Rechtbank Gelderland AWB - 15 _ Belastingrecht. Rechtspraak.nl

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

ECLI:NL:RBGEL:2016:6801

ECLI:NL:RBGEL:2016:6620

ECLI:NL:RBGEL:2014:2198

ECLI:NL:RBGEL:2015:7076

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 19 juni 2012

Rechtbank Gelderland AWB - 14 _ Belastingrecht

ECLI:NL:RBDHA:2017:15972

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ6206

ECLI:NL:RBARN:2009:BI3591

ECLI:NL:RBDHA:2014:14470

ECLI:NL:RBGEL:2015:4535

ECLI:NL:RBDHA:2017:7752

ECLI:NL:RBDHA:2015:9396

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

ECLI:NL:RBGEL:2016:4672

ECLI:NL:RBNNE:2017:3135

ECLI:NL:RBDHA:2014:5556

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

Leegstandsuren gemeentelijke sportzalen tellen niet mee bij preprorata

ECLI:NL:RBGEL:2017:11

ECLI:NL:GHARL:2017:4777

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

ECLI:NL:RBARN:2012:BY0157

ECLI:NL:RBNHO:2017:1493

ECLI:NL:RBGEL:2017:2258

ECLI:NL:RBNHO:2015:1985


ECLI:NL:RBDHA:2017:6302

Rechtbank Den Haag AWB - 14 _ Belastingrecht

ECLI:NL:RBARN:2009:BM5546

ECLI:NL:RBDHA:2015:3059

ECLI:NL:RBZWB:2016:2064

ECLI:NL:GHARL:2014:6759

ECLI:NL:RBARN:2012:BX0442

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 16 januari 2009, nummer AWB 08/141, in het geding tussen belanghebbende

ECLI:NL:RBGEL:2016:6941

ECLI:NL:RBGEL:2017:3683

ECLI:NL:RBZWB:2015:2161

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

ECLI:NL:RBLEE:2007:BC2679

ECLI:NL:RBGEL:2017:2361

ECLI:NL:GHARL:2017:613

ECLI:NL:GHAMS:2017:928 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00024

ECLI:NL:GHARL:2016:8884

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:GHDHA:2018:1190

ECLI:NL:RBNNE:2013:6459

ECLI:NL:RBZWB:2015:5573

ECLI:NL:RBZWB:2013:7492

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6595

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6681

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

ECLI:NL:GHARL:2013:8624

ECLI:NL:RBGEL:2015:7274

Eiseres heeft op haar aangifte voor het eerste kwartaal van omzetbelasting voldaan.

ECLI:NL:GHARL:2017:634

ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0614

ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2838

ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00712

ECLI:NL:RBGEL:2014:2200

ECLI:NL:RBDHA:2016:6102

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490

/ Belastingrecht. Hoger beroep

ECLI:NL:GHARL:2014:2681

Zoekresultaat - inzien document

ECLI:NL:GHSHE:2010:BM7477

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)

ECLI:NL:GHARL:2017:5327

ECLI:NL:RBROT:2016:9569

ECLI:NL:GHARL:2017:9611

AWB-13_4891. Belastingrecht. Rechtspraak.nl

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARL:2015:3296

Rechtbank Gelderland Belastingrecht. Rechtspraak.nl

ECLI:NL:GHAMS:2017:789 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00218

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

ECLI:NL:RBGEL:2017:4332

Uitspraak als bedoeld in afdeling van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

ECLI:NL:GHSHE:2017:1064

ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9268

ECLI:NL:RBDHA:2017:6306

ECLI:NL:GHARL:2015:20

LEE Belastingrecht

ECLI:NL:RBDHA:2014:10175

ECLI:NL:RBDHA:2013:13019

ECLI:NL:RBGEL:2014:1686

Eiser gesteld. heeft daartegen bij brief van 22 juni 2010, ontvangen door de rechtbank op 24 juni 2010, beroep op

de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren/kantoor Almere,

ECLI:NL:GHSHE:2015:1379

ECLI:NL:RBZWB:2015:4441

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4752 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00638

Transcriptie:

ECLI:NL:RBGEL:2016:4362 Permanente http://deeplink. link: Instantie Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Rechtbank Gelderland 04-08-2016 05-08-2016 AWB - 15 _ 6266 Belastingrecht Eerste aanleg - meervoudig Geen samenvatting beschikbaar. Vindplaatsen Uitspraak Rechtbank Gelderland Zittingsplaats Arnhem Belastingrecht zaaknummer: ARN 15/6266 Rechtspraak.nl uitspraak van de meervoudige kamer van 4 augustus 2016 in de zaak tussen Fiscale eenheid [X] BV, [Y] BV c.s., gevestigd te [Z], eiseres (gemachtigde: mr. drs. [gemachtigde] ), en de inspecteur van de Belastingdienst/Midden- en kleinbedrijf, kantoor Utrecht, verweerder. Procesverloop Eiseres heeft over het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 maart 2014 op aangifte 39.270 aan omzetbelasting voldaan. Tegen de voldoening op aangifte heeft eiseres bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2016. Namens eiseres is verschenen de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [gemachtigde] en [A]. Overwegingen Feiten 1. Eiseres exploiteert een recreatiecentrum in [Z], bestaande uit een kampeerterrein, twee jachthavens, een speeltuin, natuurbad met ligweide, supermarkt, restaurant en wasserette. 2. De jachthavens hebben in totaal 350 ligplaatsen die in hoofdzaak aan particulieren - vaste gasten en passanten - ter beschikking worden gesteld tegen betaling van liggelden. De

steigers zijn voorzien van elektriciteit, verlichting en wateraansluitingen. Voor de boten is een trailerhelling en een 20-tons botenlift beschikbaar en op de milieusteiger staat een vuil- en bilgewaterpomp opgesteld. 3. De liggelden worden betaald voor onder meer de volgende activiteiten en faciliteiten: het gebruik kunnen maken van ligplaatsen; het gebruik kunnen maken van de steigers; het toezicht (bewaking en ordehandhaving door middel van camerabewaking en havenmeesters); het gebruik maken van toiletten; het gebruik maken van douches; het kunnen tanken van water voor aan boord (watervoorziening); het laden van elektra voor aan boord; aanwezigheid van EHBO/BHV voor ongelukken en noodgevallen; het gebruik maken van afvaldepots (diverse soorten in verband met milieuvereisten); het gebruik maken van groenvoorziening voor diverse doeleinden (bijvoorbeeld het drogen en repareren van zeilen en andere onderdelen);

het gebruik maken van opslaglocaties; het gebruik maken van diverse apparatuur ten behoeve van onderhoud en reparaties; en diverse andere faciliteiten die in een jachthaven gebruikelijk zijn. 4. De prijs voor een vaste ligplaats, inclusief parkeerkaart, is een bedrag per m2 boxmaat. Voorts is watertoeristenbelasting en milieuheffing verschuldigd. Het liggeld voor passanten wordt berekend per nacht en per meter bootlengte. 5. Voor de door haar verrichte activiteiten is eiseres ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). In de aangifte omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2014 zijn de in dit tijdvak ontvangen liggelden opgenomen in de naar het algemeen tarief te belasten omzet. Geschil 6. In geschil is of de terbeschikkingstelling van de ligplaatsen in de jachthavens is onderworpen aan het verlaagde tarief van zes percent ingevolge artikel 9, tweede lid, onderdeel a, van de Wet OB juncto post b.3 van de bij de Wet OB behorende tabel I (post b.3). 7. Eiseres stelt dat deze door haar verrichte prestaties zijn aan te merken als het recht gebruik te maken van een sportaccommodatie als bedoeld in punt 14 van bijlage III bij Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (de Btwrichtlijn) en verwijst naar HR 2 december 2011, nr. 10/02778, ECLI:NL:HR:2011:BP8938 (het Zeilschoolarrest) en HR 10 augustus 2007, nr. 43.169, ECLI:NL:HR:2007:AZ3758 (het Vierdaagsearrest). Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot een teruggaaf van omzetbelasting van 29.130. 8. Verweerder neemt het standpunt in dat deze door eiseres verrichte prestatie louter bestaat uit het verhuren van ligplaatsen, dat geen sprake is van een sportaccommodatie en daarom ook niet van het gelegenheid geven tot sportbeoefening als bedoeld in post b.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Beoordeling van het geschil 9. Ingevolge artikel 98 van de Btw-richtlijn juncto bijlage III, categorie 14, van de Btw-richtlijn kunnen de lidstaten van de Europese Unie voor het verlenen van het recht gebruik te maken van een sportaccommodatie het verlaagde tarief toepassen. 10. Ingevolge artikel 9, tweede lid, onderdeel a, van de Wet OB juncto post b.3 is het geven van gelegenheid tot sportbeoefening en baden aan het verlaagde tarief (6 percent) onderworpen. 11. Uit vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat de nationale rechter bij de toepassing van bepalingen van nationaal recht, ongeacht of zij van eerdere of latere datum dan de richtlijn zijn, deze zoveel mogelijk moet uitleggen in het licht van de bewoordingen van een op het betrokken gebied geldende richtlijn. Dit brengt mee dat de nationale rechter bij de uitlegging en toepassing van het nationale recht ervan moet uitgaan dat de staat de bedoeling heeft gehad ten volle uitvoering te geven aan de uit de betrokken richtlijn voortvloeiende verplichtingen. 12. De Hoge Raad heeft in het Vierdaagse-arrest geoordeeld dat het nationale begrip het geven van gelegenheid tot sportbeoefening zodanig moet worden uitgelegd dat de reikwijdte daarvan samenvalt met categorie 13 in Bijlage H van de Zesde richtlijn (thans categorie 14 van Bijlage III van de BTWrichtlijn): Het recht gebruik te maken van sportaccommodaties. De Hoge Raad overweegt: "Het

nationale begrip 'het geven van gelegenheid tot sportbeoefening' veronderstelt dat een dienst wordt verleend aan iemand die zonder dat die dienst wordt verleend, niet dezelfde gelegenheid zou hebben tot de sportbeoefening. Het ligt in de rede hierbij te denken aan het gelegenheid geven tot sportbeoefening in een gebouw dat, of een locatie die voor de sportbeoefening is ingericht". 13. In het Zeilschoolarrest was sprake van een ondernemer die een zeilschool exploiteerde waarbij op de wal gebruik werd gemaakt van een accommodatie met sanitaire voorzieningen, douche- en kleedruimten en dag- en overnachtingsverblijven. Direct voor de accommodatie bevond zich aan de oever van het meer een jachthaven, waarvan de ondernemer een exclusief gebruiksrecht had en waar ook de zeilboten waren gelegen die de ondernemer gebruikte voor het geven van de zeillessen. De rest van het meer was openbaar (vaar)water. De ondernemer verzorgde zeil- en surflessen die werden gegeven in de jachthaven en op het openbare gedeelte van het meer, waarvan een gedeelte (het gemarkeerde vaarwater) door de ondernemer was afgebakend met boeien en vlotten. Het oordeel van het hof dat de accommodatie op de wal met de daarbij behorende voorzieningen en het aangrenzende water waarop gevaren wordt, te weten de jachthaven en daarbuiten het gemarkeerde vaarwater, voor de duur van de sportbeoefening zijn gereserveerd voor die sportbeoefening en dat een zodanige infrastructuur valt onder het begrip sportaccommodatie, geeft volgens de Hoge Raad geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. 14. In zijn arrest van 6 april 2012, nr. 11/01973, ECLI:NL:HR:2012:BW0934, overweegt de Hoge Raad: Zoals volgt uit de arresten van de Hoge Raad van 10 augustus 2007, nr. 43169, LJN AZ3758, BNB 2007/277, van 2 december 2011, nr. 10/02778, LJN BP8938, BNB 2012/30, en van 2 december 2011, nr. 11/00311, LJN BU6507, BNB 2012/31, moet post b.3 van tabel I zo worden uitgelegd dat het verlaagde btw-tarief van toepassing is op het verlenen van 'het recht gebruik te maken van sportaccommodaties'. Van dergelijke diensten is sprake, indien de dienstverlening bestaat uit het gelegenheid bieden een sport te beoefenen onder terbeschikkingstelling van een accommodatie. Het moet daarbij gaan om een accommodatie die is ingericht op het beoefenen van de sport zelf en/of wordt gebruikt voor het verblijf van de deelnemers met het oog op het zich gereed maken voor het beoefenen van de sport en/of het beëindigen daarvan. Uit de hiervoor vermelde arresten volgt verder dat het niet uitmaakt dat het eigenlijke sporten geheel of gedeeltelijk plaatsvindt op een openbare weg of een openbaar terrein mits daarbij sprake is van terbeschikkingstelling van een sportaccommodatie. 15. De rechtbank leidt uit dit arrest af dat voor toepassing van het verlaagde tarief vereist is dat de dienstverlening bestaat uit zowel het gelegenheid geven een sport te beoefenen als het ter beschikking stellen van een hiervoor ingerichte accommodatie. 16. Naar het oordeel van de rechtbank is bij de jachthavens geen sprake van een accommodatie die is ingericht voor het beoefenen van een sport. De jachthavens zijn ingericht voor het afmeren en laten liggen van boten. Het enkele feit dat de pleziervaart ook wel wordt aangeduid als watersport, maakt niet dat de steiger of de box waar men een boot kan afmeren, een sportaccommodatie is. Voorts bieden de in 3. vermelde faciliteiten geen dan wel onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat sprake is van een infrastructuur voor sportbeoefening als in het Zeilschoolarrest. Anders dan eiseres stelt, heeft de Hoge Raad in dit arrest niet geoordeeld dat een jachthaven per definitie een sportaccommodatie is. Evenmin is gezien de geboden faciliteiten in de jachthavens sprake van een accommodatie voor het verblijf van personen met het oog op het zich gereed maken voor het beoefenen van de sport en/of het beëindigen daarvan. 17. Ook overigens is bij de jachthavens geen sprake van het bieden van gelegenheid tot sportbeoefening. De door eiseres aangeboden faciliteiten waarop het liggeld ziet, houden geen, althans onvoldoende, verband met de eigenlijke sportbeoefening. Naast de genoemde activiteiten en faciliteiten levert eiseres in het kader van de ontvangen liggelden geen diensten die op de eigenlijke watersport zijn gericht. De prestatie van eiseres bestaat in dit geval louter uit het ter beschikking stellen van een ligplaats.

18. Nu gezien het voorgaande post b.3 op de door eiseres ontvangen liggelden toepassing mist, dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Proceskosten 19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, voorzitter, en mr. E. Kouwenhoven en mr. T. van Rij, leden, in aanwezigheid van mr. M.A.H. Strik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2016. de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. voorzitter Afschrift verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. e gronden van het hoger beroep.