29/02/2012-10 - EV '/RIJGEST-lD van HfcT.OHIFfteH&CH^ «*' «'" $je*aefii in van an... De rechtbank van eerste aanleg van het gerechtelijk arrondissement Brugge, tiende kamer, heeft het volgend vonnis verleend: In de zaak; 07/3367/A Rep. nr. 12/. in vereffening, met maatschappelijke zetel te,, KBOliTii vertegenwoordigd en verschijnende in de persoon van haar vereffenaar, Meester Ignace CLAESSENS, advocaat te 8370 BLANKENEBERGE, Elisabethstraat 8, (KBO-0816.821.459), appellante qq., tegen: 1. KBO-nummer met maatschappelijke zetel te, eerste geintimeerde, voor wie is opgetreden Meester REYNAERT MARIJKE, advocaat te SINT- KRU1S (BRUGGE). 2. HET VLAAMSE GEWEST. optredend door de gemachtigde ambtenaar onroerend goed, met zetel te 1210 BRUSSEL, Koning Albert II-laan 19 b 22, tweede geintimeerde, 3. HET VLAAMSE GEWEST. optredend door de gewestelijk stedebouwkundig inspecteur, met zetel te 8000 BRUGGE, Werkhuisstraat 9, derde geintimeerde, 07/3367/A- biz 1
tweede en derde geintimeerden hebbende als raadsman Meester BRONDER^TV^ BART, advocaat te OOSTENDE. j en beiden wonende te vierde geintimeerden, voor wie is opgetreden Meester REYNAERT MARIJKE, advocaat te SINT- KRUIS (BRUGGE). *** PROCEDURE Bij (tussen)vonnis van 28 december 2007 werd geoordeeld als volgt: verklaart het hoger beroep van appellante ontvankelijk; wijst het incidenteel hoger beroep van, ertoe strekkend het kantonnement in hoofde van appellante uit te sluiten, dan wel te beperken tot de gerechtskosten, de schadevergoedingen en 1/3^ van de huur, af als ongegrond ; houdt alle overige vorderingen en betwistingen tussen de paitijen verder aan en verwijst deze naar de bijzondere rol. Bij (tussen)vonnis van 29 juni 2011 werd geoordeeld als volgt: Verklaart het principaal hoger beroep ingesteld door appellante slechts gegrond in de hiema bepaalde mate. Doet het eerste vonnis teniet waar het appellante, onder verbeurte van een dwangsom van 1 000,00 euro per dag vertraging, veroordeelde ora binnen de drie maanden na de betekening van het tussen te komen vonnis over te gaan tot het herstellen van de kapotte ramen van het overdekt terras, het vervangen van het zeildoek van het overdekt terras en het herschilderen van het houten schrijnwerk van het overdekt terras. En daaromtrent opnieuw wijzend. Wijst deze vordering van af als ongegrond. Bevestigt voor het overige, en in de mate nog aangevochlen, het eerste vonnis in de verhouding tussen appellante enerzijds en de en anderzijds, met inbegrip van de in hoofde van deze partijen uitgewezen kosten. Veroordeelt appellante tot de kosten van de beroepsprocedure in hoofde van de en - ', en begroot deze op 7 700,00 euro 07/3367/A - biz 2
rechtsplegingsvergoeding. Laat de kosten van de beroepsprocedure in hoofde van appellante ten hare laste, zodat deze niet nader dienen te worden begrool Heropent ambtshalve de debatten, om partijen toe te laten standpunt in te nemen oratrent de tijdigheid van het door het Vlaams Gewest optredend door de gemachtigde ambtenaar, respectievelijk het Vlaams Gewest optredend door de stedenbouwkundig inspecteur, ingestelde principaal hoger beroep. De zaak werd daartoe gesteld op de zitting 1 februari 2012. Houdt de beslissing aan omtrent het hoger beroep, de vrijwillige tussenkomst, de vorderingen en de kosten in hoofde van het Vlaams Gewest optredend door de gemachtigde ambtenaar, respectievelijk het Vlaams Gewest optredend door de stedenbouwkundig inspecteur. 3. De rechtbank nam kennis van het dossier van de rechtspleging en van de door partijen overgelegde bundels. De partijen hebben hun middelen voorgedragen in de openbare terechtzitting van 1 februari 2012. Toepassing werd gemaakt van de artikelen 2, 24 en volgende van de wet van 15 juni 1935 tot regeling van het taalgebruik in gerechtszaken. IL STAKDPUNTEN VAN PARTIJEN Na de heropening van het debat werden enkel nog door tweede en derde gemtimeerden conclusies neergelegd Omtrent de nog hangende betwisting, zoals hoger uiteengezet beperkt tot het hoger beroep, de vrijwillige tussenkomst, de vorderingen en de kosten in hoofde van tweede en derde gemtimeerden, hebben partijen als volgt standpunt ingenomen. Appellante heeft daaromtrent niet geconcludeerd. en de partij - hebben omtrent het hoger beroep van de tweede en derde gemtimeerden volstrekt tegenstrijdige standpunten ingenomen. In het overwegend gedeelte van hun conclusie werd uitdrukkelijk geconcludeerd tot het afwijzen van het hoger beroep als onontvankelijk (conclusie neergelegd op 19 november 2010, p. 22 en 23), terwijl in het beschikkend gedeelte van dezelfde conclusie wordt gevorderd dit beroep 'ontvankelijk, dock integraal ongegrond te verklaren. Het Vlaams Gewest in zijn onderscheiden hoedanigheden, heeft geconcludeerd tot: het hoger beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren, het vonnis a quo te niet te doen en opnieuw wijzend, de vrijwillige tussenkomsten voor de eerste rechter ontvankelijk en gegrond te verklaren en dienvolgens: * akte te nemen van het feit dat het betrokken overdekt terras een inbreuk uitmaakt op enerzijds artikel 4.2.1. van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening 07/3367/A-biz 3
zoals strafbaar gesteld door artikel 6.1.1. van dezelfde Codex, anderzijds artikel 11 van het decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van monumenten en stadsen dorpsgezichten, zoals strafbaar gesteld door artikel 13 van hetzelfde decreet en artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 noveraber 1993 tot bepaling van de algemene voorschriften inzake instandhouding en onderhoud van monumenten en stads- en dorpsgezichten; * akte te nemen van het feit dat door het Vlaams Gewest, in zijn respectievelijke hoedanigheden, op respectievelijk 7 januari 2004 en 25 September 2007 een herstelvordering is genomen houdende het herstel in de oorspronkelijke staat ten aanzien van het kwestieus overdekt terras ; * akte te nemen van het feit dat het Vlaams Gewest in zijn respectievelijke hoedanigheden, de herstelvordering heeft benaarstigd voor de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brugge, en op heden aanhangig hebben aanhangig gemaakt bij het Hof van Beroep te Gent, ingeleid op 18 juni 2010 en te pleiten gesteld op 22 maart 2010 (sic- lees : 22 maart 2013) ; * akte te nemen van het feit dat elk werk van instandhouding, verricht aan het voomoemde wederrechtelijk overdekt terras, per definitie een nieuwe inbreuk uitmaakt op de voomoemde wettelijke bepalingen, die aanleiding geeft tot herstelmaatregelen; A en de partij solidair, in solidum, minstens de ene bij gebreke aan de andere te verwijzen in de kosten van het geding, begroot op 1 320,00 euro per aanleg. IIL BEOORDELING 1. Deprocedure 1. Uit de op dit punt met betwiste conclusie van tweede en derde gelntimeerden neergelegd op 2 September 2011, blijkt dat het eerste vonnis noch door, noch aan tweede en derde gelntimeerden werd betekend. Het door tweede en derde gelntimeerden op 31 mei 2010 bij conclusie ingesteld principaal hoger beroep is dan ook tijdig. 2. De door en de partij ingeroepen gronden van onontvankelijkheid betreffen niet het hoger beroep, doch enkel de vermeldingen tot het nemen van akte van de nader omschreven feiten. 3. Door het enkele feit dat de aanspraken van tweede en derde gelntimeerden door de eerste rechter werden afgewezen, beschikken zij over het vereiste belang en hoedanigheid om hoger beroep aan te tekenen (vgl Dauw, P. en Voet S., Gerechtelijk recht kroniek 2007-2008, NjW, 2008, p. 904, nr. 6 en de verwijzingen aldaar). Het principaal hoger beroep van tweede en derde gelntimeerden is ontvankelijk. 07/3367/A-biz 4
2. De grand van de zaak. 1. De eerste rechter verklaarde de tussenvorderingen van eerste en tweede vrifwillig tussenkomende partijen [huidig eerste en tweede gemtimeerden] deels onontvankelijk en deels ongegrond Door aldus te oordelen heeft de eerste rechter de vrijwillige tussenkomsten op zich, impliciet doch zeker ontvankelijk verklaard. Het hoger beroep van tweede en derde gemtimeerden dat van het tegendeel uitgaat, mist feitelijke grondslag. 2. Tegen het ontvankelijk verklaren van de vrijwillige tussenkomsten werd geen hoger beroep ingesteld, zodat het eerste vonnis op dit punt zijn gezag van gewijsde behoudt. 3. De vrijwillige tussenkomst van tweede en derde gemtimeerden was er niet op gericht enige vordering in te stellen tegen de overige partijen, wat eerste en tweede gemtimeerden ook met zoveel woorden bevestigen (zie stuk 31 rechtsplegingsdossier : Concluanten hebben in wezen geen enkele vordering tegen appellante qq. noch tegen de overige geintimeerden.) De tussenkomst was met andere woorden louter bewarend, meer in het bijzonder met het oog op het voorkomen dat de Eerste Rechter zou overgaan tot het opleggen aan appellante qq. van instandhoudingswerken aan een illegaal en wederrechtelijk bouwwerk, zijnde het kwestieuze terras (zie de conclusie neergelegd op 17.11.2010). Eerste en tweede gemtimeerden hebben dit in concreto gedaan door uitvoerig de feitelijke context te schetsen en te duiden op de toepasselijke wettelijke bepalingea In de mate eerste en tweede gemtimeerden in het beschikkend gedeelte van him verzoekschrift tot vrijwillige tussenkomst en hun huidige syntheseconclusie vragen akte te nemen van vier nader aangehaalde feiten (zie hoger), is aldus geen sprake van een daadwerkelijke vordering, doch wel en enkel van een oplijsting van de elementen die zij nuttig/noodzakelijk acht(t)en bij de beoordeling van de door de en de partij ingestelde vorderingen. Bevestiging hiervan is te vinden in de vaststelling dat tweede en derde gemtimeerden niet concluderen tot het verlenen of geven van akte, doch enkel tot Akte te nemen van het feit dat > Bij gebreke aan een daadwerkelijke vordering, kan geen sprake zijn van een beoordeling als onontvankelijk, dan wel ongegrond. Het eerste vonnis dient in die zin te worden hervormd. 3. Qmtrent de kosten Gelet op het louter bewarend karakter van de tussenkomst van tweede en derde gemtimeerden, is geen sprake van een in het ongelijk gestelde partij met betrekking tot deze tussenkomst. De kosten verbonden aan de vrijwillige tussenkomst blijven dan ook ten laste van tweede en derde gemtimeerdea 07/3367/A-biz 5
OM DEZE REDENEN, De Rechtbank, Wijzende in graad van hoger beroep en op tegenspraak. Verklaart het principaal hoger beroep ingesteld door tweede en derde gemtimeerden ontvankelijk. Doet het eerste vonnis teniet waar het oordeelde tot door tweede en derde gemtimeerden ingestelde tussenvorderingen. En daaromtrent opnieuw wijzend. Zegt voor recht dat de vrijwillige tussenkomst van tweede en derde gemtimeerden louter bewarend was. Laat de kosten van het geding in hoofde van tweede en derde gemtimeerden ten huimen laste, zodat deze niet nader dienen te worden begrool Aldus gewezen en uitgesproken in openbare terechtzitting in het gerechtsgebouw te Brugge, op negenentwintig februari tweeduizend en twaalf. Aanwezig zijn: DE LOOF FILIP TALLOEN PETRA DEMEESTERE KATRIEN DE WEER VERA rechler, voorzitter van de kamer, rechter, rechter, griffier, 07/3367/A-biz 6