Hof van Cassatie van België

Vergelijkbare documenten
Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Transcriptie:

22 JUNI 2009 S.09.0001.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. S.09.0001.N D.F., eiser, vertegenwoordigd door mr. Willy van Eeckhoutte, advocaat bij het Hof van Cassatie, kantoor houdende te 9051 Gent, Driekoningenstraat 3, waar de eiser woonplaats kiest, tegen GYLES TRANSPORT, besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, met zetel te 2547 Lint, Lerenveld 27, verweerster. I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 4 december 2007 gewezen door het Arbeidshof te Antwerpen.

22 JUNI 2009 S.09.0001.N/2 Afdelingsvoorzitter Robert Boes heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Ria Mortier heeft geconcludeerd. II. CASSATIEMIDDEL De eiser voert in zijn verzoekschrift een middel aan. Geschonden wettelijke bepalingen - artikel 63 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de Arbeidsovereenkomsten; - artikel 149 van de gecoördineerde Grondwet van 17 februari 1994. Aangevochten beslissing In de bestreden beslissing verklaart het arbeidshof, recht sprekend over het hoger beroep van de verweerster, de oorspronkelijke vordering van de eiser tot het verkrijgen van een vergoeding wegens willekeurig ontslag ongegrond. Het arbeidshof beslist dat op grond van alle motieven waarop de beslissing steunt, die hier beschouwd worden integraal te zijn hernomen, en in het bijzonder op de volgende overwegingen: 3. Schadevergoeding willekeurig ontslag Krachtens artikel 63 van de Arbeidsovereenkomstenwet wordt onder willekeurige afdanking verstaan, het ontslag van de werkman die is aangeworven voor onbepaalde tijd, om redenen die geen verband houden met de geschiktheid of het gedrag van de werkman of die niet berusten op de noodwendigheden inzake de werking van de onderneming, de instelling of de dienst. Bij betwisting behoort het aan de werkgever het bewijs van het bestaan van de voor het ontslag ingeroepen redenen te leveren, bij ontstentenis waarvan hij gehouden is tot betaling van de in artikel 63, derde lid, van de Arbeidsovereenkomstenwet bepaalde vergoeding. Dit bewijs kan door alle middelen van recht worden geleverd, getuigen en vermoedens inbegrepen. Zoals in eerste aanleg argumenteert (de eiser) dat het door (de verweerster) gegeven ontslag het gevolg is van een onjuist, hetzij een niet bewezen motief, zodat dit ontslag als willekeurig dient te worden gekwalificeerd. In casu blijkt uit de ontslagbrief van 19 augustus 2005 dat (de verweerster) is overgegaan tot ontslag omwille van de diefstal van het trace en tracking systeem in de vrachtwagen van (de eiser). Het staat als zodanig niet ter discussie dat de installateur van dit beveiligingssysteem reeds op 18 augustus 2005 vaststelde dat het systeem in de door (de eiser) bestuurde

22 JUNI 2009 S.09.0001.N/3 vrachtwagen was losgeknipt van de bedrading waaraan twee fiches werden geplaatst om het object opnieuw te kunnen aankoppelen. Het staat evenmin ter betwisting dat de zaakvoerder van (de verweerster) diezelfde dag, omwille van voornoemde vaststelling, onverwijld strafklacht wegens diefstal tegen (de eiser) neerlegde in handen van de politie. Uit wat voorafgaat aanvaardt het arbeidshof dat (de verweerster) ernstige vermoedens had dat (de eiser) betrokken was bij deze diefstal en dat zij derhalve duidelijk omlijnde beweegredenen had om de daaropvolgende dag over te gaan tot het ontslag van (de eiser). Anders dan (de eiser) poneert, had zijn ontslag wel degelijk te maken met zijn gedrag, alhoewel het ingeroepen feit later niet kon bewezen worden. Het ontslag gebeurde derhalve niet willekeurig, zodat de oorspronkelijke vordering van (de eiser) tot betaling van een schadevergoeding wegens willekeurig ontslag ongegrond is en het hoger beroep van (de verweerster) bijgevolg wat dit punt betreft gegrond is. (blz. 7, onderaan, en blz. 8, eerste helft, van het bestreden arrest). Grieven 1. Luidens artikel 63, eerste lid, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, hieronder afgekort als Arbeidsovereenkomstenwet, wordt onder willekeurige afdanking, voor de toepassing van dat artikel, verstaan, het ontslag van een werkman die is aangeworven voor een onbepaalde tijd, om redenen die geen verband houden met de geschiktheid of het gedrag van de werkman of die niet berusten op de noodwendigheden inzake de werking van de onderneming, de instelling of de dienst. Bij betwisting behoort het aan de werkgever het bewijs te leveren van de voor het ontslag ingeroepen redenen, aldus het tweede lid van die bepaling. De werkgever mag daarbij ook het bewijs leveren van andere redenen dan die welke oorspronkelijk werden ingeroepen, maar indien hij geen geldige reden voor het ontslag kan aantonen, is het ontslag willekeurig. Op grond van het derde lid van artikel 63 van de Arbeidsovereenkomstenwet is, onverminderd artikel 39, 1, van diezelfde wet, de werkgever die een voor een onbepaalde tijd aangeworven werkman op willekeurige wijze ontslaat, aan deze werkman een vergoeding verschuldigd die overeenstemt met het loon van zes maanden, behalve indien een andere vergoeding is vastgesteld door een door de Koning algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst. 2. Het arbeidshof stelt vast dat de eiser met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd als chauffeur in dienst was van de verweerster (blz. 2, punt II, eerste alinea, van het bestreden arrest). Tussen de partijen is niet betwist dat de eiser als werkman in dienst was van de verweerster. Zo voerde de verweerster, zonder op dit punt door het arbeidshof te worden tegengesproken, aan dat de partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor

22 JUNI 2009 S.09.0001.N/4 arbeiders sloten (blz. 3, tweede alinea, van het "Gemotiveerd verzoekschrift in hoger beroep). Voorts stelt het arbeidshof vast dat de eiser met een aangetekende brief van 19 augustus 2005 werd ontslagen om dringende reden (blz. 3, tweede alinea, van het bestreden arrest), dat de dringende reden erin bestond dat de eiser het beveiligingssysteem dat was ingebouwd in de door hem bestuurde vrachtwagen, heeft weggenomen en ontvreemd (blz. 5, onderaan, van het bestreden arrest), maar dat de verweerster faalt in de op haar rustende bewijslast het bestaan van de ingeroepen feiten te bewijzen (blz. 6, eerste alinea, van het bestreden arrest). Ter zake oordeelt het arbeidshof dat uit de stukken niet met de rechtens vereiste zekerheid blijkt dat de eiser zich schuldig heeft gemaakt aan de ingeroepen tekortkomingen (blz. 6, tweede alinea, van het bestreden arrest) en dat de verweerster niet bewijst dat de eiser zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal (blz. 7, eerste nieuwe alinea, van het bestreden arrest). Aldus oordeelt het arbeidshof dat de feiten die de verweerster als dringende reden inriep, niet bewezen zijn. Met betrekking tot de door de eiser gevorderde vergoeding wegens willekeurig ontslag, overweegt het arbeidshof - dat de eiser argumenteert dat het ontslag het gevolg is van een onjuist, hetzij een niet bewezen motief, zodat het willekeurig is (blz. 7, laatste alinea, van het bestreden arrest), - dat uit de ontslagbrief van 19 augustus 2005 blijkt dat de verweerster tot ontslag is overgegaan omwille van de diefstal van het trace and tracking -systeem uit de vrachtwagen van de eiser (blz. 8, eerste alinea, van het bestreden arrest), - dat niet ter discussie staat dat de installateur van het beveiligingssysteem al op 18 augustus 2005 vaststelde dat het systeem in de door de eiser bestuurde vrachtwagen was losgeknipt van de bedrading waaraan twee fiches werden geplaatst om het object opnieuw te kunnen aankoppelen (blz. 8, tweede alinea, van het bestreden arrest), - dat evenmin ter betwisting staat dat de zaakvoerder van de verweerster diezelfde dag, omwille van de voornoemde vaststelling, bij de politie strafklacht wegens diefstal indiende tegen de eiser (blz. 8, derde alinea, van het bestreden arrest), - dat het aanvaardt dat de verweerster ernstige vermoedens had dat de eiser betrokken was bij de diefstal en derhalve duidelijk omlijnde beweegredenen had om de daaropvolgende dag over te gaan tot ontslag van de eiser (blz. 8, vierde alinea, van het arrest), en oordeelt het dat het ontslag van de eiser wel degelijk te maken had met zijn gedrag, hoewel het ingeroepen feit later niet kon bewezen worden, en derhalve niet willekeurig is (blz. 8, vijfde en zesde alinea, van het bestreden arrest). 1. Eerste onderdeel 1.1. Opdat het ontslag van een werkman die is aangeworven voor een onbepaalde tijd, niet willekeurig zou zijn, is vereist dat de werkman wordt ontslagen om redenen die verband houden met zijn geschiktheid of gedrag of die berusten op de noodwendigheden

22 JUNI 2009 S.09.0001.N/5 inzake de werking van de onderneming, de instelling of de dienst. Wanneer de werkgever voor het ontslag feiten inroept die verband houden met het gedrag van de werkman, maar die niet bewijst, is het ontslag willekeurig. Wanneer een werkman wordt ontslagen om dringende reden, maar de tot staving van het onmiddellijk ontslag ingeroepen feiten nadien door de rechter niet als een dringende reden worden erkend, verhindert dat op zich natuurlijk niet dat de ingeroepen feiten verband kunnen houden met het gedrag van de werkman. Wanneer de feiten die aan de dringende reden ten grondslag liggen, bewezen maar niet voldoende ernstig worden bevonden om als dringende reden te worden beschouwd, is geen sprake van willekeurig ontslag. Maar wanneer de tot staving van de dringende reden ingeroepen feiten niet bewezen worden en voor het ontslag geen andere reden wordt ingeroepen, is er geen (bewezen) reden voor het ontslag en is het willekeurig. 1.2. Aangezien het arbeidshof oordeelt dat de door de verweerster tot staving van het ontslag ingeroepen dringende reden niet bewezen is (blz. 6, eerste alinea, 7, eerste nieuwe alinea, en 8, vijfde alinea, van het bestreden arrest) en die reden blijkens de vaststellingen en overwegingen van het arbeidshof de enige reden is die werd aangevoerd ter weerlegging van het door de eiser ingeroepen willekeurig ontslag, oordeelt het arbeidshof niet wettig dat het ontslag van de eiser wel degelijk te maken had met zijn gedrag, alhoewel het ingeroepen feit later niet kon bewezen worden (schending van artikel 63, inzonderheid eerste en tweede lid, van de Arbeidsovereenkomstenwet). Aangezien het gedrag van de eiser dat als dringende reden werd ingeroepen, niet bewezen is, moet het inderdaad als onbestaande worden beschouwd zodat het niet wettig kan worden ingeroepen om het ontslag als niet willekeurig aan te merken. Conclusie Aangezien het arbeidshof oordeelt dat het ter verantwoording van het ontslag ingeroepen gedrag van de eiser niet kon bewezen worden, oordeelt het niet wettig dat het ontslag van de eiser wel degelijk te maken had met zijn gedrag en wijst het de oorspronkelijke vordering van de eiser tot het verkrijgen van een schadevergoeding wegens willekeurig ontslag niet wettig af als ongegrond (schending van artikel 63 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten). 2. Tweede onderdeel 2.1. Gedrag is de wijze waarop iemand iets doet, waarop hij optreedt en reageert. Opdat het gedrag van een voor onbepaalde tijd aangeworven werknemer aan een ontslag uitgaande van de werknemer het willekeurig karakter zou ontnemen, is vereist dat het bewezen is. Loutere vermoedens, d.w.z. gissingen of veronderstellingen, van de werkgever omtrent het gedrag van de werkman, zelfs al zijn die ernstig, komen uiteraard niet als (bewezen) gedrag van de werkman in aanmerking.

22 JUNI 2009 S.09.0001.N/6 Vormen zij de beweegredenen voor het ontslag van een voor onbepaalde tijd aangeworven werkman, dan nog vermogen zij niet aan dat ontslag het karakter te ontnemen van willekeurig ontslag. 2.2. Het arbeidshof beslist dat het ontslag van de eiser wel degelijk te maken had met zijn gedrag, alhoewel dat gedrag niet wordt bewezen, op de overweging dat de verweerster ernstige vermoedens had dat de eiser betrokken was bij een diefstal en zij derhalve duidelijk omlijnde beweegredenen had voor het ontslag van de eiser (blz. 8, vierde tot zesde alinea, van het bestreden arrest). Het louter bestaan van ernstige vermoedens bij de verweerster over gedragingen van de eiser heeft niets te maken met enig bewezen gedrag van de eiser. Het arbeidshof stelt overigens niet vast en evenmin blijkt uit enig stuk waarop uw Hof vermag acht te slaan, dat enig bewezen gedrag van de eiser aan de basis ligt van het bestaan van ernstige vermoedens bij de verweerster over de betrokkenheid van de eiser bij een diefstal. Integendeel steunt het arbeidshof zijn beslissing dat het aanvaardt dat de verweerster ernstige vermoedens had dat de eiser betrokken was bij een diefstal op de vaststellingen: - dat uit de ontslagbrief van 19 augustus 2005 blijkt dat de verweerster tot ontslag is overgegaan omwille van de diefstal van het trace and tracking -systeem uit de vrachtwagen van de eiser (blz. 8, eerste alinea, van het bestreden arrest); - dat niet ter discussie staat dat de installateur van het beveiligingssysteem al op 18 augustus 2005 vaststelde dat het systeem in de door de eiser bestuurde vrachtwagen was losgeknipt van de bedrading waaraan twee fiches werden geplaatst om het object opnieuw te kunnen aankoppelen (blz. 8, tweede alinea, van het bestreden arrest); - dat evenmin ter betwisting staat dat de zaakvoerder van de verweerster diezelfde dag, omwille van de voornoemde vaststelling, bij de politie strafklacht wegens diefstal indiende tegen de eiser (blz. 8, derde alinea, van het bestreden arrest). Geen van die vaststellingen houdt verband met een bewezen gedrag van de eiser. Op de overwegingen dat de verweerster ernstige vermoedens had dat de eiser bij de diefstal betrokken was en dat zij derhalve duidelijk omlijnde beweegredenen had om de daarop volgende dag over te gaan tot zijn ontslag, beslist het arbeidshof dan ook niet wettig dat het ontslag wel degelijk te maken had met het gedrag van de eiser (schending van artikel 63 van de Arbeidsovereenkomstenwet). 2.3. Minstens maakt de beslissing van het arbeidshof dat het ontslag wel degelijk te maken had met het gedrag van de eiser op de overweging dat de verweerster ernstige vermoedens had over zijn betrokkenheid bij de diefstal en dat zij derhalve duidelijk omlijnde beweegredenen had om de daarop volgende dag over te gaan tot zijn ontslag, het wettigheidstoezicht van uw Hof onmogelijk aangezien het arbeidshof niet nagaat of noch vaststelt dat enig gedrag van de eiser aan de basis ligt van die ernstige vermoedens

22 JUNI 2009 S.09.0001.N/7 en dat evenmin blijkt uit enig stuk waarop uw Hof vermag acht te slaan (schending van artikel 149 van de gecoördineerde Grondwet). Conclusie Het arbeidshof oordeelt op grond van de overweging dat de verweerster ernstige vermoedens had dat de eiser betrokken was bij de diefstal en dat zij derhalve duidelijk omlijnde beweegredenen had om de daarop volgende dag over te gaan tot zijn ontslag, niet wettig dat het ontslag van de eiser wel degelijk te maken had met zijn gedrag en wijst de oorspronkelijke vordering van de eiser tot het verkrijgen van een schadevergoeding wegens willekeurig ontslag niet wettig af als ongegrond (schending van de artikelen 63 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en 149 van de gecoördineerde Grondwet). 3. Derde onderdeel 3.1. Uit artikel 63, eerste lid, van de Arbeidsovereenkomstenwet volgt dat, opdat het ontslag van een voor onbepaalde tijd in dienst genomen werkman niet willekeurig zou zijn, dat ontslag het verband moet houden met zijn gedrag of geschiktheid of berust op de noodwendigheden inzake de werking van de onderneming, de instelling of de dienst. Dat door de wet vereiste verband moet legitiem zijn, m.a.w. de door de werkgever ingeroepen en bewezen reden moet het ontslag verantwoorden. De werkgever die aanvoert dat het ontslag gesteund is op bepaald gedrag van de werknemer, moet dan ook, met toepassing van het tweede lid van het voornoemde artikel 63, bewijzen dat een legitiem verband bestaat tussen dat gedrag en het ontslag waartoe hij is overgegaan. 3.2. Het arbeidshof oordeelt dat het door de verweerster ingeroepen gedrag van de eiser niet bewezen is (blz. 6, eerste alinea, 7, eerste nieuwe alinea, en 8, vijfde alinea, van het bestreden arrest), maar aanvaardt dat de verweerster ernstige vermoedens had over de betrokkenheid van de eiser bij de diefstal en zij derhalve een duidelijk omlijnde beweegreden had voor zijn ontslag (blz. 8, vierde alinea, van het bestreden arrest). Het oordeelt op die grond dat het ontslag van de eiser wel degelijk te maken had met zijn gedrag (blz. 8, vijfde alinea, van het bestreden arrest). Het louter bestaan van ernstige vermoedens over een bepaald gedrag van een werkman levert niet het vereiste legitiem verband tussen het gedrag van de werkman en zijn ontslag, zodat het arbeidshof op die grond niet wettig oordeelt dat het ontslag niet willekeurig is (schending van artikel 63, inzonderheid eerste lid, van de Arbeidsovereenkomstenwet). Conclusie Het arbeidshof oordeelt niet wettig dat het ontslag van de eiser niet willekeurig gebeurde op de overweging dat de verweerster ernstige vermoedens had over zijn betrokkenheid bij de diefstal en dat zij derhalve duidelijk omlijnde beweegredenen had om de daarop volgende dag over te gaan tot zijn ontslag, en wijst de oorspronkelijke vordering van de

22 JUNI 2009 S.09.0001.N/8 eiser tot het verkrijgen van een schadevergoeding wegens willekeurig ontslag niet wettig af als ongegrond (schending van artikel 63 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten). III. BESLISSING VAN HET HOF Beoordeling Eerste onderdeel 1. Krachtens artikel 63 van de Arbeidsovereenkomstenwet, wordt, voor de toepassing van dit artikel, onder willekeurige afdanking verstaan, het ontslag van de werkman die is aangeworven voor onbepaalde tijd, om redenen die geen verband houden met de geschiktheid of het gedrag van de werkman of die niet berusten op de noodwendigheden inzake de werking van de onderneming, de instelling of de dienst. Bij betwisting behoort het aan de werkgever het bewijs te leveren van de voor het ontslag ingeroepen redenen. 2. Wanneer de werkgever de werkman heeft ontslagen om een dringende reden, maar er niet in slaagt het bewijs te leveren van het als dringende reden aangevoerde feit, is bij ontstentenis van andere reden, het ontslag willekeurig in de zin van voormeld artikel 63. Die aangevoerde reden is dan niet bestaande. De omstandigheid dat de werkgever in dat geval ernstige vermoedens had dat de werkman het als dringende reden aangevoerde feit had gepleegd en duidelijk omlijnde beweegredenen had om tot het ontslag over te gaan, doet niet af aan het willekeurig karakter van het ontslag in de zin van artikel 63 van de Arbeidsovereenkomstenwet. 3. Het arrest oordeelt dat de ten aanzien van de eiser als dringende reden tot ontslag ingeroepen diefstal niet bewezen is, maar kent geen vergoeding wegens willekeurig ontslag toe omdat de verweerster ernstige vermoedens had dat de verweerder bij de diefstal betrokken was en duidelijk omlijnde beweegredenen had om tot het ontslag over te gaan. Het schendt aldus artikel 63 van de Arbeidsovereenkomstenwet.

22 JUNI 2009 S.09.0001.N/9 Het onderdeel is gegrond. Overige grieven 4. De overige grieven kunnen niet tot ruimere cassatie leiden. Dictum Het Hof, Vernietigt het bestreden arrest in zoverre het uitspraak doet over de vordering wegens willekeurig ontslag en over de kosten. Beveelt dat van dit arrest melding zal worden, gemaakt op de kant van het gedeeltelijk vernietigde arrest. Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over. Verwijst de aldus beperkte zaak naar het Arbeidshof te Brussel. Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, derde kamer, samengesteld uit afdelingsvoorzitter Robert Boes, als voorzitter, en de raadsheren Eric Dirix, Beatrijs Deconinck, Alain Smetryns en Koen Mestdagh, en in openbare terechtzitting van 22 juni 2009 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Robert Boes, in aanwezigheid van advocaat-generaal Ria Mortier, met bijstand van griffier Philippe Van Geem.

22 JUNI 2009 S.09.0001.N/10 Ph. Van Geem K. Mestdagh A. Smetryns B. Deconinck E. Dirix R. Boes