Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven Plangebied Noordwal en Bergstraat, Leerdam, Gemeente Leerdam. L. R.

Vergelijkbare documenten
Bijlage 1 Aanvullend advies archeologisch onderzoek, Wozoco Giessenburg, Neerpolderseweg 19, Giessenburg, Gemeente Giessenlanden

Archeologie Deventer Briefrapport 27. November Controleboringen Cellarius - De Hullu (project 494)

Nieuw Delft veld 3 en 8 (westelijk deel)

Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven Plangebied Molenstraat 47-53, Zundert, Gemeente Zundert. L.R.

Rotterdamseweg 202 in Delft

Archeologisch veldonderzoek Hoogheemraadschap van Delfland

INFORMATIERAPPORT EN SELECTIEADVIES

Plan van Aanpak. PvA A I / Johan de Wittlaan 13 te Woerden (gemeente Woerden) 1

memo Locatiegegevens: Inleiding

ADVIES ARCHEOLOGIE 16 dec 2013

Selectiebesluit archeologie Breda, Molengracht JEKA

Locatie Zandoerleseweg, perceel 845 Datum onderzoek 21 Juni 2010 Datum evaluatieverslag 21 juni 2010 Opstelier evaluatieverslag

: Archeologische begeleiding in Katwijk, Tweede Mientlaan

ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK GEMEENTE URK WIJK 4-46

Adviesdocument 768. Oranjerie landgoed Mattemburgh, gemeente Woensdrecht. Project: Projectcode: HOOM2. Opdrachtgever: Brabants Landschap

V&L. Selectiebesluit archeologie Breda, Klokkenberg. Bijlage 5 bij besluit 2017/2000-V1

no-hoek: / zw-hoek: / zo-hoek: /

Opgraving Davidstraat-Romeinstraat Enkhuizen. Een eerste stand van zaken.

Archeologisch onderzoek begeleiding Kevelderstraat Groenlo GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 68

Een leidingsleuf in Katwijk Klei-Oost Zuid. Een archeologische begeleiding aan de Trappenberglaan te Rijnsburg. A. Porreij-Lyklema. Archol.

Plangebied Best Hoofdstraat 28 - Sint Odulphusstraat. Archeologische begeleiding conform protocol proefsleuvenonderzoek. M.E. Hemminga. Archol.

Archol bv. Ivo van Wijk. Voorlopig verslag Archeologische Opgraving Plangebied Joannes Riviusstraat te Elsloo, gemeente Stein

EVALUATIEVERSLAG ARCHEOLOGISCHE BEGELEIDING BENSCHOPPERSTRAAT 28 TE IJSSELSTEIN, GEMEENTE IJSSELTEIN (PROJECT A N)

QUICKSCAN N69 BRAAMBOSCHROTONDE, GEMEENTE BERGEIJK Arcadis Archeologisch Rapport 75 5 JANUARI 2016

Programma van Eisen AK PUTTEN T (0341) E mstruijs@putten.nl. Naam, adres, telefoon, datum paraaf. Regio Noord-Veluwe

Opgraving Hengelo Winkelskamp Grafveld

6.3. Analyse en interpretatie van de grondsporen Algemeen

Quick scan archeologie Vaartstraat Loonsevaert (perceel 2954), Kaatsheuvel gemeente Loon op Zand

Quick scan archeologie, gemeente Loon op Zand, Kaatsheuvel Van Heeswijkstraat / Horst

ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies

Averboodse Baan (N165), Laakdal

Evaluatiebrief Archeologisch onderzoek Sevenum-Beatrixstraat IVO-P

Ranst Vaartstraat, Pomuni Trade (gemeente Ranst)

Nieuw Delft - Veld 2, 3, 6, 7, 8, 9, 10.2 en 11

Ruimtelijke onderbouwing archeologie Vijf Akkers-Noord, Moordrecht (gemeente Zuidplas). Notitie TML554

ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK A436 EKEREN-OORDERSEWEG

Archeologische Begeleiding Plangebied Plofsluis Gemeente Nieuwegein

Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven AZC-locatie, Papendrecht, Gemeente Papendrecht. F. M. J. Delporte

Nieuw Delft veld 6, 8 (oostelijk deel), 9 en kademuur Nieuwe Gracht Zuid

Archeologische Begeleiding, Protocol opgraven, Kruittoren 17-25, Tholen, Gemeente Tholen

Plangebied Koningstraat 10

Project 434: Bureaustudie Actualisering archeologische verwachting nieuwbouwlocatie Stadhuiskwartier. Interne Rapportages Archeologie Deventer 55

evaluatierapport zaltbommel-ruiterstraat 8 archeologische begeleiding

Colofon. Alphen aan den Rijn, Gouwsluisseweg Gemeente Alphen aan den Rijn. CIS-code: 27498

AWP-VERSLAG-WAARNEMING OCB (PURMEREND)

ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies

ADDENDUM 10. Werkput 5

Nota van wijziging: Aanvulling op Programma van Eisen (Transect- PvE A.A. Kerhoven/ A. Hakvoort)

Gageldijk. GAG: Archeologische begeleiding rond de aanleg van een fietsviaduct aan de Gageldijk, gemeente Utrecht. Basisrapportage Archeologie 109

ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies

Quick scan archeologie De Horst Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand

AWP-VERSLAG-WAARNEMING OCB. Locatie 1 Kanaalkade Purmerend. ARCHEOLOGISCHE WERKGROEP PURMEREND Neckerstraat KT Purmerend


Ieper, Grote Markt 33 / D hondtstaat

Pagina 1 van 7. Archeologie West-Friesland Nieuwe Steen 1, 1625 HV Hoorn Postbus 603, 1620 AR Hoorn

Waarderend Archeologisch Onderzoek te Oudenburg, kantine voetbalplein (Bekestraat)

Heesch - Beellandstraat

ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies

Advies Bouwlocatie Oranjestraat te Tubbergen, gem. Tubbergen

IJzer Werktuig/ gereedschap (onderdeel) - Nieuwe tijd C Recent uitgeselecteerd

Bijlage 4 Bepaling archeologische verwachtingswaarden

Delftse Archeologische Notitie 129. Markt 85, Delft. Een archeologische begeleiding. Jorrit van Horssen

Antea Group Archeologie 2015/124 Adviesdocument bestemmingsplan Wateringse Veld vijf restlocaties, gemeente Den Haag.

Programma van maatregelen: Ekeren Bredestraat 57

Papendrecht, Westeind 25, gemeente Papendrecht (ZH). Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek. Transect-rapport 528 (concept 1.

30 sept OU

Evaluatie- en selectierapport

RAAP-NOTITIE Plangebied Weideveld. Gemeente Bodegraven Een archeologische begeleiding

AWP-VERSLAG-WAARNEMING OCB (PURMEREND)

L. R. van Wilgen. SOB Research, Instituut voor Archeologisch en Aardkundig Onderzoek. SOB Research Heinenoord, april 2017

ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies

Kamerstraat te Hechtel (gem. Hechtel- Eksel) Programma van Maatregelen

EVALUATIERAPPORT Archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven Doktersdreefje te Steenbergen AM12061

Archeologisch vooronderzoek, bureau- en inventariserend veldonderzoek

Het is van belang dat Archeologie West-Friesland minstens een week van tevoren wordt geïnformeerd over de start van de werkzaamheden.

Publiekssamenvatting. Archeologisch onderzoek Groene Rivier Pannerden

Plan van Aanpak. Archeologisch vooronderzoek, bureau- en inventariserend veldonderzoek. gemeente Nieuwkoop

8 QUICKSCAN 2017 ARCHEOLOGIE KLAVER Gemeente Horst aan de Maas

Archeologische Quickscan

Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van grondboringen Bedrijventerrein Harregat 2, Zuidland, Gemeente Bernisse

Watou Oude Provenstraat. Archeologisch onderzoek

Zuidnederlandse Archeologische Notities

Overasselt-Schoonenburg Gemeente Heumen Evaluatierapport

Verkennend en waarderend archeologisch. onderzoek. R. de Leeuwe. Erp Aa, plangebied EVZ Leigraaf, deeltraject Veluwe

RAAP-rapport Resultaten geofysisch onderzoek

ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies

Sir Winston Churchilllaan locatie Wereldhave te Rijswijk

Archeologienota: Het archeologisch vooronderzoek aan de Hoorn te Leuven Vanessa Vander Ginst Maarten Smeets Marjolein Van Der Waa

Rapportage proefsleuvenonderzoek Borsbeek - Eugeen Verelstlei

ArcheoPro Archeologische rapporten nr Archeologische bouwbegeleiding Klimmen gemeente Voerendaal. Souterrains Partner of ArcheoPro

ArGeoBoor Archeologisch vooronderzoek & advies

Nota van wijziging 2: Aanvulling op Programma van Eisen (Transect- PvE A.A. Kerhoven/ A. Hakvoort)

Dordrecht Ondergronds, Waarneming 7

4 Archeologisch onderzoek

Antea Group Archeologie 2015/124 Adviesdocument bestemmingsplan Wateringse Veld vijf restlocaties, gemeente Den Haag.

Heenvliet, Steenhoeck-Welleweg Gem. Bernisse (ZH.) Een Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek. Steekproefrapport /11Z

HOOFDSTUK 2 Gebiedsanalyse

Dennenstraat te Eksel (gem. Hechtel-Eksel) Programma van Maatregelen

Archeologisch Onderzoek Uitbreiding Bestemmingsplan De Poel II, Goes, Vindplaats 10: een geactualiseerd overzicht. J. Ras

Adviesdocument ten behoeve van selectiebesluit archeologie Oosterdalfsen, gemeente Dalfsen. Notitie TML520

Transcriptie:

Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven Plangebied Noordwal en Bergstraat, Leerdam, Gemeente Leerdam L. R. van Wilgen

Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven Plangebied Noordwal en Bergstraat, Leerdam, Gemeente Leerdam L. R. van Wilgen

Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven Plangebied Noordwal en Bergstraat, Leerdam, Gemeente Leerdam L. R. van Wilgen SOB Research, Instituut voor Archeologisch en Aardkundig Onderzoek SOB Research Heinenoord, februari 2014 ISBN/EAN: 978-94-6192-218-2 Project nr.: 2126-1310

Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven Plangebied Noordwal en Bergstraat, Leerdam, Gemeente Leerdam Inhoud 1. Inleiding 3 1.1 Planontwikkeling 3 1.2 Archeologisch onderzoek 3 1.3 Opdrachtverlening 5 1.4 Doel van het onderzoek 5 1.5 Fasering 7 1.6 Onderzoeksteam 7 2. Archeologische Verwachting 9 3. Onderzoekssysteem: gehanteerde methoden en technieken 11 3.1 Strategie 11 3.2 Fysisch-geografisch onderzoek 13 3.3 Methoden en technieken 14 3.4 Structuren en grondsporen 14 3.5 Vondsten 14 3.6 Monsters 14 4. Resultaten IVO-P 15 4.1 Inleiding 15 4.2 Stratigrafie 15 4.3 Structuren en grondsporen 19 4.4 Archeologisch vondstmateriaal 23 4.5 Synthese 27 4.6 Beantwoording onderzoeksvragen 28 4.7 Waardering 33 5. Samenvatting, conclusies en aanbevelingen 35 5.1 Samenvatting en conclusies 35 5.2 Aanbevelingen 36 Literatuur 37 Verklarende woordenlijst 39 1

Bijlage 1: Administratieve gegevens 41 Bijlage 2: Archeologische en geologische tijdschaal 43 Bijlage 3: Overzicht voor het Holocene gebied van de gebruikelijke lithostratigrafische indeling en de vertaling naar de lithostratigrafie van De Mulder et al., 2003 45 Bijlage 4: Sporenlijst 47 Bijlage 5: Vondstenlijst 49 Bijlage 6: IS-lijst aardewerk 51 Bijlage 7: IS-lijst metaal 53 Bijlage 8: IS-lijst organisch 55 Bijlage 9: IS-lijst SXX 57 Bijlage 10: IS-lijst bouwmateriaal 59 Bijlage 11: Fotolijst 61 Bijlage 12: Monsterlijst 63 Bijlage 13: SOB Research: Gegevens 65 2

1. Inleiding 1.1. Planontwikkeling Op 30 en 31 oktober 2013 heeft SOB Research in opdracht van Van Bekkum projecten bv uit Amersfoort een Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven (IVO-P) uitgevoerd, ter plaatse van het Plangebied Noordwal en Bergstraat te Leerdam (Gemeente Leerdam). Het archeologisch onderzoek is uitgevoerd in het kader van de vergunningverlening voor de sloop van de bestaande bebouwing (m.u.v. de woningen ter plaatse van de Bergstraat 82 en 84) en de bouw van 8 nieuwe woningen. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 900 vierkante meter. De funderingssleuven voor de nieuwe woningen, met een gezamenlijke lengte van circa 190 meter, zullen worden aangelegd tot een diepte van circa 1.0 meter beneden het maaiveld. De woningen zullen tevens worden gefundeerd op heipalen. Afbeelding 1. De ligging van het plangebied (rode stip) in Nederland. 1.2 Archeologisch onderzoek Op de Archeologische Verwachtings- en beleidsadvieskaart van de Gemeente Leerdam 1 wordt ter plaatse van het plangebied een zone met een zeer hoge verwachting voor archeologische waarden uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd weergegeven. Dit betreft de historische stadskern van Leerdam. Op basis van het vigerende beleid van de Gemeente Leerdam 2 geldt voor een dergelijke zone een archeologische onderzoekverplichting wanneer er sprake is van bodemingrepen met een oppervlakte van meer dan 30 vierkante meter en met een diepte van meer dan 0.3 meter beneden het maaiveld. 1 Boshoven et al., 2009 2 Het archeologiebeleid voor de Gemeente Leerdam is gebaseerd op de Beleidsnota Archeologie van de vijf samenwerkende gemeenten van de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden (Regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden, 2009) en het BAAC-rapport V-08.0185 (Boshoven et al., 2009), met daarin opgenomen Archeologische Verwachtings- en beleidsadvieskaart (Bijlage 8). Dit beleid is bij raadsbesluit vastgesteld op 28 januari 2010. 3

De Gemeente Leerdam heeft dan ook besloten dat in het kader van de vergunningprocedure in eerste instantie een Archeologisch Bureauonderzoek en een Inventariserend Veldonderzoek door middel van grondboringen (IVO-Overig) moest worden uitgevoerd. Dit om de gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied nader vast te stellen en om op basis daarvan te bepalen of er nader archeologisch onderzoek noodzakelijk was. Op basis van het Archeologisch Bureauonderzoek en het IVO-Overig is geconcludeerd dat binnen het bereik van de hier te verwachten verstoringsdiepte van de civieltechnische sloop- en graafwerkzaamheden (tot circa 1.0 meter beneden het maaiveld) een potentieel archeologisch niveau in de vorm van een laag met archeologische indicatoren aanwezig is. 3 Dit betreft de hier hoogstwaarschijnlijk aanwezige archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. De voorgenomen planontwikkeling zou kunnen leiden tot de verstoring van de mogelijk aanwezige archeologische resten. Er werd dan ook geadviseerd om een archeologisch vervolgonderzoek te laten uitvoeren in de vorm van een Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven (IVO-P). Dit om na te gaan of binnen het bereik van de verwachte verstoringsdieptes behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Leerdam heeft dit advies overgenomen en heeft besloten dat in het kader van de vergunningsprocedure een Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven (IVO-P) moest worden uitgevoerd. Ten behoeve van het IVO-P is door mevrouw C. D. R. Cohen Stuart van Terra Archeologie uit Culemborg een Programma van Eisen opgesteld dat door de Gemeente Leerdam is vastgesteld. 4 Afbeelding 2. De ligging van het plangebied (rood omkaderd), geprojecteerd op een uitsnede van de Topografische Kaart. Bron: Topografische Dienst, Emmen, 2013. Schaal 1: 25.000. 3 Coppens & Sprangers, 2013 4 Cohen Stuart, 2013 4

1.3 Opdrachtverlening Op basis van de door SOB Research opgestelde offerte (Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven Plangebied Noordwal en Bergstraat, Leerdam, d.d. 30 september 2013) heeft de heer A. van Bekkum van Van Bekkum projecten bv uit Amersfoort aan SOB Research opdracht verleend om het archeologisch onderzoek uit te voeren. Afbeelding 3. De ligging van het plangebied (rood omkaderd), geprojecteerd op een uitsnede van de GBKN. Schaal 1: 500. Topografische Dienst Kadaster, Emmen [2013]. 1.4 Doel van het onderzoek Het doel van het Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven was om na te gaan of er in het onderzoeksgebied archeologische resten aanwezig zijn. Bij de aanwezigheid van archeologische waarden was het doel tevens om de inhoudelijke en fysieke kwaliteit van de locatie (aard, ouderdom, omvang, gaafheid en conservering) vast te stellen. Indien archeologische resten zouden worden aangetroffen dienden, op basis van het ten behoeve van het onderzoek opgestelde Programma van Eisen, de volgende onderzoeksvragen nader te worden belicht: Algemeen : Hoe ziet de geologische, geomorfologische en bodemkundige opbouw van het plangebied eruit en hoe verhoudt/ verhouden de vindplaats(en) zich in deze? 5

Wat is de landschappelijke context van het plangebied? In welke mate is het gebied verstoord? Wat is de landschappelijke context van de vindplaats(en) Waaruit bestaan de archeologische resten die zijn aangetroffen? Welke vindplaatstype(n) zijn aangetroffen en wat zijn hun datering(en)? Wat zijn de horizontale en verticale begrenzingen, de ligging en de omvang van deze vindplaats(en)? Welke sporen en structuren zijn aanwezig en hoe kunnen deze geïnterpreteerd en gedateerd worden? Hoe is de interne ruimtelijke spreiding van sites, spoorclusters, structuren, sporen en vondsten? Wat is de precieze situatie met betrekking tot de gaafheid en de conservering van de archeologische vondsten en sporen? Zijn er verschillen tussen de verschillende delen van het onderzoeksgebied? Zijn er locaties in het plangebied die voor paleo-ecologisch onderzoek geschikt zijn? Zijn er aanwijzingen voor verschillende bewonings- of gebruiksfasen? (continuïteit?) Zo ja, hoe verhouden deze zich tot elkaar in ruimtelijk opzicht, in functioneel opzicht en met betrekking tot hun materiële cultuur? Bestaan overeenkomsten of verschillen met vergelijkbare vindplaatsen uit dezelfde archeoregio? Hoe kunnen de vondsten gedetermineerd en gedateerd worden? Kunnen faseringen vastgesteld worden? Bestaan overeenkomsten of verschillen met vergelijkbare vindplaatsen uit dezelfde archeoregio? Wat kan aan de hand van het zoölogisch en botanisch materiaal van de (voedsel-)economie van de vindplaats worden gereconstrueerd? Is er een ensemblewaarde met vindplaatsen binnen of uit de omgeving van het plangebied? Hoe verhouden de resultaten zich tot de bevindingen in vergelijkbare onderzochte vindplaatsen in dezelfde archeoregio? Bij het aantreffen van funderings- en muurresten: In welke periode kunnen de resten worden gedateerd? Is er sprake van herstel- of verbouwingssporen? Zo ja, is het mogelijk te achterhalen wat de datering en / of aanleiding hiervoor was? Wat is de relatie tussen de aangetroffen resten en de huidige bebouwing (oriëntatie, toegepast materiaal, toegepaste bouwmethode)? Voor de periode late prehistorie: Zijn er aanwijzingen voor ingrepen in het landschap, zo ja: wat waren deze ingrepen en wat was het doel? Is er sprake van geïmporteerd materiaal (natuursteen). Zo ja: wat was het aandeel van deze ímporten, wat was de herkomstregio en wat was de voornaamste toepassing van het materiaal? Zij n er aanwijzingen voor rituele context? Zo ja, welke? Indien er sprake is van een rituele context, is deze te verbinden met aangetroffen structuren? Bij het aantreffen van nederzettingsresten uit de Romeinse Tijd: Wanneer vangt de bewoning aan; begint deze reeds in de IJzertijd? Zo ja, wanneer exact? Zijn de grondsporen aan een structuur (structuren)/gebouwplattegronden toe te wijzen? Zo ja, tot welke? Zijn de grondsporen afkomstig van een woonstalhuis, een spieker/ een bijgebouw? Indien er huis- of gebouwplattegronden onderscheiden kunnen worden: tot welke type(s) behoren deze? Is er sprake van houtbouw en/of gedeeltelijk steenbouw? Is er sprake van bijzondere fenomenen in relatie tot een bronheiligdom? 6

Is er een militaire component aanwezig in het vondstmateriaal? Of is de materiële cultuur slechts een weerslag van de verregaande acculturatie/ Romanisatie die in de loop van de 1 ste eeuw na Chr. of 2 de eeuw optrad in een inheemse nederzetting? Zijn sporen van ambachtelijke activiteiten aanwezig? Zo ja, welke? Wat is de aard van de sporen en structuren uit de Romeinse Tijd; houden deze verband met een reguliere agrarische nederzetting met handelscontacten of is er sprake van iets bijzonders? Welke bijdragen en nieuwe inzichten leveren de specialistische onderzoeken van de verschillende materiaalcategorieën ten aanzien van. de bestaande kennis over de bewoning en economische activiteiten (het gebruik van het landschap en de natuurlijke vegetatie, het uiterlijk van huizen, erven en nederzettingen, het gebruik en herkomst van bouwmaterialen, de bestaanseconomie en de culturele achtergronden van de bewoners/ beïnvloeding door Romeinse cultuur) in de regio in deze perioden? Kunnen de resten inzicht geven in de aanwezigheid van een militair component of aanwezigheid van specifieke maatregelen in de laat Romeinse periode? Indien een nederzetting wordt aangetroffen: valt uit de resten op te maken wanneer de nederzetting is verlaten, of zijn er aanwijzingen voor een continuering na het laatst Romeins gedateerde materiaal? Indien graven worden gevonden: Is een volledig grafveld aanwezig of zijn slechts enkele afzonderlijke graven aanwezig? Hoe is de demografie opgebouwd? Wat is het (geschatte) aantal bewoners geweest en wat is de samenstelling van het grafveld? Welke (begrafenis)rituelen kunnen worden herkend en zijn heir veranderingen/ontwikkelingen in te herkennen? Wat kan worden gezegd over de locaties van begravingen ten opzichte van gelijktijdige en nietgelijktijdige bewoning (indien dateringen dit mogelijk maken)? Resten uit de Middeleeuwen Is er sprake van structuren, zo ja welke? Is er sprake van productie ter plaatse, zo ja wat voor type nijverheid kan aan het gebied gekoppeld worden? Is er sprake van archeologische overblijfselen uit de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd of alleen Middeleeuwen of Nieuwe Tijd en zo ja, welke overblijfselen liggen op het terrein? Wanneer en waarom zijn de sites en de vindplaats in zijn geheel verlaten of in onbruik geraakt? 1.5 Fasering Na de opdrachtverlening is eerst gewerkt aan de voorbereiding van het onderzoek. De uitvoering van het veldwerk vond plaats op 30 en 31 oktober 2013. Hierna is, op basis van de verkregen gegevens, het voorliggende rapport samengesteld. 1.6 Onderzoeksteam Het onderzoeksteam van SOB Research bestond uit: H. H. J. Uleners veldwerk, digitale grafische uitwerking L. R. van Wilgen projectcoördinatie, veldwerk, gegevensverwerking, rapportage J. E. van den Bosch eindredactie 7

Afbeelding 4. Planschets voor de nieuwe inrichting van het terrein van Houthandel van de Leeden. De locaties van de nieuwe woningen zijn rood gemarkeerd. De bestaande bebouwing ter plaatse van de Bergstraat 82 en 84 blijft gehandhaafd Bron: opdrachtgever. 8

2. Archeologische verwachting Het Archeologisch Verwachtingsmodel is integraal overgenomen uit het opgestelde Programma van Eisen. 5 Structuren en sporen Nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Nieuwe Tijd kunnen voorkomen als concentraties van vondstmateriaal (aardewerk, bouwsteen, natuursteen), of als vullingen van afvalkuilen, paalkuilen, waterputten e.d. Indien nederzettingsresten worden aangetroffen bestaat ook de mogelijkheid dat in de directe omgeving sprake is van crematie- en inhumatiegraven. Daarnaast kunnen ook archeologische sporen worden aangetroffen samenhangend met voormalige landbouwactiviteiten, zoals perceleringsgreppels, erfscheidingen, etc. Artefacten: anorganisch Naar verwachting kunnen keramiek, glas, metaal, natuursteen worden aangetroffen. Met name de aanwezigheid van metaal is afhankelijk van de aanwezige bodemmatrix. Als gevolg van slechte omstandigheden kunnen metaalvondsten afwezig zijn of in zeer slechte (niet behoudenswaardige) conditie. Artefacten: organisch Bot, hout, leer, textiel. Organische resten zijn sterk afhankelijk van de bodemmatrix. Indien deze gunstig is voor het conserveren van organische resten kunnen grote hoeveelheden worden verwacht. Indien de bodemmatrix ongunstig is, zal het merendeel van de organische resten afwezig zijn of in een zeer slechte (niet behoudenswaardige) conditie verkeren. Uitzondering hierop is botmateriaal wat beter bestand is tegen de invloeden van de bodemmatrix. Paleo-ecologische resten Pollen- en macroresten zijn evenals de organische artefacten sterk onderhevig aan de samenstelling van de bodemmatrix met dezelfde gevolgen. Complexiteit In de regel zijn archeologische vindplaatsen aanwezig in de overstromingsafzettingen, waarbij sprake kan zijn van verticaal onderscheidbare vindplaatsen, complex van aard. 5 Cohen Stuart 2013 9

10

3. Onderzoekssysteem: gehanteerde methoden en technieken 3.1 Strategie Het veldwerk is uitgevoerd in overeenstemming met het opgestelde Programma van Eisen en de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.2 (2010), processchema Opgraven en de bijbehorende beschrijving(en). Voorafgaand aan de uitvoering van het veldwerk is grondig kennis genomen van het rapport van het eerder uitgevoerde Archeologisch Bureauonderzoek en IVO-Overig en van het PvE. 6 In het Programma van Eisen (PvE) was vastgelegd dat 10% van de totale oppervlakte van het plangebied (90 vierkante meter) moest worden onderzocht. Deze oppervlakte diende bij voorkeur te worden verdeeld over twee werkputten van 12.5 x 4 meter, haaks op elkaar. Voorafgaand aan het onderzoek is door SOB Research een Plan van Aanpak (PvA) en een puttenplan opgesteld. Beide zijn voorgelegd aan de archeologisch adviseur van de Gemeente Leerdam, mevrouw C. D. R. Cohen Stuart en door haar, namens de Gemeente Leerdam, geaccordeerd. Afbeelding 5. De ligging van het voor onderzoek toegankelijke deel van het plangebied (zachtgroen gemarkeerd), binnen het plangebied (rood omkaderd). De geplande proefsleuven van 12.5 x 4.0 meter zijn blauw omkaderd. De uitgevoerde Proefsleuf 1 en het kijkgat ter plaatse van Proefsleuf 2 zijn oranje gemarkeerd. Schaal 1: 500. 6 IVO-O: Coppens & Sprangers, 2013; PvE: Stuart Cohen, 2013 11

Na een eerste inspectie van het onderzoeksterrein bleek al snel dat het in de uitvoering van de zuidwestnoordoost georiënteerde Proefsleuf 1 lastig zou worden. In de breedte diende rekening te worden gehouden met de aanwezige garageboxen en het rolhek, in de lengte moest aan de oostelijke zijde rekening worden gehouden met de fundering van het belendende pand en aan de westelijke zijde met de aanwezigheid van een bundel datakabels. Tevens was het een probleem dat de straatklinkers en de stort op het terrein weggezet moesten worden. Hiermee rekening houdend werd in het veld de keuze gemaakt om Proefsleuf 1 in de lengte tot 9.0 meter en in de breedte tot 3.2 meter in te korten. Door de omstandigheden kon dus in plaats van een proefsleuf met een oppervlakte van 50 vierkante meter slechts een proefsleuf met een oppervlakte van circa 29 vierkante meter worden aangelegd, een verlies van 21 vierkante meter (42%). Afbeelding 6. Het terrein ter plaatse van Proefsleuf 1, na verwijderen van de straatklinkers. Afbeelding 7. Het terrein ter plaatse van de geprojecteerde Proefsleuf 2. 12

Proefsleuf 2 leek aanvankelijk wel volledig te kunnen worden uitgevoerd. Nadat de klinkerbestrating en het daaronder gelegen straatzand waren verwijderd, werd in de noordoostelijke hoek begonnen met de aanleg van deze proefsleuf. Na 1.5 meter graven doemde een eerste probleem op in de vorm van een gasleiding die naar de noordwestelijke punt van de uitgezette proefsleuf liep. Kort daarop werd een tweede gasleiding aangetroffen, die vanaf de op het terrein aanwezige garageboxen eerst naar het westen liep, vervolgens een bocht maakte en over de verdere lengte van de uitgezette proefsleuf verder in de richting van de Bergstraat liep. De breedte van de proefsleuf moest hierdoor worden beperkt tot 2.5 meter, hetgeen op dat moment ook telefonisch met de archeologisch adviseur van de gemeente is gecommuniceerd. Afbeelding 8. De kabels en leidingen ter plaatse van Proefsleuf 2, met op de voorgrond een gasleiding, daarachter een tweede gasleiding en kabels. De foto is in zuidelijke richting genomen. Uiteindelijk werd besloten om de proefsleuf ten zuiden van de gasleiding voort ten zetten. Bij het graven werd in een harde, opgebrachte laag met baksteen- en dakpanpuin liggende stroomkabel geraakt. Bij het verder blootleggen van deze kabel bleek dat onder deze kabel nog een stroomkabel lag. Bovendien gaf een blauw lint aan dat hier ook nog een waterleiding lag. De beide stroomkabels liepen schuin naar het zuidwesten door de uitgezette proefsleuf. Omdat niet duidelijk was waar de stroomkabels precies heenliepen en er te weinig ruimte was om nog een fatsoenlijke proefsleuf of zelfs een kijkgat te kunnen graven, werd van verder onderzoek afgezien. De proefsleuven werden aangelegd tot een eindvlak, op een diepte van circa 1.0 meter beneden het maaiveld. 3.2 Fysisch-geografisch onderzoek De bodemopbouw is door middel van profielen gedocumenteerd. Van Proefsleuf 1 is de noordelijke profielwand fotografisch en op tekening gedocumenteerd. Dit geldt eveneens voor de noordelijke profielwand van het kijkgat ter plaatse van Proefsleuf 2. 13

3.3 Methoden en technieken - Bij het graafwerk werd laagsgewijs in dunne lagen verdiept, door een graafmachine met een gladde bak. - De NAP-hoogten van het maaiveld en van het aangelegde vlak werden ingemeten met behulp van een GPS-systeem met een nauwkeurigheid van +/ - 3 centimeter. - Tijdens het onderzoek is gebruik gemaakt van een metaaldetector. 3.4 Structuren en grondsporen Er werden bij het onderzoek 7 relevante archeologische sporen aangetroffen. 3.5 Vondsten Er werd bij het onderzoek archeologisch vondstmateriaal in de vorm van aardewerkfragmenten, dierlijk botmateriaal, bouwmateriaal en metaal aangetroffen. 3.6 Monsters Er zijn bij het onderzoek 3 monsters genomen. Het betreft een tweetal baksteenmonsters uit respectievelijk Spoor nr. 2 en Spoor nr. 5 en 1 grondmonster uit Spoor nr. 3. 14

4. Resultaten IVO-P 4.1 Inleiding Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Leerdam, ten noorden van de Bergstraat en ten zuiden van de Noordwal. Ten tijde van het veldwerk was het grootste deel van het plangebied bebouwd en was ter plaatse van het overige deel van het terrein oppervlakteverharding (straatklinkers) aanwezig. De hoogte van het maaiveld lag ter plaatse van Proefsleuf 1 op 1.51-1.53 meter +NAP. Ter plaatse van Proefsleuf 2 liep het maaiveld vanaf de Bergstraat in noordelijke richting licht op, van 1.59 meter +NAP naar 1.65 meter +NAP. 4.2 Stratigrafie Ter plaatse van Proefsleuf 1 werd een bodemopbouw aangetroffen met een opgebrachte laag straatzand, op een ophoogpakket met donkergrijze, gerijpte, humeuze, licht zandige klei (met zwarte organische spikkels, puinspikkels, puinbrokjes, schelpgruis, houtskoolspikkels, mortelspikkels, fragmenten aardewerk en dierlijk bot, Laag 1/ Laag 2), op een doorwerkte laag met grijze, matig gerijpte, siltige, humeuze klei (met zwarte organische spikkels, puinspikkels en baksteenbrokjes, Laag 3), op natuurlijke afzettingen met lichtgrijze, matig gerijpte, siltige klei met zwarte organische spikkels en haarwortels, matig gerijpt, haarwortels, Laag 4). Zie Afbeelding 9, 10, 11, 12 en 14. De natuurlijke afzettingen betroffen oeverafzettingen van de Linge Stroomgordel (Afzettingen van Tiel). De top van deze natuurlijke afzettingen lag op een diepte van circa 0.8 meter +NAP. Afbeelding 9. Het noordelijke profiel van Proefsleuf 1. Foto (Fotonummer 4) genomen naar het westen. 15

Afbeelding 10. Het noordelijke profiel van Proefsleuf 1, 0-3 meter. Foto (Fotonummer 4) genomen naar het noordwesten. Afbeelding 11. Het noordelijke profiel van Proefsleuf 1, 3-6 meter. Foto (Fotonummer 4) genomen naar het noordwesten. 16

Afbeelding 12. Proefsleuf 1: het noordelijke profiel. Schaal 1: 50. Legenda: Laag1/ Laag 2: klei, donkergrijs, gerijpt, humeus, licht zandig met zwarte organische spikkels, puinspikkels, puinbrokjes, schelpgruis, houtskoolspikkels, mortelbrokjes, fragmenten aardewerk en dierlijk bot (heterogeen ophoogpakket); Laag 3: klei, grijs, matig gerijpt, siltig, humeus, met zwarte organische spikkels, puinspikkels, baksteenbrokjes en aardewerk (heterogeen doorwerkte laag); Laag 4: klei, lichtgrijs, matig gerijpt, siltig, met zwarte organische spikkels en haarwortels (Afzettingen van Tiel). Afbeelding 13. Proefsleuf 2: het noordelijke profiel. Schaal 1: 20. Legenda: Laag 6: heterogeen ophoogpakket van matig fijn zand met puinbrokken en cokes; Laag 7: heterogeen ophoogpakket van grijze, zwak roestige klei met humeuze brokken en baksteenpuin; Laag 8: lichtgrijs, grof zand met baksteenbrokjes. 17

Afbeelding 14. Het noordelijke profiel van Proefsleuf 1, 6-8 meter. Foto (Fotonummer 4) genomen naar het noordwesten. Afbeelding 15. Het noordelijke profiel van Proefsleuf 2. Foto (Fotonummer 6) genomen naar het noordwesten. 18

In Proefsleuf 2 moest worden volstaan met een kijkgat ter plaatse van de noordoostelijke hoek van de geplande proefsleuf. In de hier gedocumenteerde noordelijke profielwand (zie Afbeelding 13 en 15) werd een bodemopbouw aangetroffen met een laagje straatzand, op een heterogeen ophoogpakket van matig fijn zand met puinbrokken en cokes (Laag 6), op een heterogeen ophoogpakket van grijze, zwak roestige klei met humeuze brokken en baksteenpuin (Laag 7). Dit laatste ophoogpakket komt overeen met Laag 3 in Proefsleuf 1. In het westelijke profiel werd een voormalige sloot aangetroffen (Spoor 7). Op de vulling van dit spoor was een laagje lichtgrijs, grof zand met baksteenbrokjes aangebracht (Laag 8). Dit betreft mogelijk een voormalig loopniveau. 4.3 Structuren en grondsporen Bij het onderzoek werden in totaal 7 archeologische sporen aangetroffen (zie Afbeelding 16). Het betrof een drietal sloten (Spoor nr. 1, 3 en 7), een drietal funderingen (Spoor nr. 2, 4 en 5) en een aantal houten paaltjes (Spoor nr. 6). Spoor nr. 1 t/m 4 werden aangetroffen in Proefsleuf 1. Spoor nr. 5 t/m 7 werden aangetroffen in Proefsleuf 2. Afbeelding 16. Alle Sporenkaart. Schaal 1: 150. 19

Proefsleuf 1 Spoor nr. 1 Spoor nr. 1 betrof een gedempte sloot, die werd aangetroffen ter plaatse van het meest oostelijke deel van Proefsleuf 1 (zie Afbeelding 12, 14, 16, 17 en 18). De breedte van de sloot bedroeg 2.3 meter. De volledige breedte van de sloot kon in de proefsleuf niet worden vastgesteld. Het spoor liep naar het oosten buiten de proefsleuf door. De heterogene slootvulling bestond uit donkerbruin-grijze, matig humeuze, matig zandige klei met houtresten, baksteen- en dakpanpuin, mortelspikkels, takjes, fragmenten leisteen, aardewerkfragmenten, fragmenten dierlijk bot en metaal. De vastgestelde maximaal diepte van het spoor lag op een diepte van 0.86 meter beneden het maaiveld. Afbeelding 17. Spoor nr. 1 in het aangelegde vlak. Foto (Fotonummer 1) genomen naar het noordwesten. Spoor nr. 2 Dit spoor werd over de volle breedte van de proefsleuf aangetroffen en betrof een restant van een noord-zuid georiënteerde fundering (zie Afbeelding 11, 12, 18, 18 en 19). De fundering had een hoogte van 12 centimeter. Er waren slechts twee steenlagen bewaard gebleven. Er waren zowel hele als halve stenen gebruikt, die waren gelegd in een wild verband. De 34 centimeter brede vlijlaag bestond uit hele en halve rode bakstenen met een verschillend formaat: 24/ 24.5 x 11.5 x 4.5/ 5 centimeter, 28 x 14 x 6 centimeter, 28.5 x 15 x 7 centimeter en 29.5 x 13 x 6 centimeter. De daarop gelegen laag bakstenen had een breedte van 21 centimeter. In deze laag waren hele en halve rode en oranje bakstenen verwerkt met het formaat 20.5 x 10.5 x 6 centimeter en 21 x 10 x 4.5 centimeter. De bakstenen waren met kalkmortel met elkaar verbonden. De bovenkant van dit spoor lag op een diepte van 1.26 meter +NAP. 20

Afbeelding 18. Alle Sporenkaart Proefsleuf 1. Schaal 1: 100. Spoor nr. 3 Spoor nr. 3 betrof een noord-zuid georiënteerde, voormalige sloot (zie Afbeelding 10, 12, 16 en 18). De breedte in de top bedroeg 1.9 meter. Aan de basis was de sloot 0.6 meter breed. De slootvulling bestond bovenin uit een laag bruingrijze, zwak zandige, gevlekte klei met puinspikkels en schelpresten (Vulling 2) op een laag bruine, sterk venige, humeuze klei met baksteenbrokjes (Vulling 1). De top van dit spoor lag op een diepte van 0.74-0.96 meter +NAP. Spoor nr. 4 Spoor nr. 4 betrof het restant van een fundering, met een breedte van 0.83 meter (zie Afbeelding 11, 12, 16 en 18). Op een bewust aangebrachte puinverharding, met een dikte van 20 tot 28 centimeter, waren een tweetal houten planken gelegd (met een breedte van 14 centimeter en een dikte van 3centimeter), die waren afgelijnd met IJsselsteentjes. Op de planken lag een laag gele IJsselsteentjes met het formaat 16 x 7.5 x 4 centimeter. De onderzijde van de planken lag op een diepte van 1.1 meter +NAP. De bovenkant van het spoor lag op een diepte van 1.18 meter +NAP. 21

Afbeelding 19. Spoor nr. 2 in het aangelegde vlak. Rechts op de foto is als een donkere baan de diepere vulling van de voormalige sloot (Spoor nr. 1) zichtbaar. Foto (Fotonummer 2) genomen naar het noorden. Proefsleuf 2 Spoor nr. 5 Dit spoor betrof een noord-zuid georiënteerd restant van een fundering, die nog maximaal 3 steenlagen hoog bewaard was gebleven (zie Afbeelding 13, 15, 16 en 20). Aan de noordkant bestond de fundering uit een vlijlaag van streks liggende rode bakstenen met het formaat 24/ 25 x 12/ 12.5 x 5 centimeter, met daarop een rij van kops liggende bakstenen met hetzelfde formaat. Hierop sloten naar het zuiden toe een drietal kops gelegde rode bakstenen aan, met het formaat 24/ 25 x 12/ 12.5 x 5 centimeter, gevolgd door een opbouw bestaande uit een vlijlaag van kops gelegde, rode bakstenen met het formaat 24/ 25 x 12/ 12.5 x 5 centimeter, met daarop in koppen- en strekkenlagen gele IJsselsteentjes met het formaat 17.5 x 8.5 x 4 centimeter. Langs de oostelijke zijde was tegen de fundering nog een strekse rij van halve stenen gelegd. De fundering was aan de noordkant 34 centimeter breed, aan de zuidzijde bedroeg de breedte 26 centimeter. De bovenkant lag op een diepte van 1.29 meter +NAP. Spoor nr. 6 Dit spoor betrof een aantal handmatig aangepunte paaltjes die werden aangetroffen yen westen van Spoor nr. 5 (zie Afbeelding 20). Mogelijk betreft het de restanten van een beschoeiing langs de sloot (Spoor nr. 7). Van zuid naar noord hadden deze paaltjes een dikte van respectievelijk 7, 4, 6 en 7 centimeter. De bovenkant van de paaltjes lag op een diepte van circa 0.9 meter +NAP. 22

Afbeelding 20. Alle sporenkaart Proefsleuf 2. Schaal 1: 20. Spoor nr. 7 Spoor nr. 7 betrof een voormalige sloot, die voor een deel naar het westen buiten de aangelegde Proefsleuf 2 doorliep (zie Afbeelding 13, 15, 16 en 20). De bovenkant van dit spoor werd afgedekt door een laagje zand (Laag 8) en lag op een diepte van 1.21-1.33 meter +NAP. De slootvulling bestond van onder naar boven uit bruine, venige, humeuze klei met duidelijk herkenbare plantenresten, aardewerkfragmenten, dierlijk bot, houtfragmenten en baksteen- en dakpanpuin (Vulling 1), met daarop een heterogene laag van donkerbruin-grijze, zwak humeuze, matig zandige klei met houtskoolspikkels en puinbrokjes (Vulling 2), gevolgd door een heterogene laag van lichtgrijs, grof zand met baksteenbrokjes (Vulling 3), met daarop een heterogene laag van donkerbruin-grijze, matig zandige klei, met puinbrokjes, houtskoolspikkels en mortelbrokjes (Vulling 4). Zie Afbeelding 13 en 15. 4.4 Archeologisch vondstmateriaal 4.4.1 Inleiding In totaal werden 14 vondstnummers toegekend. De aangetroffen materiaalcategorieën betreffen aardewerk, bouwmateriaal (baksteen, wandtegels, dakpan), dierlijk bot en metaal. Het vondstmateriaal is gewassen in de bedrijfsruimte van SOB Research, te Westmaas en vervolgens gedetermineerd en verwerkt in een database. 23

Vondstcategorie Aantal Gewicht (in kilogram) Aardewerk 97 4.558 Dierlijk bot 13 1.517 Bouwmateriaal 7 niet gewogen Metaal 2 0.106 Tabel 1. Overzicht van aantallen en totaal gewicht (in grammen) per materiaalcategorie. Het vondstmateriaal werd bij de aanleg van het vlak verzameld uit de te onderscheiden bodemlagen en uit sporen. Het vondstmateriaal is gescheiden per vondstcategorie en per laag verzameld, waarbij aparte vondstnummers zijn toegekend. 4.4.2 Gebruiksaardewerk 4.4.2.1 Inleiding In totaal werden 97 aardewerkfragmenten aangetroffen, met een totaal gewicht van 4.558 kilo. Aardewerksoort Totaal Percentage aantal Faience 2 2,0 % Grijsbakkend 3 3,2 % Industrieel aardewerk 1 1,0 % Majolica 5 5,2 % Pijp 7 7,2 % Porselein 1 1,0 % Roodbakkend 66 68,0 % Steengoed geglazuurd 8 8,3 % Witbakkend 4 4,1 % Totalen 97 100,0 % Tabel 2. Verdeling per aardewerksoort in aantallen en percentage. De conservering van het aardewerk is goed. Na het wassen en drogen van het materiaal is het aantal fragmenten per vondstnummer en het gewicht bepaald. Tevens werd de soort en de datering van de aardewerkfragmenten bepaald. Soms waren de fragmenten dusdanig klein dat alleen de soort kon worden vastgesteld en een vorm of type niet kon worden vastgesteld. De aangetroffen aardewerkfragmenten zijn afkomstig uit sporen en uit ophooglagen. Dit houdt in dat voor een deel het aangetroffen vondstmateriaal samen met aangevoerde grond van elders naar de locatie kan zijn getransporteerd. Voor het grootste deel echter kan het aangetroffen aardewerk aan de bewoning ter plaatse - of in de onmiddellijke nabijheid van - de onderzoeklocatie worden gekoppeld. Al het aardewerk is te dateren in de Late Middeleeuwen B (14 de en 15 de eeuw) en in de Nieuwe Tijd (een enkel fragment uit de 16 de eeuw, het merendeel uit de 17 de en 18 de eeuw). Het gebruiksaardewerk dat tijdens het onderzoek is geborgen, kan in verschillende baksels worden onderverdeeld. Het betreft Roodbakkend aardewerk, Majolica, Witbakkend aardewerk, Steengoed, Porselein, Industrieel aardewerk en Pijpaardewerk. 4.4.2.2 Roodbakkend aardewerk In totaal werden 66 fragmenten roodbakkend aardewerk aangetroffen, verdeeld over 38 randfragmenten (57,6%), 10 bodemfragmenten (15,2 %) en 18 wandfragmenten (27,2 %). Het roodbakkende aardewerk omvat zowel vroeg als laat roodbakkend aardewerk. 24

De te herkennen vormen betreffen huishoudelijke waar als beker, kom, pot, (stroop)kan, grape en lekschaal (vergiet). Naast de vorm is ook het glazuur een indicator om het aardewerk te dateren. Het vroegste, middeleeuwse roodbakkende aardewerk is, met name aan de binnenzijde, spaarzaam geglazuurd, meestal met enkele glazuurspatten. Dit aardewerk is bij het onderzoek aangetroffen en stamt uit de 14 de en 15 de eeuw. Het jongere roodbakkende aardewerk, uit de Nieuwe Tijd (16 de - 18 de eeuw), is veel voller geglazuurd. 4.4.2.3 Grijsbakkend Het grijsbakkend aardewerk betreft 3 fragmenten, 1 bodemfragment en 2 wandfragmenten. Er konden geen vormen worden herkend. Dit aardewerk kan in het algemeen worden gedateerd in de periode van 1300-1450 na Chr. 4.4.2.4 Pijpaardewerk Er werden 7 fragmenten van pijpenstelen aangetroffen. De stelen kunnen op basis van de dikte in de 17 de en 18 de eeuw worden gedateerd, waarbij de dunnere exemplaren jonger zijn. 4.4.2.5 Steengoed, geglazuurd Het aangetroffen steengoed bestrijkt de gehele periode van de 14 de t/m de 18 de eeuw. In totaal werden 8 fragmenten aangetroffen, 1 rand- en 7 wandfragmenten. De fragmenten zijn afkomstig van kannen en kruiken. Het steengoed is afkomstig uit de productieplaatsen in het Duitse Rijnland als Siegburg, Langerwehe, Raeren, Frechen, Westerwald en (Aken)/Keulen. Een wandfragment van een kan uit Westerwald, versierd met ronde medaillons met een boterbloem en een kabelring, kan worden gedateerd tussen 1720 en 1760 na Chr. 4.4.2.6 Witbakkend aardewerk Er werden 4 fragmenten witbakkende aardewerk aangetroffen, 1 rand-, 1 bodem- en 2 wandfragmenten. Deze zijn zowel van binnen als van buiten voorzien van geel glazuur. Het aardewerk dateert uit de 18 de en 19 de eeuw. Witbakkend geglazuurd aardewerk werd in de 17 de t/m 19 de eeuw in Midden- en Zuid-Holland vervaardigd en wordt ook wel Gouds aardewerk genoemd. De productie van dergelijk aardewerk vond ook in Friesland plaats, vanaf het midden van de 17 de eeuw. Overeenkomsten in vorm en versiering, maar ook het gebruik van identieke grondstoffen, maken een specifieke herkomstbepaling van het aardewerk veelal onmogelijk. In het geval van de hier aangetroffen fragmenten ligt het voor de hand te veronderstellen dat deze afkomstig zijn van vormen die in Midden- of Zuid-Holland gemaakt zullen zijn. 4.4.2.7 Industrieel aardewerk Bij het onderzoek werd 1 wandfragment Industrieel wit aardewerk aangetroffen. Het witgoed komt vanaf circa 1790-1800 voor, de productie te Maastricht in de fabriek van Petrus Regout vond vanaf 1836 plaats. 4.4.2.8 Porselein Bij het onderzoek werd 1 wandfragment van een porseleinen kopje aangetroffen. Dit fragment kan worden gedateerd in de eerste helft van de 18 de eeuw 25

4.4.2.9 Majolica Er werden een twee randfragmenten en drie bodemfragmenten aangetroffen van Majolica borden, of schotels. Op de bovenzijde is het aardewerk voorzien van een transparante tinglazuur, op de onderzijde is transparante loodglazuur aangebracht. Dit aardewerk kan worden gedateerd tussen 1600 en 1700 A.D. 4.4.2.10 Faience Bij het onderzoek werden een rand- en een bodemfragment van Delftse borden aangetroffen. Deze aardewerkfragmenten kunnen worden gedateerd in de periode 1650-1725 na Chr. 4.4.3 Keramisch bouwmateriaal Uit Spoor nr. 2 en 5 zijn bakstenen bemonsterd. In onderstaande tabel (Tabel 3) zijn per spoor de formaten van de gebruikte bakstenen weergegeven. Monsternummer Spoor Kleur Formaat in cm 1-a 2 BS, rood 28 x 14 x 6 1-b 2 BS, rood 24.5 x 11.5 x 4.5 1-c 2 BS, rood 21 x 10 x 4.5 1-d 2 BS, rood 29.5 x 13 x 6 3-a 5 BS, roodoranje 16.5 x 8 x 4 3-b 5 BS, oranjerood 17 x 8 x 4 3-c 5 BS, roodoranje 24 x 12.5 x 5 Tabel 3. Baksteenformaten In de heterogene ophooglagen was keramisch bouwmateriaal, met name in de vorm van baksteenfragmenten, maar ook fragmenten van plavuizen en dakbedekking wel vertegenwoordigd, maar omdat het slechts fragmenten betrof, is dit materiaal niet verzameld. Aanvankelijk werd voor het bouwen van stenen gebouwen een groot formaat bakstenen gebruikt met afmetingen van 36 x 18 x 9 centimeter, de zogenaamde kloostermoppen. De algemene tendens was dat de bakstenen na verloop van tijd steeds kleiner werden, maar dit verschilt per streek. In Zuid-Holland trad verkleining in het formaat op na circa 1300. Rond 1550 en later had het baksteen het formaat van circa 16 x 8 x 4 centimeter. 4.4.4 Dierlijk bot Uit Spoor nr. 1 in Proefsleuf 1 werden 8 fragmenten dierlijk bot (Vondst nr. 1 en 7) verzameld. Eén fragment dierlijk bot is afkomstig uit Laag 2. Het betreft slachtafval/ etensresten, waaronder botfragmenten van rund. In Proefsleuf 2 werden van het vlak ten westen van Spoor nr. 5 en uit Laag 7 in totaal 4 fragmenten dierlijk bot verzameld (slachtafval/ etensresten, waaronder een kaakfragment van een speenvarken). 4.4.5 Metaal In de vulling van Spoor nr. 1 in Proefsleuf 1 werd een fragment van een ijzeren muuranker aangetroffen. In dezelfde proefsleuf is uit Laag 2 een gesmede, ijzeren spijker geborgen. 4.4.6 Steen In de vulling van Spoor nr. 1 werd een halve stenen kogel aangetroffen (Vondst nr. 2). 26

4.5 Synthese Bij het onderzoek werden archeologische sporen in de vorm van een drietal funderingsresten, een drietal voormalige sloten en een aantal houten paaltjes aangetroffen. Er werden in de sporen zowel bouwmateriaal en aardewerkfragmenten uit de Late Middeleeuwen B, alsook uit de Nieuwe Tijd aangetroffen. Naast aardewerk werden fragmenten van dierlijk bot (slachtafval) en een tweetal stuks metaal aangetroffen. De funderingsresten werden aangetroffen in een heterogeen ophoogpakket, met donkergrijze, gerijpte, humeuze, licht zandige klei met zwarte organische spikkels, puinspikkels, puinbrokjes, schelpgruis, houtskoolspikkels, mortelspikkels, aardewerkfragmenten en dierlijk bot (Laag 1/ Laag 2). De bovenkant van de in Proefsleuf 1 aangetroffen fundering (Spoor nr. 2) lag op een diepte van 1.26 meter +NAP. De bovenkant van de eveneens in deze proefsleuf aangetroffen fundering op slieten (Spoor nr. 4) lag op een diepte van 1.18 meter +NAP. Beide funderingen kunnen worden gerelateerd aan een huis dat hier in ieder geval in het begin van de 19 de eeuw al heeft gestaan. Afbeelding 21. Projectie van de funderingsresten van Spoor 2 (A) en Spoor 5 (B) op een uitsnede van de Kadastrale Minuutkaart uit 1811-1832. Bron: Coppens & Sprangers, 2013, Figuur 3. 27

Op basis van de Kadastrale Minuutkaart van 1811-1832 kan worden afgeleid dat dit huis licht noordwest-zuidoost georiënteerd was. De fundering van Spoor nr. 2 komt overeen met de oostelijke buitenmuur van dit huis (zie Afbeelding 21, A). De fundering van Spoor nr. 4 lag op basis van de Kadastrale Minuutkaart buiten dit huis. Mogelijk betreft dit een (latere) aanbouw of een los van het huis staand bijgebouw (schuur?). De in Proefsleuf 2 aangetroffen fundering Spoor nr. 5 werd eveneens in dit heterogene ophoogpakket aangetroffen. De bovenkant van dit spoor lag op een diepte van 1.29 meter +NAP. Ook deze fundering kan worden gerelateerd aan dit huis, dat hier in ieder geval in het begin van de 19 de eeuw al heeft gestaan. In dit geval betreft het de fundering van de westelijke buitenmuur (zie Afbeelding 21, B). Op een dieper niveau in de proefsleuven, afgedekt door Laag 2, werden een drietal opgevulde sloten/ greppels aangetroffen. Deze waren tot in de natuurlijke ondergrond van (oever-)afzettingen van de Linge stroomgordel ingegraven. In de vulling van deze sloten werden zowel aardewerkfragmenten uit de Late Middeleeuwen B als uit de Nieuwe Tijd A - Nieuwe Tijd C aangetroffen. De onderliggende afstand tussen deze sloten/ greppels bedroeg circa 3.5 meter. Deze sloten/ greppels vormen de weerslag van een oudere verkaveling, met langgerekte, smalle kavels, die vermoedelijk stamt uit de Late Middeleeuwen. Een van de sloten (Spoor nr. 3) werd aangetroffen ter plaatse van/ onder het niveau van de op de Kadastrale Kaart van 1811-1832 weergegeven huisplattegrond. In de slootvulling werden voornamelijk aardewerkfragmenten uit de Late Middeleeuwen B aangetroffen. Een van de aardewerkfragment stamt vermoedelijk uit de Nieuwe Tijd A. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat deze huisplattegrond op zijn vroegst in de tweede helft van de 16 de eeuw is aangelegd. Ook op basis van het gebruikte bouwmateriaal, een basis met middeleeuwse kloostermoppen met daarop kleine ijsselsteentjes, kunnen deze bebouwingsresten in de tweede helft van de 16 de eeuw of in de eerste helft van de 17 de eeuw worden gedateerd. 4.6 Beantwoording onderzoeksvragen Algemeen : 1. Hoe ziet de geologische, geomorfologische en bodemkundige opbouw van het plangebied eruit en hoe verhoudt/verhouden de vindplaats(en) zich in deze? De opbouw van het plangebied bestaat uit een heterogeen, antropogeen ophoogpakket, op natuurlijke (oever-) afzettingen van de Linge Stroomgordel. Deze laatste afzettingen behoren tot de Afzettingen van Tiel. 2. Wat is de landschappelijke context van het plangebied? Het plangebied is gelegen binnen de historische stadskern van Leerdam, ontstaan in het oever- en komgebied van de Linge Stroomgordel 3. In welke mate is het gebied verstoord? Bij het onderzoek werden, buiten beperkte verstoringen veroorzaakt door het ingraven van kabels en leidingen, geen grootschalige, diep reikende bodemverstoring(en) vastgesteld. 4. Wat is de landschappelijke context van de vindplaats(en) Zie Vraag 2. 28

5. Waaruit bestaan de archeologische resten die zijn aangetroffen? De archeologische resten die zijn aangetroffen bestaan uit een drietal funderingen, een drietal sloten/ greppels en een aantal houten paaltjes. 6. Welke vindplaatstype(n) zijn aangetroffen en wat zijn hun datering(en)? Er is een nederzettingsterrein aangetroffen uit de Late Middeleeuwen en de Nieuw Tijd. De aangetroffen archeologische resten behoren tot een onverhoogde huisplaats binnen een stad en er is tevens infrastructuur aangetroffen in de vorm van percelering/ verkaveling. De gebouwresten dateren uit de Nieuwe Tijd. De sloten/ greppels dateren hoogstwaarschijnlijk uit de Late Middeleeuwen. 7. Wat zijn de horizontale en verticale begrenzingen, de ligging en de omvang van deze vindplaats(en)? De archeologische resten werden aangetroffen ter plaatse van het meest zuidelijke deel van het plangebied, maar liepen buiten de aangelegde proefsleuven naar het noorden en zuiden toe door. In verticaal opzicht werden de archeologische resten aangetroffen vanaf een diepte van circa 0.4-1.5 meter beneden het maaiveld (circa 1.3-0.2 meter +NAP). Op basis van de oude kaarten vanaf het midden van de 16 de eeuw en de Kadastrale Minuutkaart van 1811-1832 kan worden geconcludeerd dat ook in de ondergrond van het noordwestelijke deel van het plangebied nog resten van bebouwing uit de Nieuwe Tijd en/of d Late Middeleeuwen aanwezig kunnen zijn. 8. Welke sporen en structuren zijn aanwezig en hoe kunnen deze geïnterpreteerd en gedateerd worden? De aangetroffen funderingsresten kunnen worden gekoppeld aan de oostelijke en westelijke buitenmuur van een huis dat op de kadastrale minuutkaart van 1811-1832 wordt weergegeven. Dit huis dateert uit de Nieuwe Tijd, vermoedelijk van oorsprong uit de 2 de helft van de 16 de eeuw, of de eerste helft van de 17 de eeuw. De aangetroffen sloten/ greppels en de in Proefsleuf 2 aangetroffen houten paaltjes maken deel uit van een verkaveling/ percelering en dateren vermoedelijk uit de Late Middeleeuwen. 9. Hoe is de interne ruimtelijke spreiding van sites, spoorclusters, structuren, sporen en vondsten? De aangetroffen funderingen liggen iets meer dan 5 meter uit elkaar en begrenzen de breedte van het huis. De aangetroffen sloten/ greppels liggen onderling circa 3.5 meter van elkaar. Vondsten werden aangetroffen in de sloten/ greppels (Spoor nr. 1, 3 en 7) en in het ophoogpakket. 10. Wat is de precieze situatie met betrekking tot de gaafheid en de conservering van de archeologische vondsten en sporen? Zijn er verschillen tussen de verschillende delen van het onderzoeksgebied? De archeologische sporen zijn redelijk gaaf bewaard gebleven. Voor het archeologisch vondstmateriaal geldt dat zowel anorganische als organische vondstcategorieën en metaal goed geconserveerd bewaard zijn gebleven. Voor zover dit kon worden vastgesteld bestaan er voor wat betreft de gaafheid en conservering geen verschillen tussen de verschillende delen van het onderzoeksgebied. 29

11. Zijn er locaties in het plangebied die voor paleo-ecologisch onderzoek geschikt zijn? Bij het onderzoek zijn geen sporen in de vorm van kuilen of beer- en waterputten aangetroffen die geschikt zijn voor paleo-ecologisch onderzoek. Ter plaatse van andere delen van het plangebied zouden dergelijke resten nog aanwezig kunnen zijn. De vulling van de sloten/ greppels bestond uit bruine, humeuze, venige klei die wel geschikt is voor paleo-ecologisch onderzoek. 12. Zijn er aanwijzingen voor verschillende bewonings- of gebruiksfasen? (continuïteit?) Zo ja, hoe verhouden deze zich tot elkaar in ruimtelijk opzicht, in functioneel opzicht en met betrekking tot hun materiële cultuur? Er zijn aanwijzingen aangetroffen voor in ieder geval een tweetal gebruiksfasen. De aangetroffen archeologische bebouwingsresten dateren uit de Nieuwe Tijd. De sloten/ greppels hebben hoogstwaarschijnlijk een laatmiddeleeuwse oorsprong. Gelet op de betrekkelijk korte afstand tussen de sloten diende het sloten/greppel-systeem eerder voor afwatering dan dat dit een percelering/ verkaveling markeerde, hoewel het laatste niet kan worden uitgesloten. De funderingsresten kunnen worden gekoppeld aan een bewoningsfase in de Nieuwe Tijd. In ruimtelijk opzicht bevinden de sporen uit de te onderscheiden fasen zich in elkaar nabijheid. Hoogstens in verticale zin is er sprake van een scheiding. Een van de sloten (Spoor nr. 3) werd aangetroffen ter plaatse van/ onder het niveau van de op de Kadastrale Kaart van 1811-1832 weergegeven huisplattegrond. De vraag hoe de fasen zich met betrekking tot hun materiële cultuur van elkaar onderscheiden, kan op basis van de uit het onderzoek verkregen gegevens niet worden beantwoord. 13. Bestaan overeenkomsten of verschillen met vergelijkbare vindplaatsen uit dezelfde archeoregio? De uit het onderzoek verkregen gegevens zijn te summier om deze vraag te kunnen beantwoorden. 14. Hoe kunnen de vondsten gedetermineerd en gedateerd worden? Kunnen faseringen vastgesteld worden? Bestaan overeenkomsten of verschillen met vergelijkbare vindplaatsen uit dezelfde archeoregio? De aangetroffen vondsten bestaan uit aardewerk, dierlijk botmateriaal, bouwmateriaal en metaal. Een deel van de aardewerkvondsten kan in de 14 de / 15 de eeuw (Late Middeleeuwen B) worden gedateerd, het overige aardewerk dateert uit de Nieuwe Tijd. Het aangetroffen aardewerk is voor wat de soorten en de herkenbare vormen betreft ook bekend van vergelijkbare vindplaatsen uit dezelfde archeoregio. 15. Wat kan aan de hand van het zoölogisch en botanisch materiaal van de (voedsel- )economie van de vindplaats worden gereconstrueerd? Het aantal vondsten van zoölogisch materiaal is zeer beperkt. Er is een beperkte hoeveelheid slachtafval/ etensresten van rund en varken aangetroffen, waaruit kan worden opgemaakt dat het lees van deze dieren werd geconsumeerd. Er is geen botanisch onderzoek uitgevoerd. 16. Is er een ensemblewaarde met vindplaatsen binnen of uit de omgeving van het plangebied? De hoeveelheid aan uit het onderzoek verkregen gegevens is (vooralsnog) te gering om de vindplaats met vindplaatsen uit de omgeving van het plangebied te kunnen vergelijken. Bovendien is de hoeveelheid beschikbare gegevens van andere archeologische vindplaatsen in Leerdam nogal beperkt. 30

17. Hoe verhouden de resultaten zich tot de bevindingen in vergelijkbare onderzochte vindplaatsen in dezelfde archeoregio? Zie vraag 16. 18. Bij het aantreffen van funderings- en muurresten: 19. In welke periode kunnen de resten worden gedateerd? De aangetroffen funderingsresten dateren in ieder geval uit de Nieuwe Tijd B, maar zouden terug kunnen gaan tot in de Nieuwe Tijd A. 20. Is er sprake van herstel- of verbouwingssporen? Zo ja, is het mogelijk te achterhalen wat de datering en / of aanleiding hiervoor was? Er werden geen herstel- of verbouwingssporen vastgesteld. 21. Wat is de relatie tussen de aangetroffen resten en de huidige bebouwing (oriëntatie, toegepast materiaal, toegepaste bouwmethode)? De aangetroffen resten hebben een min of meer gelijke oriëntatie als de huidige bebouwing. Er is geen sprake van een directe relatie tussen de aangetroffen resten en de huidige bebouwing. Voor de periode late prehistorie: 22. Zijn er aanwijzingen voor ingrepen in het landschap, zo ja: wat waren deze ingrepen en wat was het doel? 23. Is er sprake van geïmporteerd materiaal (natuursteen)/ Zo ja: wat was het aandeel van deze ímporten, wat was de herkomstregio en wat was de voornaamste toepassing van het materiaal? 24. Zij n er aanwijzingen voor rituele context? Zo ja, welke? 25. Indien er sprake is van een rituele context, is deze te verbinden met aangetroffen structuren? Er zijn bij het onderzoek geen archeologische resten uit de late prehistorie aangetroffen. Bij het aantreffen van nederzettingsresten uit de Romeinse Tijd: 26. Wanneer vangt de bewoning aan; begint deze reeds in de IJzertijd? Zo ja, wanneer exact? 27. Zijn de grondsporen aan een structuur (structuren)/gebouwplattegronden toe te wijzen? Zo ja, tot welke? Zijn de grondsporen afkomstig van een woonstalhuis, een spieker/een bijgebouw? Indien er huis- of gebouwplattegronden onderscheiden kunnen worden: tot welke type(s) behoren deze? Is er sprake van houtbouw en/of gedeeltelijk steenbouw? Is er sprake van bijzondere fenomenen in relatie tot een bronheiligdom? 28. Is er een militaire component aanwezig in het vondstmateriaal? Of is de materiële cultuur slechts een weerslag van de verregaande acculturatie/ Romanisatie die in de loop van de 1 e eeuw na Chr. of 2 e eeuw optrad in een inheemse nederzetting? 29. Zijn sporen van ambachtelijke activiteiten aanwezig? Zo ja, welke? 30. Wat is de aard van de sporen en structuren uit de Romeinse Tijd; houden deze verband met een reguliere agrarische nederzetting met handelscontacten of is er sprake van iets bijzonders? 31

31. Welke bijdragen en nieuwe inzichten leveren de specialistische onderzoeken van de verschillende materiaalcategorieën t.a.v de bestaande kennis over de bewoning en economische activiteiten (het gebruik van het landschap en de natuurlijke vegetatie, het uiterlijk van huizen, erven en nederzettingen, het gebruik en herkomst van bouwmaterialen, de bestaanseconomie en de culturele achtergronden van de bewoners/ beïnvloeding door Romeinse cultuur) in de regio in deze perioden? 32. Kunnen de resten inzicht geven in de aanwezigheid van een militair component of aanwezigheid van specifieke maatregelen in de laat Romeinse periode? 33. Indien een nederzetting wordt aangetroffen: valt uit de resten op te maken wanneer de nederzetting is verlaten, of zijn er aanwijzingen voor een continuering na het laatst Romeins gedateerde materiaal? Er zijn bij het onderzoek geen archeologische resten uit de Romeinse Tijd aangetroffen. Indien graven worden gevonden: 34. Is een volledig grafveld aanwezig of zijn slechts enkele afzonderlijke graven aanwezig? 35. Hoe is de demografie opgebouwd? Wat is het (geschatte) aantal bewoners geweest en wat is de samenstelling van het grafveld? 36. Welke (begrafenis)rituelen kunnen worden herkend en zijn heir veranderingen/ontwikkelingen in te herkennen? 37. Wat kan worden gezegd over de locaties van begravingen ten opzichte van gelijktijdige en niet-gelijktijdige bewoning (indien dateringen dit mogelijk maken)? Bij het onderzoek zijn geen graven aangetroffen. Resten uit de Middeleeuwen 38. Is er sprake van structuren, zo ja welke? De aangetroffen sloten/ greppels hebben hoogstwaarschijnlijk een laatmiddeleeuwse oorsprong. 39. Is er sprake van productie ter plaatse, zo ja wat voor type nijverheid kan aan het gebied gekoppeld worden? Er werden geen aanwijzingen voor productie ter plaatse aangetroffen. 40. Is er sprake van archeologische overblijfselen uit de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd of alleen Middeleeuwen of Nieuwe Tijd en zo ja, welke overblijfselen liggen op het terrein? Er is sprake van archeologische overblijfselen uit de Middeleeuwen (sloten en vondsten) en de Nieuwe Tijd (fundringen en vondsten). 41. Wanneer en waarom zijn de sites en de vindplaats in zijn geheel verlaten of in onbruik geraakt? N.v.t. Het gebied is tot op heden in gebruik gebleven als nederzettingsterrein binnen de stadskern van Leerdam 32

4.7 Waardering Het waarderen van een vindplaats in overeenstemming met de KNA 3.2, deelproces Waarderen (VS06), houdt in dat de kwaliteit van het bodemarchief wordt bepaald. Het vaststellen van de kwaliteit geschiedt op basis van belevingsaspecten, fysieke criteria en inhoudelijke criteria, die elk een score krijgen toegekend. Bij de eerste stap wordt nagegaan of een vindplaats vanwege zijn belevingswaarde, op basis van zijn schoonheid of herinneringswaarde, als behoudenswaardig kan worden aangemerkt. Bij de fysieke waardebepaling van een vindplaats wordt getoetst op basis van gaafheid en conservering. Wanneer deze criteria samen bovengemiddeld (vijf of zes punten) scoren wordt de vindplaats als behoudenswaardig aangemerkt. Bij de laatste stap, op basis van inhoudelijke criteria, wordt de vindplaats gewaardeerd op het wetenschappelijke belang. Deze wetenschappelijke waarde wordt gemeten aan de hand van de criteria: zeldzaamheid, informatiewaarde, ensemblewaarde en representativiteit. Zo kunnen vindplaatsen die middelmatig tot laag scoren op basis van de fysieke kwaliteit, toch als behoudenswaardig worden aangemerkt op basis van hun grote inhoudelijke belang. Dit wanneer zij zeven punten of meer scoren. Waarden Criteria Scores Hoog Midden Laag Beleving Schoonheid Niet van toepassing Herinneringswaarde Niet van toepassing Fysieke kwaliteit Gaafheid 3 Conservering 2 Inhoudelijke kwaliteit Zeldzaamheid 2 Informatiewaarde 3 Ensemblewaarde 2 Representativiteit 1 Tabel 3. Scoretabel waarderingscriteria. Waardering op basis van belevingsaspecten Schoonheid: dit belevingsaspect was niet van toepassing, omdat er geen sprake is van een zichtbaar landschapselement Herinneringswaarde: ook dit belevingsaspect was niet van toepassing. Er was geen sprake van een directe relatie met een historische gebeurtenis en verder speelde de locatie geen rol in een beleving van het landschap of was er geen sprake van een associatie in de overlevering met sagen of legenden. Waardering op basis van fysieke criteria Gaafheid: De gaafheid van de vindplaats is hoog, op basis van volgende parameters. Er werden sporen aangetroffen, die gaaf bewaard zijn gebleven, ook in ruimtelijk opzicht. De stratigrafie is intact. Dit geldt in ieder geval ter plaatse van Proefsleuf 1 en het kijkgat ter plaatse van Proefsleuf 2. Er werden mobilia in situ aangetroffen en er is sprake van een ruimtelijke relatie tussen mobilia onderling en tussen mobilia en sporen. De natuurlijke omgeving is stabiel. Conservering: de conservering van de vindplaats is hoog, op basis van volgende parameters. De conservering van artefacten van de anorganische en organische vondstcategorieën en metaal is goed. Op basis van het aspect fysieke kwaliteit wordt de aangetroffen vindplaats als behoudenswaardig (score <5 punten) beschouwd. 33

Waardering op basis van inhoudelijke criteria De zeldzaamheid van de aangetroffen archeologische sporen is midden. In de binnenstad van Leerdam werd bij eerder archeologisch onderzoek al de aanwezigheid van bewonings- en bebouwingsresten uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd vastgesteld. De hoeveelheid beschikbare gegevens over bewoning in de Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd is evenwel zeer beperkt en een synthetiserend lokaal overzicht ontbreekt.. De informatiewaarde van de archeologische vindplaats kan als hoog worden gewaardeerd. Hoewel het hier slechts de onderzijde van sporen betrof en van de vindplaats bijgevolg slechts de dieper reikende sporen zullen bewaard gebleven zijn, kan deze vindplaats toch bijdragen aan de eerder beperkte kennis over de bewoningsgeschiedenis van Leerdam in de Late middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. Wat ensemblewaarde betreft, kan worden gesteld dat deze midden scoort. Er bestaat een mogelijkheid deze vindplaats met andere vindplaatsen in de omgeving te vergelijken. De representativiteit tenslotte is vooralsnog als laag worden ingeschat omdat de aard en het karakter van de vindplaats nog niet exact kon worden bepaald. Op basis van het aspect inhoudelijke kwaliteit wordt de vindplaats beschouwd als behoudenswaardig (score >7 punten). 34

5. Samenvatting, conclusies en aanbevelingen 5.1 Samenvatting en conclusies Op 30 en 31 oktober 2013 heeft SOB Research in opdracht van Van Bekkum projecten bv uit Amersfoort een Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven (IVO-P) uitgevoerd, ter plaatse van het Plangebied Noordwal en Bergstraat te Leerdam (Gemeente Leerdam). Het archeologisch onderzoek is uitgevoerd in het kader van de vergunningverlening voor de sloop van de bestaande bebouwing (m.u.v. de woningen ter plaatse van de Bergstraat 82 en 84) en de bouw van 8 nieuwe woningen. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 900 vierkante meter. De funderingssleuven voor de nieuwe woningen, met een gezamenlijke lengte van circa 190 meter, zullen worden aangelegd tot een diepte van circa 1.0 meter beneden het maaiveld. De woningen zullen tevens worden gefundeerd op heipalen. Op de Archeologische Verwachtings- en beleidsadvieskaart van de Gemeente Leerdam wordt ter plaatse van het plangebied een zone met een zeer hoge verwachting voor archeologische waarden uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd weergegeven. Dit betreft de historische stadskern van Leerdam. Op basis van het vigerende beleid van de Gemeente Leerdam geldt voor een dergelijke zone een archeologische onderzoekverplichting wanneer er sprake is van bodemingrepen met een oppervlakte van meer dan 30 vierkante meter en met een diepte van meer dan 0.3 meter beneden het maaiveld. In 2013 is door RAAP in het kader van de planontwikkeling een Archeologisch Bureauonderzoek en een Inventariserend Veldonderzoek door middel van grondboringen (IVO-Overig) uitgevoerd. Op basis van de resultaten van dit onderzoek werd geconcludeerd dat binnen het bereik van de hier te verwachten verstoringsdiepte van de civieltechnische sloop- en graafwerkzaamheden (tot circa 1.0 meter beneden het maaiveld) een potentieel archeologisch niveau in de vorm van een laag met archeologische indicatoren aanwezig is. Dit betreft de mogelijk aanwezige archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. De aanwezigheid van fundamenten van gebouwen uit de Nieuwe Tijd kon niet worden uitgesloten. De voorgenomen planontwikkeling zou kunnen leiden tot verstoring van de mogelijk aanwezige archeologische resten. Geadviseerd werd om een archeologisch vervolgonderzoek te laten uitvoeren in de vorm van een Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven (IVO-P) met als doel na te gaan of binnen het bereik van de verwachte verstoringsdieptes behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Leerdam heeft dit advies overgenomen en heeft besloten dat in het kader van de vergunningsprocedure ter plaatse een Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven (IVO-P) moet worden uitgevoerd. Ten behoeve van het IVO-P werd door mevr. drs. C. D. R. Cohen Stuart van Terra Archeologie uit Culemborg een Programma van Eisen opgesteld. Ter plaatse van het onderzoeksgebied zijn een tweetal proefsleuven tot een diepte van circa 1.0 meter beneden het maaiveld aangelegd. De proefsleuven werden aangelegd met behulp van een graafmachine met een platte bak, waarbij laagsgewijs werd ontgraven. Bij het onderzoek werd een bodemopbouw aangetroffen met een laag straatzand, op een heterogeen ophoogpakket, op natuurlijke (oever-)afzettingen van de Linge stroomgordel. Deze laatste afzettingen behoren tot de Afzettingen van Tiel. Bij het onderzoek werden 7 archeologische sporen aangetroffen. Het betrof een drietal sloten/ greppels, een drietal funderingen en een aantal houten paaltjes, die mogelijk met een slootbeschoeiing samenhangen. Het aangetroffen vondstmateriaal betrof fragmenten aardewerk, dierlijk bot, bouwmateriaal en metaal. 35

De aangetroffen funderingsresten kunnen worden gekoppeld aan de oostelijke en westelijke buitenmuur van een huis dat op de kadastrale minuutkaart van 1811-1832 wordt weergegeven. Dit huis dateert uit de Nieuwe Tijd. De aangetroffen sloten/ greppels en de in Proefsleuf 2 aangetroffen houten paaltjes maken deel uit van een verkaveling/ percelering en dateren hoogstwaarschijnlijk uit de Late Middeleeuwen. Op basis van de waarderingscriteria uit de KNA 3.2, deelproces Waarderen (VS06), is de aangetroffen archeologische vindplaats op basis van de fysieke en de inhoudelijke kwaliteit behoudenswaardig. 5.2 Aanbevelingen Alle vondsten zullen worden aangeleverd aan het Provinciaal Depot Zuid-Holland, van de Provincie Zuid-Holland. Bij het onderzoek werden behoudswaardige archeologische resten aangetroffen. Op basis van de resultaten van het IVO-P is het dan ook niet mogelijk om het plangebied archeologisch vrij te geven. Bij het uitgevoerde IVO-P is alleen een zeer beperkt deel van het plangebied (het zuidelijke deel) onderzocht en is geen inzicht verkregen in de aan- of afwezigheid van archeologische resten in het overige deel van het plangebied. Op de kaart van 1811-1832 wordt ter plaatse van het noordelijke deel van het plangebied in ieder geval nog een huis weergegeven. Op de kaart van Jacob van Deventer uit het midden van de 16 de eeuw wordt ter plaatse van het noordelijke deel van het plangebied een zone met huizen weergegeven. Het kan niet worden uitgesloten dat (mogelijk) aanwezige archeologische resten bij het uitgraven van de funderingssleuven beschadigd dan wel vernietigd zullen worden. Daarom wordt aanbevolen om de ondergrondse sloop van de huidige panden en het uitgraven van de funderingssleuven onder Archeologische Begeleiding te doen plaatsvinden. Met betrekking tot de sloop van de bestaande bebouwing wordt aanbevolen te slopen tot op het niveau van het maaiveld en bij de ondergrondse sloopwerkzaamheden alleen funderingen te verwijderen waar deze de te graven funderingssleuven snijden. 36

Literatuur - Boshoven, E. H. et al.: Regio Alblasserwaard en Vijfheerenlanden; Een archeologische inventarisatie, verwachtings- en beleidsadvieskaart. BAAC rapport V-08.0185; BAAC, 's- Hertogenbosch: 2009 - Cohen Stuart, C. D. R.: Programma van Eisen Leerdam, Noordwal/Bergstraat, Terra- Archeologie 1309.003; Culemborg: 2013 - Coppens C. F. H. & J. Sprangers: Plangebied Noordwal en bergstraat te Leerdam: archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (verkennende fase), RAAP-Notitie 4564; Weesp: 2013 - Mulder, E. F. J. de, M.C. Geluk, I. L. Ritsema, W. E. Westerhof en T. E. Wong: De ondergrond van Nederland; Groningen: 2003 - Regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden: Beleidsnota Archeologie van de vijf samenwerkende gemeenten van de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden; Regio Alblasserwaard-Vijfheerenlanden: 2009 - Rijks Geologische Dienst (RGD): Geologische Kaart van Nederland 1: 50.000, Blad Gorinchem West (38W); RGD, Haarlem: 1994 - Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: Archeologisch Informatie Systeem (ARCHIS2); RCE, Amersfoort: 2013 37

38

Verklarende woordenlijst antropogeen C14 datering differentiële klink dy erosie estuarium eutroof veen fluviatiel geul gorzenlandschap gyttja Hollandveen Holoceen in situ inundatie klink lagunair, lagune door menselijk handelen bepaling van het gehalte aan radioactieve koolstof (C14) van organisch materiaal (hout, houtskool, schelpen, etc.) waaruit de ouderdom kan worden afgeleid. Deze ouderdom wordt opgegeven in jaren voor 1950 A.D. verschijnsel waarbij relatief hoog of laag liggende gebieden door geologische of fysische processen laag of hoog (andersom) komen te liggen. Ook wel omgekeerde klink of reliëfinversie genoemd organische afzetting, bestaande uit fijn verdeelde afgestorven plantenresten, in stilstaand water bezonken verzamelnaam voor processen die het aardoppervlak aantasten en los materiaal afvoeren. Dit vindt voornamelijk plaats door wind, ijs en stromend water een min of meer trechtervormige monding van een rivier die binnen het bereik van getijdestromingen ligt veen dat in een voedselrijk milieu ontstaan is onder invloed van een rivier rivier- of kreekbedding gebied dat boven gemiddeld hoogwater ligt en pas bij de hoogste vloeden onderloopt organische afzetting, bestaande uit fijn verdeelde afgestorven plantenresten, in stilstaand water bezonken alle veenpakketten die gedurende het Holoceen zijn ontstaan met uitzondering van het basisveen. De definitie van Hollandveen betreft dus in feite bijna alle veenpakketten die gedurende de afgelopen 8000 jaar zijn ontstaan jongste geologisch tijdvak (vanaf de laatste IJstijd: circa 9000 jaar voor Chr. tot heden) bewaard gebleven op de oorspronkelijke plaats. Dit met name met betrekking tot onverstoorde archeologische sporen en vondsten het door menselijk ingrijpen onder water zetten van land, werd vaak in het kader van verdediging gedaan maaivelddaling van veen- en kleigronden door ontwatering, oxidatie van organisch materiaal en krimp ondiepe baai, beschermd tegen open zee door een strandwal of haf 39

marien meanderen mesotroof veen modderklei moernering oligotroof veen oxidatie perimarien Pleistoceen pollenanalyse regressiefase sediment sondeerijzer stroomrug transgressiefase verlandingsklei het milieu waar sedimentatie plaatsvindt die direct wordt beïnvloed door de zee zich bochtig door het landschap slingeren (van waterlopen) veen, dat in matig voedselrijk milieu is ontstaan afzettingen in het perimariene gebied, bestaande uit kleiige venen en venige kleien veenafgraving, hoofdzakelijk ten behoeve van zoutwinning en de winning van brandstof (turf) veen, dat in voedselarm milieu is ontstaan (traag) verbrandingsproces van organisch materiaal in reactie met zuurstof het milieu, waarin de sedimentatie wordt beïnvloed door de zee (via het rivieren kreekstelsel), maar waar mariene afzettingen van betekenis ontbreken geologisch tijdperk dat ongeveer 2 miljoen jaar geleden begon. De tijd van de IJstijden, maar ook van gematigd warme perioden. Het Pleistoceen eindigt met het begin van het Holoceen statistische studie van stuifmeelkorrels en sporen, die in sedimenten gevonden worden. Doel is onder meer milieureconstructie periode waarin de zee-invloed afneemt (als gevolg van een daling van de zeespiegel of als gevolg van sluiting van strandwallencomplex) na een transgressiefase afzetting gevormd door bezinksel of neerslag lange, dunne metalen 'prikstok', die onder meer wordt gebruikt om antropogene sporen te op te sporen restant van een door zand- en klei-afzettingen verlande, oude stroomgeul. Door differentiële klink meestal hoger gelegen dan de omgeving fase waarin de invloed van de zee zich in het binnenland uitbreidt (als gevolg van stijging van de zeespiegel of als gevolg van erosie van het strandwallencomplex) klei die aan het einde van een transgressiefase wordt afgezet 40

Bijlage 1 Administratieve gegevens Projectnaam: Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven Plangebied Noordwal en Bergstraat, Gemeente Leerdam SOB Research project nr. 2126-1310 Opdrachtgever: André van Bekkum Van Bekkum Projecten bv Wiekenweg 53a, 3815 KL Amersfoort Tel.: 033-25 42 142 Fax.: 033-25 42 150 a.vanbekkum@vanbekkum.nl Uitvoerder: SOB Research Hofweg 13, Heinenoord Postbus 5060, 3274 ZK Heinenoord Tel.: 0186-604432 Fax: 0575-476139 E-mail: sobresearch@wxs.nl Bevoegde overheid: College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Leerdam Postbus 15, 4140 AA Leerdam Contactpersoon: mevr. A. Arents Tel.: 0345 636218 E-mail: m.arents@leerdam.nl Advies en toetsing namens de bevoegde overheid Datum opdracht: 9 oktober 2013 Uitvoering veldwerk: 30 en 31 oktober 2013 Datum conceptrapport: 29 november 2013 Datum definitief rapport: 25 februari 2014 Mevrouw C. D. R. Cohen Stuart, Terra-Archeologie Lindeboom 45, 4101 WG Culemborg Tel.: 0345-518309 Mob.: 06-45059916 E-mail: info@terra-archeologie.nl Provincie: Zuid-Holland Gemeente: Leerdam Plaats: Leerdam Toponiem: Noordwal/ Bergstraat Huidig grondgebruik: Bebouwing, verharding Toekomstige situatie: Bebouwing Kaartblad: 38H Kadastrale gegevens: Kadastrale Gemeente Leerdam, Sectie B, nr. 2045, 4833, 9054, 9279 en 9280 Geologie: Ophoogpakket op (oever-)afzettingen van de Linge stroomgordel (Formatie van Echteld) Geomorfologie: Bodemtype: Grondwatertrap: NAP-hoogte maaiveld: Coördinaten: Bebouwing. Bebouwing. Bebouwing. Circa 1.51-1.65 meter +NAP. Zuidwest: 134.687/ 433.750 Zuidoost: 134.724/ 433.761 41

Noordwest: Noordoost: 134.682/ 433.786 134.710/ 433.792 Oppervlakte plangebied: Circa 900 vierkante meter. Kaart plangebied: Zie Afbeelding 2 en 3. CMA/ AMK-status: N.v.t CAA -nr.: N.v.t. CMA -nr.: N.v.t. ARCHIS-Monument nr.: N.v.t. ARCHIS-Vondstmelding nr.: N.v.t. Datering(en) van de nieuw Late Middeleeuwen en Nieuwe Tijd. aangetroffen vindplaatsen: Complextype(n) van de nieuw NS, nederzetting-stad aangetroffen vindplaatsen: ARCHIS-Vondstmelding nieuwe 423.150 vindplaats ARCHIS-Waarneming nr.: N.v.t. ARCHIS-Onderzoeksmelding nr.: 58.868 Deponering: Depothouder: het College van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, voor deze het bureauhoofd van Bureau CVT Postbus 90602, 2509 LP Den Haag Contactpersoon voor de selectie/ de-selectie van vondstmateriaal: De heer R. H. P. Proos, Provinciaal Archeoloog Tel.: 070-4418445 Mob.: 06-18309889, email: rhp.proos@pzh.nl Deponering digitale documentatie: Deponering vondstmateriaal: Provinciaal Depot Zuid-Holland Kalkovenweg 23, 2401 LJ Alphen aan den Rijn Depotbeheerders: de heer F. Kleinhuis mevrouw I. M. Riemersma Tel.: 06-29289643 06-54213674 E-mail: f.kleinhuis@pzh.nl im.riemersma@pzh.nl e-depot (www.edna.nl) 42

Bijlage 2 Archeologische en geologische tijdschaal Op het hierbij geboden overzicht worden de geologische en archeologische hoofdperioden weergegeven. De dateringen in de linkerkolom (voor en na Chr.) zijn gekalibreerd en geven de betrouwbaarste dateringen. Bron: ROB, 1988. 43