MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN



Vergelijkbare documenten
'S-G R AVE N H AG E. 9 k APR iqc"7 /J 4 i*^7 Datum: </~&'

MINISTERIE 'S-GRAVENHAGE. ' *f'

Enkele problemen in verband met de komende onderhandelingen over de toetreding van Engeland en andere "anden tot de Europese Gemeenschappen.

PERMANENTE VERTEGENWOORDIGING VAN NEDERLAND

TRACTATENBLAD KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. 13 (1957) Nr. 5. JAARGANG 1976 Nr. 78

MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKE T

Hierbij gaat voor de delegaties de gederubriceerde versie van bovengenoemd document.

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Hierbij gaat voor de delegaties de gederubriceerde versie van bovengenoemd document.

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

17217/2/10 REV 2 bar/lep/mv 1 DG I 1A

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE. van

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 29 november 2007 (04.12) (OR. en) 14449/07 JUSTCIV 281

ANNEX BIJLAGE. bij. voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD

STATUUT VAN DE HAAGSE CONFERENTIE VOOR INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1980 Nr. 213

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 12 maart 2002 (13.03) (OR. fr) 7122/02 Interinstitutioneel dossier: 2002/0056 (ACC) PECOS 68 PECHE 61

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Aanbeveling voor een BESLUIT VAN DE RAAD

PUBLIC. Brussel, 29 oktober 2003 (05.11) RAAD VAN DE EUROPESE UNIE 13967/03 LIMITE JUSTCIV 208 TRANS 275

De Federale Regering, De Vlaamse Regering, De Waalse Regering, De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, De Regering van de Duitstalige Gemeenschap,

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 2002 Nr Europees Verdrag inzake de erkenning van de rechtspersoonlijkheid

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

MINISTERIE V A N BUITENLANDSE Z A K E N. Kenmerk:

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESCHIKKING VAN DE RAAD

Franse sporen in Afrika

RAAD VA DE EUROPESE U IE. Brussel, 16 december 1999 (22.12) (OR. f) 14156/99 LIMITE FISC 265

18475/11 las/gra/fb 1 DG H 2A

8620/01 AL/td DG H I NL

TRACTATENBLAD VAN HET. Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; (met Bijlagen) Rome, 25 maart 1957

TRACTATENBLAD VAN HET. Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; (met Bijlagen) Rome, 25 maart 1957

TRACTATENBLAD VAN HET. JAARGANG 1993 Nr. 51. Verdrag betreffende de Europese Unie, met Protocollen; Maastricht, 7februari 1992

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 21 maart 2005 (24.03) 6238/05 JUSTCIV 22

TRACTATENBLAD VAN HET

Hebben besloten hiertoe een Verdrag te sluiten en zijn overeengekomen als volgt:

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 20 september 2001 (25.09) (OR. fr) 12015/01 Interinstitutioneel dossier: 2001/0206 (ACC) M 28 PECHE 177

PUBLIC. Brussel, 10 december 2002 (12.12) (OR. en) RAAD VAN DE EUROPESE UNIE 15171/02 LIMITE ELARG 405 CAB 22

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1961 Nr. 74

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer,

*** ONTWERPAANBEVELING

ONDERHANDELINGEN OVER DE TOETREDING VAN BULGARIJE EN ROEMENIË TOT DE EUROPESE UNIE

ZEER GEHEIM. Notulen van de vergadering gehouden op vrijdag 15 februari 1957 in de'trèveszaal aangevangen 1 s middags om twee uur

MINISTERIE VAN BUITENLANDSE

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Tweede Kamer der Staten-Generaal

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1988 Nr. 49

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1994 Nr. 266

Verslag van de Raad van Nederlandse Ministers over EEG en Euratom (18 januari 1957)

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1980 Nr. 212

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1988 Nr. 94

Verdrag betreffende de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en de bescherming van het vakverenigingsrecht, San Francisco,

PUBLIC RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 30 mei 2005 (08.06) (OR. fr) 9506/05 LIMITE CAB 19 JUR 221

Notulen van de vergadering gehouden op donderdag 24 juli 1969 in de Trêveszaal, aangevangen 's morgens om tien uur en 's middags voortgezet

EVENEMENTIELLES OPERATIONS HORS UE MODALITES

COMMISSE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

Faculteit der Rechtsgeleerdheid Amsterdam Center for International Law Postbus BA Amsterdam

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

GROEP GEGEVENSBESCHERMING ARTIKEL 29

Geleid door de wens gemeenschappelijke bepalingen vast te stellen betreffende het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime,

RECTIFICATIES. a) Bladzijde 19, artikel 1, punt 17, ad artikel 9 C, lid 6, tweede alinea, tweede zin

Raad van de Europese Unie Brussel, 19 juli 2017 (OR. en)

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 2004 Nr. 180

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 26 juli 2006 (27.07) (OR. en) 12036/06 Interinstitutioneel dossier: 2006/0121 (AVC)

PUBLIC RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 21 september 2009 (23.09) (OR. en) 13420/09. Interinstitutioneel dossier: 2009/0103 (CNS) 2009/0102 (ACC)

PUBLIC RAAD VA DE EUROPESE U IE. Brussel, 9 juli 2004 (14.07) (OR. en) 11091/04 Interinstitutioneel dossier: 2004/001 (COD) LIMITE

EUROPEES PARLEMENT. Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie. van de Commissie industrie, externe handel, onderzoek en energie

SLOTAKTE. FA/TR/EU/HR/nl 1

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1995 Nr. 176

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. /.. VAN DE COMMISSIE. van

Moeilijke besluiten voor de Europese Raad

1/2. Staten-Generaal. Vergaderjaar BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN. Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1995 Nr. 100

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een

... /... van de voorwaarden voor vraag en aanbod ; hij is voorts van mening

REGLEMENT VAN ORDE VAN HET COMITÉ LANDBOUW- OF BOSBOUWTREKKERS

BIJLAGE. bij het. Voorstel voor een besluit van de Raad

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Hierbij gaat voor de delegaties de gederubriceerde versie van bovengenoemd document.

15414/14 van/mak/sv 1 DG D 2A

Samenstelling van het Europees Parlement met het oog op de verkiezingen van 2014

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1990 Nr. 3

Tweede Kamer der Staten-Generaal

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 18 maart 2010 (19.03) (OR. en) 7701/10 Interinstitutioneel dossier: 2010/0053 (NLE) ACP 66 PTOM 10 COAFR 102

EUCO XT 20007/19 1 NL

Gewijzigd voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1956 No. 104

12756/1/16 REV 1 pro/van/ev 1 DG C 1

VR DOC.0430/1

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Transcriptie:

cc: alle Leden MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN 'S - G R A V E N H A G E MINISTERRAAD n 16 «1961 Â ^ - ^. zijner Excellentie li Ju+U, /f ^0 U^*.. 4*v de Minister-President, Voorzitter van de Raad voor Economische Aangelegenheden. 'Innrtf**!** ; GIS 0**««io juni 1961 Onderwerp: ASSOCÌatiepOlÌtiCk Van de EEG Kenmerk: 85883 met betrekking tot Afrika. Foto-nr: 8115/61 Bijgaand doe ik U toekomen ter bespreking in de eerstvolgende vergadering van de Raad voor Economische./. Aangelegenheden, een nota inzake de associatiepolitiek van de EEG met betrekking tot Afrika. Over dit onderwerp is uitvoerig overleg gepleegd in de Coördinatie Commissie voor Europese Integratie- en Associatieproblemen. Hoewel dit overleg, zoals uit de nota blijkt, niet op alle punten tot overeenstemming heeft geleid, was de Coördinatie Commissie van mening, dat het toch nuttig zou zijn de onderhavige problematiek aan de REA voor te leggen ter bespreking. Spoedshalve zond ik een exemplaar van deze rechtstreeks aan de leden van de Raad. nota EE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN, w.g. J. Luns

SOTA INZAK latikpolitiek MET BK PR J'IC IN G TOT AFRIKA 1. Inleiding. In toenemende mate is aan de orde de toekomstige «verhouding tussen de EEG en een 16-tal, thans onafhankelijke Afrikaanse staten, welke reeds met de EEG zijn geassocieerd.*) -ind 1962 loopt de Toepassingsovereenkomst voor deze associatie, gebaseerd op deel IV van het EEG-verdrag, af en aan de orde is de vraag of de thans bestaande verhouding, welke met deze onafhankelijk geworden Afrikaanse landen "jusqu'à nouvel ordre" is gecontinueerd tot en met eind 1962, zal worden voortgezet en aangevuld dan wel zal worden gewijzigd. Om verschillende redenen is het noodzakelijk, dat in de zeer nabije toekomst ook door de Nederlandse Regering met betrekking tot bepaalde aspecten van dit vraagstuk ten principale een standpunt wordt ingenomen. In de eerste plaats omdat het gesprek tussen het Comité van Permanent Vertegenwoordigers en de vertegenwoordigers der geassocieerde Afrikaanse staten, dat kortgeleden heeft plaats gehad, in j u l i zal worden voortgezet en in de herfst waarschijnlijk op Ministerieel niveau zal plaats vinden. Voorts omdat van 19 tot 24 juni een Parlementaire conferentie plaats vindt, waaraan zowel leden van het Europees Parlement als van de betrokken Afrikaanse parlementen deel nemen. Tenslotte ook omdat op een aantal punten de associatieverhouding betreffende, door de Europese Commissie bepaalde voorstellen ter tafel zijn gebracht, waarover op korte termijn een uitspraak door de Raad zal moeten worden gedaan. Het betreft hier een voorstel voor de stabilisaties teun van de grondstoffenprijzen van bepaalde belangrijke produkten der geassocieerde landen en voorts het voorstel om tot versnelde tariefafbraak jegens de geassocieerde landen over te gaan. Teneinde een goed gefundeerd standpunt te kunnen innemen ten opzichte van deze thans aan de orde zijnde deelproblemen, is eveneens nodig een Nederlandse visie op het probleem van de verhouding tussen Europa en Afrika in het algemeen en in het bijzonder op het probleem van de toekomstige verhouding tussen de EEG en de thans daarmee geassocieerde Frans sprekende staten in Afrika. 2. Be huidige Bituatle. Het associatieregiem, zoals dit is neergelegd in deel IV van het EEG-verdrag en voor een termijn van 5 jaar nader is uitgewerkt in de Toepassingoovereenkomst, heeft de volgende kenmerken: - a. - *) Mauretanië, Senegal, Hoog Volta, Ivoorkust, Togo, Dahomey, Niger, Tsaad, Kameroen, de Centraalafrikaanse Republiek, Kongo (Brazzaville), Gabon, Kongo (Leopoldetad), Madagascar, Somalia en de Republiek Mali.

Io deel IV van het EEG-verdrag wordt, in art. 132, lid 3, bepaald dat de Lid-staten bijdragen in de investeringen, welke zijn vereist voor de geleidelijke ontwikkeling van de geassocieerde landen en gebieden. Deze finanoi'éle hulp is voor de periode 1958 tot en met 1962 bepaald op ruim $ 580 min. Dit bedrag zal worden besteed in de vorm van schenkingen, bestemd voor concrete economische en sociale projecten. Van dit bedrag ia S 546 min bestemd voor Afrika (de rest voor Nederlands Nieuw-Guinea). b. Handelspolitiek De EEG-landen nemen met betrekking tot de tarieven en contingenten de zelfde maatregelen tegenover de Produkten van oorsprong uit de geassocieerde landen als zij onderling nemen. De geassocieerde landen zullen in beginsel ook hun tarieven moeten afbreken voor de EEG, tenzij zulks bezwaarlijk is op grond van budgettaire of ontwikkelingsoverwegingen. In feite behoeven zij niet meer te doen dan ervoor te zorgen dat de overige EEG-landen geleidelijk een zelfde benandeling zullen krijgen als Frankrijk. Er komt geen gemeenschappelijk buitentarief en de economische verhouding tussen de EEG en de geassocieerde gebieden zou men duo kunrren kenmerken als een v r i j handelszone, zij het dat deze eenzijdig wordt toegepast. Het belangrijkste element voor de betrokken geassooiëerde Afrikaanse landen ziji de preferentiële afzetmogelijkheden, welke z i j, onder vigueur van deze associatie, op de EEG-markt krijgen voor een aantal van hun belangrijkste exportprodukten, t.w. koffie, cacao, bananen, tropisch hout, aardnoten, palmolie en palmpitten. Voorstellen en wensen van Afrikaanse en Franse zijde. Gebleken is, dat van de zijde van de betrokken geassocieerde Afrikaanse landen, daarbij sterk gesteund door Frankrijk, de volgende wensen naar voren worden gebracht: a. Zij wensen de associatievoordelen te behouden zoals deze Ijn neergelegd in deel IV van het Verdrag. b. Zij willen dat ook na 1962 het thans voorziene fonds voor de geassocieerde gebieden wordt gecontinueerd en dat daarin door de Lid-staten van de ÊEG nieuwe bedragen worden gevoteerd. c. Z i j wensen dat ook op het gebied van de technische b i j stand door de L-.G iets geschiedt. d. Zij wensen het thans bestaande handelspolitieke regiem aan te vullen door een regeling, welke hun bepaalde opbrengsten garandeert van hun belangrijkste grondstoffen-exporten. Ter -

Te~ toelichting op deze wensen zij het volgende opgemerkt. De verlangens van de betrokken Afrikaanse staten op financieel gebied behoeven geen nadere toelichting. Vermeld zij slechts, dat van de 580 tnln, welke het associa tiefonds bevat, op dit ogenblik nog % 38O min niet is gecommitteerd en dat het ook zeer onwaarschijnlijk l i j k t, dat dit bedrag volledig vóór eind 1962 zal zijn gecommitteerd. De verlangens van de geassocieerde landen op handelspolitiek gebied zijn in sterke mate geïnspireerd door de thans bestaande verhouding tussen die landen en Frankr i j k. Voor een belangrijk aantal produkten hebben de betrokken Afrikaanse landen een sterk preferentiële positie op de Franse markt. Slechts in beperkte mate wordt deze preferentiële positie gerealiseerd door raiddel van tarieven. In vele gevallen wordt deze preferentie gerealiseerd door importbeperking van Frankrijk tegenover derde landen of door middel van bepaalde aankoop- en afzetverplichtingen, geldig voor de importerende en verwerkende Franse bedrijfsorganisaties. Zowel om economische als om politieke redenen willen de Afrikaanse landen, welke als gevolg van dit bestaande regiem bijzonder afhankelijk zijn van de afzet op de Franse markt, een dergelijk regiem overbrengen op de gehele EEG-raarkt. Frankrijk is bereid hieraan mede te werken enerzijds om politiek het verwijt van economisch kolonialisme te ontgaan en anderzijds mede om de financiële lasten, verbonden aan het huidige systeem, enigermate te verschuiven naar de Gemeenschap. 4. Algemene grondslagen van het Nederlandse beleid. Onder verwijzing naar dezerzijdse nota aan de Ministerraad dd. 11 oktober 1960, no. 146902, zou het Nederlandse beleid met betrekking tot de hier besproken associatie-problematiek gebaseerd kunnen worden op de volgende beginseloverwegingent a. De feitelijke huidige verüoudin^ tussen de EEG en de geassocieerde Afrikaanse, landen maakt het onvermijdel i j k dat ook na 1962 de EG de associatie-verhouding en de daarop gebaseerde economische hulp voortzet. Een abrupt staken van deze hulp en zelfs het merkbaar verminderen hiervan zou onherroepelijk economisch schade toebrengen aan de betrokken Afrikaanse landen met alle economische en politieke gevolgen, mede voor europa, van dien. b. De associatie moet voor alles ton doel hebben de geassocieerde landen tot politieke en economische ontwikkeling en zelfstandigheid te brengen. Voortzetting van het oude koloniale regiem, ook onder een nieuw etiket, zal op groeiende tegenstand in de geassocieerde landen zelf stuiten. Dit doel impliceert, dat economische hulp in de eerste plaats er op gericht zal moeten - worden -

worden de économisons afhankelijkheid van de betrokken Afrikaanse staten van de produktie en export van enkele grondstoffen te verminderen en gerioht moet aijn op een zekere diversificatie en industrialisatie van hun economieën, c. Nederland is bereid onderhandelingen te voeren met de thans geassocieerde Afrikaanss landen ovsr ds toekomstige inhoud van ds nieuwe associatie-verhouding. Deze onderhandelingen souden gebasssrd moeten zijn op art, 238 E136. Zulks is ook de wens van ds bstrokksn Afrikaanss landsn zslf. Dit standpunt houdt in, dat Nederland niet aanvaardt, dat uit ds huidigs verdragsbepalingen een automatischs voortzetting van ds verplichtingen uit dssl IV en de Tospassingsoverssnkomst voor de EEG voortvloeit. 'Cel zal uiteraard bij hst va8t8tellsn van ds inhoud van ds nisuwe assoolstis aansluiting gevonden moeten worden bij de thans bestaande tosstand. Opgemerkt z i j, dat verschillende andere landen, met name Frankrijk wel stellen dat na 1962 de associatie automatisch wordt voortgezet. d. Bij hst rsgelsn van ds associatis sal zeer bepaald rsksning gshoudsn mosten worden met ds bslangsn van derde landen en vooral van andere Afrikaanss landen. Naar Nederlandse opvatting mag de E...G het proces van de economischs samenwerking sn eenwording in Afrika, en met name in West-Afrika, niet remmen. Integendeel, dit prooss sou eerder gestimuleerd moeten worden. Voorkomen most worden, dat Afrika economisch zou blijven vsrdssld langs ds lijnen van ds vroegere koloniale regie as. Op handelspolitiek gebied moet er derhalve voor worden gewaakt, dat geen rsgelingen worden getroffen, welke duidelijk de belangen van andere Afrikaanss landen kunnen schaden, met name wanneer dit betreft de export van enkele voor deze landsn zssr belangrijks grondstoffen naar de EEO. Uit ds als bijlade toegevoegde nota blijkt duidelijk hoe de onderlings belangsnvsrhoudlngsn op handelspolitiek gebied liggen. e. Op langere termijn heeft Nederland voor ogsn ssn regeling, waarbij alls Westelijke landsn, dus zowel de Vsrsnlgde Staten, Engeland, ds EEG, alsmede eventueel andere Europese landen, samenwerken bij de economische ontwikkeling en het economisch zelfstandig maken van Afrika. Van Afrikaanse zijde zou in deze samenwerking een zo groot mogelijk aantal landen moeten worden betrokken. Enkele concrete beleidsvragen ten aanzien waarvan op korte termijn een standpunt moet worden ingenomen. Bij het eerste overleg in de Coördinatie Commissie voor Europese Integratie- en Associatieprobleaen zijn een aantal vraagpunten gerezen ten aanzien waarvan op sommige punten wel en op andere punten geen overeenstemming werd bereikt. Deze vraagpunten zijn de volgende»

1) Op welke wijze zal de EEG na 1962 financiële hulp kunnen geven? 2) Zal de 1 EG ook technische nulp in haar verschillende vormen kunnen organiseren ten behoeve van de geassocieerde landen? 3) Weiic handelspolitiek regiem zou de associatie moeten inhouden? a. 'at zal de algemene handelspolitieke verhouding zijn, oen vrijhandelszone of een non-discriminatoir regiem zoils bestaand voor andere derde landen? b. Welke regelingen zouden getroffen kunnen worden voor de specifieke tropische grondstoffenexporten van de geassocieerde landen? 4).elk standpunt moet worden ingenomen ten aanzien van het betrekken van andere Afrikaanse landen bij de associatie-regeling? Adi) Algemeen bestond overeenstemming, dat de EEG financiële hulp aan de betrokken geassocieerde landen zou moeten voortzetten. Verschil van mening bestond echter over de wijze waarop. Van de zijde van Financiën werd het standpunt verdedigd, dat de EEG zou kunnen volstaan met het openstellen van de Europese Investeringsbank voor de geassocieerde landen voor leningen voor concrete projecten, bijv. in analogie van de regeling getroffen voor Griekenland. Van de zijde van andere departementen werd het standpunt verdedigd, dat het associatiefonds als zodanig voortgezet zou moeten worden, daarbij in het midden latend of de middelen uitsluitend in de vorm van schenkingen beschikbaar gesteld zouden moeten worden of ook in de vorm van leningen. Ten aanzien van de omvang dezer hulp was men van mening, dat het gemiddelde niveau van de afgelopen 5 jaar, neerkomend op circa $ 110 min per jaar, gehandhaafd zou kunnen worden. Voorts waren deze vertegenwoordigers het er over eens, dat de financiële hulp vooral gericht zou moeten worden op projecten, welke de economische samenwerking en de economische eenheid van de Afrikaanse staten kan bevorderen. Voorts zou in de methode van hulpverlening veranderingen moeten worden aangebracht, ten doel hebbend de hulp sneller en effectiever ter plaatse in nauw overleg met de betrokken Afrikaanse regeringen te doen geschieden. Voor dit doel zou men kunnen denken aan decentralisatie van de huidige hulpaotiviteit naar de Afrikaanse staten. iiilj:) Algemene overeenstemming bestond over de noodzaak, dat de EEG ook technische hulp in verschillende vormen zou moeten kunnen bieden aan de geassocieerde landen. In herinnering zij gebracht, dat reeds een aanvang is gemaakt door de "uropese Commissie w&t het ontwikkelen van een stelsel van beurzen, beschikbaar gesteld aan deskundigen uit Afrikaanse landen voor een opleiding binnen het EEGgebied. - Ad_j) -

Ad_j) De eerete vraag met betrekking tot het handelepolitiek regiem is of de vrijhandelszone-constructie, zoals ontworpen in deel IV van het EEG-verdrag, ook na 1962 moet worden behouden en voortgezet. Hierover liepen de meningen in de Coördinatie Commissie uiteen. Hoewel van allen de voorkeur uitging naar een non discriminatoir regiem op de lange duur, bestond geen overeenstem* ming over de vraag of van Nederlandse zijde reede thans moet worden "esteld, dat na 1962 de huidige situatie niet kan voortduren, doch moet worden teruggedraaid. De huidige situatie is, dat de tarieven op alle produkten tegenover de geassocieerde landen evenver zijn afgebroken als tussen de EEG-landen onderling; op dit ogenblik dus voor 30^.x) Sommigen menen dat het niet juist zou zijn dit probleem thans scherp te stellen en dat het ds voorkeur zou verdienen terzake de toekomstige ontwikkelingen af te wachten. Naast dit vraagstuk r i j s t het probleem van het regiem na 1962 voor de belangrijkste tropischs sxportprodukten der geassocieerde landen. In de eerste plaats zijn er de produkten als koffie, cacao, bananen en tropisch hout, waarvoor tariefpreferenties worden voorzien. Overeenstemming bestaat over de wenselijkheid deze preferenties geleidelijk af te breken, zij het op zodanige wijze dat niet abrupt economische schade wordt toegebracht aan ds betrokken landen. Een andere oplossing is hier ts komen tot een algehele tariefafbraak voor deze produkten. Dit streven zou het meest efficiënt kunnen geschieden door zijdens de EEG in het GATT het strsvsn ts steunen alle tarieven op dit soort grondstoffen wereldwijd te verlagen of af te schaffen. Iets anders ligt het probleem voor produkten alb aardnoten, palmpitten en palmolie, waarvoor geen EEGtarieven zijn voorzien, maar waar op dit ogenblik de preferentie op de Franse markt door andere middelen wordt gerealiseerd. Overeenstemming bestond over de wenselijkheid dit soort preferenties niet uit te breiden tot de andere EEG-landen. Hierboven werd reeds op de noodzaak gewezen om een eventuele afbraak van de tariefpreferenties voor bepaalde exportprodukten geleidelijk te doen plaatsvinden teneinde economische schade voor de betrokken landen te voorkomen. Te verwachten valt echter dat tegen de afbraak als zodanig reeds bepaalde weerstanden zullen ontstaan, met name in de Afrikaanse landen zelf, die vrezen dat daardoor de afzet van de betrokken produkten in gevaar komt. Het zal dan ook wellicht nodig zijn van EEG-zijde blijk te geven van een zekere bereidheid om hieraan tegemoet te komen. In dit verband is het Commissie-voorstel van belang om te komen tot stabilisatie van de opbrengsten van bepaalde grondstoffen. Aan dit vraagstuk zal een afzonderlijke nota worden gewijd. m) voor landbouwprodukten 25 of 20^.

Ad 4) In het algemeen was de Coördinatie Commissie van mening, dat uitbreiding van het associatie-regiem tot enkele andere Afrikaanse landen, waarbij met name zou kunnen worden gedacht aan de Engels sprekende landen en aan Tunis en Marokko, van essentieel belang moest worden geacht. Nederland zou dus van meet af ain moeten insisteren op het betrekken in de discussies van dit probleem. Zulks past in onze visie, dat de economische eenneid in Afrika bepaald nuttig is en dat schade aan de belangen van andere Afrikaanse staten moet worden voorkomen. Opgemerkt kan worden, dat in Afrika zelve reeds tussen de verschillende Afrikaanse landen overleg over de toekomstige verhouding met Europa en over de hier besproken associatie-problematiek zeer actief gaande is. 6. Slotoverwevingen. Hoewel het bepaald wenselijk zou zijn van Nederlandse zijde op korte termijn reeds een standpunt te hebben ten aanzien van de belangrijkste aspecten der hier aan de orde gestelde vraagpunten, is het nog geenszins nodig reeds nu nauwkeurig omschreven en vastgestelde standpunten /te formuleren. Immer3, het is geenszins uitgesloten, dat zich in de komende maanden nieuwe ontwikkelingen kunnen voordoen, samenhangend met een eventuele toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot de EïG, een verdere ontplooiing van het intra-afrikaanse overleg en tenslotte het overleg dat reeds is geëntameerd zijdens de Verenigde Staten met Engeland, Frankrijk en de Europese Commissie. Van fundamenteel belang is, dat voorshands de Nederlandse houding in Brussel geen enkele twijfel laat, dat wij tot een constructieve discussie over het associatieprobleem en een bijdrage tot de oplossing daarvan bereid zijn zowel in het financiële als in het handelspolitieke vlak. Directie Integratie Suropa, 10 juni 1961.