2. Noem 4 belanghebbenden die botsen met elkaar als je het hebt over stedelijke distributie.

Vergelijkbare documenten
Samenvatting Aardrijkskunde Klimaatzones en landschappen

Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk 2

Samenvatting Aardrijkskunde Weer en Klimaat hoofdstuk 3

H2: Europa, verenigd of versnipperd?

Hoe komen de verschillende klimaten op Aarde tot stand?

Hoofdstuk 2 AARDE Klimaat en landschap

Toets_Hfdst2_WeerEnKlimaat

Aardrijkskunde samenvatting H2: Klimaat: is een beschrijving van het gemiddelde weer over een periode van 30 jaar.

Samenvatting Aardrijkskunde H.2 tot paragraaf 8

Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk 2


2 Landschapszones op aarde SO 1

Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk 1 Klimaat en landschapszones op aarde

Soms moet de lucht omhoog omdat er een gebergte ligt. Ook dan koelt de lucht af. Er ontstaan wolken en neerslag. Dit is stuwingsregen.

7,5. Samenvatting door Anne 867 woorden 12 april keer beoordeeld. Aardrijkskunde. paragraaf 2. klimaten wereldwijd.

Toets_Hfdst2_WeerEnKlimaat

Klimaat is een beschrijving van het weer zoals het zich meestal ergens voordoet, maar ben je bijvoorbeeld in Spanje kan het ook best regenen.

Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk 2 Landschapszones

Aarde: De aarde als natuurlijk systeem; samenhangen en diversiteit

Amsterdam + Utrecht Groene hart Den Haag + Rotterdam

Samenvatting Aardrijkskunde 4.1 t/m 4.6

GEBIEDEN. 4 havo 3 Stedelijke gebieden 4-5

Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk 2

Samenvatting Aardrijkskunde H1 paragraaf 6t/m 14

5,5. Definities: Samenvatting door een scholier 1591 woorden 25 juni keer beoordeeld. Aardrijkskunde

Samenvatting aardrijkskunde H9:

12 keer beoordeeld 24 juni 2016

Wat is Meteorologie?

Hoogteverschillen in Europa

1 Kun je aan planten zien wat je aan moet?

Praktische opdracht Aardrijkskunde Landschapszones

INDONESIË. Natuurlijke en landschappelijke kenmerken

Veel mensen in landbouw à arm land. Handel, transport, de financiële sector, onderwijs en gezondheidszorg: hoog ontwikkeld.

-Land-waterverdeling. Land warmt sneller op dan water, maar koelt ook sneller af.

Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk 1

Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk 1, 2, 3 oefenvragen en antwoorden

Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk 2 paragraaf 2 t/m 10

Stedelijk netwerk = een groep steden in een lang die onderling op tal van terreinen verbonden zijn; zoals de Randstad.

Opdrachten bij Weer en klimaat. (Tekstboek en de ELO) Temperatuurverschillen op aarde.

Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk 3

Examen HAVO. aardrijkskunde. tijdvak 2 dinsdag 17 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage. Gebruik De Grote Bosatlas, 54e druk.

Klimaten hv123. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk 1, les 1,2,3

8.5. Boekverslag door M woorden 19 juli keer beoordeeld. Aardrijkskunde

Examen HAVO. aardrijkskunde. tijdvak 1 vrijdag 13 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage. Gebruik De Grote Bosatlas, 54e druk.

Samenvatting Aardrijkskunde Natuur en milieu

Thema 5 Weer en klimaat

Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk en

Weer en klimaat. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Van de regen in de drup

Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk 2

Aardrijkskunde hoofdstuk 3 Klimaat en landschapszones 1. Oriëntatie

Praktische opdracht Economie Broeikaseffect

Opdrachten bij Weer en klimaat. (Tekstboek en de ELO) Temperatuurverschillen op aarde.

Je hebt een bepaald aantal factoren die de kwaliteit van een woonomgeving bepalen:

Eindexamen aardrijkskunde havo II

Bestudeer de bronnen 1 en 2 uit het bronnenboekje die bij deze opgave horen.

Examen HAVO. aardrijkskunde. tijdvak 2 woensdag 22 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

- Een gele grote binnenzee, die slechts door een smalle opening bij Gibraltar verbonden is met de Atlantische Oceaan.

Achter het correctievoorschrift zijn twee aanvullingen op het correctievoorschrift opgenomen.

PERIODESCHRIFT AARDRIJKSKUNDE EUROPA EN DE WERELD

Toets 1 - 'Landschappen in Europa'

Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk 4

Toets 2 - 'landschappen in europa'

20 keer beoordeeld 18 juni 2013

Toets 1 - 'Landschappen in Europa'

6.5. Boekverslag door Martijn 2403 woorden 1 juni keer beoordeeld. Aardrijkskunde. 2 De stad als sociaal centrum

Klimaatverandering en de landschapszones in het hooggebergte

KNMI 06 klimaatscenario s

Klimaat. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Hoofdstuk 3: Stedelijke vraagstukken van grote en middelgrote steden in Nederland.

De binnenstad is een woongelegenheid in een stedelijk centrum, omdat daar minder en dure woningen zijn, en veel horeca, winkels en kantoren.

4 Leven in een koud gebied

De Geo; Weer en klimaat

BANANEN LANGS DE NOORDZEE antwoordblad

Samenvatting Aardrijkskunde H2, paragraaf 1 t/m 3

Bedreigingen. Broeikaseffect

Duurzaamheid in Amersfoort: kansen en inspiratie Het Amersfoorts Afwegingskader Duurzaamheid

De transportondernemingen moeten zorgen voor betrouwbare aanvoer van goederen tegen redelijke tarieven.

GEBIEDEN. 4 havo 3 Stedelijke gebieden 1-3

Toets 2 - 'Landschappen in Europa'

De inkomende straling (vanaf de zon) stellen we 100 eenheden we gaan nu bekijken hoe dit wordt gebruikt :

Meander. Aardrijkskunde WERKBOEK

1. LESBEGIN. 2. Lesuitwerking De verschillende klimaten de Europese kaart situeren. LESDOELEN LEERINHOUD WERKVORMEN/ MEDIA/ORGANISATIE TIJD

KNMI 06 klimaatscenario s

Eindexamen aardrijkskunde havo I

Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk 2

Schrijf alle antwoorden op een apart antwoordblad.

Energiebalans = verschil instraling en uitstraling = weinig/geen verschil: dynamisch evenwicht.

Examen HAVO. aardrijkskunde. tijdvak 2 dinsdag 19 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Les 5: Factoren van weer en klimaat

Examen HAVO. Centraal Examen Havo Aardrijdskunde 2014 tijdvak 1 Opgaven aardrijkskunde

Programma van Toetsing en Afsluiting

Antwoorden 6 vwo 2 Landschapszones

Examen HAVO. aardrijkskunde. tijdvak 1 dinsdag 26 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

5,3. Samenvatting door een scholier 1646 woorden 7 oktober keer beoordeeld. Aardrijkskunde

Examen HAVO. aardrijkskunde. tijdvak 2 woensdag 23 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

3 havo 4 water, 2 t/m 4

DE WERELD VAN DE GROTE STAD

Transcriptie:

Antwoorden door een scholier 3456 woorden 7 juni 2012 6,5 11 keer beoordeeld Vak Aardrijkskunde 1. Leg het begrip stedelijke distributie uit. 2. Noem 4 belanghebbenden die botsen met elkaar als je het hebt over stedelijke distributie. 3. Waarom is het slim om te investeren in de infrastructuur bij een verkeersknooppunt waar veel winkels te vinden zijn. 4. Noem het begrip bij deze zin: De afstand die je maximaal wilt afleggen om gebruik te maken van een voorziening. 5. Leg het begrip verzorgingsgebied uit. 6. Waarom wil het stadsbestuur hoogwaardige voorzieningen bouwen in hun gebied in tegenstelling tot lage? 7. Bij een groeiende welvaart wil en kan de consument meer kopen. Projectontwikkelaars willen daarom graag grootschalige koopparadijzen bouwen, waar ze veel winst mee kunnen maken. Maar die grootschalige centra hebben grote gevolgen Noem 2 grote gevolgen en leg ze uit. 8. Meubelzaken vindt je vrijwel nooit in de binnensteden van de stad. Noem daar 2 verschillende redenen voor. 9. Zijn de uitspraken goed of fout? - In een centrum bij een verkeersknooppunt vindt er geen woningbouw plaats. - Huren in de binnenstad is hoog omdat er concurrentie om de ruimte erg fel is. - Het verzorgingsgebied van de binnenstad wordt steeds groter. - Voorzieningen in de binnenstad moeten hun klanten van steeds verder weg halen. 10. Wat is het grote voordeel bij het wonen in een stedelijk knooppunt? 11. Een winkelcentrum is aan het opknappen. Waarom doet de gemeente zo haar best om daar een V&D of een BLOKKER te plaatsen? 12a. Maak de combinaties goed. https://www.scholieren.com/verslag/73666 Pagina 1 van 11

A: Komt er een megastore aan de rand van het dorp B: Welke bedrijven en welke bewoners gaan gebruik maken van de nieuwe snelweg? Komt er ook een station? C: Moet er een verbod komen op vrachtwagens in de binnenstad? - Stedelijk knooppunt (1) - Stedelijke distributie (2) - Voorzieningsniveau (3) 12b. Wiens belangen spelen een rol in elke situatie? Schrijf de letters van de juiste belangen achter elke combinatie. A: Stadsbestuur B: Ondernemers C: Bewoners D: Bezoekers 13. Waarom kunnen bewoners fel tegen een grote vestiging bij hun in de buurt zijn? 14. Welk voordeel geeft een grote vestiging dicht bij een dorp? 15. We kennen in de kenniseconomie twee soorten kennis. Harde technologische kennis en zachte sociale kennis. Leg deze 2 uit. 16. Goed of Fout? Tertiaire sector = personen werkzaam in de dienstverlening. Creatieve stad = een stad met een hoog aandeel werkende in creatieve beroepen. 17. Uit onderzoek is gebleken dat vooral de creatieve stad een motor achter de economische ontwikkeling is geweest. Noem 2 oorzaken ervan. 18. Leg het begrip agglomeratievoordelen uit. 19. Noem 3 voordelen die bedrijven behalen uit elkaars nabijheid en leg deze uit. 20. Stadsbesturen willen om 2 redenen veel bedrijven aantrekken. Noem deze 2. 21. Wat is het verschil tussen dienstverlening en zakelijke dienstverlening? 22. Tussen 1975 en 1990 trok veel industriële en dienstverlenende werkgelegenheid uit de stad weg. Wat was daarvan de oorzaak? 23. Wat is het verschil tussen creatieve en kenniswerkers? TIP: Denk dan aan de harde en zachte sector. 24. Wat kan een stadsbestuur doen om haar stad als creatieve stad op kaart te zetten? https://www.scholieren.com/verslag/73666 Pagina 2 van 11

25. Waarom zijn steden de motor van de kenniseconomie? 26. Voor welk soort bedrijven zijn steden aantrekkelijk? 27. Leg het begrip duale arbeidsmarkt uit. 28. Duale arbeidsmarkt heeft gevolgen voor het wonen. In toenemende mate ontstaat in de grote steden in Nederland een ruimtelijke polarisatie. Leg het begrip uit. Dit heeft natuurlijk allerlei consequenties voor de leefbaarheid van steden. En dan vooral voor de goedkopere wijken in steden. 29. Tussen 1870 en 1940 waren de piepkleine kamers verkrot. Ze hebben toen aan stadsvernieuwing en herstructurering gedaan. Leg deze begrippen uit. Hierdoor gaan de middenklasse en hogere sociale klasse weer naar de stad verhuizen. Hierdoor stijgt ook het voorzieningsniveau weer. 30. Leg het begrip gentrificatie uit. 31. Stadsbesturen moeten rekening houden met alle bewoners van de stad. Hun beleid is erop gericht de multiculturele stad te bevorderen. Wat houdt dit in? 32. Hoe probeert het stadsbestuur de leefbaarheid in sommige wijken te verbeteren? Noem 3 redenen. 33. Leg het begrip sociale polarisatie uit. 34. Leg het begrip regionale samenwerking uit. 35. Waarom heeft de stad het platteland nu op een andere manier nodig dan vroeger? 36. Waar bestaat het bestuur van Nederland uit? 37. Hoe werken deze besturen samen om stedelijke problemen optelossen? Noem 2 redenen. 38. Wanneer is er sprake van bestuurlijke netwerken? 39. Noem het begrip bij deze zin: De samenwerking tussen bedrijfsleven en overheid. 40. De redenering die achter publiek-private samenwerking zit is: wie ervan profiteert kan ook best bijdragen. Is deze zin goed of fout? 41. Wat is het verschil tussen een netwerkstad en een stedennetwerk? 42. Op welke 2 manieren bouwen we in Nederland aan de stedelijke ontwikkeling? https://www.scholieren.com/verslag/73666 Pagina 3 van 11

43. Een wijk is vaak een grotere eenheid dan een buurt. Is deze zin goed of fout? 44. In een buurtprofiel worden de belangrijkste kenmerken van een bepaalde buurt samengevat. In ieder geval staan er twee dingen in. Noem deze 2 dingen. 45. Je kunt van elke woning 4 woningkenmerken onderscheiden. Noem deze 4. 46. Je kunt ook bij de bewonerskenmerken 4 dingen onderscheiden. Noem deze 4. 47. Roosendaal werd in 2006 uitgeroepen tot een van de fijnste gemeenten in Nederland om als kind op te groeien. De bewoners van Hulsdonk waren het daar niet echt mee eens. Noem 3 aanwijzingen waarom niet en gebruik daarbij bron 40. 48. Welke uitspraken kloppen voor Hulsdonk? A: Er wonen relatief veel ouderen in de wijk. B: Het aantal allochtonen is hoger dan gemiddeld. C: Het is een echt buurtje voor gezinnetjes. D: De bewoners hebben tamelijk negatief beeld over de veiligheid in hun buurt. 49. Hier volgen een aantal uitspraken. Schrijf het jaartal achter de zin. Kies uit: 1890 1935 1950 1963 1974 1982 2000. A: Luxe koopappartement op aantrekkelijke stedelijke locatie. B: Goedkope huurwoning van corporatie, etagebouw, huiskamer met open keuken, één kleine en twee grotere slaapkamers, nieuwbouw in gevarieerde buurt met gerenoveerde woningen uit 1890. C: Kwalitatief goede, kleine eengezinswoning, laagbouw, huur van corporatie. D: Kleine, zeer goedkope huurwoning, etagebouw, slechte kwaliteit, particulier eigendom. E: Nette, tamelijk grote koopwoning, rijtjeshuis, met drie slaapkamers, kleine keuken. F: Flat, drie hoog, kleine huiskamer, twee kleine slaapkamers, trappenhuis, grasveld met wipkip, huur van corporatie. G: Flat, acht hoog, met lift en galerij, ruime woonkamer, één kleine en twee grote slaapkamers, in parkachtige omgeving, huur van corporatie. 50. Zijn de uitspraken waar of niet waar? A: In 1901 kwam er geen woningwet, waarin allerlei eisen aan oude woningen gesteld werden. B: Na 1980 begon de stadsvernieuwing en werden oude huizen gerenoveerd of afgebroken. C: Pas na 1985 werden er dure appartementen en huizen gebouwd. D: Woningvoorraad betekent het totaal van koop- en huurwoningen in Nederland dat voor bewoning geschikt is. 51. Leg het begrip sociale onveiligheid uit. https://www.scholieren.com/verslag/73666 Pagina 4 van 11

52. Je hebt objectieve sociale onveiligheid en subjectieve sociale onveiligheid, wat is het verschil tussen die twee begrippen? 53. De overheid pakt de probleemwijken aan door de inrichting van de openbare ruimte te verbeteren. Is deze uitspraak goed of fout? 54. Behalve de rol van de politie zijn er nog 3 factoren die daaraan bijdragen. Noem deze 3 factoren en leg ze uit. 55. Stadsbesturen moeten ervoor zorgen dat de openbare ruimte toegankelijk blijft. Hiervoor dienen ze 3 dingen te doen, noem deze 3 dingen. 56. Naast ouderen zijn er meer groepen in de samenleving die zich eerder onveilig voelen dan anderen. Noem er 2, en leg uit waarom dat zo is. 57. Cameratoezicht heeft effect op: A: De sociale cohesie van een wijk. B: De mate van toezicht op de openbare ruimte. C: De subjectieve sociale veiligheid. D: De overzichtelijkheid van de openbare ruimte. 58. Cameratoezicht verbetert de sociale veiligheid. Ben je het daarmee eens of oneens met de stelling? Beargumenteer je antwoord met objectief en subjectief. 59. Waarom zijn objectieve sociale veiligheid en subjectieve sociale veiligheid niet zo makkelijk te realiseren? H2: Aarde, klimaatzones en landschappen. 60. Leg verdroging uit, noem 3 oorzaken hoe het ontstaat en noem een manier om het tegen te gaan. 61. Leg versnelde bodemerosie uit, noem 2 oorzaken hoe het ontstaat en noem een manier om het tegen te gaan. 62. Leg verwoestijning uit, noem 1 oorzaak hoe het ontstaat en noem een manier om het tegen te gaan. 63a. Leg verzilting uit, noem 1 oorzaak hoe het ontstaat en noem een manier om het tegen te gaan. Leg ook het hele proces uit dat daarbij hoort. 63b. Wat is het gevaar van verzilting? 64. Leg het begrip landdegradatie uit. 65. Leg het begrip duurzaam landgebruik uit. https://www.scholieren.com/verslag/73666 Pagina 5 van 11

66. Tegenwoordig raakt de waterbalans in het Middellandse Zeegebied uit evenwicht. Dit komt doordat (2 antwoorden) A: Het steeds warmer wordt. B: Het steeds meer regent. C: De welvaart stijgt. D: Het toerisme toeneemt. 67. Toeristen houden van golfen, welke gevolgen hebben de aanleg van golfterreinen op de waterbalans en de grondwaterstand? 68. Toerisme is erg belangrijk voor de economie en de werkgelegenheid in het MZG. Is de aanleg van golfterreinen een voorbeeld van duurzaam landgebruik? Leg uit. 69. De neerslag in het MZG is over het algemeen: A: Niet variabel, wel regelmatig. B: Niet variabel, onregelmatig C: Erg variabel, onregelmatig D: Erg variabel, wel regelmatig 70. Wat is het verschil tussen druppelirrigatie en gewone irrigatie? 71. Wat je niet voelt, is de lucht in de atmosfeer die op ons en op het aardoppervlak drukt met haar gewicht. Het begrip luchtdruk past bij deze zin. Goed / Fout? 72. Hoe groot is de gemiddelde luchtdruk op het aardoppervlak? (Mbar) 73. Hoe heet koude lucht? En warme lucht? 74. Maak de zin kloppend door steeds een van de twee te kiezen. De atmosfeer is één geheel. Als op de ene plaats een hoge druk heerst en op de andere plaats lage druk, dan zal er lucht over het aardoppervlak stromen van het gebied met hoge/lage luchtdruk naar het hoge/lage luchtdruk. Zo ontstaat wind. Hoe groter/kleiner het drukverschil, hoe harder de wind waait. 75. Welke uitspraken zijn juist? A: Koude lucht is zwaarder dan warme lucht. B: Op de polen heerst altijd een minimum en op de evenaar altijd een maximum. C: Depressies zijn grote lagedrukgebieden. D: De zeestromen worden aangedreven door de wind. E: Mondiale luchtcirculatie wordt aangedreven door de zon. F: De bewegende watermassa s aan het oppervlak van de oceanen noem je driften. G: De oorzaak dat lucht niet in een rechte lijn loopt komt door de draaiing van de aarde. https://www.scholieren.com/verslag/73666 Pagina 6 van 11

H: De winden die rond de evenaar draaien heten passaten. I: Als je op de grond staat, is je snelheid op de evenaar lager dan op hogere breedte. J: Wind die van een lagere naar een hogere breedte waait, raakt achter op de aarde. K: Door de botsing van warme en koude lucht wordt de warme lucht gedwongen te gaan zakken. L: Zonder wind en zeestromen zou het aan de evenaar warmer zijn. M: De mondiale lucht- en zeecirculatie zorgt voor een herverdeling van warmte. N: Zonder wind en zeestromen zou het op de polen warmer zijn. 76. Leg het begrip mondiale luchtcirculatie uit. 77. Teken de mondiale luchtcirculatie met bijbehorende luchtstromen, luchtdrukgebieden, winden en zet bij elke graden (90 / 60 / 30 / 0 graden) of het gaat over: Polair maximum / Subpolair minimum / Subtropisch maximum / Equatoriaal minimum. 78a. Waarom verschilt de luchtdruk van plaats tot plaats? 79b. Hoe ontstaat wind? 80. Waaien passaten van de evenaar af of naar de evenaar toe? 81. Waardoor worden alle winden eigenlijk aangedreven? A: De atmosfeer. B: Het water op de aarde. C: De luchtdrukverdeling. D: De zon. 82. Wat is de definitie van weer? En wat is het verschil tussen het weer en een klimaat? 83. Leg het begrip klimaatzones uit. 84. Welke van onderstaande factoren beïnvloeden het klimaat van een gebied niet? A: Reliëf B: Bodem C: Lokale winden D: Afstand tot de zee E: Breedteligging 85. Welke 2 factoren spelen een belangrijke rol bij het verband tussen klimaat en vegetatie? 86. Welke uitspraken zijn juist? A: Glacialen en interglacialen ontstaan omdat de afstand tussen de aarde en de zon niet constant is. B: Moessons leiden bijna nooit tot wateroverlast. https://www.scholieren.com/verslag/73666 Pagina 7 van 11

C: Er is geen samenhang tussen klimaatzones en de zones van de natuurlijke plantengroei op mondiale schaal. D: De zee- en luchtstromen zorgen voor warmtetransport van de evenaar naar de polen en zo voor een verdeling van de warmte op aarde. 87. Hoe kan een gebied, dat toch dicht bij de zee ligt, heel droog zijn? 88. Leg het begrip moesson uit. 89. Wat is de invloed van de zee op het klimaat? 90. Wat is het verschil tussen interglacialen en glacialen? En hoe ontstaan ze? 91. Wat is de invloed van het reliëf op het klimaat? 92a Bepaal van de volgende uitspraken om welk klimaat het gaat. Kies uit: Tropisch / Savanne / Steppe / Woestijn / Zee / Land / Toendra / Sneeuw A: Hier is de gemiddelde temperatuur het laagst. B: Hier is geen winter en geen zomer. C: Hier is het verschil tussen de zomer- en wintertemperatuur het grootst. D: Hier is het verschil tussen de zomer- en wintertemperatuur het kleinst. E: Hier valt de meeste neerslag. F: De twee klimaten lijken erg op elkaar, het verschil zit in de neerslag. G: Dankzij de zee-invloed is de temperatuur gematigd. 92b. Je kent vast het Köppe-systeem. Die man gaf klimaten altijd letters. Kun je van de vorige vraag van elk klimaat een letter geven? Kies uit: A / B / C / D / E / f / s / w / T / H 93. Leg het begrip fysisch-geografische zones uit. 94. Soorten van landbouw heet ook wel shifting cultivation (zwerflandbouw). Goed / Fout? 95. Leg het begrip aride zone uit. Kun je ook een voorbeeld noemen van semi-aride? 96. Tussen welke breedtegraden komt de aride zone ongeveer voor? Kun je daar een verklaring voor geven? 97. Het belangrijkste verschil tussen tropische gebieden en de aride gebieden zijn: A: De temperatuur. B: De hoogteligging. C: De ligging dicht bij zee. https://www.scholieren.com/verslag/73666 Pagina 8 van 11

D: De hoeveelheid neerslag. 98. Wat is de beperkende factor voor landbouw in de aride zone? En bij de tropische zone? 99. Leg het begrip boreale zone uit. 100. Waarmee kun je het beste onderscheid maken tussen het toendraklimaat en het sneeuwklimaat? A: De temperatuur in de koudste maand B: De neerslag in de koudste maand C: De gemiddelde neerslag over het hele jaar D: De temperatuur in de warmste maand 101. Het belangrijkste verschil tussen de boreale zone en het gematigde zeeklimaat is: A: De wintertemperatuur B: De zomertemperatuur C: De breedteligging D: De neerslag 102. Het belangrijkste verschil tussen de gematigde zone en de polaire zone is: A: De temperatuur B: De hoogteligging C: De bodem D: De neerslag 103. Een landschap is een dynamisch systeem. Wat houdt dat in? 104. Leg het begrip landschap uit. En wat heeft het landschap te maken met geo-factoren? 105. Natuurlijke vegetatie veranderd door het ingrijpen van de mens in slechte zin. Dit leidt tot milieuproblemen, zo als landdegradatie en klimaatverandering. Goed / Fout? 106. Leg het begrip natuurlijke broeikaseffect uit. 107. Een toename van de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer leidt tot een opwarming van de aarde. Welk begrip past hierbij? 108. Wat kunnen gevolgen zijn van een verstrekte broeikaseffect, en waarom zijn die zo ingrijpend? 109. Niet alleen stromend water kan de bodem aantasten, ook de wind. Hoe kan dat? https://www.scholieren.com/verslag/73666 Pagina 9 van 11

110. Leg een verband tussen de mate van landdegradatie en de bevolkingsgroei. 111. Terwijl de wereldbevolking groeit, groeit ook het energieverbruik. Wat groeit het snelst? En waarom? 112. Wat betekent een snel groeiend energiegebruik voor de hoeveelheid broeikassen in de atmosfeer? 113. Waardoor wordt het broeikaseffect versterkt? 114. Welke gebieden kunnen minder neerslag verwachten in de toekomst? 115. Hierboven zie je een afbeelding. Beschrijf hoe de processen van het broeikaseffect gaan met betrekking tot de afbeelding. 116. Is de energiebalans van de aarde een dynamisch systeem? A: Nee, want er stroomt niets door het systeem. B: Ja, want er stroomt niets door het systeem. C: Nee, want er gaat niet evenveel straling in als uit. D: Ja, want er gaat evenveel straling in als uit. 117. Hoe beïnvloeden de volgende geofactoren elkaar in de Alpen? A: Reliëf en bodem B: Klimaat en plant en dier C: Water en reliëf 118. De Alpen vormen een dynamisch landschap omdat het wordt bepaald door het samenspel van de verschillende geofactoren. Goed / Fout? 119. In het Alpengebied legt men voor de sneeuwval stro op de pistes om vegetatie te beschermen. Noem nog 2 andere maatregelen om versnelde erosie te voorkomen. 120. Hieronder staan 4 processen beschreven waarin telkens een onderdeel ontbreekt. Kies uit: Duurzame landbouw / Versnelde bodemerosie / Verzilting / Verwoestijning A. Watertekort > Bodem niet permanent bedekt met vegetatie > verdroging > versnelde bodemerosie >? B. Steile berghellingen > veel neerslag > kans op erosie > aanleg terrassen > vruchtbare bovenlaag blijft behouden >? (Dit noem je ) C. Irrigatie > geen goede drainage > irrigatiewater zakt niet de bodem in > water verdampt via de bodem >? > https://www.scholieren.com/verslag/73666 Pagina 10 van 11

planten groeien er niet meer op > versnelde bodemerosie. D. Droog gebied > extensieve veeteelt > overbegrazing >? 121. Hoe hangen de verschijnselen van landdegradatie vaak samen in een droog gebied? A: Verwoestijning > Verzilting > Versnelde bodemerosie B: Verwoestijning > Versnelde bodemerosie > Verzilting C. Versnelde bodemerosie > Verzilting > Verwoestijning D. Verzilting > Versnelde bodemerosie > Verwoestijning 122. Wat houdt in als een boer een stuk land braak laat liggen? BONUSVRAAG: - Wat is het verschil tussen drempelwaarde en het draagvlak? https://www.scholieren.com/verslag/73666 Pagina 11 van 11