EXPLOSIERISICO S BIJ REGULIER SCHILDERWERK Hulpmiddel bij het beoordelen van de risico s en het treffen van maatregelen



Vergelijkbare documenten
EXPLOSIEVEILIGHEIDSDOCUMENT Beoordeling van explosiegevaren door gas en damp van binnen arbeidsplaatsen

EXPLOSIEVEILIGHEIDSDOCUMENT Beoordeling van explosiegevaren door stof van installaties en arbeidsplaatsen

Welkom ATEX: is het explosieveiligheidsdocument nog actueel? ATEX ATEX= Atmosphères Explosibles

ATEX REGELGEVING Regels en voorschriften voor apparaten, arbeidsmiddelen en arbeidsplaatsen in explosieve omgevingen

Koninklijk besluit van 26 maart 2003 betreffende het welzijn van de werknemers die door explosieve atmosferen gevaar kunnen lopen (B.S

Praktijkrichtlijn ATEX toegepast in de metaalverwerking en metalelektro

Wijziging Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving

Harsh & Hazardous. Dé richtlijnen voor extreme omstandigheden EXPLOSIES

1. Weten dat er explosieveiligheid in normen beschreven staat en in Europa specifiek in de ATEX-richtlijn

Codex over het welzijn op het werk. Boek III.- Arbeidsplaatsen. Titel 4. Ruimten met risico s voor een explosieve atmosfeer

Arbeidsomstandighedenbesluit

VEILIGHEIDSMAATREGELEN BIJ HET 1431 SCHILDEREN IN BESLOTEN RUIMTEN 1 januari 1995

(1999/C 55/06) Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 118 A,

INHOUD INLEIDING. Hoofdstuk 1 EXPLOSIES FYSISCHE EXPLOSIES CHEMISCHE EXPLOSIES DEFLAGRATIE EN DETONATIE 4

(vijftiende bij zondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)

Explosieveiligheidsdocument

Toolbox-meeting Gevaarlijke dampen, gassen en stoffen

DIRECTIE MAJOR HAZARD CONTROL. Toelichting op het toezichtsbeleid MHC Atex 137

Explosieveiligheid in PGS 15-opslagen voor verpakte gevaarlijke stoffen

Stappenplan PGS 15: Richtlijn voor opslag verpakte gevaarlijke stoffen

Stappenplan voor het explosieveiligheidsdocument. In een onderzoek kunnen de volgende stappen genomen worden:

Omgaan met gevaarlijke stoffen

Wat is een explosie? Een explosie is een zeer snel verlopende brand met een vrijkomende (verwoestende) drukgolf.

ATEX Richtlijn 153 1

ATEX voor beginners ; explosiegevaar in vogelvlucht

Herziening NPR & NPR

Formulier Brandgevaarlijke werkzaamheden

Resultaat Atex 137 toezicht in 2007

Ontstekingsbronnen van mechanische oorsprong. - Relatie onderhoudsplan en EVD - Inspectieschema's - Inspectie en onderhoud

Indien afgedrukt is de inhoud niet meer officieel geldig docx. 51A055 ATEX EXPLOSIEVEILIGHEID april

PGS 15. December 2011 versie 1.0 ten opzichte van PGS 15: Dupa Veiligheidstechniek

ATEX Wetgeving. in de. houtbranche. SKH Jan, 2005 Ing. B.A.B. Hemmer

Betrouwbaar, Technisch, Vriendelijk

Beleidsregels Arbo betreden besloten ruimte. Artikel 4.6 Gevaar voor verstikking, bedwelming, vergiftiging, brand of explosie

Met IECEx 05 veiliger werken in explosiegevaarlijke zones. <NVVK congres 2013> 2012 Reed Business Opleidingen not for general distribution

ATEX ONTSTOFFINGSINSTALLATIES KLANT - LEVERANCIER. Anton Kemp Seminarie ATEX 5/10/2011

Voorstellen. Stichting ATEX Gerdian Jansen (Consultant HSE bij ) learnshop SOLIDS2011

-5- Noem de blusmethoden voor een klasse A-brand. -5- Omschrijf de brandklassen. -5- Noem de blusmethoden voor een klasse B-brand.

ATEX. Wordt ATEX 137 de nieuwe standaard? Atmosphère. Explosible

Datum laatste wijziging: 7 februari Doel 2. 2 Toepassingsgebied 2. 3 Definities 2. 5 Voorschrift Aanduiding gemarkeerd gebied 3

L3G B.02 - Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, Bijlage 1. Toepassingsgebied/ondergrenzen en vrijstellingen PGS 15 (versie 2016)

EUROPESE UNIE HET EUROPEES PARLEMENT. Brussel, 12 november 1999 (OR. en) 95/0235 (COD) C5-0221/1999 PE-CONS 3623/99 SOC 351 CODEC 579

In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat biogas bestaat uit de volgende componenten met de volgende bijbehorende variatie in volumepercentages:

Arthur Groot Senior consultant. ATEX richtlijnen. DHV Milieu Veiligheid & Industrie Tel: +31 (0)

ARBOCATALOGUS EXPLOSIEGEVAAR

Veiligheidsinformatieblad (MSDS)

Explosieveilige elektrische/ventilatie-/verlichtings-/...apparatuur gebruiken. Uitsluitend vonkvrij gereedschap gebruiken

SCHRIFTELIJKE INSTRUCTIES VOLGENS HET ADN. Maatregelen in het geval van een ongeval of noodgeval

OPSTELLEN EXPLOSIEVEILIGHEIDSDOCUMENT VANUIT DE PRAKTIJK

EVO PGS-15 Checklist

Doe-het-zelven en brandveiligheid

Preventieve maatregelen bij veiligheids- en gezondheidsrisico s tijdens verfspuiten

Agidens - Consulting & Services - Technical Safety 6/21/2017 R I S I C O S E N E F F E C T E N VA N ( S T O F ) E X P L O S I E S

Veiligheidsinformatieblad (MSDS)

EXPLOSIERISICO'S VOOR KMO'S. Patrick Hermans

OPSTELLEN ZONERINGSDOSSIER BATTERIJLAADPLAATS. Hannelore Vandenbussche 15/03/2018

Arbeidsomstandighedenregeling. Hoofdstuk 4. Veiligheid tankschepen en gevaarlijke stoffen. Paragraaf 4.1 Veiligheid aan op of in tankschepen

Aard der bijzondere gevaren toegeschreven aan gevaarlijke stoffen en preparaten: R-zinnen

*** VEILIGHEIDSINFORMATIEBLAD ***

Toolbox-meeting Gevaarlijke stoffen

Schadelijke producten algemeen

Fiche 23 (Expertise): Artikels van het AREI aangaande het explosie gevaar

Aard der bijzondere gevaren toegeschreven aan gevaarlijke stoffen en preparaten (R-zinnen)

Wettelijk verplichte gevaarsetikettering

Code Voorzorgsmaatregelen Gevarenklasse Gevarencategorie

Gevaar conform de klasse zonder bijkomend gevaar. Klasse 6.1. Klasse 9. Klasse 3. Klasse 8. Klasse 5.1

Perfect Aqua Line Fosfor Cleaner 4300 Versie 11/2012

Enkelvoudige R-zinnen 1 In droge toestand ontplofbaar 2 Ontploffingsgevaar door schok, wrijving, vuur of andere ontstekingsoorzaken.

Veiligheidsinformatieblad (MSDS)

ATEX Zoneringen ADINEX. Volgens NPR 7910 of een andere code? ADVIES IN EXPLOSIEVEILIGHEID

Risico s in de bouwsector. Wat is volgens ondernemers in de bouw het grootste risico in de sector?

Explosieveiligheidsdocument (EVD)

Brand en explosiegevaar

Beschrijving fabrikant : Wilsor Kunstharsen Tel: Noorderbaan Fax: PR Biddinghuizen info@wilsor.

De adviseur als spil in ATEX land

1999L0092 NL

RISICOZINNEN (R-ZINNEN)

Indelen van gevaarlijke (afval)stoffen. EURAL versus ADR

Atex. ATmosphères EXplosives

ISOPA PRODUCTBEHEERPROGRAMMA S. Walk the Talk DIVERSE CHEMICALIËN. Het lezen van het (e)sds van uw leverancier is een MUST, omdat dit informatie bevat

Nieuwe ontwikkelingen. Op het gebied van zone-indeling m.b.t. gas- en stofexplosiegevaar

30/01/2019. Brandwerende oplossingen voor opslag van (zeer) licht ontvlambare stoffen. Wie is CGK Group? Onze expertises

Checklist 7. Chemicaliën. School:... Datum:... Vestiging:... Ingevuld door sectie / docent / TOA:... Vak:... Lokaal / kabinet:... in orde d.d.

Basisinspectiemodule GASEXPLOSIEGEVAAR

H en P zinnen. Lijst van gevarenaanduidingen (H-zinnen)

Zelfontledende stoffen en mengsels, type A Organische peroxiden, type A H241

Mechanical. Rein Heezius. Process Safety Management Leader SABIC Innovative Plastics Bergen op Zoom

OPSTELLEN ZONERINGSDOSSIER BATTERIJLAADPLAATS. Hannelore Vandenbussche 28/09/2017

Het herkennen van stofexplosiegevaarlijke. omgevingen. Jan Heijnen Fike Europe B.V.

1. RISK & SAFETY ZINNEN

Veiligheidsaanbevelingen (P)

Risico en Veiligheidszinnen op etiketten en veiligheidsbladen

PROJECTVERSLAG. Project Schilders - OPS

Transcriptie:

EXPLOSIERISICO S BIJ REGULIER SCHILDERWERK Hulpmiddel bij het beoordelen van de risico s en het treffen van maatregelen Auteurs: S.J. Veenstra M. van der Steeg Bestelcode: 07-101 ISBN: 9789077286630 Maart, 2007

2

INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING... 4 1 INLEIDING... 5 2 WAT ZIJN EXPLOSIERISICO'S?... 7 3 HOE HERKENT U EEN VLUCHTIG/EXPLOSIEF VERFPRODUCT?... 8 4 WAT VERWACHT DE OVERHEID VAN U?... 10 5 INVENTARISATIE VAN PRODUCTEN EN WERKZAAMHEDEN.. 12 6 HOE KUNT U BRAND- EN EXPLOSIERISICO S BEPERKEN?... 14 7 SCHOONMAKEN/OPRUIMEN... 16 8 HOUD REKENING MET ONVOORZIENE GEBEURTENISSEN... 18 9 OPSLAG VAN GEVAARLIJKE STOFFEN... 19 10 SPUITWERK... 22 11 WERK OP LOCATIE... 24 12 LITERATUUROVERZICHT... 25 Bijlagen: Bijlage 1: Merktekens... 26 Bijlage 2: Inventarisatielijst voor verfproducten... 29 Bijlage 3: Overige regelgeving en informatie... 30 3

SAMENVATTING Als onderdeel van de zogenaamde ATEX regelgeving moeten bedrijven aandacht besteden aan explosierisico s. Sinds 1 juli 2006 moeten alle apparaten en werkomgevingen voldoen aan de ATEX regelgeving. Bij veel schildersbedrijven in de bouw zijn de explosierisico s klein. Men werkt echter wel regelmatig met producten waarin vluchtige stoffen aanwezig zijn die bij verdamping een brandbaar of explosief dampmengsel kunnen vormen. In deze publicatie wordt alleen ingegaan op explosierisico s bij schildersbedrijven in onderhoud en nieuwbouw. Bij grotere schilders- of verfspuitbedrijven worden andere applicatiemethoden toegepast met andersoortige risico s die een andere aanpak vergen. Voor een effectieve aanpak van explosierisico s is kennis nodig. Daarom wordt ingegaan op hoe explosies kunnen worden veroorzaakt, hoe een mogelijk explosief product kan worden herkend en wat er op grond van de regelgeving van schildersbedrijven wordt verwacht. Om het risico aan te pakken moet eerst worden geïnventariseerd. Vervolgens moeten maatregelen worden getroffen om de kans op een explosie zo klein mogelijk te maken. In deze publicatie is uitgewerkt hoe dat het beste kan worden uitgevoerd. Daarbij moet aandacht worden besteed aan producten en hoe ze worden verwerkt en opgeslagen. Ook de plaats van verwerking (werkplaats of op locatie) is van belang. Het aanpakken van explosierisico s als onderdeel van de ATEX regelgeving gaat niet vanzelf. Er moet het nodige worden geregistreerd en bijgehouden en maatregelen kunnen noodzakelijk zijn zoals vervangen van gevaarlijke producten of aanpassen van werkplekken of werkmethoden. Veel daarvan was echter al verplicht als onderdeel van de regels voor het werken met gevaarlijke stoffen en/of als onderdeel van de brandpreventie. Deze publicatie heeft als doel schildersbedrijven een hulpmiddel te bieden om aan de regels die gelden voor explosieveilig werken te voldoen. Voor wie zelf aan de slag wil staan er in deze brochure een aantal tips. Ook zijn verwijzingen opgenomen naar andere bronnen voor wie er meer over wil weten. 4

1 INLEIDING Als onderdeel van de zogenaamde ATEX regelgeving moeten bedrijven aandacht besteden aan explosie risico s. Het begrip ATEX staat voor explosieve atmosfeer. Sinds 1 juli 2006 moeten alle apparaten en werkomgevingen voldoen aan de ATEX regelgeving. Concrete regels staan in het Arbeidsomstandighedenbesluit. De Arbeidsinspectie gaat vanaf die datum extra aandacht geven aan het naleven van de voorschriften wat betreft explosieveiligheid. Bij veel schildersbedrijven in de bouw zijn de explosierisico s klein. Men werkt echter wel regelmatig met producten waarin vluchtige stoffen aanwezig zijn die bij verdamping een brandbaar of explosief dampmengsel kunnen vormen. Daarom is voorzichtigheid wel geboden. Overigens geldt dit niet alleen om explosies te voorkomen. Ook als onderdeel van brandpreventie is zorgvuldig omgaan met brandgevaarlijke stoffen noodzakelijk. In deze publicatie wordt alleen ingegaan op applicatiemethoden en werkwijzen zoals die door schilders in onderhoud en nieuwbouw worden toegepast. Bij grotere schilders- of verfspuitbedrijven worden andere applicatiemethoden toegepast met andersoortige risico s, zoals bij elektrostatisch spuiten. Die worden hier niet besproken. Dergelijk spuitwerk moet worden uitgevoerd conform de daartoe opgestelde normen en waar nodig moet voor explosieveiligheid en zonering een daarin gespecialiseerde deskundige worden ingeschakeld. Naar verwachting kan het merendeel van de schildersbedrijven met hulp van deze publicatie aan de regels die gelden voor explosieveilig werken voldoen. Dat gaat echter niet vanzelf. Er moet wel wat worden geregistreerd en bijgehouden. Veel daarvan was echter al verplicht als onderdeel van de regels voor het werken met gevaarlijke stoffen en als onderdeel van de brandpreventie. Als eerste geldt indien er een mogelijk risico aanwezig is, dit opgenomen dient te zijn in de RI&E. Voor wie zelf aan de slag wil staan er in deze brochure een aantal tips. Ook zijn verwijzingen opgenomen naar andere bronnen voor wie er meer over wil weten. 5

Leeswijzer In deel 2 wordt algemeen ingegaan op explosierisico's. Hoe u een mogelijk explosief product herkent staat in deel 3. Wat de overheid van u verwacht vindt u in deel 4. In deel 5 wordt beschreven hoe u de risico s moet inventariseren. Op risicobeperkende maatregelen wordt ingegaan in deel 6. Deel 7 bevat regels voor opslag van gevaarlijke stoffen en deel 8 gaat in op spuitwerk. Tot slot staat in deel 9 informatie over het werken op locatie. 6

2 WAT ZIJN EXPLOSIERISICO'S? Bij explosies op de werkplek gaat het meestal om een gas- of een stofexplosie. Er moet een fijnverdeelde brandbare stof (gas of stofwolk) zijn in combinatie met zuurstof en een ontsteking (vlam/vonk). Explosies kunnen in apparaten optreden maar ook op de werkvloer. Damp of nevel explosies Oplosmiddeldampen die uit verfproducten vrijkomen kunnen gemengd in een goede verhouding met lucht exploderen. Komt de concentratie boven een bepaalde grens dan kan met een vonk erbij de damp vlam vatten of ontploffen. Die grens noemt men de onderste explosiegrens, ook wel de LEL-waarde genoemd. Er is ook een bovengrens waarboven de damp niet kan exploderen, maar die is voor schilderwerk niet belangrijk. Elk oplosmiddel heeft zijn eigen LEL-waarde, bij verfproducten is dat vaak tussen 1 en 2% van het luchtvolume (ca. 40-80 gram oplosmiddeldamp per m 3 lucht). Bij schilderwerk met een kwast of een roller wordt die concentratie in de omgeving van de schilder meestal niet bereikt. Vlak boven de verflaag is overschrijden wel mogelijk. Als er dan een vonk aanwezig is kan de damp boven de verflaag vlamvatten. Bij spuitwerk komt meer damp en ook nevel vrij. Daar zijn de risico s groter. Stofexplosies Stof (bijvoorbeeld houtstof) kan ook exploderen. Hoe fijner het stof hoe beter het wil ontploffen. De laagste concentratie waarbij een wolk stof kan ontploffen ligt bij circa 20 gram/m 3. De stofnevel is dan zo dicht dat het zicht in de wolk 1 meter of minder is. Bij schilderwerk komt dat bijna nooit voor. Die concentratie kan mogelijk wel worden bereikt bij gritstralen in een ruimte met weinig ventilatie. In de meeste gevallen echter wordt er gestraald met een inert, niet brandbaar en dus niet explosief straalmiddel. Ook stofwolken in een stofafzuiging kunnen exploderen. Verder kan nevel/poeder bij elektrostatisch spuiten tot ontploffing komen. De meeste schildersbedrijven maken overigens geen gebruik van elektrostatische spuittechnieken. 7

3 HOE HERKENT U EEN VLUCHTIG/EXPLOSIEF VERFPRODUCT? Een verfproduct kan alleen een explosieve of ontvlambare damp veroorzaken als er vluchtige stoffen inzitten die verdampen. Een andere mogelijkheid is spuiten van verf. Dan verdampen er niet alleen vluchtige stoffen, maar zit er ook verfnevel in de lucht en dat vergroot de kans op ontvlammen/exploderen. Hoe vluchtig een stof is valt af te lezen aan het vlampunt en de R-zinnen (gevarenzin) op het etiket. Sterk vluchtige stoffen hebben een laag vlampunt, bijvoorbeeld aceton (zie de tabel). Het vlampunt geeft de temperatuur aan waarbij er zoveel damp ontstaat dat het dampmengsel kan vlamvatten. Als het product brandgevaarlijk is wordt dat met een R-zin op het etiket vermeld. Deze gegevens heeft u ook nodig voor de inventarisatie van producten en werkzaamheden (zie deel 5). Informatie over het vlampunt en de R-zinnen is te vinden in het veiligheidsinformatieblad. Hoe groot de risico s bij uw werk of in uw werkplaats zijn, zult u zelf moeten inschatten, omdat u weet welke producten u gebruikt. Het vlampunt is daarbij een goed hulpmiddel. Aceton heeft bijvoorbeeld een vlampunt bij een temperatuur van 20 o C onder nul. Bij een omgevingstemperatuur van + 20 o C verdampt aceton daarom erg snel en kan dus ook snel een explosief dampmengsel vormen. Hoe hoger de temperatuur, hoe sneller en hoe meer damp er ontstaat. Bij butanol is het vlampunt 37 o C. Dat houdt in dat u bij gebruik van butanol onder normale Nederlandse weercondities eigenlijk nooit bang hoeft te zijn voor ontvlammen/exploderen (mits u het niet verspuit). Als het vlampunt niet wordt overschreden komt er onvoldoende damp vrij om te kunnen ontbranden en kan er dus ook geen explosief mengsel ontstaan. Dat is een belangrijke manier om brand- en explosiegevaar te voorkomen, kiezen voor verfproducten met een hoog vlampunt. Tabel 1: Voorbeelden van LEL-waarden en vlampunten van oplosmiddelen die in verfproducten aanwezig kunnen zijn Oplosmiddel: LEL-waarde (%) Vlampunt ( o C) Butanol 1,4 + 37 Ethylacetaat 2,0-4 Methylethylketon (MEK) 1,4-9 Aceton 2,5-20 Tolueen 1,1 + 4 Verfproducten op oplosmiddelbasis bevatten vaak een combinatie van veel soorten oplosmiddelen/vluchtige stoffen met een verschillend vlampunt. De producent moet het vlampunt van het mengsel bepalen. Van alkydharsverven ligt het vlampunt vaak 8

tussen 30 en 45 o C. Dat houdt in dat er bij verwerken van alkydharsverven bij normale omgevingstemperaturen meestal geen kans is op ontvlammen of exploderen van de vrijkomende damp. Bij spuiten is er naast damp ook sprake van nevel. Indien brandbare fijne deeltjes en brandbaar gas samen voorkomen vergroot dat de kans op ontbranding of een explosie. 9

4 WAT VERWACHT DE OVERHEID VAN U? Regels (minimumvoorschriften) voor hoe u om moet gaan met explosieveiligheid zijn in Europees verband vastgelegd in de zogenaamde ATEX-richtlijnen. Die voorschriften zijn ook in de Nederlandse regelgeving verwerkt, namelijk in het Arbeidsomstandighedenbesluit artikelen 3.5a t/m 3.5f (zie bijlage 3). Behalve de regelgeving/voorschriften wat betreft explosieveiligheid is er andere regelgeving die op schildersbedrijven van toepassing kan zijn en waarmee u in dat geval rekening zult moeten houden. Zie hiervoor bijlage 3. Regels explosieveiligheid gelden ook voor schildersbedrijven De overheid wil met de regelgeving bereiken dat alle bedrijven waar er sprake is van een explosierisico, maatregelen treffen om de kans daarop zo klein mogelijk te maken. Geldt dat ook voor schildersbedrijven? Het antwoord daarop is ja, want in (bijna) alle schildersbedrijven wordt regelmatig met verfproducten gewerkt waarvan de damp ontvlambaar is. De kans op een explosie is bij schilderwerk dus aanwezig, hoewel die kans meestal klein is. Dat houdt niet in dat u niets hoeft te doen. Behalve de kans op een explosie is er ook het brandgevaar van producten met een laag vlampunt. Er is dus alle reden om vrijkomen van dampen zo veel mogelijk te voorkomen, denk bij voorbeeld aan het afsluiten van verpakkingen waarin verf aanwezig is. Explosierisico's inventariseren In principe zijn bedrijven waar sprake is van explosierisico s verplicht een explosieveiligheidsdocument op te stellen. Dat hoeft geen wetenschappelijk rapport te zijn, maar is een bundeling van alle activiteiten (bijvoorbeeld productinventarisatie, voorlichting, etc.) die u hebt ondernomen om de explosierisico s op te sporen en zo klein mogelijk te maken. U hoeft dus niet speciaal een document te schrijven, maar u moet wel goed bijhouden wat u doet, zodat u, indien dat nodig mocht zijn, ook aan kunt tonen dat u de vereiste maatregelen hebt getroffen. In volgende paragrafen wordt dat verder toegelicht. Indeling in gevarenzones Volgens de arboregelgeving is het verplicht om bij explosierisico's een indeling in gevarenzones te maken. Als bij de inventarisatie wordt vastgesteld dat er explosierisico s zijn, moet u de plaatsen waar ze optreden zoneren. De indeling in zones hangt af van de grootte van het risico. Voor gassen/dampen is dat zone 0, 1 of 2 en voor stof zone 20, 21 of 22. Hoe lager de zone hoe groter het risico of hoe vaker het risico aanwezig is. Zone 0 betekent bijna steeds aanwezig (voor schildersbedrijven niet van toepassing), zone 2 betekent incidenteel aanwezig en zone 1 is de rest die er tussen in zit. Voor bepaalde schilderswerkzaamheden met oplosmiddelhoudende producten zou zone 1 of 2 kunnen 10

gelden. Houdt dit in dat u nu ook overal moet zoneren? Doel van zoneren is een omgeving af te bakenen en daar de goede maatregelen te treffen zodat er geen explosies kunnen optreden. In feite passen veel schilders al lang een vorm van zoneren toe. In een werkplaats is het normaal dat er een rookverbod geldt en er dus niet gerookt wordt. Ook zegt u er toch wat van als er iemand naast u met een slijptol gaat slijpen terwijl u aan het verfspuiten bent? Extra maatregelen kunnen echter nodig zijn zoals beveiligen of verwijderen van een lamp, een schakelkast of wandcontactdoos in de directe omgeving van de afzuigwand. Zijn er explosierisico s bij schilderwerk? Bij normaal schilderwerk met een kwast of een roller wordt een dampconcentratie die kan ontbranden in de omgeving van de schilder meestal niet bereikt. Vlak boven de verflaag kan dat soms wel het geval zijn. Komt er dan een vonk dan kan die damplaag vlamvatten. Dat geldt voor sommige verven op oplosmiddelbasis en de kans daarop is groter in ruimtes, zonder afdoende ventilatie. Bij spuitwerk komt meer damp en ook nevel vrij. Daar zijn de risico s daarom groter. Ook kan onzorgvuldig omgaan met verfproducten zeker explosies veroorzaken. Als u bijvoorbeeld een doekje met een paar gram oplosmiddel erin, in een afvalton gooit en er komt wat later een vonk bij, dan kan dat een explosie veroorzaken die tot ernstige schade kan leiden. Ook omgooien van een fles met verfverdunner met op het etiket het opschrift zeer licht ontvlambaar kan ernstige gevolgen hebben indien u niet snel in actie komt. Het risico op een dampexplosie is bij normaal schilderwerk niet groot, maar is wel aanwezig en daarom is ook gezien het belang van brandpreventie zorgvuldig werken noodzakelijk. Stof kan exploderen. Bij schilderwerk komen stofconcentraties boven de explosiegrens (zicht minder dan 1 meter) eigenlijk nooit voor. In stofwolken die kunnen ontstaan in een stofafzuiging of bij het leegschudden van een stofzak kan de explosiegrens worden overschreden. Gebruik daarom papieren wegwerpzakken die geen stof veroorzaken! Kans op stofexplosies is er wel bij elektrostatisch spuiten en poedercoaten. Maar omdat de meeste schildersbedrijven daar geen gebruik van maken wordt er hier verder niet op ingegaan. Beperken van de risico's Het is belangrijk dat u de werkplekken in het bedrijf en de producten/werkzaamheden opspoort waar er mogelijk een explosierisico is en aangeeft wat er nodig is om dat risico te beheersen. Door de juiste maatregelen moet u de kans op brand/explosie beperken. 11

5 INVENTARISATIE VAN PRODUCTEN EN WERKZAAMHEDEN Als het goed is beschikt u al over een risico inventarisatie en evaluatie (RI&E). De inventarisatie van risico s in verband met explosieveiligheid is een onderdeel van de RI&E. Als dat onderwerp er nog niet in is opgenomen zal het als het in uw bedrijf een risico vormt er alsnog aan moeten worden toegevoegd. Indien u gezien de grootte van het bedrijf uw RI&E door een gecertificeerde deskundige moet laten toetsen dan geldt dat dus ook voor de aanvulling van de RI&E met het onderdeel explosieveiligheid. Belangrijke gegevens vastleggen Het explosierisico in uw bedrijf wordt vooral bepaald door de producten die u gebruikt en hoe u ze verwerkt. U moet nagaan of er in die producten stoffen aanwezig zijn die tot een explosie kunnen leiden. Op grond van de regelgeving voor het werken met gevaarlijke stoffen, dus ook verf, moet u van alle producten die u verwerkt beschikken over een veiligheidsinformatieblad (worden door de leverancier verstrekt). Als het goed is zijn die al in uw bezit. Indien nog niet dan moet u ze opvragen bij de leverancier of downloaden via het internet. In deze bladen vindt u ook de informatie die u voor het beoordelen van de explosieveiligheid nodig hebt. Een voorbeeld van een registratieformulier en van de gegevens die u daarop moet registeren is opgenomen in bijlage 2. Vlampunt en LEL-waarde Het belangrijkste gegeven is het vlampunt van het product. Verder kunt u ook de LELwaarde (onderste explosiegrens) registreren, maar dat is niet strikt noodzakelijk, alleen wanneer u werkzaamheden uitvoert in bij voorbeeld tanks is dit wel een verplichting. Informatie over het vlampunt kunt u vinden in het veiligheidsinformatieblad van het product in de paragraaf fysisch/chemische eigenschappen. R-zinnen Ook moet u weten welke R-zinnen (gevarenzinnen) van toepassing zijn. Die R-zinnen staan op het etiket en ook in het veiligheidsinformatieblad. De R-zinnen die u nodig hebt staan in een paragraaf met wettelijk verplichte informatie over het product (Let op: In het veiligheidsinformatieblad staat vaak ook een andere paragraaf met R-zinnen voor de bestanddelen waaruit het product is samengesteld. Die zinnen hebt u niet nodig want die gelden alleen voor de componenten). In verband met de explosieveiligheid is het belangrijk dat u de gevarenzinnen registreert die aangeven dat het product ontvlambaar of explosief is. Dat zijn: - zeer licht ontvlambaar (R12) (vlampunt lager dan 0 o C en kookpunt ten hoogste 35 o C); 12

- licht ontvlambaar (R11) (vlampunt lager dan 21 o C (mits niet vallend in klasse 0)); - ontvlambaar (R10) (vlampunt van 21 tot 55 o C). Verder zou u de volgende R-zinnen aan kunnen treffen (en als u ze aantreft ook moeten registreren), maar de kans daarop is klein: - vormt licht ontvlambaar gas in contact met water (R15); - spontaan ontvlambaar in lucht (R17); - kan bij gebruik een ontvlambaar/ontplofbaar dampluchtmengsel vormen (R18). Indien bovenstaande R-zinnen op het etiket of in het veiligheidsinformatieblad zijn aangegeven registreert u ze op het inventarisatieformulier (zie bijlage 2). Werkzaamheden en werkomgeving Verder moet u ook aangeven waar u het product verwerkt, binnen / buiten, en hoe u dat doet. Bij spuiten zijn de risico s groter vanwege de grotere hoeveelheid verf en de spuitnevel. Daarom moet u ook de applicatiemethode aangeven, kwast, roller, spuit. Ook de plaats van verwerken is van belang, vooral of er buiten of binnen met het product wordt gewerkt. Buiten is de kans op explosieve dampconcentraties namelijk veel kleiner dan in een slecht geventileerde ruimte. Ook deze gegevens kunt u op het inventarisatieformulier vermelden. Als u de producten één keer grondig inventariseert dan kunt u vervolgens volstaan met één keer per jaar het overzicht even door te nemen om te zien of er iets moet worden aangevuld of gewijzigd. Wel moet u bij introductie van nieuwe producten of nieuwe werkmethoden met een explosierisico dit direct aan de lijst toevoegen. Bij werk op locatie moet worden beoordeeld of er explosierisico s zijn en, zo ja, hoe daarmee moet worden omgegaan. Ook al komen risico s erg weinig voor, toch zult u een procedure moeten hebben (als onderdeel van uw explosieveiligheidsdocument) die het mogelijk maakt eventuele explosierisico s tijdig te onderkennen (bijvoorbeeld bij spuitwerk) en de juiste maatregelen te treffen. 13

6 HOE KUNT U BRAND- EN EXPLOSIERISICO S BEPERKEN? Stappenplan Bij het werken met brand- of explosiegevaarlijke stoffen moet u een serie specifieke maatregelen treffen. De eerste stap is aanpak bij de bron: het vervangen van stoffen door veilige alternatieven. U vervangt waar mogelijk gevaarlijke (licht ontvlambare) door minder gevaarlijke producten. Verder probeert u onvoorziene gebeurtenissen (stukvallen verpakkingen, omvallen verpakking) uit te sluiten. En indien dan toch nog een explosieve atmosfeer zou kunnen ontstaan, kunt u het risico beperken door het verwijderen van ontstekingsbronnen. Vervolgens moet u ook regelen dat gevaarlijke stoffen op een veilige manier worden opgeslagen en worden verwerkt en dat de werkplaats/werkplekken veilig zijn ingericht. Omdat de risico s mede worden bepaald door het gedrag van uw werknemers, zult u ook daaraan aandacht moeten besteden. Indien het dan toch nog misgaat kan gevolgschade worden beperkt door gebruik van brandwerende materialen, goede vluchtwegen, blusmiddelen en de aanwezigheid van bedrijfshulpverleners. Zoneren van (delen van) ruimtes is hier ook een onderdeel van. Kiezen voor andere producten of werkmethoden De belangrijkste maatregel die u kunt treffen is geen gebruik meer te maken van producten met een laag vlampunt. Belangrijk is dat producten met relatief veel vluchtige stoffen erin niet meer worden toegepast. Dat geldt vooral voor producten waarop de risicozinnen R12 of R11 van toepassing zijn. Bij het zoeken naar alternatieven voor producten met R10/R11/R12 kunt u natuurlijk ook uw leverancier inschakelen. Hij kan aangeven of er andere soorten verf zijn, met de zelfde eigenschappen, maar een lager gehalte aan vluchtige stoffen en een hoger vlampunt. Zoek eerst naar alternatieven voor producten met R12 en R11. Deze producten zijn namelijk het meest vluchtig en brandgevaarlijk. Indien de risicozin R10 van toepassing is ligt het vlampunt tussen 21 en 55 o C. In de praktijk wordt ervan uitgegaan dat indien het vlampunt hoger is dan 43 o C, het product zonder gevaar van ontvlamming kan worden verwerkt, mits u het product niet verwarmt. Indien R10 op het product van toepassing is, maar uit het veiligheidsinformatieblad blijkt dat het vlampunt hoger is dan 43 o C, dan is het zoeken naar een minder vluchtig alternatief niet noodzakelijk, maar wel wenselijk. Soms wordt nog gebruik gemaakt van dompelbakken. Indien toegepast, gebruik de dompelbak dan alleen in combinatie met een verf op waterbasis (zonder stoffen erin met een laag vlampunt). Dit is een uitstekende bronmaatregel om risico's te 14

voorkomen. (N.B.: Dompelen met verf op oplosmiddelbasis alleen toepassen in een bak met (rand)afzuiging). 15

7 SCHOONMAKEN/OPRUIMEN Één gram vluchtig oplosmiddel in dampvorm in een ton is in combinatie met een vonk voldoende voor een flinke klap. Wees daarom erg voorzichtig met uw afval. Deponeer oplosmiddel bevattend afvalmateriaal alleen in de daarvoor bedoelde afvalbak. Die moet voorzien zijn van een deksel en gemaakt zijn van onbrandbaar materiaal. Wees voorzichtig met doeken waarin drogende olie/lak aanwezig is in verband met de kans op zelfontbranding. Ruim deze aan het eind van de dag op in een daarvoor geschikte opslagvoorziening (niet in de opslagruimte voor verfproducten). Gebruik als stofzuiger een vonkvrij type; het is een apparaat dat op veel verschillende plaatsen wordt gebruikt en af en toe ook op plaatsen waar een explosief stof of dampmengsel aanwezig is. Stofwolken kunnen ook optreden in een stofafzuiging of bij het leegschudden van een stofzak. Gebruik daarom papieren wegwerpzakken die geen stof veroorzaken! Verder kan in de werkplaats een kleine dampexplosie leiden tot een stofexplosie op een andere plek in de ruimte door opgewerveld stof. Daar is maar weinig stof voor nodig. Een dunne nauwelijks zichtbare laag stof (minder dan 1 mm dik; zichtbaar aan voetsporen) kan bij opwervelen al tot explosies leiden. Een extra reden dus om stof in de werkplaats regelmatig op te ruimen (niet vegen maar dweilen of zuigen!). Verwijderen van ontstekingsbronnen Op plaatsen waar veel damp vrijkomt moet u ontstekingsbronnen vermijden of verwijderen. Aandachtspunten hierbij zijn: - Niet roken tijdens het werken. - Een gaskachel (met open vlam) is niet geschikt om een schilderswerkplaats of een opslagruimte voor gevaarlijke stoffen te verwarmen. - Vonken door een slijptol, vonken door elektrisch gereedschap, hete machineonderdelen, kunnen oplosmiddeldamp ontsteken, dergelijk werk dus niet combineren met schilderswerk. - Lampen of verwarming mogen niet op een plaats zijn aangebracht waar ze in contact kunnen komen met verfnevel/damp, tenzij ze explosieveilig zijn. - Lampen moeten vast zijn bevestigd en (op explosiegevaarlijke plaatsen) beschermd zijn tegen kapot stoten en mogen niet zo warm worden dat ze het dampmengsel kunnen ontsteken. - Statische elektriciteit kan ook vonken veroorzaken. Indien u regelmatig in of in de omgeving van damphoeveelheden werkt die ontbrandbaar of explosief zijn, zult u gebruik moeten maken van speciale kleding/schoeisel die het ontstaan van vonken door statische elektriciteit voorkomt. Ventilatie 16

Bij werk met vluchtige of ontvlambare stoffen is ventilatie belangrijk. Indien er in uw werkplaats alleen natuurlijke ventilatie aanwezig is, zorg dan bij vrijkomen van dampen voor het openen of op een kier zetten van ramen en deuren. Kunstmatige ventilatie leidt meestal tot een snellere afvoer van de dampen. Eventueel kan de afzuiging van een spuitwand worden benut om dampen sneller af te voeren. Positioneer de werkplek niet tussen de vrijkomende dampen en de ventilator/afzuiging, want dan wordt de damp in uw richting gezogen. Houd er ook rekening mee dat oplosmiddeldampen meestal aanzienlijk zwaarder zijn dan lucht en vaak omlaag zakken en zich via de vloer verplaatsen. Een afzuiging boven een werkplek waar oplosmiddeldamp vrijkomt is daarom vaak weinig effectief. Explosieveilige apparatuur Als er veel damp vrijkomt zoals bijvoorbeeld bij spuiten van oplosmiddelhoudende verf of bij het werken met producten waarop R11 of R12 aanwezig is, dan kunnen extra maatregelen noodzakelijk zijn. Indien u dan in de directe omgeving gebruik wilt maken van elektrische apparatuur dan moet die getest zijn op explosieveiligheid. Ook de elektrische installatie moet dan bestaan uit componenten die voldoen aan eisen wat betreft explosieveiligheid. Indien u verwacht hiervan gebruik te moeten maken vraag dan advies aan een deskundige. Of een apparaat gekeurd is en is toegelaten voor gebruik in een explosieve atmosfeer is zichtbaar aan het Ex-symbool. Voor een toelichting, zie de bijlage 1. Veilig gedrag U kunt brand-/explosierisico s aanpakken door vluchtige stoffen te elimineren of door een goede inrichting van de werkplaats (geen ontstekingsbronnen). Een belangrijk deel van het probleem (en dus ook van de oplossing ervoor) heeft echter te maken met gedrag. Werknemers zullen zich bewust moeten zijn van mogelijke risico s en daar naar handelen. Dat vergt o.a. instructie en ook toezicht op het naleven van de voorschriften. U moet duidelijk aangeven (schriftelijk) hoe ze geacht worden te werken, wat ze vooral wel of niet moeten doen (geen vonken veroorzaken en zeker niet roken op de werkplek) en hoe ze het werk veilig uit moeten voeren. Herhaalde voorlichting is noodzakelijk. Een werknemer die niet op de hoogte is van de gevolgen van een explosie en niet weet hoe weinig vluchtig oplosmiddel er nodig is voor een flinke explosie, zal weinig gemotiveerd zijn om regels na te leven. Verder werken procedures in het algemeen alleen maar indien u zelf het goede voorbeeld geeft en er ook toezicht is op het naleven van de voorschriften. Dit soort activiteiten (schriftelijke werkinstructie; voorlichtingsbijeenkomst eventueel als onderdeel van een toolboxbijeenkomst) moet u vastleggen als onderdeel van het explosieveiligheidsdocument. 17

8 HOUD REKENING MET ONVOORZIENE GEBEURTENISSEN In uw werkplaats en ook op locatie moet u rekening houden met onvoorziene gebeurtenissen. Flessen of blikken verfverdunner blijven meestal wel rechtop staan, maar één keer in de zoveel tijd kantelt er een verpakking en komt een deel van de inhoud vrij. De verpakkingen moet u zo opstellen dat omvallen (vrijwel) uitgesloten is, of wegstromen van vloeistof (bijvoorbeeld een lekbak) wordt beperkt. Ook is het belangrijk de verpakkingen direct na gebruik weer af te sluiten. Markering van de ruimte Indien er in uw bedrijf plaatsen zijn waar sprake is van explosiegevaar dan moet bij de ingang van de ruimte een waarschuwingssticker/bord zijn aangebracht (het driehoekige geelzwarte bord EX). Ook moeten werknemers/bezoekers er voor worden gewaarschuwd dat open vuur en roken niet zijn toegestaan. Om aan te geven dat u een deel van de werkplaats hebt ingericht voor werk met stoffen waarbij sprake is van een explosierisico (ontstekingsbronnen verwijderd; extra ventilatie aangebracht; etc.) kunt u dat deel van de ruimte aan geven door het aanbrengen van geel/zwart gekleurde markering op de vloer. Daarmee wordt aangegeven dat werk met explosie gevaarlijke stoffen daar moet worden uitgevoerd en dat men er niet mag werken met gereedschap dat vonken kan veroorzaken. 18

9 OPSLAG VAN GEVAARLIJKE STOFFEN Voorschriften waar de opslag van gevaarlijke stoffen aan moet voldoen zijn vastgelegd in PGS-15 (PGS = Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen; te downloaden via www.vrom.nl). Nieuwe opslagplaatsen moeten volgens PGS-15 worden geconstrueerd/ingericht. Opslagplaatsen die voldeden aan de (vervallen) CPR 15-1 richtlijn worden echter beschouwd ook nog te voldoen aan de eisen, mits er geen veranderingen hebben plaats gevonden in en aan de ruimte of dat er inmiddels andere soorten stoffen of hoeveelheden worden opgeslagen. Wanneer is PGS-15 van toepassing? In PGS-15 staan grenzen voor opslag van gevaarlijke stoffen. Voor gassen (ADR klasse 2; kleine houders, spuitbussen) bedraagt de grens 50 kg (of liter). Voor brandbare vloeistoffen (ADR-klasse 3) ligt de grens voor verpakkingsgroep II op 25 kg (of liter) en voor verpakkingsgroep III op 50 kg (of liter). Indien u die grenzen overschrijdt is een speciale opslagvoorziening nodig. Voor opslag van relatief kleine hoeveelheden kan gebruik worden gemaakt van een geventileerde brandveiligheidsopslagkast: voor verven maximaal 250 kg (ADR klasse 8 en 9) en voor oplos- en verdunningsmiddelen maximaal 25 kg (ADR klasse 3). Dergelijke kasten moeten voldoen (indien in gebruik genomen voor 1 januari 2006) aan NEN 2678; vanaf 1 januari 2006 geldt NEN-EN 14470-1. Voor grotere hoeveelheden (vanaf 250 liter) is een aparte opslagruimte nodig die voldoet aan PGS- 15. Op de werkplek mag alleen een dagvoorraad gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Volgens PGS-15 mogen er in opslagplaatsen van verf geen aftap of overtap werkzaamheden plaatsvinden. Zonering van opslagruimtes In een opslagruimte voor gevaarlijke stoffen kunnen vluchtige stoffen vrijkomen in een concentratie die tot een explosie kan leiden bijvoorbeeld door omvallen, stukvallen of lekkende verpakking. De beoordeling van het risico vindt plaats door te veronderstellen dat de inhoud van een verpakkingseenheid (de grootste verpakking en/of de verpakking met het meest risicovolle product) vrijkomt (voor een toelichting zie bijlage 1 bij PGS 15). Dat kan inhouden dat de opslagruimte in zone 2 moet worden ingedeeld, inclusief de daarvoor geldende maatregelen: explosieveilig materieel/gereedschap, elektrische installatie, verwarming, aarding in verband met statische elektriciteit, vermijden hete oppervlakken, open vlammen en mechanische vonken, organisatorische maatregelen (instructie, inspectie, onderhoud). Naar aanleiding van vragen van bedrijven heeft de Arbeidsinspectie een standpunt bepaald over explosieveiligheid in opslagruimten (zie persbericht d.d. 31 januari 2007). Indien in een opslagruimte alleen stoffen/verpakkingen aanwezig zijn in 19

goedgekeurde verpakkingen (UN verpakkingen zonder ontluchtingsventiel) en/of verpakkingen die vallen onder het zogenaamde LQ-regiem (Low Quantities), dan bieden deze verpakkingen afdoende beheersing van het explosierisico en is wat betreft de zonering indeling toegestaan in niet gevaarlijk gebied. Dat houdt in dat tijdens normaal bedrijf geen explosieveilig materieel is vereist. Voorwaarde is wel dat de opslagruimte moet voldoen aan de voorschriften zoals vastgelegd in PGS 15 (of CPR 15). Bij aanschaf van nieuwe producten zult u afhankelijk van het vlampunt van die producten en de wijze van toepassen opnieuw moeten beoordelen welke risico's die nieuwe producten hebben. Dat kan ook aanvullende maatregelen wat betreft opslag noodzakelijk maken. De kans op het vrijkomen van dampen beperken In principe komt in de opslagruimte weinig damp vrij omdat de verpakkingen afgesloten behoren te zijn. Wel moet er rekening mee worden gehouden dat een verpakking kan vallen en daardoor beschadigd raken, waardoor de inhoud vrijkomt. De kans dat de verpakking breekt kunt u beïnvloeden door alleen producten aan te schaffen en op te slaan die niet of nauwelijks breekbaar zijn. Verder moet u in uw opslag de kans op vallen natuurlijk zo klein mogelijk maken door gebruik van stabiele stellingen, zorgvuldig opstellen, alleen afgesloten verpakkingen, e.d. Een vloeistof met R12 zeer licht ontvlambaar kan bij breuk zo snel verdampen dat u geen tijd hebt iets op te ruimen en beter elders af kunt wachten totdat de damp is weggetrokken. Tevens is het aan te raden absorptiemateriaal voorhanden te hebben, waardoor een verdampende vloeistof snel opgenomen kan worden. Overige maatregelen zijn het sluiten van verpakkingen na gebruik en geen open blikken of potten met uitdampende oplosmiddelhoudende stoffen laten staan. Lege verfblikken, e.d. regelmatig opruimen. Markering bij opslag Indien u hebt vastgesteld dat er in de opslagruimte sprake is van explosiegevaar dan moet bij de ingang van de ruimte een waarschuwingssticker/bord zijn aangebracht (het driehoekige geelzwarte bord Ex). De opslagruimte voor verf zal verder ook moeten worden gemarkeerd met de borden zoals aangegeven in PGS-15: * bij opslag (licht) ontvlambare vloeistoffen het pictogram ontvlambare stoffen of hoge temperatuur ; * bij opslag bijtende stoffen het pictogram bijtende stoffen ; 20

* bij opslag giftige stoffen het pictogram giftige stoffen ; * bij opslag oxiderende stoffen het pictogram oxiderende stoffen. Verder moet altijd het verbodsbord vuur, open vlam en roken verboden zijn aangebracht. In plaats van bovengenoemde symbolen mogen ook de grote etiketten horend bij klasse 3, 8, 6.1 en 5.1 volgens de ADR (hoofdstuk 5.3.1) worden geplaatst. 21

10 SPUITWERK In een deel van de schilderswerkplaatsen wordt af en toe spuitwerk uitgevoerd. Bij spuitwerk in een slecht geventileerde ruimte kan (afhankelijk van type verf en spuitmethode) een hoge concentratie damp en nevel ontstaan. Dergelijk spuitwerk moet daarom altijd met afzuiging worden uitgevoerd. Spuitwerk kan ook op locatie worden uitgevoerd (zie 9). Spuitnevel is vaak brandbaar of explosief Door de fijne verdeling van de verfdeeltjes is de spuitnevel vaak explosief ongeacht of er veel oplosmiddel inzit. Nevel van verfproducten waar veel water in zit is niet brandbaar. Het vlampunt van de verf is bij spuiten dus niet voldoende om vast te stellen of de damp/nevel explosief zal zijn. Daarom moet er in de praktijk bij twijfel vanuit worden gegaan dat de damp/nevel brandgevaarlijk of explosief is. Afzuigwanden of spuitcabines Voor spuitwerk zijn er speciale afzuigwanden of spuitcabines waarmee spuitnevel en oplosmiddeldampen worden afgezogen. Er zijn regels opgesteld waaraan spuitcabines en afzuigwanden moeten voldoen. Een overzicht van wat de overheid van u verwacht kunt u vinden in de Arbowet, Arbeidsomstandighedenbesluit en de beleidsregel 4.4-8 (bijlage 3): Voorkomen van brand en explosie en het beperken van de gevolgen van brand bij het werken in verfspuitcabines. De richtlijnen hebben betrekking op bouw, inrichting, gebruik, etc. en worden hier verder niet in detail besproken. Er wordt vanuit gegaan dat indien u hebt geregeld dat uw afzuigwand of spuitcabine voldoet aan deze richtlijnen, u daarmee ook voldoet aan de richtlijnen voor explosieveiligheid. Afzuiging Gebruik bij spuitwerk een afzuiging met afdoende capaciteit; laat bij twijfel een meting uitvoeren. De capaciteit moet zo groot zijn dat de luchtstroming bij de afzuigwand circa 0,5 m/s is en ter plaatse van het spuitwerk circa 0,3 0,4 m/s. Spuit zo dicht mogelijk bij de wand, daar functioneert de afzuiging effectiever. Openingen in zijwanden (bijvoorbeeld voor doorvoer producten) of in de overkapping gaan ten koste van de aanzuigsnelheid ter plaatse van het werkstuk. Tevens kan verfnevel zich via die openingen naar aangrenzende ruimtes verspreiden. Maak noodzakelijke openingen daarom afsluitbaar en houd ze tijdens het spuiten afgesloten. Zorg wel voor voldoende toevoer van lucht. Onvoldoende luchttoevoer kan de werking van de afzuiging belemmeren. 22

Vervangen filtermateriaal Vervang het filtermateriaal van de afzuigwand/cabine regelmatig; dichtslibben leidt tot een slechtere afzuiging/werking en een dikke laag verf is brandgevaarlijk en kan bij combinaties van verfsoorten tot zelfontbranding komen. Bij onder andere nitrocelluloselak is de kans op brand/explosie extra groot. 23

11 WERK OP LOCATIE Indien op locatie schilderwerk wordt uitgevoerd kan in principe ook sprake zijn van explosiegevaarlijke situaties. Dat kan zowel bij nieuwbouw- als bij onderhoudsschilderwerk. Welke concentraties op zullen treden hangt vooral af van het type verf, de applicatietechniek en of er buiten of binnen wordt gewerkt. Binnenwerk Gezien de vervangingsregeling mag voor binnenwerk in en aan gebouwen alleen gebruik gemaakt worden van verven op waterbasis. Onder die condities zal geen sprake zijn van het overschrijden van grenswaarden voor vluchtige (explosiegevaarlijke) stoffen. Maatregelen in verband met explosiegevaar zijn dan niet noodzakelijk. Buitenwerk Voor buitenschilderwerk met kwast of roller wordt vaak gebruik gemaakt van oplosmiddelhoudende verven. Door de vaak sterke verdunning van de verfdamp door de wind zijn dampconcentraties die de LEL overschrijden (als ze al kunnen ontstaan) van zeer korte duur en van zeer geringe omvang (beperkt tot vlak boven het oppervlak). Maatregelen in verband met explosiegevaar zijn daarom bij buitenschilderwerk met kwast of roller in het algemeen niet noodzakelijk. Bij spuiten van oplosmiddelhoudende verf kan wel een explosief damp/nevel mengsel ontstaan. De omvang is beperkt tot de directe omgeving van de vrijkomende verfnevel. Het is daarom noodzakelijk het werkgebied af te zetten om betreden door derden te voorkomen. Verder kan het noodzakelijk zijn het werk te onderbreken indien in de omgeving werk wordt uitgevoerd waarbij vonken vrijkomen. Waar vonken vrijkomen komt overigens vaak ook stof vrij, wat een extra reden is het spuitwerk te onderbreken. Maatregelen in verband met statische elektriciteit kunnen noodzakelijk zijn indien er kans is op oplading/vonken door statische elektriciteit. Verder zult u voorafgaand aan het spuitwerk na moeten gaan of er in het te spuiten gebied/oppervlak elektrische lampen/contacten of andere ontstekingsbronnen in de spuitzone aanwezig zijn. Indien die er zijn moeten die worden afgedekt en/of voorafgaand aan de werkzaamheden spanningsloos worden gemaakt. Incidenteel wordt mogelijk gespoten in besloten/omsloten ruimten met beperkte ventilatie. Daar kan het noodzakelijk zijn aanvullende maatregelen te treffen (kunstmatige ventilatie of afzuiging) om de afvoer van dampen/nevel te versnellen. 24

12 LITERATUUROVERZICHT 1 Atex Leidraad (eerste editie mei 2000). 2 Richtlijn 1999/92/EG van het Europees Parlement en de Raad (16 december 1999). 3 Arbo-informatieblad AI-34: Veilig werken in een explosieve atmosfeer (SDU, 2004). 4 NPR 7910-1 Gevarenzone-indeling met betrekking tot ontploffingsgevaar Deel 1: Gasontploffingsgevaar, gebaseerd op NEN-EN-IEC 60079-10 (NNI 2001). 5 NPR 7910-2 Gevarenzone-indeling met betrekking tot ontploffingsgevaar. Deel 2: Stofontploffingsgevaar, gebaseerd op NEN-EN 50281-3 (NNI 2001). 6 Arbo-informatieblad AI-19: Industriële verfverwerking (SDU, 2001). 7 Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen (PGS-15) (VROM, 2005). 8 Beleidsregel 4.4-8: Voorkomen van brand en explosie en het beperken van de gevolgen van brand bij het werken in verfspuitcabines. 9 BGI 740: Lackierräume und einrichtungen für flüssige Beschichtungsstoffe; Bauliche Einrichtungen, Brand- und Explosionsschutz, Betrieb. HBG (Holz-Berufsgenossenschaft), 06/2004. 10 Niet bindende gids voor goede praktijken, april 2003. 11 Explosieveiligheid in z.g. PGS 15-opslagen voor verpakte gevaarlijke stoffen. SZW/AI (Persbericht Arbeidsinspectie d.d. 31 januari 2007). 25

Bijlage 1: Merktekens Of een apparaat gekeurd is en is toegelaten voor gebruik in een explosieve atmosfeer is zichtbaar aan het Ex symbool. Er is een groot aantal normen waaraan explosieveilige apparatuur moet voldoen. Indien een apparaat aan een norm voldoet is dit zichtbaar aan de merktekens. Het merendeel van die normen heeft betrekking op elektrische apparaten of (onderdelen van) installaties. De code die aangeeft voor welk gebruik het apparaat geschikt is, is soms lastig te ontcijferen, hieronder volgt een toelichting op wat kan worden aangetroffen. De ATEX-richtlijn bevat een indeling in groepen en categorieën die gerelateerd zijn aan de zone-indeling. Categorie 1, 2 en 3 geeft het beschermingsniveau aan in de betreffende zone. Categorie 1: Omvat apparaten die het vereiste veiligheidsniveau moeten waarborgen, zelfs in het geval van een uitzonderlijke storing van het apparaat (geschikt voor alle zones). Categorie 2: Omvat apparaten die het vereiste veiligheidsniveau moeten waarborgen, ook bij frequente storingen of bij gebreken in de werking van het apparaat (geschikt voor zone 1 en 2 of 21 en 22). Categorie 3: Omvat apparaten die bij normaal bedrijf het vereiste veiligheidsniveau waarborgen (alleen geschikt voor zone 2 of 22). 26

In tabel 2 is de categorie te vinden in kolom 5, inclusief een aanduiding of de bescherming wordt geboden tegen gas of stof. Als markering kan verder worden aangetroffen (behalve naam en type apparaat (producent)): Tabel 2: 0 1 2 3 4 5 6 7 8 Code: СЄ 0032 II 1G EEx d IIB T4 1: Het conformiteitsteken. 2: Code van de instantie die het apparaat heeft getest. 3: Het Ex-symbool (betekent dat het apparaat is gekeurd op explosieveiligheid). 4: II staat voor alle toepassingen m.u.v. mijnbouw, mijnbouw is I. 5: Hier kan staan 1D, 2D of 3D; in plaats van D (stof) kan er ook staan G (voor gas) of D/G (voor stof en gas) of M (voor mijnbouw); de 1, 2 of 3 geeft het beschermingsniveau aan (zie de hierboven toegelichte categorie). 6: Hier staat de verwijzing naar de betreffende norm + extra codes voor bepaalde categorieën binnen de norm (in het voorbeeld explosiebescherming elektrische apparatuur en d staat voor drukvast omhulsel); er kan naar een groot aantal normen / geteste eigenschappen worden verwezen, zie de betreffende normen of op internet de sites van producenten (o.a. Bartec). 7: Geeft informatie over het soort gas waar tegen bescherming wordt geboden. 8: De temperatuurklasse. Indien de markering van toepassing is op bescherming tegen gassen staat hier vermeld T1, 2, 3, 4, 5, of 6. Voor bescherming tegen stof staat er bijvoorbeeld T 80 o C*. * De T-klasse voor gas staat voor de maximale ontstekingstemperatuur waarvoor het apparaat kan worden ingezet: Klasse T1 geldt voor gassen met ontstekingstemperaturen > 450 o C; T2 voor ontstekingstemperaturen > 300 o C; T3 voor > 200 o C; T4 voor > 135 o C; T5 voor > 100 o C; T6 voor > 85 o C. Indien de markering van toepassing is op bescherming tegen stof staat er een T met daarachter de maximale temperatuur bijvoorbeeld T 80 o C. Indien u een zonering uitvoert wordt u zelf geacht te bepalen bij welke temperatuur het gas, het stof of de stofwolk kan ontsteken. Dat kan via internet worden uitgezocht (zie o.a. de site van Bartec) of moet door onderzoek worden vastgesteld. Voor het stof moet de ontstekingstemperatuur van een stofwolk en de smeultemperatuur worden bepaald (dat is de temperatuur waarbij een stoflaag door broei gaat smeulen. Voor bijvoorbeeld houtstof is de 27

ontstekingstemperatuur 400 o C en de smeultemperatuur 300 o C. Volgens de richtlijn moet nu de laagste waarde worden genomen van 2/3 deel van de ontstekingstemperatuur (dus 2/3 x 400 = 267 o C) of de smeultemperatuur minus 75 o C (300 75 = 225 o C). De laagste is 225 o C. Indien u dus een apparaat wilt gebruiken in een omgeving waar houtstof aanwezig is dan mag in de markering van het apparaat achter de T geen temperatuur van 225 of hoger zijn vermeld. 28

BIJLAGE 2: INVENTARISATIELIJST VOOR VERFPRODUCTEN Naam product Vlam punt ( o C)* R-zinnen*** R10/R11/R12 R15/R17/R18 Kwast Rol of Spuit** K / R / S plaats van toepassen** Buiten / binnen K / R / S Buiten / binnen K / R / S Buiten / binnen K / R / S Buiten / binnen K / R / S Buiten / binnen K / R / S Buiten / binnen K / R / S Buiten / binnen K / R / S Buiten / binnen K / R / S Buiten / binnen K / R / S Buiten / binnen K / R / S Buiten / binnen K / R / S Buiten / binnen K / R / S Buiten / binnen * Zie voor deze gegevens het veiligheidsinformatieblad van de leverancier (paragraaf fysisch/chemische eigenschappen). ** Doorhalen wat niet van toepassing is. *** Geef aan welke van deze zes R-zinnen op het product van toepassing is (zie veiligheidsinformatieblad paragraaf wettelijk verplichte informatie ) R10: Ontvlambaar; R11: Licht ontvlambaar; R12: Zeer licht ontvlambaar; R15: Vormt licht ontvlambaar gas in contact met water; R17: Spontaan ontvlambaar in lucht; R18: Kan bij gebruik een ontvlambaar/ontplofbaar dampluchtmengsel vormen. 29

Bijlage 3: Overige regelgeving en informatie Vervangingsplicht oplosmiddelbevattende verfproducten In het kader van de vervangingsplicht zijn beperkingen gesteld aan het gebruik van oplosmiddelbevattende verfproducten en lijmen in binnensituaties. Er gelden de volgende maximale VOS gehaltes: * lijmen: 5 gram VOS / kg; * muurverf voor binnensituaties: 60 gram VOS / liter; * overige verven: watergedragen en max. 100 gram VOS / liter. Schildersbedrijven moeten daaraan voldoen. De VOS-Richtlijn / Het Besluit organische oplosmiddelen in verven en vernissen (Wms) Voor grote schildersbedrijven kan de VOS-Richtlijn / Het Besluit organische oplosmiddelen in verven en vernissen (Wms) van belang zijn. Daarin worden eisen gesteld aan de hoeveelheid vluchtige organische stoffen in verven/vernissen. Verder moeten bedrijven die meer dan 1000 kg verf verspuiten danwel 250 kg VOS emitteren voldoen aan eisen t.a.v. spuiters en spuitapparatuur. Dat moet kunnen worden aangetoond met een VOS-boekhouding. Deze voorschriften zijn echter vooral bedoeld voor industriële verfverwerking en zijn op schilders in de bouw meestal niet van toepassing. Het heeft zeker zin om indien u regelmatig spuitwerk uitvoert de spuiter een opleiding te laten volgen. Hij leert er veel over de mogelijkheden die er zijn om damp- /nevelvorming te beperken en wat hij moet doen om veilig te werken. Arbo-Informatieblad AI-19 Industriële verfverwerking Indien u in uw werkplaats regelmatig meng- en verdunningswerk of schilderwerk met (licht) ontvlambare producten uitvoert, heeft het zin een aparte ruimte daarvoor in te richten. Gedetailleerde voorschriften waaraan een verfaanmaak en verwerkingsruimte moet voldoen zijn opgenomen in het Arbo-Informatieblad AI-19 Industriële verfverwerking (verkrijgbaar bij Sdu). Daarin worden alle van belang zijnde aspecten beschreven, zoals voor de constructie te gebruiken materialen, ventilatie, brandveiligheid, etc., inclusief een verwijzing naar NEN-normen die van toepassing zijn. 30

Arbeidsomstandighedenbesluit (2007) 2a. Explosieve atmosferen Artikel 3.5b. Samenwerking en coördinatie 1. Voor de toepassing van artikel 19, tweede lid, van de wet worden aangewezen de werkzaamheden verricht op arbeidsplaatsen waar explosieve atmosferen heersen of kunnen optreden. 2. In aanvulling op artikel 19, tweede lid, van de wet coördineert de werkgever die verantwoordelijk is voor de arbeidsplaats, bedoeld in het eerste lid, de uitvoering van alle maatregelen inzake veiligheid en gezondheid. Artikel 3.5c. Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie; explosieveiligheidsdocument 1. De gevaren in verband met explosieve atmosferen en de bijzondere risico's die daaruit kunnen voortvloeien, worden in het kader van de risico-inventarisatie en - evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, voor de aanvang van de arbeid en bij i edere belangrijke wijziging, uitbreiding of verbouwing van de arbeidsplaats, de arbeidsmiddelen of het arbeidsproces, in hun geheel beoordeeld en schriftelijk vastgelegd in een explosieveiligheidsdocument. 2. Er is in ieder geval sprake van gevaar voor een explosie indien in de atmosfeer de concentratie van zuurstof hoger is dan 21 volumeprocent of de concentratie van brandbare gassen of dampen hoger is dan 10 volumeprocent van de onderste explosiegrens. 3. Bij de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval rekening gehouden met: a. de waarschijnlijkheid van het voorkomen en het voortduren van explosieve atmosferen; b. de waarschijnlijkheid dat ontstekingsbronnen, elektrostatische ontladingen daaronder begrepen, aanwezig zijn, actief worden en daadwerkelijk ontsteken; c. de aanwezige installaties, de gebruikte stoffen, de processen en hun mogelijke wisselwerkingen; d. de omvang van de te verwachten gevolgen. 4. Bij de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, worden tevens ruimten in aanmerking genomen die via openingen verbonden zijn of kunnen worden verbonden met ruimten waar explosieve atmosferen kunnen voorkomen. 5. In het explosieveiligheidsdocument zijn ten minste vermeld: a. een identificatie en beoordeling van de explosierisico's; b. de wijze waarop de arbeidsplaatsen en de arbeidsmiddelen, met inbegrip van de alarminstallaties, met de vereiste aandacht voor de veiligheid zijn ontworpen, worden gebruikt of bediend en onderhouden; c. welke gebieden zijn ingedeeld in zones als bedoeld in artikel 3.5d, vijfde lid; 31