in het Zwanenbroekje

Nieuwsbrief Plantenwerkgroep KNNV Alkmaar - Den Helder

De biologische waarderingskaart en habitatkaart. Natuurmanagement: kaartmateriaal, BWK en Habitatkaart

Vegetatieonderzoek proefvlakken in het SES-gebied Boterdiepstrook te Groningen

Soortensamenstelling van de Kamgrasweiden

BIJLAGE 5: Voorbeelden

Creëren kruidenrijkgrasland

Kruidenrijk gras voor de veehouderij

De biologische waarderingskaart en habitatkaart. Natuurmanagement: kaartmateriaal

Opnames van P.Q,s op de Golfbaan Cromstrijen volgens Tansley 2014

Onkruid in kassen Westland

Nieuwsbrief Plantenwerkgroep KNNV Regio Alkmaar

Ontwikkeling en beheer van natuurgraslanden in Utrecht: Kruiden- en faunarijk grasland

SLOBKOUSNIEUWS 29 jrg7

Screening ecologisch potentieel grasvlakken:

(on)kruiden kennen. Datum: woensdag 8 februari Leerjaar 1 en 2 Tuin, Park en Landschap

Analyse van een aantal eenheden van de Biologische waarderingskaart

Opnames van P.Q,s op de Golfbaan Cromstrijen volgens Tansley

Kennisdag 8 juni B Connect: meer biodiversiteit op bedrijventerreinen

ï tng. E, Parée ARCHIEFtt1)5-~O~ Vegetatie inventarisatie kleidijk Hellegatpolder (7204F0401_A241 P2352)

Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014

Bermbeheerplan voor een ecologisch waardevolle berm langs te Elingen

QUICKSCAN EDESEWEG 51 WEKEROM

SLOBKOUSNIEUWS 25 jrg2

Bermenplan Assen. Definitief

SLOBKOUSNIEUWS 19 jrg2

T I I Grasbufferstroken

Zeven Gaten. KNNV afdeling Delfland. Margreet Hogeweg Jeannette van Zeijl Cor Nonhof

Voorwoord 5. Beleid 7 Hulpmiddelen 7 Gebruikers 8 Afbakening 8. DOELEN 9 Tussenfasen 10 Botanische doelen 10 GRASLANDTYPEN 10

De Staart in kaart. 4 jaar bosontwikkeling op voormalige akkers

Onderzoek naar beschermde soorten aan de Eikenlaan in Sleeuwijk

SLOBKOUSNIEUWS 17 jrg7

EENDENKOOI SCHIPLUIDEN

Nieuwsbrief Plantenwerkgroep KNNV Alkmaar - Den Helder

In deze memo worden de resultaten van het eerste groeiseizoen beschreven.

Veldbiologische Werken

Advies over de biologische waarde van enkele percelen tussen de Beeldekensgatstraat, de Achterstraat en de Tervuursesteenweg in Tervuren

Verslag Eindejaars Plantenjacht 2015 Natuurgroep Kockengen

Natuurtoets ten behoeve van het nieuwbouwproject De nieuwe Landen 2 te Lemelerveld

Meer dan gras. Terreinstudie in de Bourgoyen

SLOBKOUSNIEUWS 18 jrg8

Nieuwsbrief Plantenwerkgroep KNNV Regio Alkmaar

Wetenschappelijke naam: Bellis Perennis. Compositae

Advies over de toegekende bemestingsklassen in het gewestelijk RUP Poelberg - Meikensbossen in uitvoering van het Mestdecreet

Advies betreffende de verspreiding van het kruipend moerasscherm langs de Grote Geule (Beveren-Waas)

SLOBKOUSNIEUWS 33 jrg6

Veldbezoeken Het gebied is op 16 juli 2014 bezocht door Menno Reemer (EIS) samen met Hendrik Baas (gemeente Zoetermeer).

!"#$"%"&'&("#$')#!"#*"(!"$+%",-"."-$'&")## !"#$%"&&'(")*#+$,-#$("$+"./0*120"*($-).$13*1"#)-#($

Polderstudiedag. 15 november 2014

Hazelworm: effectief onderzoek naar een weinig zichtbare soort

ENERGIE UIT LANDSCHAPSONDERHOUD. Pieter Verdonckt Mathias D Hooghe

PVM AKKERRANDENMENGSELS MATERIALEN. Telefoon Telefax

SLOBKOUSNIEUWS 23 jrg6

Bermen rond de Haagse Beek

Validatie van de door de VLM opgemaakte attesten in het kader van bestemmingswijzigingen in ruimtelijke uitvoeringsplannen

Vegetatieontwikkeling en Pitrusdominantie op voormalige landbouwgronden in het Geeserstroomgebied

Kruiden in grasland en de gezondheid van melkvee

SLOBKOUSNIEUWS 26 jrg2

Provinciaal Centrum voor Milieuonderzoek. Visstandsonderzoek van de monding van de Terkleppebeek te Geraardsbergen

Advies over de toegekende bemestingsklassen in het gewestelijk RUP Zwinpolders in uitvoering van het Mestdecreet

Planten voor Vlinders en Rupsen

Onderstaande wilde planten waren op de wilde bloemententoonstelling IT HEIDENSKIP BLOEIT, 23 en 24 mei 2009 in It Heidenskip te zien.

SLOBKOUSNIEUWS 34 jrg7

Oevers 2x maaien Oever 2

Advies betreffende de toegekende bemestingsklassen in het gewestelijk RUP Erfgoedlandschap Abdij van Westmalle in uitvoering van het Mestdecreet

VAN ERVE NATUURONDERZOEK

CONSUMPTIEGEDRAG GALLOWAYS MILLINGERWAARD

Advies over de toegekende bemestingsklassen in het gewestelijk RUP Volvo Trucks Gent wijziging deelplan 18 in uitvoering van het Mestdecreet

De vegetatiekartering ten behoeve van de graslandverbetering

LPW. Datum excursie: Hokcode: D Plaats: Koersel Gids: Theo Nulens. Epilobium obscurum Donkergroene basterdwederik zz

Achtergrondinformatie

SLOBKOUSNIEUWS 31 jrg2

Zijn Limburgse bermen lokale natuurgebieden?

SLOBKOUSNIEUWS 32 jrg7

Opdracht Biologie Informatie planten voor herbarium

Bos/Bosplaats Perceelsnummer LH1 Bestandsnummer

. bepaald. + 15% klein % willekeurig. I.<5% vrij groot % willekeurig % willekeurig

Beheerpakketten Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer. Natte dooradering

15 ton ds. 7,5 ton ds. Bron: Opbrengst in kg ds per ha. kg meetmelk per ha

5 Relatie tussen het voorkomen van de bosmuis en de rosse woelmuis en de structuur en breedte van de verbinding

Opzet. Streefbeelden Graslanden. Fasen van ontwikkeling. Hooilanden. Tussenfase 0: Raaigras-weide KNNV afdeling Delfland. Tussenfase 1: Grassen-mix

Soortenkennis O43. Bloemplanten

Nut en noodzaak fosfaatonderzoek natuurinrichting WaalenBurg

Bloemenweides. Bloemenweides, kleurenpracht in een zee van groen

Paarden in bloemenweiden. Filippien Koornneef

PWG-excursie naar de Rhoonse Grienden op 6 mei 2015

Ekwadraat T.a.v. mevrouw K. Cnossen Postbus BP Leeuwarden B2012/151

Landschappelijke inpassing Kruisweg 44, Herkenbosch

rijkswaterstaat ministerie van verkeer en waterstaat toelichting vegetatiekaart DE BLAUWE KAMER _51 UI ) meetkundige dienst

Natuurlijk kruidenrijk gras voor de veehouderij

Het belang van kruiden en vlinderbloemigen in graslanden

Bedrijfsverplaatsing Rogaar Gemeente Assen. Quick scan Flora- en faunawet. In opdracht van Landschapsbeheer Het Witterveld

Transcriptie:

Overzicht studie 2010-2011

Inhoud Inhoud... 2 Voorjaarsflora Kleine Struisbeek... 3 Kamsalamander Vallei Kleine Struisbeek... 10 Boerenzwaluwen... 18 Graslanden Groen Neerland... 25 Amfibieën Edegem... 33 Vleermuizen in het brongebied van de Hollebeek... 45 2

Voorjaarsflora Kleine Struisbeek Johan Baetens Op verschillende plaatsen langs de beek staan forse groeiplaatsen van Japanse duizendknoop, die een bedreiging vormen voor de voorjaarsflora. In uitvoering van het biodiversiteitscharter van Wilrijk (AP 1.1, verslag overleg District 2/12/2010), werd op 18 april een puntinventarisatie uitgevoerd van de groeiplaatsen van Japanse duizendknoop en voorjaarsbloeiers. Deze actie was noodzakelijk als input om de bestrijdingsacties van het District te kunnen onderbouwen (AP 1.2, verslag overleg District 2/12/2010). Methode Voor de inventarisatie werd een traject gelopen langs de Kleine Struisbeek vanaf de Kleine Doornstraat tot de Doornstraat. De observaties werden uitgevoerd van op de Edegemse oever aangezien hier nog de grootste restpopulatie bevindt van de voorjaarsflora. De observaties zouden nog kunnen aangevuld worden met punt-inventarisaties in het groengebied aan de Wilrijkse zijde (aan beide kanten van het Geitenpad). Een basis is hiervoor echter reeds aanwezig bij de plantenwerkgroep. De grootste groeiplaatsen van voorjaarsflora en Japanse duizendknoop bevinden zich echter langsheen de beek en in het parkdomein Mariënborgh. Om een goede puntinventarisatie te kunnen uitvoeren, werden op voorhand met Google Earth blanco kaarten afgedrukt waarop enkel de loop van de beek werd geprojecteerd. Het inventarisatietraject werd in 4 delen opgesplitst om in voldoende detail te kunnen karteren. Traject langsheen de Kleine struisbeek. In oranje staan de aanwezig wandelpaden aangegeven. 3

Resultaten Hieronder vind je detailkaarten van de gekarteerde voorjaarsflora. S p e e n k ru id G e w o n e s a lo m o n s z e g e l G e v le k te a ro n s k e lk B o s a n e m o o n 4

S p e e n k ru id G e w o n e s a lo m o n s z e g e l G e v le k te a ro n s k e lk B o s a n e m o o n 5

Hieronder vind je een totaal overzicht van de groeiplaatsen van voorjaarsflora en Japanse duizendknoop langsheen de beek. 6

Bespreking Uit de kartering blijkt dat : - de grootste concentratie van zowel voorjaarsflora als Japanse duizendknoop zich bevindt in het stroomafwaartse gedeelte (parallel aan het domein Mariënborgh) - de voorjaarsflora het uitbundigst aanwezig is op Edegems grondgebied - Speenkruid het vaakst aanwezig is en uitbundig groeit op de zandige (soms steile) oevers van de beek - Bosanemoon en Gevlekte aronskelk nog op veel plaatsen dominant in de ondergroei aanwezig zijn - Gewone salomonszegel slechts in beperkte mate voorkomt - Japanse duizendknoop ook een probleem vormt voor de uitbaters van de sportfaciliteiten (groeit uitvoerig op het open terrein en wordt er actief bestreden) Japanse duizendknoop komt voor op beide oevers en dient dus via een integrale aanpak te worden bestreden (Wilrijk, Edegem en waterbeheerder provincie Antwerpen). Het District heeft zich reeds geëngageerd om te experimenteren met alternatieve bestrijdingsmethodes in een door Zuidrand voor te stellen proefvlak. Idealiter zou een bestrijding van Japanse duizendknoop zich moeten concentreren op het meest stroomopwaartse gedeelte om verspreiding naar het stroomafwaartse deel te stoppen. Aangezien hier echter geen bedreigde voorjaarsflora (enkel Speenkruid) groeit, stellen we toch voor om de bestrijding eerst te concentreren in het stroomafwaartse gedeelte. In onderstaande figuur worden hiervoor enkele locaties aangeduid die verder in meer detail worden besproken. 7

Locatie 1: uitbundige groei Japanse duizendknoop voornamelijk op Wilrijks grondgebied, bedreigt er Bosanemoon, Gewone salomonszegel en Speenkruid. Locatie 2: beperkte groei Japanse duizendknoop op Edegems grondgebied, mogelijks slechte groei door hoge beschaduwingsgraad, bedreigt er Bosanemoon, Gewone salomonszegel en Speenkruid. Locatie 3: uitbundige groei Japanse duizendknoop op Wilrijks en Edegems grondgebied, bedreigt er Bosanemoon, Gewone salomonszegel en Speenkruid. Locatie 4: uitbundige groei Japanse duizendknoop voornamelijk op Wilrijks grondgebied, bedreigt er Bosanemoon, Gewone salomonszegel, Gevlekte aronskelk en Speenkruid. Locatie 5: uitbundige groei Japanse duizendknoop op Edegems grondgebied, in een gracht naast het voetbalveld. Aanbevelingen Bestrijding van Japanse duizendknoop kan door het meermaals per jaar afmaaien (bv. 1 keer per maand tijdens het groeiseizoen). In het ideale geval wordt daarbij al het plantenmateriaal verwijderd en vernietigd. Dit kan bv. door het tijdelijk te stockeren in een droge (gebotenneerde) bergruimte waar het materiaal kan uitdrogen. Dit kan dan achteraf zonder al te veel risico worden afgevoerd. Indien echter niet kan gegarandeerd worden dat al het plantenmateriaal veilig (dus zonder besmettingsgevaar tussen locatie en bergruimte) kan worden verwijderd wordt het best ter plaatse achtergelaten. Bij het uitvoeren van de werken moet steeds worden opgepast dat er geen plantendelen in de beek terechtkomen en kunnen afdrijven naar een meer stroomafwaartse locatie. Op de oevers van de waterloop dient hier dan ook heel omzichtig mee te worden omgesprongen! Indien mogelijk worden deze dan ook eerder handmatig beheerd. 8

Op locatie 1 zou geëxperimenteerd kunnen worden door bijkomende schaduw te creëren via aanplantingen en zo de groeiplek te trachten beperken. Voor plantgoed kan gekeken naar de aanwezige boom- en struiklaag op locatie 2. Liefst wordt daarbij de aanplant van eventueel reeds aanwezige exotische soorten, zoals Amerikaanse eik vermeden. Locatie 2 ligt op Edegems grondgebied, maar bestaat slechts uit een kleine geïsoleerde groeiplaats. Bestrijding zou hier spoedig resultaat kunnen opleveren. Op locatie 3 groeit de Japanse duizendknoop voornamelijk op Wilrijks grondgebied en loopt deze over een grote lengte langs een smalle strook aan de beek om dan, met een onderbreking (op Wilrijks grondgebied) aan te sluiten op locatie 4. Naar alle waarschijnlijkheid gaat het hier echter om een continuum aangezien tussen locatie 3 en 4 de plant wel aanwezig is op de Edegemse oever. Op locatie 4 groeit hij op beide oevers en heeft hij een uitgebreide groeiplaats aan de rand van het voetbalveld. Bestrijding van deze groeiplaats zal een grote inspanning vereisen: - Aan de rand van het voetbalveld zou de bestrijding kunnen overschakelen op een maandelijks regime tijdens het groeiseizoen met (goed gecontroleerde) afvoer van het plantenmateriaal. Daarbij kan eveneens gedacht worden aan een soort tijdelijke afscherming die na het bloeiseizoen van de voorjaarsflora (half- eind mei) kan worden geïnstalleerd om voor extra beschaduwing te zorgen. - Langsheen en in de waterloop zou bestrijding kunnen gebeuren via maaien en handmatig (aan de oevers) verwijderen, waar de nodige ruimte aanwezig is, kan hier ook gewerkt worden met bijkomende beschaduwing (struiklaag?) De groeiplaats op locatie 5 (grondgebied Edegem) is eveneens beperkt en geïsoleerd van de rest. Hier zou geëxperimenteerd kunnen worden met het (tijdelijk) betonneren van de groeiplaats. Daarvoor zal de bestaande afvoergracht echter (tijdelijk) elders moeten gelegd worden. Ten noorden van locatie 5 is nog een geïsoleerde groeiplaats aanwezig waar Speenkruid en Gevlekte aronskelk worden bedreigd. Bestrijding zou ook hier snel resultaat kunnen opleveren. Tijdens de inventarisatie bleek ook dat in het parkgedeelte van Mariënborgh de voorjaarsflora deels bedekt wordt met blad- en takafvalhopen. Dit zou mits sensibilisatie kunnen vermeden worden. 9

Kamsalamander Vallei Kleine Struisbeek Johan Baetens & Rudi Leemans De Kamsalamander komt momenteel enkel nog voor in de 2 droogvallende poeltjes in het parkje langs het Geitenpad (Vallei van de Kleine Struisbeek) en in een private tuinvijver die in open verbinding staat met de poeltjes langs het Geitenpad. In uitvoering van het biodiversiteitscharter van Wilrijk (AP 5.1, verslag overleg District 2/12/2010), werd in mei 2011 opnieuw uitvoerig gezocht naar deze restpopulatie. Methode Net zoals in 2010 werd gebruik gemaakt van 4 amfibieënfuiken. Deze werden ontleend van het Provinciaal Instituut voor Hygiëne, een vergunning voor het vangen van amfibieën werd via Hyla bekomen. In 2007 werd slechts gedurende 1 dag (24 juni) bemonsterd, in 2010 werd dit uitgebreid tot 3 dagen (in de periode van 22 tot 29 mei). In 2011 werden de fuiken gedurende 12 dagen (in de periode van 28 april tot 9 mei) geplaatst in verschillende waterpartijen in de ruimere omgeving van de Kleine Struisbeek. De opstelling van de fuiken was zodanig dat: - er zo veel mogelijk verschillende locaties werden bemonsterd - de poelen waar Kamsalamanders werden aangetroffen, gedurende minstens 3 achtereenvolgende dagen werden bemonsterd Tegelijkertijd werd zoveel mogelijk getracht van elk gevangen individu de buikzijde te fotograferen. Aangezien het vlekkenpatroon op de buik voor elk individu uniek is, kan zo achteraf worden nagegaan of het telkens om dezelfde of om andere individuen gaat. Door dit gedurende minstens 3 dagen achter elkaar te doen, kan een eerste (voorzichtige) populatieschatting worden gemaakt. Het fotograferen was echter niet steeds mogelijk omdat er niet telkens 2 personen beschikbaar waren voor de controle van de fuiken (1 voor het dier vast te houden en 1 voor te fotograferen). Uit de eerste vangsten bleek dat we de fuiken iets te vroeg hadden opgesteld. Er waren nog maar weinig volwassenen in de voortplantingspoel en er waren nog geen larven aanwezig. Daarom werd besloten om de fuiken einde mei opnieuw te ontlenen. Tegen die tijd waren de poelen echter, door het droge voorjaar reeds te ondiep om de fuiken nog goed te kunnen opstellen. Wel werden op 1 juni de poelen bemonsterd met een schepnet om na te gaan of er voortplanting had plaatsgevonden. Hieronder vind je het opstellingsschema van de fuiken, een overzicht van de bemonsterde locaties en de ogenblikken waarop er foto s van Kamsalamanders werden genomen. Datum Fuiken A B C D Foto's kam 28/04/2011 GN, westgracht beneden GN, westgracht beneden Tuinvijver - x 29/04/2011 KL Struisbk, Gr Poel KL Struisbk, Gr Poel GN, westgracht boven GN, westgracht boven 30/04/2011 GN, Oostgracht GN, Oostgracht KL Struisbk, Gr Poel KL Struisbk, Gr Poel 1/05/2011 GN, Kleiput GN, Kleiput? KL Struisbk, Gr Poel KL Struisbk, Kl Poel 2/05/2011 GN, Noordgracht Tuinvijver KL Struisbk, Gr Poel KL Struisbk, Kl Poel x 3/05/2011 - Tuinvijver KL Struisbk, Gr Poel KL Struisbk, Kl Poel x 4/05/2011 - Tuinvijver KL Struisbk, Gr Poel KL Struisbk, Kl Poel x 5/05/2011 UA links Tuinvijver a.o. UA rechts UA rechts x 6/05/2011 - UA links UA rechts UA rechts 7/05/2011 Overkant KL. Doorn - - - 8/05/2011 Overkant KL. Doorn Overkant KL. Doorn - - 9/05/2011 Tuinvijver a.o. - - - x 10

1 KL Struisbk, Kl Poel 2 KL Struisbk, Gr Poel 3 Tuinvijver 4 Overkant KL. Doorn 5 GN, westgracht beneden 6 GN, westgracht boven 7 GN, Oostgracht 8 GN, Noordgracht 9 GN, Kleiput 10 UA rechts 11 UA links Resultaten Aangetroffen aantallen In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van het aantal opgestelde fuiken per locatie. De groene gekleurde vakken zijn de locaties en data waar Kamsalamanders werden aangetroffen. Datum Locatie 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 Foto's 28 apr 1 2 x 29 apr 2 2 30 apr 2 2 01 mei 1 1 2 02 mei 1 1 1 1 x 03 mei 1 1 1 x 04 mei 1 1 1 x 05 mei 1 2 1 x 06 mei 2 1 07 mei 1 08 mei 2 09 mei 1 x Totaal # dagen 4 6 6 2 1 1 1 1 1 2 2 # aaneensluitende dagen 4 6 4 2 1 1 1 1 1 2 2 De kleine poel (locatie 1) werd gedurende 4 achtereenvolgende dagen bemonsterd, maar pas vanaf de 2 de dag werden Kamsalamanders aangetroffen. De grote poel (locatie 2) werd gedurende 6 achtereenvolgende dagen bemonsterd, maar pas vanaf de 4 de dag werden Kamsalamanders aangetroffen. De tuinvijver (locatie 3) werd gedurende 6 dagen bemonsterd, waarvan slechts 4 achtereenvolgend. Op alle ogenblikken werden hier echter Kamsalamanders aangetroffen. 11

Op de overige locaties werden wel andere salamandersoorten aangetroffen, maar geen Kamsalamanders. Hieronder vind je (in tabel en grafiek) een gedetailleerd overzicht van de aangetroffen dieren per locatie (sa= subadult, m=mannetje, v=vrouwtje). 12

Om de grootte van een populatie in te schatten kan als eerste indicatie het maximum aantal aangetroffen dieren op 1 vangstmoment worden genomen. Zo krijg je een minimalistische inschatting waarbij telkens wordt uitgegaan van hervangst van dezelfde individuen. Het kan immers op basis van de aantallen niet worden uitgesloten of er uitwisseling is tussen de verschillende locaties of niet. Een populatieschatting gebaseerd op louter aantallen levert dus 8 individuen op. Op 1 juni werden de verschillende locaties met een sleepnet bemonsterd op juvenielen. Er werden slechts een beperkt aantal (3-tal) larven aangetroffen in de kleine poel, geen enkele in de overige. Aangetroffen individuen Wanneer we gebruik maken van de gefotografeerde buikpatronen kan worden nagegaan of het steeds om dezelfde individuen gaat die worden teruggevangen, of er eventueel uitwisseling is tussen de verschillende locaties en kan een betere inschatting van de populatie-grootte worden bekomen. Hieronder vind je een overzicht van de unieke individuen per locatie. Datum Kleine poel Grote poel Tuinvijver Kelder totaal hervangst totaal hervangst totaal hervangst totaal hervangst 17/02/2011 1 0 28/04/2011 7 0 2/05/2011 1 0 1 0 4 2 3/05/2011 1 0 1 0 3 1 4/05/2011 2 0 1 1 5/05/2011 5 4 9/05/2011 6 3 Totaal 2 4 15 1 13

Er werd geen uitwisseling vastgesteld tussen de verschillende locaties. In totaal werden er 22 unieke individuen aangetroffen. Bespreking Hieronder vind je een samenvattende bespreking van de resultaten uit 2007, 2010 en 2011 per locatie. Kleine poel Deze poel is ca. 470 m² groot en is tot nu toe de enige locatie waar voortplanting wordt waargenomen. De poel werd 1 keer in 2007 en 3 keer in 2010 met fuiken bemonsterd. Hieronder vind je een overzicht van deze vangsten. In 2007 werden er enkel juvenielen gevonden, maar de bemonstering vond toen pas einde juni plaats, waardoor er mogelijks geen adulten meer ter plaatse waren. In 2010 werden er 2 mannetjes, 2 vrouwtjes en 2 subadulten aangetroffen. Een week later werden er 2 mannetjes, 3 vrouwtjes en juvenielen gevangen. Aangezien niet kan worden nagegaan of het hervangsten van dezelfde individuen betreft, kon in 2010 slechts worden uitgegaan van 7 unieke individuen, waarvan 5 geslachtsrijp (2 m, 3 v en 2 sa). In 2011 werden er slechts 1 uniek mannetje, 1 uniek vrouwtje (begin mei) en een beperkt juvenielen (1 juni) aangetroffen. De voortplanting was merkelijk lager dan in 2010 en 2007. De fuiken waren echter te vroeg opgesteld om veel adulte dieren aan te treffen. De gefotografeerde dieren uit 2010 werden niet meer waargenomen. Grote poel Deze poel is ca. 1.000 m² groot en was volledig dichtgegroeid door opgaande bomen waardoor er geen waterplanten meer groeiden. Om de voortplantingskansen van de Kamsalamander te vergroten werd de bomenrij aan de zuidzijde van de westelijke waterpartij, in opdracht van het District tijdens de winterperiode van 2009-2010 gekapt. Het resterende takkenmateriaal werd met een opkuisactie van natuurpunt opgeruimd. Door het extra licht verschenen in 2010 opnieuw de eerste waterplanten (Grote waterranonkel en Veenwortel), die noodzakelijk zijn voor de voortplanting van Kamsalamanders. Voor de kapwerken waren de meeste waterplanten volledig verdwenen. Het is nog uitkijken of de Waterviolier nog ooit terug opduikt. In 2011 was het merendeel van de stronken opnieuw fors uitgeschoten waardoor de poel opnieuw sterk beschaduwd dreigt te worden. 14

De poel werd 1 keer in 2007 en 1 keer in 2010 met fuiken bemonsterd. Hieronder vind je een overzicht van deze vangsten. In deze, toen nog volledig overschaduwde poel werden in 2007 (in tegenstelling tot in de kleine poel) wel adulten gevonden: 2 vrouwtjes en 1 mannetje. In 2010 werd er slechts 1 adult mannetje gevonden. Aangezien er op datzelfde ogenblik ook 2 mannetjes werden aangetroffen in de kleine poel, kan met zekerheid gezegd worden dat het hier om een uniek mannetje gaat. Daarmee eindigde de schatting van de populatie-grootte voor 2010 op 6 unieke adulte dieren (3 m, 3 v) en 2 subadulten. In 2011 werden er 4 unieke mannetjes geïdentificeerd. De fuiken waren echter te vroeg opgesteld om veel adulte dieren aan te treffen. Pas vanaf de 4 de dag werden de eerste dieren gevangen. Er werd geen voortplanting geconstateerd. Tuinvijver Deze poel is slechts 2-3 m² groot en werd voor de eerste keer in 2011 bemonsterd. De vijver werd in totaal 6 keer bemonsterd en telkens werden er Kamsalamanders aangetroffen. In totaal werden er 15 unieke dieren geïdentificeerd (5 m, 1 v, 2 sa en 7 onbepaald), maar er werd geen voortplanting geconstateerd. Kelders In de voorbije jaren werd enkel malen een dode Kamsalamander gevonden in de Kleine Doornstraat, wat er op lijkt te wijzen dat natuurlijke kolonisatie van Groen Neerland in principe mogelijk zou moeten zijn (na de inrichting in 2012). Ook werden in minstens 1 tuinvijver en 2 kelders van woningen aan de kant van de Kleine Struisbeek levende exemplaren gevonden. Van 1 exemplaar werd in februari 2011 een foto genomen, maar dit dier werd achteraf niet meer teruggezien. Samenvattende bespreking Samenvattend kan gesteld worden dat begin mei er maar enkele dieren waren toegekomen in de poelen aan de Klein Struisbeek. In de tuinvijver van de Kleine Doornstraat werden echter de ganse vangstperiode (28 april tot 9 mei) door dieren aangetroffen. Terwijl er voorgaande jaren veel larven werden gevangen, was dit in 2011 heel wat minder (slechts een 3-tal larven na intensief slepen). De poelen stonden begin juni ook reeds te droog om nog ideaal te zijn voor voortplanting. Voorlopig werd nog geen uitwisseling tussen de verschillende poelen geconstateerd, maar een langer durende opstelling (begin mei tot begin juni) van de fuiken in de 3 poelen zou hier uitsluitsel over kunnen geven. Ook werden geen van de gefotografeerde dieren van 2010 teruggevonden in 2011. 15

In onderstaande tabel vind je een totaal overzicht per jaar van de vangsten (m=man, v=vrouw, sa=subadult, j=juveniel). De cijfers geven het (voor 2007 en 2010 minimum) aantal unieke individuen weer dat werd aangetroffen. In 2007 werd slechts gedurende 1 dag (eind juni) de fuiken uitgezet, in 2010 gedurende 3 dagen (eind mei). In 2011 werden deze locaties gedurende 9 dagen (eind april-begin mei) bemonsterd. Om na te gaan of er voortplanting had plaatsgevonden werden de poelen ook telkens met een sleepnet bemonsterd op aanwezigheid van juvenielen (=larven). Aanwezigheid van juvenielen wordt kwalitatief weergegeven, waarbij enkel wordt gemaakt tussen grote (++) en kleine aantallen (+). Door de resultaten van de bemonstering in 2011 kan een minimale populatiegrootte van 22 individuen (waarvan 12 met zekerheid adult) worden aangenomen. Aanbevelingen Monitoring De fuiken worden best met 2 personen geleegd zodat steeds duidelijke foto s kunnen worden genomen. De fuiken worden best gedurende een langere periode (bv. begin mei tot begin juni) opgesteld in de 3 poelen waar Kamsalamander reeds werd aangetroffen. Op die manier kan worden nagegaan of er uitwisseling plaatsvindt tussen de verschillende locaties en een betere inschatting van de populatie-grootte worden bekomen. De inschatting van de populatiegrootte is van belang om na te gaan of het te verantwoorden is om te experimenteren met translocatie naar Groen Neerland na de inrichting in 2012. Om locaties te controleren op aanwezigheid van Kamsalamander hoeft niet noodzakelijk met fuiken te worden gewerkt. Een blijkbaar uitermate geschikte en veel minder tijdsintensieve methode is om s nachts met een pillamp op het water te schijnen. Maatregelen Hoe dan ook lijkt alles er op te wijzen dat de populatie ernstig bedreigd is. Tot nu toe blijkt er nog slechts 1 poel geschikt voor voortplanting en slechts 3 poelen waar ze nog wordt waargenomen. Om de populatie duurzaam te kunnen instandhouden, zijn concrete maatregelen noodzakelijk. In eerste instantie moet getracht worden de lokale populatie in de vallei aan te sterken door: - de opnieuw uitschietende bomenrij aan de grote poel definitief te verwijderen - een bijkomende amfibieënpoel te creëren in de groenzone Of het ook echt nodig is om ontsnipperingsmaatregelen (voorzien van een doorsteek onder Doornstraat, geleidingswanden langs Doornstraat, creëren van een corridorverbinding naar Groen Neerland, ) te nemen, is niet duidelijk. Indien Groen Neerland na de 16

inrichtingswerken op natuurlijke wijze (dus zonder translocatie) zou gekoloniseerd geraken vanuit de vallei zijn er geen bijkomende maatregelen nodig om uitwisseling te verzekeren. Een nuttige maatregel is in ieder geval om de inwoners van (het relevante deel van) de Kleine Doornstraat op de hoogte te brengen van de mogelijke aanwezigheid van Kamsalamanders in kelders en op straat met daarbij een oproep om uit te kijken en vondsten te melden. In de communicatie kan ook worden opgenomen dat het aanleggen van een (visloze) tuinvijver de ernstig bedreigde populatie kan helpen overleven. 17

Boerenzwaluwen Johan Baetens & Wim Van Deynze In uitvoering van het biodiversiteitscharter van Wilrijk (AP 6.1, verslag overleg District 2/12/2010) en het charter van Edegem, werd een telling uitgevoerd van het aantal broedkoppels Boerenzwaluwen in Wilrijk en Edegem. Tegelijkertijd werd in Hove het broedsucces gedetailleerd opgevolgd. Methode Wilrijk en Edegem In Wilrijk en Edegem werd de telling in 2011 beperkt tot een fietsronde op 7 mei en 13 juni langsheen vermoedelijke en gekende broedlocaties van Boerenzwaluw. Volgens de methode die SOVON (nederlandse vogelvereniging) in 2009 heeft uitgewerkt, is een jaarlijkse telling van het aantal (bezette) nesten tussen 20 mei en 30 juni een goede manier om (op langere termijn) het broedbestand van Boerenzwaluw op te volgen. Daarbij wordt op elke locatie minimaal één, maar bij voorkeur twee keer het aantal bewoonde boerenzwaluwnesten geteld. Daarbij moet het absoluut zeker zijn dat het om bewoonde nesten gaat. De telling is gericht op eerste broedsels, vandaar de nauw omgrensde telperiode. De twee bezoekronden dienen minstens 10 dagen uit elkaar te liggen. Van de tellers wordt verwacht dat ze jaarlijks dezelfde werkwijze, gebiedsdekking (zelfde boerderijen en gebouwen) en aantal en timing van bezoeken aanhouden. Het eindtotaal in het telgebied in een jaar wordt bepaald door het totaal aantal bewoonde nesten tijdens het eerste bezoek. Dit aantal kan worden aangevuld met de nieuw aangetroffen bewoonde nesten tijdens de tweede bezoekronde. Deze methode is vooral nuttig om onderlinge aantallen (bv. tussen gemeentes) te vergelijken en minder tijdsintensief dan de methode die wordt toegepast in Hove (zie verder). Hieronder vind je overzichtskaarten van de routes en bezochte locaties in Wilrijk en Edegem. 18

In Wilrijk werden 3 locaties bezocht: de Kinderboerderij, het paardenstallen-complex en de boerderij (nr. 17) in de Groenen hoek. In Edegem werden 4 locaties bezocht: de Berkenhoeve, Hoeve Paddenpoel en de beide hoeves in de Aartselaarstraat. Hove In Hove werd naar jaarlijkse gewoonte het broedsucces in 2011 opgevolgd. Daarbij werden de verschillende boerderijen op regelmatige basis bezocht en werd het broedbestand ook intensief opgevolgd door de landbouwers zelf. Met deze methode wordt de eerste aankomst in het voorjaar, het totaal aantal (gebruikte) nesten, het aantal uitgevlogen jong van elk broedsel (dus ook eventuele tweede of derde) opgevolgd en het totaal aantal jongen dat aan de terugtrek naar Afrika begint als eindresultaat genomen. Deze methode levert een beter beeld op van de toestand van de populatie en draagt bovendien bij tot de sensibilisering van de eigenaar. Daartegenover staat wel een grotere inzet van de vrijwilliger. Hieronder vind je een overzichtskaart van de bezochte locaties in Hove 19

Resultaten Wilrijk In Wilrijk werden in totaal 11 nesten genoteerd: 10 voor de boerderij van Groenenhoek nr. 17 en 1 op de kinderboerderij. Edegem In Edegem werden in totaal 7 nesten genoteerd: 5 in de Aartselaarstraat nr. 2 en 2 in de Berkenhoeve. Hove In Hove werden in totaal 23 nesten genoteerd, verspreid over 4 boerderijen in de Boshoek. Bespreking Wilrijk Hieronder vind je een overzicht van de ons bekende gegevens van Wilrijk. Locatie vroeger 1996 2007 2008 2009 2010 2011 Fort 7 + - - - - - - Kinderboerderij 5-0 0 0 1 1 Klaverblad - paardenstallen - - 1 0 0 0 0 Klaverblad - Groenenhoek nr. 17 - - 5 > 7 - - 10 Totaal Wilrijk 12 6 >7? 1 11 Wanneer exact de laatste waarneming was van Boerenzwaluw op Fort 7 is niet geweten, maar vroeger kwam de soort er in ieder geval veelvuldig tot broeden. Wellicht is de verbossing van het gebied hier deels voor verantwoordelijk. Anderzijds heeft dit wellicht te maken met de 20

verkaveling van de gronden rondom het gebied en het verdwijnen van grazend vee in de directe omgeving (verdere verstedelijking). Bij de inventarisatie in 2007 werden nog slechts 2 nestlocaties gevonden: de paardenstallen aan het Klaverblad (in rantgroen manege Groenenhoek genaamd) (3 adulten, onbekend aantal nesten) en de boerderij aan het Klaverblad (5 nesten, 8 adulten). In 2008 bleef nog slechts 1 locatie (de boerderij) over. Ten opzichte van het voorgaande jaar was op deze locatie wel een toename te merken van het aantal nesten. Wellicht hadden de zwaluwen, die aan de stallen geen plaats meer vonden zich op de boerderij gevestigd. In 2010 was er, na 7-8 jaar van afwezigheid opnieuw sprake van een broedgeval op de kinderboerderij. Daar werden opnieuw draden opgehangen, ter vervanging van de uit het straatbeeld verdwenen elektriciteits- en telefoondraden die door de dieren gebruikt worden om op uit te rusten. Op onderstaande overzichtskaart wordt de huidige en historische situatie voor Wilrijk weergegeven. In rood en oranje staan de, respectievelijk reeds lang en kortelings verdwenen broedlocaties, in groen deze van 2011. Edegem Hieronder vind je een overzicht van de ons bekende gegevens van Edegem 21

Locatie vroeger 1996 2007 2009 2010 2011 Fort 5 + - 0 0 0 0 Hof Ter Linden - - - + 0 0 Arendsnest - Boerenlegerstraat 230-1 - - - - Arendsnest - Kontichstraat 243-5 - - - - Edegemse hoek - Aartselaarstraat - 6 5 - - 5 Edegemse hoek - Doornstraat 150 (Hoeve Paddenpoel) - - 1 2 0 0 Edegemse hoek - Drie Eikenstraat 665 (Berkenhoeve) - - 1 - - 2 Totaal Edegem 12 7 3 7 Net zoals op Fort 7 zou de soort vroeger ook nog uitbundig gebroed hebben op Fort 5. In 2009 zou er ook nog een broedgeval geweest zijn aan de boerderij naast Hof Ter Linden. Uit de gegevens van 1996 blijkt voorts dat er toen nog 2 bijkomende broedlocaties waren in de nabije omgeving van het kasteel Arendsnest in de vallei van de Edegemse beek. Bij de inventarisatie in 2007 werden er nog slechts nesten waargenomen in de Edegemse hoek, toen nog op 4 locaties (waaronder de beide boerderijen in de Aartselaarstraat). In 2011 schoten daar nog maar 2 locaties van over: aan Hoeve Paddenpoel werd in 2009 voor de laatste keer gebroed en in 2011 werden in de boerderij van de Aartselaarstraat zonder huisnummer ook geen nesten meer waargenomen. Deze laatste boerderij wordt momenteel gerenoveerd. Op onderstaande overzichtskaart wordt de huidige en historische situatie voor Edegem weergegeven. In rood en oranje staan de, respectievelijk reeds lang en kortelings verdwenen broedlocaties, in groen deze van 2011. Hove Hieronder vind je een overzicht van de ons bekende gegevens van Hove: het aantal nesten en het aantal uitgevlogen jongen. 22

Locatie 1996 2001 2006 2008 2009 2010 2011 Akkerstraat 81 1 0 0 0 0 0 0 Lintsesteenweg 699 - - 7-10 13 13 14 10 Lintsesteenweg 697 3 3 3 7 8 8 4 (*) Boshoekstraat zn - - - - - 1 0 Boshoekstraat 93-1 0 0 0 0 0 Boshoekstraat 98 2 0 0 0 0 0 0 Boshoekstraat 99 2 2 4 5 8 8 8 Boshoekstraat 111 1 0 4-5 4 4 4 5 Totaal Hove 9 6 18 29 33 35 27 (*) aantal nesten kan zijn onderschat vanwege herhaaldelijke afwezigheid bij bezoek Locatie 2007 2009 2010 2011 Lintsesteenweg 699 40 130 70 45 Lintsesteenweg 697 65 40 30 (*) Boshoekstraat zn 6 0 Boshoekstraat 99 60 40 32 Boshoekstraat 111 50 20 4 Totaal Hove 305 176 111 (*) aantal uitgevlogen jongen kan zijn onderschat vanwege herhaaldelijke afwezigheid bij bezoek De huidige populatie heeft nog steeds nagenoeg dezelfde kolonieplaatsen als in 1996, met uitzondering van een enkel nest in de Akkerstraat, aan de overkant van de Lintsesteenweg. Sindsdien zijn er 2 kolonieplaatsen (Boshoekstraat 93 en 98) verdwenen vanwege verbouwingen. In 2010 werd ook gebroed in een nieuwe stal, maar dit werd in 2011 niet meer herhaald. In 2009 werden 4 kolonieplaatsen bevolkt en werden in een totaal van 33 nesten samen 305 jongen grootgebracht. Door het mooie weer konden de zwaluwen toen vroeg beginnen leggen en werden minstens twee en soms zelfs drie nesten uitgebroed. Het derde broedsel leverde echter geen volgroeide jongen op. Een 2-tal broedsels uit een tweede legsel zijn later aan de wintertrek begonnen en kwamen een week later weer terug toe bij hun kolonieplaats. Een week later zijn ze terug vertrokken. In 2010 werden 5 broedlocaties bevolkt en werden in een totaal van 35 nesten samen 176 jongen uitgebroed. Dit jaar werd er slechts laat begonnen met het broeden vanwege het slechte weer. Het duurde dan ook lang vooraleer er broedgevallen waren.een paar eerste broedsels werden vervangen door een tweede broedsel. In 2011 werden opnieuw slechts 4 kolonieplaatsen bezet en werden in een totaal van 27 nesten samen 111 jongen grootgebracht. Deze aantallen kunnen echter een zware onderschatting zijn van het werkelijke aantal aangezien er meermaals niet kon geteld worden door afwezigheid van de landbouwer. Op onderstaande overzichtskaart wordt de huidige en historische situatie voor Hove weergegeven. In rood en oranje staan de, respectievelijk reeds lang en kortelings verdwenen broedlocaties, in groen deze van 2011. 23

Aanbevelingen In Wilrijk treffen we enkel nog een relict van de voormalige broedpopulatie aan en is het behoud van de soort afhankelijk van het behoud van landbouwactiviteit en open ruimte in de omgeving van het domein Klaverblad. Deze restpopulatie kan mogelijks opnieuw versterkt worden door: - contact op te nemen met de eigenaars van de paardenstallen en afspraken te maken - bijkomende kunstnesten te voorzien in de kinderboerderij - een stalling met kunstnesten te voorzien in Groen Neerland Ook in Edegem is er nog slechts een relictpopulatie aanwezig die slechts kan behouden blijven door het behoud van de landbouwactiviteiten en open ruimte in de Edegemse hoek. Het behoud van vee is daarbij van groot belang. In Hove is nog een behoorlijke populatie aanwezig, maar wordt deze o.a. bedreigd door modernisering van stalgebouwen. Om een beter zicht te krijgen op de historische gegevens zouden oude notitieschriftjes van actieve vrijwilligers van Fort 7 (natuurpunt) en Fort 5 (VMPA?) kunnen worden gescreend. Wanneer bij de zwaluwrondes stallen dienen te worden bezocht is het aan te raden om plastic overtrekjes voor de schoenen te gebruiken waarmee de terechte angst van de landbouwer voor besmetting met ziektekiemen vanuit andere boerderijen wordt ondervangen. 24

Graslanden Groen Neerland Johan De Ridder In het kader van de cursus vegetatieopnames werd voor een grasland in Groen Neerland een vegetatieopname gemaakt op 11/06/2011. De opname van het perceel levert nuttige input voor de visievorming van het te voeren beheer van deze voormalige akker. Methode Het perceel bestond uit een voedselrijk grasland, visueel gedomineerd door bloeiende witboel, ridderzuring en krulzuring met op verschillende plaatsen vlekken van geknikte vossenstaart, struisgras en zwenkgras. Het perceel is in het noorden, oosten en zuiden begrensd door wilgenstruweel of knotwilgen. Er loopt een beheerweg in noord - zuid richting door het perceel, welke was kort gemaaid. Eest werd er een soortenlijst voor het gehele perceel opgemaakt en vervolgens voor elke aanwezige soort een inschatting van de abundantie of bedekking (op perceelsniveau). De bedekking en abundantie werd weergegeven in de uitgebreide Tansley-schaal. Bij de opname van het perceel werd langs elke zijde 2 meter als randzone uitgesloten. De aanwezige beheerweg werd eveneens uitgesloten uit de opname. Op onderstaande topografische kaart en luchtfoto wordt het perceel ruimtelijk gesitueerd. Resultaten In onderstaand standaard opnameformulier worden de resultaten van de vegetatieopname weergegeven. 25

Opnameformulier perceel Natuurgebied : Groen Neerland Perceelnr: te bepalen Datum: 11 juni 2011 bedekking % hoogte grootte:..m x..m boomlaag nvt nvt foto nr.: geen struiklaag nvt nvt --optioneel-- kruidlaag 90% 70 cm bodemtype moslaag nb nb helling (in ) strooisellaag nb nb helling expositie (NZOW) korte beschrijving vegetatie + bloeiaspect: Voedselrijk grasland visueel gedomineerd door bloeiende witboel, ridderzuring en krulzuring. Het perceel is in het noorden, oosten en zuiden begrensd door wilgenstruweel of knotwilgen Er loopt een beheerweg in noord - zuid richting door het perceel. De beheerweg was kort gemaaid Op verschillende plaatsen komen vlekken van geknikte vossenstaart, struisgras en zwenkgras voor SOORTENLIJST Laag (b, Wetenschappelijke naam Naam Tansely s, k, m) Opmerking Holcus lanatus Gestreepte witbol cd k Ranunculus repens Kruipende boterbloem cd k Cirsium arvense Akkerdistel a k Trifolium repens Witte klaver a k Agrostis capillaris Gewoon struisgras a k gras 1; determinatie ex situ Festuca rubra Rood zwenkgras a k gras 2; determinatie ex situ Lolium multiflorum Italiaans raaigras la k Convolvulus sepium Haagwinde f k Rumex crispus Krulzuring f k Rumex obtusifolius Ridderzuring f k Cirsium vulgare Speerdistel o k Senecio jacobaea Jakobskruiskruid o k Sonchus asper Gekroesde melkdistel o k Alnus glutinosa Zwarte els o k zaailing; op te volgen Hypericum maculatum subsp. obtusiusculum Kantig hertshooi o k Juncus effusus Pitrus o k Calamagrostis epigejos Duinriet o k Persicaria amphibia Veenwortel o k Pulicaria dysenterica Heelblaadjes lo k Trifolium dubium Kleine klaver lo k Trifolium pratense Rode klaver lo k Alopecurus geniculatus Geknikte vossenstaart lo k Alopecurus pratensis Grote vossenstaart lo k Phalaris arundinacea Rietgras lo k Eupatorium cannabinum Koninginnekruid r k Betula pendula Ruwe berk r k zaailing; op te volgen Geranium dissectum Slipbladige ooievaarsbek r k Juncus conglomeratus Biezenknoppen r k Arrhenatherum elatius Glanshaver r k Rumex acetosa Veldzuring r k Rubus fruticosus Gewone braam r k Salix caprea Boswilg r k zaailing; op te volgen Scrophularia nodosa Knopig helmkruid r k Urtica dioica Grote brandnetel r k Matricaria chamomilla Echte kamille lr k Carex ovalis Hazenzegge lr k Heracleum sphondylium Gewone berenklauw s k Artemisia vulgaris Bijvoet s k Bellis perennis Madeliefje s k Centaurea jacea s.l. Knoopkruid s k Leontodon autumnalis Vertakte leeuwentand s k Taraxacum spec. Paardenbloem (alle soorten) s k Tussilago farfara Klein hoefblad s k Symphytum officinale Gewone smeerwortel s k Cornus sanguinea Rode kornoelje s k zaailing; op te volgen Equisetum arvense Heermoes s k Vicia hirsuta Ringelwikke s k Mentha aquatica Watermunt s k Chelidonium majus Stinkende gouwe s k Plantago lanceolata Smalle weegbree s k Persicaria maculosa Perzikkruid s k Filipendula ulmaria Moerasspirea s k 2 exemplaren; op perceelsrand 26

Salix alba Schietwilg s k zaailing; op te volgen Vicia tetrasperma subsp. tetrasperma Vierzadige wikke ls k Anisantha sterilis IJle dravik ls k Poa trivialis Ruw beemdgras ls k in situ foutief benoemd als veldbeemdgras Bespreking Bepalen actueel natuurtype De natuurtypering gebeurt aan de hand van de biologische waarderingskaart. De Biologische Waarderingskaart (BWK) is een inventarisatie van het biologische milieu en de bodembedekking van Vlaanderen en Brussel. De Biologische Waarderingskaart vormt een basisdocument voor iedereen die betrokken is bij natuurbehoud, ruimtelijke planning, milieueffectrapportering, landschapszorg, e.d. Het is de enige beschikbare gebiedsdekkende inventaris van de Vlaamse biotopen en wordt daarom algemeen aangewend als referentiekader. De Biologische Waarderingskaart maakt gebruik van een vaste set karteringseenheden. De karteringseenheden zijn ingedeeld in grote klassen die ruwweg de bodembedekking beschrijven. De eerste letter van de code komt overeen met een van deze klassen Het perceel betreft een voormalige maïsakker met spontane evolutie naar een grasland. De bedekking van kruid- en graslaag is al voldoende om te spreken van een graslaag. De code voor grasland is h. De volgende letters van de code geven meer detail. Hiervoor moet je een zicht hebben op de aanwezig soorten. Deze worden afgeleid van de vegetatieopname. Er worden heel wat soorten van hp teruggevonden, maar door de codominatie van gestreepte witbol en kruipende boterbloem en abundantie van ridderzuring spreken we van hr/hp, een verruigd soortenarm permanent cultuurgrasland. De aanwezigheid van relictsoorten van halfnatuurlijk grasland wijst op potenties tot ontwikkeling van een hp* hp Soortenarm permanent cultuurgrasland Algemene beschrijving Het betreft vrij soortenarme, door productieve grassen gedomineerde graslanden met een permanent karakter. Ze zijn normaal in landbouwgebruik, waarbij beweiding overheerst op het gebruik als hooiland. Naast een aantal grassen zijn hooguit een beperkt aantal, eerder algemene kruiden aanwezig. Soortenarme permanente cultuurgraslanden kunnen, indien nodig mits drainage en/of bemesting, op allerlei soorten bodems en condities van bodemvochtigheid voorkomen. Dit graslandtype gedijt het best op zwak zure tot zwak basische bodems. Plantensoorten Diagnostische soorten: Engels raaigras, Italiaans raaigras, Ruw beemdgras, Straatgras, Fioringras, Beemdlangbloem, Gewoon struisgras, Gestreepte witbol, Grote en Geknikte vossenstaart, Witte klaver, Kruipende en behaarde boterbloem, Grote weegbree, Gewone hoornbloem, Paardenbloem Overige soorten: niet van toepassing Variatie Afhankelijk van de milieuomstandigheden varieert de soortensamenstelling en zijn andere diagnostische soorten aspectbepalend. In natte graslanden wordt Engels raaigras verdrongen 27

door soorten als Fioringras, Geknikte vossenstaart en Mannagras. Op vochtige plaatsen vormen naast Engels raaigras ook Grote vossenstaart en Ruw beemdgras een belangrijk aandeel van de grasmat. Op vochtige tot matig droge bodems kan Gestreepte witbol een dominante plaats innemen. Op matig droge tot droge gronden bepalen Gewoon struisgras en/of Rood zwenkgras het uitzicht. Steeds betreft het soortenarme vegetaties, zodat er geen zwak ontwikkelde vorm onderscheiden wordt. Het soortenrijk permanent cultuurgrasland wordt besproken als een aparte karteringseenheid, met name hp*. Waardering Biologisch minder waardevol Overeenkomstige eenheden in andere ecologische indelingen Natura 2000 typologie: geen Natura 2000 habitattype Vlaamse natuurtypen: De als hp gekarteerde graslanden kunnen in de Vlaamse natuurtypen teruggevonden worden als de "rompgemeenschap van Ruw beemdgras en Engels raaigras" van het Kamgrasverbond (Cynosurion cristati). Natte graslanden kunnen overeenkomst vertonen met de "rompgemeenschap van Fioringras" of de "rompgemeenschap van Geknikte vossenstaart" behorende tot het Zilverschoonverbond (Lolio-Potentillion). De vegetatie van Nederland: Soortenarme permanente cultuurgraslanden vertonen overeenkomsten met: o 12RG01 rompgemeenschap van Ruw beemdgras en Engels raaigras (Poa trivialis-lolium perenne)-[weegbreeklasse/kamgrasverbond (Plantaginetea majoris/cynosurion cristati)] o 12RG03 rompgemeenschap van Fioringras (Agrostis stolonifera- [zilverschoonverbond (Lolio-Potentillion anserinae)] o 16RG01 rompgemeenschap van Gestreepte witbol en Engels raaigras (Holcus lanatus-lolium perenne-[klasse der matig voedselrijke graslanden (Molinio-Arrhenatheretea)] hp* Soortenrijk permanent cultuurgrasland Algemene beschrijving Hp* heeft geen eenduidige vegetatiekundige betekenis. Het type situeert zich tussen de soortenarme en halfnatuurlijke graslanden. In alle gevallen kennen deze graslanden een minder intensief gebruik. Afhankelijk van de standplaats en de milieukarakteristieken zullen andere diagnostische soorten het aspect bepalen en zijn ze meer of minder soortenrijk. De hoofdmoot betreft cultuurgraslanden waarvan het aspect bepaald wordt door één of enkele van onderstaande diagnostische soorten, bijvoorbeeld Scherpe boterbloem of Pinksterbloem. Anderzijds kan het gaan om permanente oude cultuurgraslanden, bijvoorbeeld kamgras-, veldgerst- of zilverschoongraslanden. Meer soortenrijke cultuurgraslanden zijn vaak ontstaan uit halfnatuurlijke graslanden. Ze bezitten relictsoorten van verschillende typen halfnatuurlijk grasland. Maar door de afwezigheid van echte kensoorten van halfnatuurlijk grasland kunnen ze niet duidelijk bij een bepaald type halfnatuurlijk grasland ondergebracht worden. De grens met hc, hu en ha is bijgevolg soms vaag. 28

Plantensoorten Diagnostische soorten: Kamgras, Reukgras, Veldgerst, Timoteegras (niet ingezaaid), Scherpe boterbloem, Pinksterbloem, Zilverschoon, Knolboterbloem, Biggenkruid, Duizendblad, Veldzuring, Zomprus Overige soorten: eender welke relictsoort van halfnatuurlijk grasland of permanent oud cultuurgrasland bv. Knoopkruid, Moerasrolklaver, Egelboterbloem, Pijptorkruid, Madeliefje, Hazenzegge Waardering Biologisch waardevol Overeenkomstige eenheden in andere ecologische indelingen Natura 2000 typologie: geen Natura 2000 habitattype Vlaamse natuurtypen: In de natuurtypologie zijn hp(r)*-graslanden te plaatsen in het "zilverschoonverbond" "van de weegbreeklasse en onder verschillende gemeenschappen in de klasse der matig voedselrijke graslanden, meer bepaald in rompgemeenschappen van zowel het "dotterbloemverbond" als het "glanshaververbond" alsook in het "kamgrasland". Het veldgersttype wordt hier als een subassociatie van het kamgrasland beschouwd De vegetatie van Nederland: Vegetatiekundig gesproken kan hp(r)* tot verschillende (romp)gemeenschappen behoren: o 12BA zilverschoonverbond (Lolio-Potentillion anserinae) en o 12BA01 associatie G vossenstaart (Ranunculo-Alopecuretum) uit de weegbreeklasse (Plantaginetea majoris) o 14BB het verbond van gewoon struisgras (Plantagini-Festucion) o 16B kamgrasverbond (Cynosurion cristati) uit de klasse der matig voedselrijke graslanden (Molinio-Arrhenatheretea) o rompgemeenschappen van de klasse der matig voedselrijke graslanden (Molinio-Arrhenatheretea). Aanbevelingen Botanisch beheer Het graslandgebruik bepaalt in sterke mate de botanische samenstelling van de percelen. Zolang de invloed van bemesting groot is, bestaat de begroeiing uit een gering aantal algemene grassen en kruiden. De verschillen in grondsoort en vochttoestand komen nauwelijks tot uiting. Pas bij een relatief lage voedingstoestand van de bodem kunnen de verschillen in omgevingsfactoren tot uitdrukking komen. We spreken dan van een gebiedskarakteristieke, gevarieerde gras-kruidenbegroeiing met minder algemene plantensoorten en de bijbehorende variatie aan dieren. Hoofddoel van botanisch ontwikkelingsbeheer is het tot stand brengen van dergelijke gevarieerde, bloemrijke graslanden. In het proces van ontwikkeling van botanisch waardevolle graslanden worden een aantal fasen en graslandtypen onderscheiden: 29

De graslanden in de fasen 0, 1 en 2 (raaigrasweide tot en met dominant-stadium) kenmerken zich door een gering aantal (vooral gras-)soorten. Kruiden als Kruipende boterbloem, Scherpe boterbloem en Veldzuring kunnen in fase 1 en 2 weliswaar voor een landschappelijk fraai plaatje zorgen, maar deze soorten zijn weinig karakteristiek voor bodem- en vochttoestand. Dit geldt wel in enige mate voor bepaalde dominante grassen van fase 2, zoals bijvoorbeeld Gestreepte witbol (zand en veen) of Grote vossestaart (vochtige zandleem, leem en klei). De botanische betekenis van de fase-2 graslanden is in de regel nog gering. Vanaf fase 3 (graskruidenmix) neemt de botanische betekenis van de graslanden sterk toe. Het aantal soorten stijgt en de hoogproductieve grassen maken plaats voor laagproductieve grassen (Gewoon reukgras, Rood zwenkgras, Gewoon struisgras). Het opgenomen perceel in Groen Neerland bevindt zich in het dominant stadium (fase 2) (tussenfase, geen botanisch doel). In fase 2 is sprake van dominantie van één of twee grassoorten anders dan Engels raaigras en Ruw beemdgras. Afhankelijk van de bodemsoort bestaat de grasmat namelijk voor meer dan de helft uit Gestreepte witbol, Grote vossestaart en/of Gewone glanshaver. De kleur en de structuur van de grasmat is vrij homogeen en wordt bepaald door het dominante gras. De vegetatie is nog vrij kruidenarm en de soorten zijn zeer algemeen. Het aantal soorten bedraagt 20-30 per gemiddeld perceel. Het perceel in kwestie is een goed voorbeeld van het zogenaamde Gestreepte witbolstadium. Einde mei is er een paarsroze gloed merkbaar over het perceel, veroorzaakt door de bloeiende pluimen van Gestreepte witbol. Het gras is licht grijsgroen en maakt een fluwelen indruk door de egale beharing van blad en stengel. Later verkleurt de bloeiwijze strokleurig. Gestreepte witbol heeft een zeer brede ecologische amplitude qua bodem- en vochtvereisten. Het is een van de weinige grassen met een permanente zaadvoorraad in de bodem. Daarom is het vaak de eerste opvolger van uit cultuur genomen graslanden (of akkers in dit geval). Er kan verwacht worden dat vrij vlot een bloemrijker grasland zal ontstaan, mits het gebruik daarop is afgestemd (maaien vóór half juni). Dat maaien vroeger dan half juni komt bij nogal wat bermbeheerders verrassend over na jarenlange sensibilisatie rond het bermbesluit, waar 15 juni vaak als een soort heilige datum voorgesteld werd, waarvóór zeker niet gemaaid mocht worden. Het groeiverloop van grassen vormt een uitgangspunt voor de realisatie van botanische doelen, en de maaidatum wordt daarop afgestemd. 30

Om een raaigrasweide (fase 0), grassen-mix (fase 1) of dominant stadium (fase 2) om te vormen naar een gevarieerd, kruidenrijk grasland (fase 3 en 4) is het effectief om de eerste maaibeurt 'vroeg' uit te voeren. De tweede helft van mei (fase 0 en 1) of uiterlijk de eerste week van juni (fase 2) is de meest geschikte periode, omdat de dominante grassen dan hun energie steken in het doorschieten van de bloeistengel en het tot bloei komen. Door achterwege laten van bemesting wordt vervolgens de hergroei van deze dominante grassen vertraagd. In fase 0 en 1 profiteren hier allereerst een aantal andere grassoorten dan Engels raaigras van. Het zijn soorten die reeds bescheiden in de grasmat aanwezig zijn of die kiemen vanuit de zaadvoorraad. Dit geldt ook voor een aantal (éénjarige) kruiden. De meeste kruiden uit de fasen 3 en 4 kennen een tragere voorjaarsontwikkeling dan de dominante grassen van fase 2 (Gestreepte witbol, Grote vossestaart en Gewone glanshaver). Na een 'vroege' maaibeurt (voor half juni) groeien deze kruiden relatief snel door en onderdrukken de hergroei van de tot dan toe dominante grassoorten. Dit geldt met name voor de (na)zomerbloeiers onder de kruiden. Het zijn deze kruiden en een aantal minder productieve grassen (Reukgras, Rood zwenkgras en Gewoon struisgras) die het totale jaarproductieniveau verlagen. Voor het perceel wordt dus aanbevolen om twee maaibeurten per jaar te geven. De eerste maaibeurt valt in einde mei tot de eerste week van juni, de tweede maaibeurt in september. Andere aanbevelingen De vegetatieopname geeft voorkomen van zaailingen van verschillende boom- en struiksoorten weer. Dit is een op te volgen gegeven. Voor het behoud en versterken van het graslandkarakter van het perceel, worden de zaailingen best manueel verwijderd of gemaaid. In het perceel staan een aantal soorten die opgevolgd kunnen worden als doelsoorten voor het toekomst beheer: Moeraspirea, Hazenzegge en Knoopkruid. 31

Literatuur Berten, B.; Brichau, I.; De Knijf, G.; Defoort, T.; Delafaille, S.; Demolder, H.; Dubois, C.; Heirman, J.; Paelinckx, D.; Rombouts, K.; Van Hove, M.; Zwaenepoel, A. (1997). Biologische waarderingskaart van het vlaamse gewest: aanvullende algemeen verklarende tekst: werkversie. Rapporten van het instituut voor natuurbehoud, 1997(21). Instituut voor Natuurbehoud: Brussel. 69 pp. Heirman, J.; Paelinckx, D. (1998). Biologische waarderingskaart van het vlaamse gewest : sleutel voor fytosociologische en ecologische plaatsing van de karteringseenheden voor graslandvegetaties. Rapporten van het instituut voor natuurbehoud, 1998(06). Instituut voor Natuurbehoud: Brussel. 50 pp. Zwaenepoel, A.; T'jollyn, F.; Vandenbussche, V.; Hoffmann, M. (2002). Systematiek van natuurtypen voor het biotoop grasland. Instituut voor Natuurbehoud: Brussel. VIII, 532 pp. Bax I.H.W. & Schippers W. (1997).Veldgids ontwikkeling van botanisch waardevol grasland. DLG & IKCN, Publicatienummer C-18, 88 pp. 32

Amfibieën Edegem Johan Baetens Methode Net als in 2010 werden in 2011 opnieuw dezelfde 2 routes gevolgd in de omgeving van het Arendsnest (Arendsnestlaan, Ir. Hansenstraat, Ter Hoger Haegen, Boerenlegerstraat) en recreatiedomein Kattenbroek (Kattenbroek, Willem Herrynsstraat, Terelststraat, Hubert Willemsstraat en Heihoefseweg). Deze werden door een 30-tal vrijwilligers afgelopen van 10 februari tot 30 maart. route Arendsnest (noorden ligt links in de figuur) route Kattenbroek 33

Net zoals in 2010 werden tijdens het lopen van de routes de waargenomen dieren gedetailleerd op kaart weergegeven, de soort, het geslacht en de trekrichting (indien mogelijk) genoteerd. Verkeersslachtoffers werden opgeruimd om dubbeltellingen (de volgende dag of door een andere vrijwilliger) te voorkomen. De overblijfselen werden in de nabije omgeving in perkjes en struikgewas gegooid om dit te vermijden. In 2011 werd er voor de eerste maal gebruik gemaakt van paddenschermen. Hieronder vind je een overzicht van de geplaatste schermen. Elke emmer werd genummerd zodat het aantal dieren per locatie gedetailleerd kon worden bijgehouden. 34