3a. Eenie zijtaad van het menhm opvallend kleiner dan de tweede zijuuid + 4 5a. Vletde antennelid veel groter dm bet dtrde. Koplengle tot 375 CcQi (328-375 p; n s 8). Levend in bekjes en belen: - 3h. Eerste zijtaad van het menturn ongeveer even groot als de tweede zijtand 4a. Kopiengie kleina dan 3ûû pm (266-281 n = 10) en antennelid 3-5 sîerk gexeduccert. Lev& in zand in bnninen en schuivend zand in grote rivieren. Venmedeiijk twee verschillende SOoRen: B P. sclaenum(bnvianteunatum) Sb. Vierde antenndid korter tot nauwelijks langer dan het derde. Koplengte groter dan 375 pm (375-469 p; n = 22) 3 6 4b. Koplengte groter äan 325 Pm
6a. Tweede antennelid bijna 3 maal zo lang als het derde lid en het derde lid (bijna) gelijk aan het vierde. Derde lid slechts 8-10 pm lang. Levend, hij voorkeur op hout en vegetatie in kleine en grote rivieren: P. cultellatuin 2a. Koplengie groter dan 450 pm (453-500 (im; n = 10) m aormak. antenne: P. nubcn<losiar (cf. nubecnlosum) 6b. Tweede antennelid ongeveer even Lang als het derde lid. Het derde lid (circa 18 pm) is langer dan het vierde lid. Levend in zure vennen en meest zure bovenloopjes en schone sloten: P. uncimhm (cf. uncinatum) 2b. Koplengte kleiner dan 400 pm (359 w; n = 2). Dede si*cnselid stnl gereduceerd en het laatste antennelid is een lautaboms agam:
la. Oula geheel donker of met een donkere vlek 7a. Mandibel mdcr dorsale tand (dem is eindtand geworden). Koplengte groter dan of gelijk aan 5U) pm fb. Mandibel met een dasale tand. Koplengte kleiner dan of gelijk aan 400 pn I b. Chüa licht van kleur STOWA
8a. Mentum met opvallend fase middentanden en karakteristieke paralabiale platen. Koplengte 550-600 )tm (n = 6). Levend in allerlei, vooral stilstaande wateren: P. sordens (gr. sordens) 2. Determinatiesleutel Sb. Mentum met middentanden niet opvallend forser dan de eerste zijtanden en "normale" paralabiale platen. Koplengte groter dan 625 pm (641-736 Pm; n = 10). Levend in niet genormaliseerde beken: In de determinatiesleutel zijn een aantal smrten opgenomen d& û& in dc tabel van MoUa Pillot (1984) zijn bespolren. De daar gebukte namen z@ tusrtn haakjes geplaatst achter de morhmmn. P. laetum agg. in MoUer nilot (lm) beát betrekking op zowel i! laetum als P. convicturn. De soorten P. dbkw71~ en P. cultellaturn staan niet venneld in Mdler Pillot (1WJ Verantwoording voor de figuren. I De figuren zijn speciaal voor dne label vervaardigd Qor & anîem, dtgaaiderd fig. la en tb (aangepast G~benyuk in I<iLnadee, 1991); 5g. 78.b ea 8a (MolIer Pilloî, 1984) en 8b (Wiederholm, 1983).
Het vcukomen van Polypdilm arundinetum is nog niet met zekerheid vastgesteld. Van P. mum zijn d m Kruseman in 1931 volwassen dieren venameld. Van P. acifer zijn allccn exuviae venameld. Van de overige soaten zijn ook de Nederlandse larven beschikbaar. Tot dan toe was de kennis echter niet toenikend om deze soorten alle te onderscheiden. Bij de voorbereid'mgen van ecn CD-ROM van het ETI (Expertisecentrum vcu Tax0110miSChe Identificatie, Amsterdam) voor de Cbironomidae van het West-Euiopese laagland (te verschijnen in de eerste helft van 2002) is een artikel van Rossar0 (1985) aangetroffen, waarbij een santal soaten in het larvaie stadium kan worden gedetnmineerd Vetvolgem zijnde wllecties van Klink, MoIler Pulot enviliendunk ondmocht. Van Hnb Cuppen zijn uutiige ~anvnlligcn outvsngcn. Deze studie leidt tot een determinatietabel v a bovenstaande soorten met uitzoadnitig van P. amtwn, P. acifer en P. arundinearn. Deze sleutel zal in genocmde CD-ROM worden geïmplementeerd, met daarbij beschtijvingen en ecologische aspectm. l ga. Itveede antennelid langer dan U) pm en meer dan 5 maal zo lang als het derde lid. Paralabiale plat@ met een basale lob en een laterale uitbochting. Dt ogen zijn min of meer versmolten. Levend in sdstromende beken tussen detritus: I P. convicturn ( hem agg) 9b. Tweede antennelid ca. 15 )un lang en bijna 2 maal zo lang ais het derde antemelid. Paralabiale plaat fijn gatnept en niet met basale lob of laterale uitbochting. De ogen zijn duidelijk geacheiden. Larven zijn venameld op zand en gntadbodems in de snels8mmendc heuvellandbeken (Geul en Mecheldcrbal; med. H. Cuppen): P. laetum (P. laetum agg.)
3. Koplengten en biotopen l. Inleiding 3.1. Koplengte Ter ondersteuning van de determinaties is van de betreïfende soonen de koplengte opgemeten. Hierbij blijkt &t oen aantal soorten eenvoudig kunnen worden gedelermineerd met behulp van de koplengte. Tabel 1. Koplenpte (in het vierde stadium) van de soorten in de determinatiesleutel. soort koplengte In urn mntal &pm mln mm albicome 8 342 328 375 bicrenaturn 2 359 359 359 mmiictum 1 350 350 350 cukellaturn 12 435 375 469 laeturn 1 375 375 375 nubecrilosum 10 473 453 500 pedestre 10 736 64i 844 scalaenurn 10 269 266 281 sordm 6 588 550 600 uncinaturn 10 425 391 469 Het genua Polypedilum is in Nederland bed algemeen. Op W van vangsten van exuviae (lege poppehuidjes) en imagioes zijn 14 soorten vnmdd van Nederland in de Naamlijst van Nederlandse Chironomidae (Klink en MOUW Psllof 1996). Het betreft de volgende soorten: Polypedibm acifer Townes, 1945 Polypedilwn acurwn Kieîfer. 1915 Polypedilwn dbicorne (Meigen. 1838) Polypedilwn arundinerum? (Goetghebuer. 1921) PolypediIum bierenatwn Kiefíex, 1921 Polypedilwn convietum (Walker. 18%) Polypdilwn culteliafum (Goeîghebuer, 1931 Polypedilwn iaetwn (Meigen, 1818) Polypedilum nubeculoswn (Meigen, 1804) Polypedilum pedestre (Meigen, 1830) Polypedilwn acalaenwn (Schrank, 1803) = Polypedilum bmhiemuhm Chemovskii, 1949 Polypedilwn sordens (van der Wulp, 1874) Polypedilum uncinaium (Goetghebuer. 1921) STOWA
3.2. Biotoop Op basis van het bestudeerde matenáal is cen eerste indeling te maken van & afzonderlijke soorten naar biotoop. In tabel 2 staat de weremkmtige naam van MoUer PiUot(1984). Polypedilum dbicwne is in sprengebekea op de Veluwe vauimeld en in de Ruenbergerbeek CTIvente). Polypedilum bicrenam (P. gr. bicrenam) komt voor in grote meren zoals de RaBdmmn en in luwe delen van de grote rivieren. P. laetwn (P. iaeínm agg.) is uitsluitend bakend van het Limburgse heuveuaad en de stuwwal van Nijmegen (mededeling H. Cuppen). P. pe&sm (pcdeshe aggj komt daar ook veel voor in het heuvclland, maar is ook aangetroffen in Brabant en op Veluwe. P. convicm (P. laetum agg.) komt algemeen voor in de beken op hd pleistocm. P. dellatuni is vemmcld in de B& Dinkel (substraat onbekend) en massaal op hout in Donau en Tisza (Hongarije). Polypdilwn nubeculosum (F! cf. nubeculosum) is de meest algemene soon in Nebland en komt in eutroof stilstaand en langzaam stromend water voor op cen bodem met fijn organisch mat-. Polypedilum scalaenum (P. breviantctinatum) bewoont bronnen en bronbeekjes enenijds. en schuivd md van de grote rivieren anderzijds. Dit grote verschil in biotoop maakt het aammelijk dat het hier om twee afzonderlijke soorten gaat. P. sordew (gr. mrduis) is zeer algemeen en leeft in vergelijkbare wateren als P. nubeculoswn, msar dan niet op de bodem maar op het grwe organische materiaal. P. urninaha (cf. u~~ciuahun) is vermoedelijk de enige soort die massaal voor kan Lomen in nue wateren. STOWA
Tabel 2. Overzicht van de biotopen van de verschillende Polypedilum soorten elbimme wianatum (d. uncinatum) kleinere beken meren en luwe deien van nvieren beken Meine en grote fhen heuvellandbeken in de stroming allerlel Weren op de bodem snel siromende grotere beken schuivend zand grde rivieren b r m. kwmc%ram en bovenloopjes aiiedei waferen op iakken en pianien zure vennen en boveniwpjes, schone sloten INLEIDING.,.,.,...."..-..,-....-.-. 3 DETEBMMATIESLEUTEL...,.,.-,. 5 KOPLENGTEN EN BIOTOPEN.-...".. 14 3.1. KOPLENGTE 3.2. BIOTOOP... 14... 15 LITERATUUR..",..".,.....-... 17
4. Literatuur Kiknadze, LI., Shilova, A.I., Kerlris. I.E.,Shobanw, N.A., Zelnitsov, N.L. ûrebenyuk, LP.. Istomina.A.G., Rasolw. V., 1991. (The karyotypes and morphology of larvae of tribi Chiroad. Atlas) russisch. Nwosibirsk Nauka. 115 pp. KünL,A., Molla Pillot, H., 1996. Lijst van de Nederlandse Chironddae bijgewerkt toi 13-5-95 Werkgroep Wogisch Waterbeheer 8: 10 pp. +bijl. Moller Pillot, H.K.M., 1984. De larven der Nederlandse Chironomidae (Diptera) (Inleiding, Tanypcdinac & Chinnomini) Ncdcrlandse Faunistische Mededelingen Ik277 pp. Rossaro, B., 1985. Revision of the genus Polypedilum Kicffer, 1912. 1.Key to tbc adults, p up and larvae d the species hown to oecur in Italy (Diptem; Chirmomidae) Mem. Soc. ent. ital., Ocnova, 62/63: 3-23. Wiederholm. T. (ed.), 1983. Chironomidae of the Holarctic region. Keys and diagnoses. Part 1. Lawae. Ent. Sauid Suppl. 19: 457 pp.
Alexander Klink met medewerking van Henk Moller Pillot Henk Vallenduuk