Rapport naar aanleiding van een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland en het arrondissementsparket Amsterdam.



Vergelijkbare documenten
Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Datum: 19 juli Rapportnummer: 2012/117

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale eenheid Amsterdam. Datum: 30 december Rapportnummer: 2013/218

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Rapport. Datum: 16 juli Rapportnummer: 2010/207

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord- Nederland. Datum: 11 februari 2015 Rapportnummer: 2015/030

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Rapport. Rapport over een klacht over het College van procureurs-generaal te Den Haag. Datum: 25 februari Rapportnummer: 2014/010

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het Openbaar Ministerie gegrond.

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Een onderzoek naar de registratie van een beslissing om niet verder te vervolgen.

Rapport. Datum: 4 december 1998 Rapportnummer: 1998/540

Rapport. Rapport over een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: Rapportnummer: 2013/044

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Rapport. Datum: 27 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/178

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het arrondissementsparket te Rotterdam. Datum: 3 augustus Rapportnummer: 2011/226

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/297

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Datum: 26 november 2007 Rapportnummer: 2007/272

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland, thans regionale politie-eenheid Noord-Holland.

Rapport Datum: 15 september 2011 Rapportnummer: 2011/270

Rapport. Datum: 4 mei Rapportnummer: 2011/138

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord- Nederland.

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/018

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie eenheid Amsterdam en het Openbaar Ministerie te Amsterdam

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Rapport. Datum: 10 februari 2006 Rapportnummer: 2006/043

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaren hem ongepaste vragen hebben gesteld.

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Utrecht. Datum: 16 april Rapportnummer: 2012/062

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale politie-eenheid Rotterdam. Datum: 23 september Rapportnummer: 2013/0123

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377

Rapport. Datum: 20 juni 2007 Rapportnummer: 2007/124

Een onderzoek naar een onduidelijke intrekkingsbrief van het Openbaar Ministerie.

U wordt verdacht. Inhoud

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze ambtenaren zijn kamer hebben doorzocht om zijn legitimatiebewijs te vinden.

Rapport. Datum: 19 september 2005 Rapportnummer: 2005/275

Een onderzoek naar het geen gevolg geven aan een rechterlijke uitspraak door het Openbaar Ministerie te Den Haag

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: 7 juli 2015 Rapportnummer: 2015/109

arrest GERECHTSHOF AMSTERDAM Parketnummer: X Datum uitspraak: 20 oktober 2016 TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

Rapport. Datum: 20 oktober 1999 Rapportnummer: 1999/449

Als er sprake is van een incident op heterdaad (tijdens of kort na plegen) en het gaat om een mishandeling of een bedreiging met mishandeling:

Rapport. 2014/108 de Nationale ombudsman 1/6

Rapport. Datum: 15 mei 1998 Rapportnummer: 1998/177

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: 13 juni Rapportnummer: 2012/101

Rapport. Datum: 20 januari 2005 Rapportnummer: 2005/015

Rapport. Datum: 21 januari 2005 Rapportnummer: 2005/017

Aanhouding en inverzekeringstelling

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Datum: 12 mei Rapportnummer: 2011/143

Rapport. Datum: 28 december 2010 Rapportnummer: 2010/370

Rapport. Datum: 12 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/445

Deze brochure 3. Aanhouding en verhoor 3. Inverzekeringstelling 4. De reclassering 5. Verlenging van de inverzekeringstelling of niet 5

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/085

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland uit Amsterdam. Datum: 14 juni 2012

HET WERK VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE

Rapport. Datum: 15 februari 2002 Rapportnummer: 2002/049

Een onderzoek naar het uitbetalen van een schadevergoeding door het Openbaar Ministerie te Den Haag.

Rapport. Datum: 3 december 1998 Rapportnummer: 1998/535

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Rapport. Datum: 22 november 1999 Rapportnummer: 1999/481

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het regionale politiekorps Noord-Holland Noord. Datum: 21 maart Rapportnummer: 2011/099

Mr Henk van Asselt. Werkzaam op het advocatenkantoor te Roosendaal. Strafrechtadvocaat. Lid van de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten

Rapport. Datum: 6 juni Rapportnummer: 2013/064

Rapport. Datum: 20 april 2006 Rapportnummer: 2006/152

Rapport. Datum: 4 oktober Rapportnummer: 2011/293

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/222

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden te Den Haag. Datum: 15 oktober 2012

3. In het proces-verbaal van bevindingen staat over het letsel vermeld:

Rapport. Datum: 29 december 1998 Rapportnummer: 1998/585

Rapport. Datum: 19 juni 2007 Rapportnummer: 2007/122

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Ministerie van Veiligheid. en Justitie. Publicatiedatum: 23 september 2014

Rapport. Datum: 14 december 1998 Rapportnummer: 1998/554

U wordt verdacht. * Waar in deze brochure hij staat, kan ook zij worden gelezen.

Formeel Strafrecht, De Verdachte. Hoofdstuk 6 SPV pagina 2 t/m 12

Rapport. Datum: 26 september 2005 Rapportnummer: 2005/292

Rapport. Datum: 22 december 2006 Rapportnummer: 2006/388

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/318

nacht cel Een onderzoek naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie te Amsterdam en aanverwante signalen

Rapport. Datum: 15 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/247

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Datum: 29 augustus 2000 Rapportnummer: 2000/287

Rapport naar aanleiding van een klacht over de politie-eenheid Den Haag. Publicatiedatum 9 september 2014 Rapportnummer 2014/098

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de politie Noord-Nederland. Datum: 3 juni Rapportnummer: 2014/055

Rapport. Datum: 13 juni Rapportnummer: 2012/102

Een onderzoek naar de toekenning van een sepotcode door het Openbaar Ministerie.

Rapport. Datum: 17 september 2007 Rapportnummer: 2007/196

Rapport. Datum: 31 januari 2011 Rapportnummer: 2011/032

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 23 augustus 2000 Rapportnummer: 2000/278

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/277

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/267

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/378

Transcriptie:

Rapport

2 p class="c2">rapport Rapport naar aanleiding van een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland en het arrondissementsparket Amsterdam. Datum: 13 september 2012 Rapportnummer Nationale ombudsman: 2012/144 Rapportnummer Kinderombudsman: KOM4A/2012 Feiten Op 6 september 2009 werd bij de politie in Amsterdam aangifte gedaan van straatroof, waarbij het slachtoffer een mes op zijn keel kreeg en werd beroofd van zijn mobiele telefoon, twee euro en een zilveren koningsketting. De aangever verklaarde dat er vier jongens bij het voorval aanwezig waren. De aangever kende verdachte 1 van school, maar wist alleen zijn voornaam. Aangever heeft verdachte 2 (verzoeker) omschreven als een Marokkaanse jongen, 1.70 à 1.75 meter lang, zwart krullend halflang haar, blanke huidskleur, smal postuur, dikke jas en een tasje onder zijn jas. Nadat de aangever er die dag achter was gekomen wat de achternaam van verdachte 1 was, heeft hij dat bij de politie gemeld. Verdachte 1 is op 18 oktober 2009 aangehouden en verhoord. Tijdens dat verhoor heeft de politie telefonisch contact opgenomen met aangever om een aantal zaken duidelijk te krijgen. Naar aanleiding van dat telefoongesprek heeft aangever op 19 oktober 2009 een aanvullende aangifte gedaan omdat er kennelijk nogal wat onduidelijkheden waren over de aangifte. In die aanvullende aangifte heeft aangever verklaard dat hij inmiddels wist wie verdachte 2 was, die het mes op zijn keel had gezet en de ketting van zijn nek had getrokken. Aangever was hier via een kennis achter gekomen, die verdachte 2 kende. De kennis van aangever had namelijk gezien dat verdachte 2 ongeveer een week na de straatroof een zilveren koningsketting droeg, die hij herkende als de ketting van aangever. Toen de kennis aan verdachte 2 vroeg hoe hij aan de ketting kwam, had verdachte 2 verteld dat hij deze van een Turkse jongen had gestolen. De kennis had verteld dat het om een Marokkaanse jongen ging met een smal postuur, die vaak een dikke jas draagt. Volgens aangever komt het signalement dat de kennis van verdachte 2 gaf, overeen met het signalement van de jongen die hem heeft beroofd. De politie heeft de kennis van aangever op het politiebureau ontboden om een getuigenverklaring af te leggen, maar de moeder van de jongen gaf de politie uit angst voor represailles geen toestemming om haar zoon als getuige te horen.

3 De politie heeft vervolgens verdachte 2 samen met zijn ouders verzocht zich op 30 november 2009 om 19.30 uur op het politiebureau te melden. Nadat de jongen zich had gemeld, heeft de politie hem aangehouden. Hierna is hij verhoord. Hij ontkende betrokkenheid bij de straatroof. Voorts verklaarde hij dat hij de ketting van een vriend van zijn broer had geleend, maar hij wilde de naam van die vriend niet geven. Vervolgens vond er een spiegelconfrontatie plaats, waarbij aangever verklaarde dat hij de jongen voor 100% herkende als de jongen die het mes op zijn keel had gezet en de ketting van zijn nek had getrokken. Verdachte 2 werd hierop in verzekering gesteld en overgebracht naar het cellencomplex. Op 1 december 2009 rond 16.00 uur werd verdachte 2 opnieuw verhoord, maar bij het zien van de verbalisant weigerde hij een verklaring af te leggen. Bij het overbrengen naar de verhoorkamer dan wel zijn cel, schold de jongen twee vrouwelijke politieambtenaren meerdere malen uit voor onder meer "hoer" en "racist". Voorts heeft de jongen op 2 december 2009 in de ochtend met bloed de letters "FU" op de muur geschreven en in de cel geplast. Op 2 december 2009 vond er rond 12.30 uur een tweede spiegelconfrontatie plaats. Deze getuige herkende verdachte 2 niet als dader van de straatroof. Vanwege de belediging van politieambtenaren en vernieling in zijn cel is geprobeerd de jongen rond 13.00 uur te verhoren. Hij wenste echter niet uit bed te komen en begon te lachen op de vraag waarom hij de politieambtenaren heeft beledigd. Nadat de zaak door het Openbaar Ministerie is beoordeeld, is er om 17.15 uur een dagvaarding uitgereikt. De ouders van de jongen werden geïnformeerd dat zij hun zoon konden ophalen, waarna hij op 2 december 2009 om 18.06 uur is heengezonden. Verdachte 2 is niet vervolgd voor de straatroof. De rechter heeft hem echter wel veroordeeld ter zake vernieling van de cel en belediging van de politieambtenaren. Verdachte 2, zijnde verzoeker, heeft bij de politie een klacht ingediend over onder meer de aanhouding en de duur van zijn verblijf in het arrestantencomplex. Hij was het met het oordeel van de korpsbeheerder niet eens en wendde zich tot de Nationale ombudsman, die een onderzoek naar de klachten instelde. Klacht Verzoeker is door ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland en/of de officier van justitie van het arrondissementsparket Amsterdam als verdachte van straatroof aangemerkt.

4 Verzoeker klaagt er in dit verband over dat hij op 30 november 2009 buiten heterdaad is aangehouden. Voorts klaagt verzoeker erover dat hij drie dagen in het cellencomplex ingesloten is geweest, terwijl al eerder had kunnen worden geconcludeerd dat er van enig vermoeden van schuld geen sprake was. Visie verzoeker Volgens verzoeker die minderjarig is is het onredelijk dat er dwangmiddelen jegens hem zijn toegepast, terwijl hij redelijkerwijs niet als verdachte kon worden aangemerkt. Pas later heeft aangever aanvullend verklaard dat een kennis hem had verteld dat hij de gestolen ketting had herkend en dat die gedragen zou worden door verzoeker. Deze kennis had de naam van verzoeker aan aangever doorgegeven, en aan aangever verteld dat verzoeker een dikke jas draagt, hetgeen volgens aangever overeenkomt met het eerder opgegeven signalement van de hoofddader. Aangever had bij het signalement opgegeven dat de betreffende dader zwart krullend halflang haar had. Verzoeker had echter zeer kortgeknipt zwart haar. Op dat moment was dus al duidelijk dat verzoeker niet in het signalement paste. Verzoeker was eerder in aanraking geweest met de politie en de politie beschikte over politiefoto's waarop te zien was dat verzoeker geen halflang krullend haar had. Voorts is gebleken dat de kennis, via wie aangever de identiteit van verzoeker heeft weten te achterhalen, geen verklaring heeft willen afleggen. Overigens ontkent verzoeker dat hij tegen de kennis heeft gezegd dat hij de ketting had gestolen. Naast de aangifte waren er geen gegevens bekend waaruit enige betrokkenheid bij de straatroof kon worden afgeleid. Volgens verzoeker had op het moment van de aangifte geconcludeerd moeten worden dat de geloofwaardigheid van de aangifte twijfelachtig was. Ten aanzien van verzoeker was er in ieder geval op dat moment geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld. Ingevolge het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) wordt geen enkel kind op onwettige of willekeurige wijze van zijn of haar vrijheid beroofd. De aanhouding, inhechtenisneming of gevangenneming van een kind wordt slechts gehanteerd als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke passende duur. Volgens verzoeker is er in strijd met het IVRK gehandeld, nu de aanhouding niet noodzakelijk en buitenproportioneel was, waardoor deze niet als uiterste maatregel had hoeven worden

5 toegepast. Ook is er geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om verzoeker eerst buiten aanhouding vrijwillig te verhoren, waarna een weloverwogen beslissing had kunnen worden genomen over de aanwezigheid van een redelijk vermoeden van schuld. Daarnaast is ook de duur van de inverzekeringstelling in strijd met het IVRK. Ondanks dat bij de aanhouding bekend was dat verzoeker niet in het opgegeven signalement paste, is hij tot 2 december 2009 vastgehouden. Het feit dat hij twee politieambtenaren heeft beledigd, doet daaraan volgens verzoeker niet af, nu de beledigingen hebben plaatsgevonden op 1 december 2009. Bovendien is verzoeker in verzekering gesteld op verdenking van de straatroof. De onderzoekshandelingen die op 2 december 2009 's middags hebben plaatsgevonden, hadden geen betrekking op deze verdenking. Verzoeker had dan ook na de spiegelconfrontatie onverwijld in vrijheid moeten worden gesteld. Visie minister van Veiligheid en Justitie De minister van Veiligheid en Justitie heeft het volgende laten weten. De officier van justitie heeft de politie bevolen om verzoeker per brief op het politiebureau te ontbieden en vervolgens buiten heterdaad aan te houden. Verzoeker en zijn ouders werd schriftelijk verzocht om zich op 30 november 2009 op het politiebureau te melden. Voorts werden zij geïnformeerd over de voorgenomen aanhouding en het voorgenomen verhoor ter zake diefstal met geweld. Ook werd gemeld dat verzoeker zich voorafgaand aan het verhoor kon laten bijstaan door een advocaat en dat één van de ouders bij het verhoor aanwezig mocht zijn. Nadat verzoeker zich op het politiebureau had gemeld, is hij op 30 november 2009 om 18.39 uur aangehouden. De minister stelt dat verzoekers aanhouding noodzakelijk werd geacht in het belang van het onderzoek. Verzoeker moest geconfronteerd worden met de onderzoeksresultaten tot aan dat moment, met de aangever en met een getuige. Dit onderzoek zou verstoord kunnen worden als verzoeker gedurende het onderzoek tussentijds op vrije voeten zou zijn. In deze zaak was van belang dat het ging om een straatroof, vergezeld van geweld en dreigen, en gepleegd door meerdere personen. Daarbij ging het om een minderjarige verdachte. Het was de verwachting dat verzoeker na zijn aanhouding en verhoor zou moeten worden voorgeleid aan de rechter-commissaris. Dit moet binnen 87 uur na aanhouding van de verdachte gebeuren. Door verzoeker eerst te verhoren en daarna pas aan te houden, terwijl die aanhouding al voorafgaand aan het verhoor voorzienbaar was, zou de wettelijke termijn van 87 uur worden verlengd met de tijd dat verzoeker voor

6 verhoor op het politiebureau verbleef. Dit zou in het nadeel van verzoeker zijn geweest, aldus de minister. Genoemde omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de minister de toepassing van de ingezette dwangmiddelen. Verzoeker heeft tijdens zijn eerste verhoor verklaard dat hij niemand heeft beroofd. Wel heeft hij verklaard dat hij een tijdje een zilveren koningsketting had geleend van een vriend van zijn broer, maar hij wilde niet zeggen hoe die vriend heet. Dezelfde avond heeft er een spiegelconfrontatie plaatsgevonden tussen aangever en verzoeker, waarbij aangever verzoeker voor 100% herkende als degene die zijn ketting van zijn nek heeft getrokken en een mes op zijn keel heeft gezet. Verzoeker is op 30 november 2009 om 21.30 uur in verzekering gesteld. Op 1 december 2009 is geprobeerd verzoeker voor een tweede maal te verhoren, maar verzoeker wilde hieraan niet meewerken. Op 2 december 2009 is een politiefoto van verzoeker getoond aan een getuige van de straatroof. Deze getuige herkende verzoeker niet als iemand die bij de straatroof betrokken was. Het was volgens de minister niet mogelijk deze confrontatie eerder te laten plaatsvinden, omdat de getuige onmogelijk op een eerder tijdstip kon verschijnen. Naast de straatroof zijn tijdens de inverzekeringstelling twee andere strafbare feiten onderzocht, te weten belediging en vernieling. Verzoeker had twee vrouwelijke politieambtenaren op 2 december 2009 's ochtends voor "hoer" uitgemaakt en een van hen en haar familie kanker toegewenst. Daarnaast had verzoeker zijn cel vernield door met bloed de letters "FU" op de muur te schrijven en had hij in zijn cel geplast. Van deze feiten is aangifte gedaan en verzoeker is hierover op 2 december 2009 gehoord. Verzoeker wilde hierover niet verklaren. Vervolgens heeft het Openbaar Ministerie het dossier beoordeeld en is besloten verzoeker in persoon een dagvaarding uit te reiken. Het in persoon uitreiken van een mededeling over de strafzaak aan een verdachte is een in de wet genoemd belang dat ten grondslag kan liggen aan voortduring van de inverzekeringstelling. Om 17.15 uur heeft verzoeker een dagvaarding uitgereikt gekregen en zijn verzoekers ouders in kennis gesteld van het feit dat zij hun zoon konden ophalen. Om 18.06 uur is verzoeker heengezonden. De minister stelt dat er rekening is gehouden met de leeftijd van verzoeker en de bijzondere positie van de minderjarige in het strafrecht. Dit blijkt uit het feit dat verzoeker een brief is verzonden met een uitnodiging om zich samen met zijn ouders op het politiebureau te melden op het bureau, met daarbij de reden van verhoor en de mededeling dat verzoeker een advocaat kon raadplegen. Volgens de minister is er in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving gehandeld, waar ook het Verdrag inzake de Rechten van het Kind deel van uitmaakt. De ernst van het feit en het onderzoeksbelang maakten dat tot de uiterste maatregel van aanhouding moest worden

7 overgegaan. De minister acht de klachten ongegrond. Visie korpsbeheerder De beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland heeft laten weten de conclusies van de minister te onderschrijven. De korpsbeheerder heeft een rapport van inspecteur J. bijgevoegd. Hierin staat onder meer vermeld dat het enkele feit dat de aangehouden verdachte geen halflang krullend zwart haar had ten tijde van diens aanhouding, nog niet wil zeggen dat hij niet binnen het signalement van de dader past. Het is volgens J. niet ongebruikelijk dat mensen naar de kapper gaan en zich een andere coupe laten aanmeten. Dat de verdachte op eerdere politiefoto's eveneens kort haar had, doet daaraan niets af. Verder heeft J. gesteld dat verzoeker op 2 december 2009 om 13.00 uur voor de derde keer is verhoord. Om 14.37 uur werd nog een aangifte tegen verzoeker opgenomen ter zake de door hem gepleegde vernieling. Nadat het dossier is afgesloten, is dit besproken met het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie heeft uiteindelijk besloten dat aan verzoeker een dagvaarding in persoon moest worden uitgereikt. Het ophouden van een verdachte voor het uitreiken van gerechtelijke stukken is een werkwijze die wordt gehanteerd om te voorkomen dat de politie achter verdachten aan moet om het stuk uit te reiken wanneer de verdachte in vrijheid is gesteld. In deze zaak had er volgens J. voor gekozen kunnen worden de verdachte, gezien zijn minderjarigheid en het feit dat hij een vaste woon- en verblijfplaats heeft, eerder heen te zenden zodat de inverzekeringstelling voor de kortst mogelijk duur werd toegepast. In dat geval had verzoeker omstreeks 16.00 uur in vrijheid gesteld kunnen worden. Informatie uit processen-verbaal Uit twee processen-verbaal van bevindingen van 1 december 2009 blijkt dat verzoeker twee vrouwelijke politieambtenaren op 1 december 2009 iets na 16.00 uur op niet mis te verstane wijze heeft uitgescholden en beledigd. Uit het proces-verbaal van aangifte van 2 december 2009 blijkt dat verzoeker ervan verdacht werd dat hij zich op 2 december 2009 tussen 10.30 uur en 11.30 uur schuldig had gemaakt aan vernieling van zijn cel door met bloed op de muur te schrijven en in de cel op

8 de grond te plassen. Oordeel Nationale ombudsman I Ten aanzien van de aanhouding 1. Het is een vereiste van behoorlijk overheidsoptreden dat grondrechten van burgers worden gerespecteerd. In dit geval gaat het om bescherming van het recht op persoonlijke vrijheid. Het recht op persoonlijke vrijheid is gewaarborgd in verdragen en de Grondwet. In de wet is geregeld in welke gevallen de overheid een burger zijn vrijheid mag ontnemen. Zo biedt artikel 53 Wetboek van Strafvordering een wettelijke basis voor aanhouding van een persoon ten aanzien van wie een redelijke verdenking van een strafbaar feit bestaat. 2. Voor de beoordeling van de vraag of de politie in redelijkheid verzoeker kon aanhouden, is van belang of verzoeker kon worden aangemerkt als verdachte van een strafbaar feit in de zin van artikel 27 Sv. Iemand kan slechts als verdachte worden aangemerkt indien er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld. Dat vermoeden van schuld dient te steunen op specifieke feiten of omstandigheden van het geval en dit dient bovendien naar objectieve maatstaven gezien redelijk te zijn. Het is dus geen vereiste dat er op het moment dat wordt besloten om al dan niet tot aanhouding over te gaan, ook al vast staat dat die persoon het gestelde strafbare feit ook daadwerkelijk heeft begaan. Een redelijke verdenking is voldoende om tot aanhouding over te gaan 3.1 Uit het onderzoek is gebleken dat verzoeker is aangehouden op basis van hetgeen de kennis van aangever aan aangever had verklaard. Hij had de koningsketting van aangever herkend en aan verzoeker gevraagd hoe hij daaraan kwam. Hierop zou verzoeker gezegd hebben dat hij die van een Turkse jongen had gestolen. Nu het gaat om een verklaring van horen zeggen die de politie niet heeft kunnen verifiëren, is de Nationale ombudsman van oordeel dat de verdenking mager is. Echter, de Nationale ombudsman is van oordeel dat er toch voldoende aanwijzingen zijn om van een redelijk vermoeden van schuld te spreken. Zo zou de kennis niet alleen de ketting herkend hebben, maar kwamen ook de omschrijvingen van het signalement van verzoeker, die aangever en de kennis hebben gegeven, met elkaar overeen. Deze feiten en omstandigheden tezamen waren voldoende om verzoeker als verdachte aan te merken. De Nationale ombudsman gaat niet mee in verzoekers stelling dat hij geen kort haar had, maar halflang krullend haar, aangezien hij in de periode na de overval voldoende gelegenheid kon hebben gehad om naar de kapper te gaan. Overigens brengt het aanmerken als verdachte ook rechten met zich mee, zoals het consulteren van een advocaat en de aanwezigheid van een ouder tijdens het verhoor.

9 3.2 Na de aanhouding is verzoeker verhoord en heeft er een spiegelconfrontatie plaatsgevonden. Wanneer verzoeker niet was aangehouden had de politie niet de mogelijkheid gehad verzoeker te verplichten mee te werken aan die spiegelconfrontatie. Hoewel de Nationale ombudsman zich ervan bewust is dat aanhouden ingevolge het Kinderrechtenverdrag een uiterste maatregel is, acht de Nationale ombudsman de aanhouding gerechtvaardigd. Het ging immers om de verdenking van een zeer ernstig misdrijf, waarnaar opsporingsonderzoek diende plaats te vinden. Nu verzoeker als verdachte kon worden aangemerkt en de politie opsporingshandelingen diende te verrichten waarbij verzoeker ingesloten diende te blijven, ligt het dan ook in de rede dat verzoeker werd aangehouden. Het recht op persoonlijke vrijheid is voldoende gerespecteerd. De onderzochte gedraging is behoorlijk. II Ten aanzien van de duur van het verblijf in het arrestantencomplex 1. Ook deze klacht wordt getoetst aan het recht op persoonlijke vrijheid en in dat kader aan het Kinderrechtenverdrag. 2. De officier van justitie kan bevelen dat een verdachte tijdens het onderzoek ter beschikking van justitie zal blijven en in belang van het onderzoek in verzekering wordt gesteld. Het ging hier om de verdenking van straatroof, hetgeen een strafbaar feit oplevert waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. In dit geval heeft verzoeker tijdens zijn verhoor op 30 november niet willen vertellen van wie hij de koningsketting had geleend. Hoewel verzoeker het recht had hierover te zwijgen, is het aannemelijk dat de politie helderheid over de ketting wilde verkrijgen. Dit tezamen met het feit dat aangever verzoeker voor 100% herkende, was voldoende aanleiding om verzoeker langer en in het belang van het onderzoek vast te houden. 3. Op 1 december is verzoeker opnieuw verhoord, daarna hebben echter geen onderzoekshandelingen meer plaats gevonden waarvoor het langer vasthouden van verzoeker nodig was. Op 2 december heeft immers een fotoconfrontatie plaatsgevonden en is verzoeker niet meer gehoord over de verdenking waarvoor hij was aangehouden. Gelet hierop had het voor de hand gelegen om verzoeker op 1 december heen te zenden. 4. Het feit dat verzoeker zich in de tussentijd alles behalve onbetuigd heeft gelaten en zijn ongenoegen over de gang van zaken duidelijk geventileerd heeft, maakt dat niet anders. De Nationale ombudsman kan zich voorstellen dat het gedrag van verzoeker heeft geleid tot een uitermate vervelende situatie en het is ontoelaatbaar om agenten uit te schelden en vernielingen aan te richten. De politie moet zijn werk kunnen doen en hoe onterecht een aanhouding of verhoor ook ervaren wordt, dat rechtvaardigt niet het gedrag dat verzoeker heeft getoond. Echter, daarvoor kon verzoeker vervolgd worden, hetgeen ook is gebeurd.

10 Het wangedrag van verzoeker kan geen reden zijn om de inverzekeringstelling te laten voortduren. 5. Tot slot kan in deze situatie ook de wens om een dagvaarding in persoon te kunnen uitreiken geen rechtvaardiging vormen om de inverzekeringstelling nog tot het eind van 2 december te laten voortduren. Het belang van de uitreiking weegt niet op tegen de belangen van minderjarigen en hun rechten zoals verwoord in artikel 37 van het Kinderrechtenverdrag, te meer nu de dagvaarding geen betrekking had op het feit waarvoor verzoeker in verzekering was gesteld. 6. Gelet op deze overwegingen is de Nationale ombudsman van oordeel dat verzoeker uiterlijk 1 december heengezonden had moeten worden. Op grond van artikel 37 het Kinderrechtenverdrag dient vrijheidsberoving immers een uiterste maatregel te zijn en voor de kortst mogelijke duur. Hiermee is het laten voortduren van de inverzekeringstelling tot en met 2 december niet in overeenstemming en wordt het recht op persoonlijke vrijheid geschonden. De onderzochte gedraging is dan ook onbehoorlijk. III Plaatsing in de observatiecel 1. Verzoeker heeft ook nog geklaagd over het feit dat hij in een observatiecel is geplaatst en zich daar heeft moeten ontlasten omdat hij niet in de gelegenheid werd gesteld om het toilet te bezoeken. Eén en ander heeft verzoeker ook naar voren gebracht bij de rechter bij het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 36, 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering. Hij heeft vanwege deze omstandigheden gevraagd om een hogere vergoeding dan de standaard vergoeding van 105,00 per dag. De rechtbank Amsterdam heeft in zijn beschikking van 21 oktober 2010 hierover als volgt overwogen: Artikel 37 sub c van het IVRK bepaalt onder meer: "Ieder kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd, wordt behandeld met menselijkheid en met eerbied voor de waardigheid inherent aan de menselijke persoon, en zodanig dat rekening wordt gehouden met de behoeften van een persoon van zijn of haar leeftijd". Uit dit artikel volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat plaatsing in een isoleercel per definitie moet worden afgekeurd, maar wel dat rekening moet worden gehouden met de behoeften van een kind van een bepaalde leeftijd. Uit het proces-verbaal blijkt niet wat de overwegingen van de politie waren om verzoeker in de isoleercel te plaatsen. Naar het oordeel van de rechtbank mag dit wel verwacht worden wanneer een dergelijk zwaar middel wordt ingezet, zeker wanneer het zoals hier om een minderjarige gaat. Nu de omstandigheden van de plaatsing niet duidelijk zijn, houdt de rechtbank het ervoor dat in onvoldoende mate rekening is gehouden met de behoeften van verzoeker, die op het moment van plaatsing in de isoleercel 15 jaar oud was en op wie de

11 plaatsing in de isoleercel een grote impact moet hebben gehad. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het in dit geval redelijk om voor de dagdetentie het verzochte bedrag van 200,- toe te kennen. 2. Nu zich al een rechter heeft uitgelaten over de plaatsing in de observatiecel, is de Nationale ombudsman gehouden de uitspraak van de rechter in acht te nemen. De Nationale ombudsman sluit zich er ook volledig bij aan en heeft deze klacht dan ook niet voorgelegd aan de betrokken partijen. 3. Voor zover de klacht betrekking heeft op de mogelijkheid om het toilet te mogen gebruiken, kan in zijn algemeenheid gesteld worden dat minderjarigen niet blootgesteld mogen worden aan een wrede, onmenselijke of onterende behandeling, zoals ook is bepaald in artikel 37 onder a van het Kinderrechtenverdrag. Het niet toestaan van toiletgebruik en het daardoor noodgedwongen moeten plassen in de eigen cel kan als een zodanige behandeling opgevat worden. Moedwillig plassen in een cel is dat echter niet. In het geval van verzoeker is de kwestie voorgelegd aan de rechter en heeft deze de verdachte veroordeeld wegens vernieling. Dat laat geen ruimte voor een onderzoek door de Nationale ombudsman, zodat ook deze klacht niet is voorgelegd aan de betrokken partijen. Conclusie De klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland en het arrondissementsparket Amsterdam ten aanzien van de aanhouding is niet gegrond. De klacht ten aanzien van de duur van het verblijf in het arrestantencomplex is gegrond. Ten aanzien van de klacht over de plaatsing in de observatiecel en het (moeten) plassen in de observatiecel volgt de Nationale ombudsman de overwegingen en beslissingen van de rechters. Voor zover de oordelen betrekking hebben op het Kinderrechtenverdrag zijn deze afgestemd met de Kinderombudsman. de Nationale ombudsman, De Kinderombudsman dr. A.F.M. Brenninkmeijer M.L.M. Dullaert