Rapport. Rapport betreffende een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord- Nederland. Datum: 11 februari 2015 Rapportnummer: 2015/030

Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/018

Rapport. Datum: 22 juni 2006 Rapportnummer: 2006/222

Rapport. Datum: 20 oktober 1999 Rapportnummer: 1999/449

Rapport. Datum: 15 februari 2002 Rapportnummer: 2002/049

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale eenheid Noord-Nederland. Datum: 25 november Rapportnummer: 2013/179

Rapport. Rapport over een klacht over de politie eenheid Rotterdam. Datum: 23 maart 2015 Rapportnummer: 2015/064

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland uit Amsterdam. Datum: 14 juni 2012

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid. Datum: 9 juni Rapportnummer: 2011/0171

Rapport. Rapport over een klacht over de regionale politie-eenheid Noord-Holland. Datum: Rapportnummer: 2014/075

Rapport over een klacht over de regionale politie-eenheid Noord-Holland. Publicatiedatum 22 juli 2014 Rapportnummer 2014/075

Rapport. Datum: 25 oktober 2004 Rapportnummer: 2004/413

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/297

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180

Rapport. Datum: 16 juni 2004 Rapportnummer: 2004/226

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: 7 juli 2015 Rapportnummer: 2015/109

Rapport. Datum: 16 juli Rapportnummer: 2010/207

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Datum: 19 juli Rapportnummer: 2012/117

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord- Nederland.

Verzoeker klaagt erover dat politieambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond:

Rapport Datum: 15 september 2011 Rapportnummer: 2011/270

Een onderzoek naar het vorderen van een identiteitsbewijs door de politie.

Rapport. Datum: 23 juni 2005 Rapportnummer: 2005/179

Rapport. Rapport over een klacht over het College van procureurs-generaal te Den Haag. Datum: 25 februari Rapportnummer: 2014/010

Een onderzoek naar het verstrekken van informatie en de wijze van klachtbehandeling door de politie Oost-Nederland.

Geachte heer XXXXX, Datum 12 mei 2017 Ons nummer en Uw brief 19 december 2016 Uw kenmerk. Bijlagen. Behandelend medewerker

Rapport. 2014/108 de Nationale ombudsman 1/6

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politie-eenheid Den Haag. Datum: 2 maart 2015 Rapportnummer: 2015/046

Rapport. Datum: 11 juli 2007 Rapportnummer: 2007/113

Rapport. Datum: 20 juni 2007 Rapportnummer: 2007/124

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/267

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie-eenheid Rotterdam. Datum: 23 september Rapportnummer: 2013/0123

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie-eenheid Zeeland-West-Brabant. Datum: 7 juli Rapportnummer: 2014/071

Rapport. Rapport over een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Den Haag. Datum: 6 maart Rapportnummer: 2014/017

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het Openbaar Ministerie gegrond.

Een onderzoek naar (het gebruik van geluidsopnamen in) de klachtbehandeling door de regionale eenheid van politie Oost-Nederland.

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Zeeland-West-Brabant. Datum: 15 mei 2014

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politie Noord-Nederland. Datum: 3 juni Rapportnummer: 2014/055

Rapport. Rapport over een klacht over de hoofdofficier van justitie te Den Haag. Datum: 3 juni Rapportnummer: 2014/044

Rapport. Datum: 20 december 2005 Rapportnummer: 2005/390

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale eenheid Amsterdam. Datum: 30 december Rapportnummer: 2013/218

Rapport. Concept Rapport over een klacht over het regionale politiekorps IJsselland. Datum:

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/245

Rapport. Datum: 4 oktober Rapportnummer: 2011/293

Rapport. Datum: 17 september 2007 Rapportnummer: 2007/196

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Verstoord contact. Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie-eenheid Oost-Nederland.

Rapport. Datum: 15 mei 1998 Rapportnummer: 1998/177

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Rapport. Titel: De onverwachte gevolgen van een aangifte.

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland, thans regionale politie-eenheid Noord-Holland.

Rapport. Datum: 28 december 2010 Rapportnummer: 2010/370

Rapport. Datum: 24 maart 2005 Rapportnummer: 2005/086

Rapport. Rapport over een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: Rapportnummer: 2013/044

Rapport. Datum: 15 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/247

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze ambtenaren zijn kamer hebben doorzocht om zijn legitimatiebewijs te vinden.

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Rapport. Datum: 10 februari 2006 Rapportnummer: 2006/043

Rapport. Datum: 9 november 2007 Rapportnummer: 2007/251

Rapport over een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Midden- Nederland. Publicatiedatum 26 augustus 2014 Rapportnummer 2014/097

1. de politie bij verzoekers thuis hen niet de gelegenheid heeft gegeven om hun verhaal te vertellen;

Rapport. Datum: 19 januari 2006 Rapportnummer: 2006/016

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie-eenheid Den Haag. Datum: 2 maart 2015 Rapportnummer: 2015/047

Een onderzoek naar aanleiding van een klacht over politieambtenaren van de eenheid Oost- Brabant.

Rapport. Rapport over een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Amsterdam. Datum: 03 april Rapportnummer: 2014/033

Rapport. Rapport over een klacht over het College bescherming persoonsgegevens. Datum: 29 december Rapportnummer: 2011/368

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190

5. Verzoeker kon zich niet vinden in de reactie van W. en wendde zich bij brief van 26 januari 2009 tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Publicatiedatum: 15 oktober Rapportnummer: 2014 / /139 d e Natio nale o mb ud sman 1/6

Rapport. Datum: 19 september 2005 Rapportnummer: 2005/275

Rapport. Datum: 19 juni 2007 Rapportnummer: 2007/122

Rapport naar aanleiding van een klacht over de politie-eenheid Den Haag. Publicatiedatum 9 september 2014 Rapportnummer 2014/098

Een onderzoek naar een aanhouding door ambtenaren van de regionale politie eenheid Den Haag

Een onderzoek naar de mogelijkheden van de politie om het maken van beeldopnamen door burgers van slachtoffers te beletten.

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/379

Rapport. Datum: 1 mei 2007 Rapportnummer: 2007/083

1.3 De auto van verzoeker bleef achter in een parkeervak waar parkeerbelasting moest worden betaald.

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Utrecht. Datum: 16 april Rapportnummer: 2012/062

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Datum: 26 januari 2015 Rapportnummer: 2015/015

Rapport. Rapport over een klacht over de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. Datum: 24 maart 2015 Rapportnummer: 2015/067

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/321

Rapport. Rapport over een klacht over de voormalige korpsbeheerder van het voormalige regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland.

Rapport. Datum: 26 juni 2006 Rapportnummer: 2006/227

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Groningen, thans regionale eenheid Noord-Nederland. Datum: 13 juni 2013

Rapport naar aanleiding van een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland en het arrondissementsparket Amsterdam.

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/085

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 4 december 1998 Rapportnummer: 1998/540

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaren hem ongepaste vragen hebben gesteld.

Transcriptie:

Rapport Rapport betreffende een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord- Nederland. Datum: 11 februari 2015 Rapportnummer: 2015/030

2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat een politieambtenaar van de eenheid Noord-Nederland hem op 15 januari 2013 na zijn aanhouding geboeid heeft vervoerd van het politiebureau te Veendam naar het politiebureau te Drachten. Wat is er gebeurd? Verzoeker heeft een conflict met de heer W. over een fors geldbedrag dat verzoeker nog van hem tegoed zou hebben. Tijdens dit conflict werd er over en weer aangifte gedaan bij de politie. In dat kader had verzoeker op 15 januari 2013 op het politiebureau in Veendam een afspraak om een getuigenverklaring af te leggen. Op 8 januari 2013 werd verzoeker door politieambtenaar K. opgebeld. K. nodigde hem uit om op 15 januari 2013 op het politiebureau in Drachten een verklaring af te leggen. Omdat verzoeker geen gebruik wilde maken van deze uitnodiging, werd hij op 15 januari 2013 na het afleggen van zijn getuigenverklaring op het politiebureau in Veendam door politieambtenaar K. buiten heterdaad aangehouden. Vervolgens werd verzoeker door politieambtenaar K. in een Volkswagen Polo geboeid overgebracht naar het politiebureau in Drachten. Ten aanzien van dit politieoptreden diende verzoeker een klacht in bij de politiechef van de eenheid Noord-Nederland. Naar aanleiding van het advies van de politieklachtencommissie verklaarde de politiechef verzoekers klacht over het gebruik van de handboeien niet gegrond. Omdat verzoeker zich niet kon verenigen met dit oordeel verzocht hij de Nationale ombudsman om een onderzoek. Lezing van de betrokken politieambtenaar K. Tijdens de interne klachtenprocedure legde politieambtenaar K. de volgende verklaring af. Volgens K. werd de verzoeker verdacht van poging tot uitlokking van moord. De officier van justitie verleende op 8 januari 2013 aan K. toestemming om verzoeker buiten heterdaad aan te houden. Vervolgens nam K. telefonisch contact op met verzoeker en nodigde hem uit om op het politiebureau in Drachten om als verdachte een verklaring af te leggen. Verzoeker gaf aan dat hij niet naar het politiebureau zou komen omdat hij de verdenking onterecht vond en dat hij voor dezelfde dag (15 januari 2013) al een uitnodiging had om op het politiebureau in Veendam te verschijnen in verband met het afleggen van een verklaring. K. deelde daarop mee dat hij van de officier van justitie toestemming had gekregen om verzoeker aan te houden en dat dat ook zou gebeuren. K. bood verzoeker daarop aan om een nieuwe afspraak te maken. Verzoeker wilde geen afspraak maken. Nadat het telefoongesprek was beëindigd, nam verzoeker weer telefonisch contact op met K. Verzoeker gaf wederom aan dat hij niet naar het politiebureau in Drachten wilde komen. K. gaf aan dat verzoeker met een advocaat moest gaan praten en deelde opnieuw aan verzoeker mee dat als hij niet op de afspraak op het

3 politiebureau verscheen, hij buiten heterdaad zou worden aangehouden. Volgens K. reageerde verzoeker daarop boos, emotioneel en beëindigde hij schreeuwend het telefoongesprek. Volgens K. maakte verzoeker tijdens dat gesprek op hem een overspannen/hysterische indruk. Volgens K. was het verzoeker en zeker niet diens vader die schreeuwend en hysterisch aan de telefoon was. Omdat verzoeker meerderjarig was, wilde K. niet met zijn vader spreken. K. belde na dit gesprek met een collega in Veendam en deelde aan hem mee dat verzoeker, na afloop van het afleggen van zijn verklaring als getuige op 15 januari 2013, moest worden aangehouden. Nadat K. op 15 januari 2013 door zijn Veendamse collega's van de aanhouding van verzoeker in kennis was gesteld, vertrok hij naar het politiebureau in Veendam met de bedoeling verzoeker op die locatie als verdachte van poging tot uitlokking van moord te gaan verhoren. Omdat er in het politiebureau in Veendam die dag sprake was van een stroomstoring waren een aantal essentiële politiecomputerprogramma's niet meer beschikbaar. Vanwege dit euvel en het voornemen om verzoeker binnen zes uur te verhoren, werd besloten om verzoeker mee te nemen naar het politiebureau in Drachten. Volgens K. werd verzoeker op grond van de volgende redenen geboeid vervoerd in een Volkswagen Polo. In de eerste plaats vanwege de overspannen/hysterische reactie die verzoeker tijdens het (laatste) telefoongesprek op 8 januari 2013 had gegeven. In de tweede plaats vanwege de aard van het feit waarvan verzoeker op dat moment werd verdacht, te weten poging tot uitlokking van moord. In de derde plaats vanwege de onbekendheid met het gedrag van verzoeker. In de vierde plaats gelet op de mensen (waarvan er één volgens K. een behoorlijk crimineel verleden heeft) met wie verzoeker in conflict was. Volgens K. was verzoeker eerst met deze persoon bevriend. Verzoeker zou aan een andere persoon, die ook een crimineel verleden heeft, hebben gevraagd of hij niet iemand wist die iemand zou kunnen ombrengen. Deze persoon is later naar de politie gegaan om dit te melden. In de laatste plaats vanwege het feit dat er bij zijn collega eerder een verdachte tijdens het vervoer was ontsnapt. Volgens K. heeft verzoeker niet tijdens de autorit naar Drachten en ook niet tijdens het verhoor daarna geklaagd over het feit dat hij geboeid was. Aanvullende informatie Politieambtenaar K. verklaarde desgevraagd tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman als volgt. Volgens K. reageerde verzoeker tijdens de aanhouding buiten heterdaad als verbaasd en overrompeld. Verzoeker werd verdacht van poging tot uitlokking van moord. Ten tijde van de aanhouding was verzoeker rustig maar hij werd wel van een redelijk zwaar strafbaar feit verdacht. Ze moesten met verzoeker in de auto naar het politiebureau in Drachten. Om die reden hadden K. en zijn collega C. besloten om verzoeker voor hun eigen veiligheid te boeien. Zij kenden verzoeker niet en wisten niet hoe hij zich in de auto zou gedragen als de verbazing over was en hij zich realiseerde waarvoor hij was aangehouden. Gelet op de ervaring die K. met verzoeker

4 tijdens het telefoongesprek had gehad, leek verzoeker een licht ontvlambare man. Bij politieambtenaar C. was in het verleden wel vaker een verdachte in de handboeien uit de Volkswagen Polo ontsnapt. Om die reden heeft C. verzoeker geboeid en is op de achterbank van de Volkswagen Polo naast hem gaan zitten ten einde een eventuele vluchtpoging tegen te gaan. Lezing van verzoeker Verzoeker verscheen naar aanleiding van een schriftelijke uitnodiging op het politiebureau in Veendam. Verzoeker zou in verband met een eerder door hem gedane aangifte door de politie als getuige worden gehoord. Nadat dit verhoor was afgelopen, werd hij buiten heterdaad aangehouden als verdachte voor een ander feit. Er was namelijk door iemand tegen verzoeker aangifte gedaan van poging tot uitlokking van moord. Verzoeker gaf aan dat hij op dat moment rustig was, omdat hij niet had verwacht dat hij op het politiebureau in Veendam zou worden aangehouden. Omdat hij ten behoeve van het verhoor moest worden overgebracht naar een ander politiebureau, werd hij geboeid. Verzoeker vond het gebruik van de handboeien onnodig en kon, doordat hij achter zijn rug was geboeid, niet goed op de achterbank van de auto zitten. Tijdens het onderzoek van legde verzoeker desgevraagd uit dat niet hij maar zijn vader op 8 januari 2013 hysterisch aan de telefoon was geweest. Zijn vader was hysterisch omdat verzoeker eerder die dag (op 8 januari 2013) een schriftelijke uitnodiging had ontvangen om op 15 januari 2013 op het politiebureau in Veendam te verschijnen om als getuige een verklaring te komen afleggen. Later die de dag werd verzoeker telefonisch uitgenodigd om op 15 januari 2013 op het politiebureau in Drachten te verschijnen. Verzoeker vond dat vreemd en om die reden vertrouwden verzoeker en diens vader de telefonisch gedane uitnodiging dan ook niet. Zij dachten dat het een val was van de heer W. met wie verzoeker op dat moment een conflict had. Dit wantrouwen werd nog versterkt doordat degene die ze aan de telefoon hadden, weigerde om de telefonisch gedane uitnodiging nog een keer schriftelijk te bevestigen. "Iedereen kan mij wel bellen en beweren dat hij van de politie is", aldus verzoeker. Standpunt van de politiechef De politiechef stelde zich op het standpunt dat verzoeker, ter bescherming van de politieambtenaren die hem vervoerden, kon worden geboeid vanwege de eerdere onbeheerste reactie van verzoeker aan de telefoon en de aard van de verdenking.

5 Beoordeling van de klacht Het is een vereiste van behoorlijkheid dat de overheid grondrechten van burgers respecteert. Het aanleggen van handboeien, vormt een inbreuk op het recht op persoonlijke vrijheid en het recht op lichamelijke integriteit en mag - zoals de Nationale ombudsman reeds in eerdere rapporten heeft geoordeeld - geen automatisme zijn. In wet- en regelgeving is geregeld in welke gevallen de overheid een burger zijn vrijheid mag beperken. Op grond van artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren kan een politieambtenaar een aangehouden verdachte ten behoeve van het vervoer handboeien aanleggen. Dit mag alleen gebeuren als dit noodzakelijk is vanwege vluchtgevaar of gevaar voor de veiligheid van de betrokken persoon, de politieambtenaar of derden (zie: Achtergrond onder 1). Voor de keuze om al dan niet tot het aanleggen van handboeien over te gaan, is er - binnen het kader van de eerder genoemde Ambtsinstructie - een afwegingsruimte van de betrokken politieambtenaar. De betrokken ambtenaar moet in een specifiek geval de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het aanbrengen van de boeien naar redelijk inzicht rechtvaardigen; hem komt de ruimte toe om de omstandigheden van de situatie en de persoon van de verdachte te beoordelen. Verzoeker werd met toestemming van de officier van justitie buiten heterdaad aangehouden. Hiermee is voldaan aan de eis dat verzoeker rechtens van zijn vrijheid moest zijn beroofd. Op het moment waarop verzoeker buiten heterdaad werd aangehouden, reageerde hij niet op een hysterische manier maar was hij rustig en werkte hij mee. Verzoeker werd verdacht van een ernstig strafbaar feit; poging tot uitlokking van moord. Echter dit levert in het geval van verzoeker niet direct een omstandigheid op die als gevaar voor de veiligheid van de politieambtenaren kan worden aangemerkt, te meer nu de betrokken politieambtenaren niet nader hebben geconcretiseerd waaruit dit gevaar dan zou bestaan. Het hysterische gedrag dat verzoeker (volgens verzoeker diens vader) een week eerder op 8 januari 2013 volgens K. tijdens het tweede telefoongesprek zou hebben vertoond, rechtvaardigt in het geval van verzoeker nog niet om hem mede op grond van die reden een week later ten behoeve van transport te boeien. Verzoeker werd vervoerd op de achterbank van een dienstauto terwijl politieambtenaar C. naast hem zat. Eerdere ervaringen van politieambtenaar C. met andere verdachten die tijdens het vervoer in de dienstauto hadden geprobeerd te ontsnappen, kunnen naar het oordeel van niet meewegen bij de beoordeling van de vluchtgevaarlijkheid van verzoeker. Het portier aan de kant van de verdachte kan immers op het kinderslot worden gedaan waardoor het veel moeilijker wordt om binnen een onverwacht kort tijdsbestek uit de auto weg te komen. Los daarvan moet het vluchtgevaar bij elke individuele verdachte afzonderlijk worden ingeschat en kan dat niet in abstracto per definitie worden aangenomen op basis van ervaringen uit het verleden met andere verdachten.

6 Wanneer het voorgaande in onderling verband wordt bezien dan waren er onvoldoende feiten en omstandigheden op grond waarvan er sprake was van mogelijk vluchtgevaar en/of gevaar voor de veiligheid van verzoeker of van één dan wel beiden betrokken politieambtenaren. Naar het oordeel van heeft de politie door het aanleggen van handboeien het vereiste van behoorlijk overheidsoptreden dat gronden mensenrechten worden gerespecteerd, in dit geval het recht op persoonlijke vrijheid en op lichamelijke integriteit, onvoldoende gerespecteerd. De onderzochte gedraging is dan ook niet behoorlijk. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van de politiechef van de regionale eenheid Noord-Nederland is gegrond wegens strijd met het behoorlijkheidsvereiste dat grondrechten in dit geval het recht op persoonlijke vrijheid en het recht op lichamelijke integriteit worden gerespecteerd. De Nationale ombudsman, mr. F.J.W.M. van Dooren, waarnemend ombudsman

7 Achtergrond 1. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren Artikel 22 "1. De ambtenaar kan een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien aanleggen. 2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden. 3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in: de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, één en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt."