Stormvloed 1509. Geschiedenis van de Dollard



Vergelijkbare documenten
Publiekssamenvatting. Archeologisch onderzoek Groene Rivier Pannerden

Opwindende ontdekkingen in oud-oosterhout! Wo uter is

Waarderend Archeologisch Onderzoek te Oudenburg, kantine voetbalplein (Bekestraat)

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

OPGRAVING BEST-AARLE AFGEROND

Rond en groen De piramiden van Ronse

Romeinen. Romeinen. Germanen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 5 De Romeinen

Stormvloed Geschiedenis van de Dollard

3000 jaar historie van Best-Aarle opgegraven

De ligging van Rome De Tiber als aanvoerroute en bedreiging

Proefopgraving in de tuin van het voormalige Gereformeerd Weeshuis aan de Havenstraat te Woerden door Elly E. v.d. Busse-Bruin

Raakvlak Rapport Archeologisch onderzoek op het Hof van Praet te Oedelem

Deel 5: Romeinse Rijk Project: Bij de Gallo- Romeinen in de vicus Tienen. HB pg

Stormvloed Geschiedenis van de Dollard

Wad een Workshop Onderzoekstochten 2015

Het territorium Urk; van Almere naar Zuiderzee. Een reconstructie van het gebied tussen 800 en (Anne Post versie )

Wad een Workshop Onderzoekstochten 2015

Averboodse Baan (N165), Laakdal

omstreeks het begin van de jaartelling.het grootste gedeelte van het door de Rijn uit Duitsland aan-

Meta uit Meteren. Archeologen graven het skelet van Meta op. Foto: ADC Archeoprojecten / Hazenberg Archeologie. Restaurator Floris Reijnen aan het

Brugge, Sint-Salvatorskathedraal

De Romeinen. Wie waren de Romeinen?

Project Prehistorie, Grieken en Romeinen ABC

Paragraaf 4: De Germaanse cultuur - TL 1

Ontdekking. Dorestad teruggevonden

Collectie archeologie Laatst aangepast zondag 23 maart :33. De Steentijd

Archeologen vinden bijzondere geldschat bij zuidelijke muur in Jeruzalem

LESPAKKET ROMEINSE INVAL IN DE LAGE LANDEN

Onderdeel A Het landschap en het ontstaan van terpen en wierden

Uitpakken 1: Romeinse amforen uit Venlo

Naam: De Romeinen. Vraag 1. De Romeinen hebben veel gebouwd. Noem vijf verschillende toepassingen. pagina 1 van 6

3000 v. Chr v. Chr v. Chr v. Chr.

Extra: Terpen hv123. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Bijlage 1 Aanvullend advies archeologisch onderzoek, Wozoco Giessenburg, Neerpolderseweg 19, Giessenburg, Gemeente Giessenlanden

Maak hier de gaatjes voor in je multomap. Leerlingenboekje WELKOM BIJ DE ROMEINEN. Dit boekje is van

Oerboeren in de Friese Wouden.

Opgravingen in Ruien - Rosalinde (gem. Kluisbergen) : van een prehistorisch kampement uit de ijstijd tot de Romeinse periode

Nieuw Delft - Veld 2, 3, 6, 7, 8, 9, 10.2 en 11

Ze gebruikten bijna alleen maar streepjes omdat ze het snel en makkelijk in stenen wilden krassen. Rondjes waren erg moeilijk!

1 Hoe gaan we om met archeologie in de gemeente Oss? U heeft een omgevingsvergunning aangevraagd.voordat we een vergunning kunnen verlenen,

De resultaten van de publieksopgraving in Dalfsen

Het in Halder gefabriceerde aardewerk

Archol bv. Ivo van Wijk. Voorlopig verslag Archeologische Opgraving Plangebied Joannes Riviusstraat te Elsloo, gemeente Stein

Archeologie en cultuurhistorie Strijpsche Kampen

Beschrijving schaal van Oegstgeest. Figure 1: Bovenaanzicht van de schaal. Foto: Restaura, Haelen.

DE ROMEINEN KOMEN!! Groep 5 en 6. Vragenlijst Museumzaal Thermenmuseum. 1. Namen leerlingen: Naam van de school: Te:

De presentatie rond de trap

Koker. Shute. Stortkanalen in muren Shutes in walls

Extra: Limes hv123. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

2. ACTIVITEITEN VAN DE WERKGROEP LOCHEM (AWL) Door Jan Kleinen.

Kustlijn van de Noordzee

DOWNLOAD OR READ : ONNEN VISSER PDF EBOOK EPUB MOBI

Aanwijzing: Lees de verhalen op de borden boven de kist goed; er staan aanwijzingen op. Kijk goed in de kist. Valt je daar iets bijzonders op?

Naamvallen Tabel Begrijpen. Klas 3/4

Oudenburg in het Brugse Ommeland

6.3. Analyse en interpretatie van de grondsporen Algemeen

Begrippen. mammoet Een dier uit de prehistorie. Een mammoet leek op een grote harige olifant. jagers

BOERMARKEN IN DRENTHE

De archeologie van Weert-Nederweert van de prehistorie tot de Middeleeuwen

Archeologienota: Het archeologisch vooronderzoek aan de Hoorn te Leuven Vanessa Vander Ginst Maarten Smeets Marjolein Van Der Waa

Locatie Zandoerleseweg, perceel 845 Datum onderzoek 21 Juni 2010 Datum evaluatieverslag 21 juni 2010 Opstelier evaluatieverslag

SAMENVATTING GEOLOGIE / BODEM - BODEMKWALITEIT

IN HET VOETSPOOR DER ROMEINEN door M. Dolmans

Uiteenzetting Duits Duitse naamvallen

INFORMATIERAPPORT EN SELECTIEADVIES

29 april - 7 mei 2017

Pottenbakkersovens in Landgraaf

Activiteitenschema Archeologie

Tijdwijzer. Het begin. Voor en na Christus

Geschiedenis hoofdstuk 3

Hogeweg 135. Archeologisch onderzoek in Gent 2012, (Stadsarcheologie. Bodem en monument in Gent, reeks 2 nr. 6), Gent, 2012, p

Berlin-Brandenburgische Akademie der Wissenschaften. Akademiebibliothek. Ausgewählte Literaturnachweise aus dem Bestand der Akademiebibliothek

Stormvloed Geschiedenis van de Dollard

Archeologisch bureauonderzoek & inventariserend veldonderzoek, verkennende fase. Sportlaan, Heerjansdam, Gemeente Zwijndrecht, B&G rapport 899

6Plekjes met voelbare historie

verslag van archeologisch onderzoek vanaf de jaren zeventig in de wijk padbroek werkgroep archeologie cuijk museum ceuclum

TRACTATENBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. JAARGANG 1993 Nr. 44

Hunebedden en grafheuvels in Noordwest Drenthe. (Anne Post, Norg. Versie )

Romeins Velsen. Achtergrondinformatie t.b.v. het herdenkingsjaar: 2015 (MMXV) 2000 jaar Romeinen in Velsen

NEGENTIENHONDERD JAAR

Het gebied Begrenzing

Houtskoolanalyse van een Romeins crematiegraf, Heule-Peperstraat (Kortrijk, België)

IEPER KLEINE POEZELSTRAAT

Houtskool uit een kuil van een rivierduin bij Rotterdam-IJsselmonde 't Hart

De eerste boeren Het dorp

Nieuwsbrief 1 maart 2012

Samenvatting Duits Grammatica Duits

Houtbouw en funderingen in de Zaanstreek P. Kleij, gemeentelijk archeoloog Zaanstad, Wormerland en Oostzaan.

Decker_Konincxveltc.jpg Deventer KV.JPG

Archeologische Quickscan

100% Romeins. op zoek naar de Romein in jezelf

Spreekbeurten.info Spreekbeurten en Werkstukken

Barbaars of beschaafd?

Plan van Aanpak. PvA A I / Johan de Wittlaan 13 te Woerden (gemeente Woerden) 1

MEMO. Alphen aan den Rijn. Stevinstraat CR ALPHEN AAN DEN RIJN. Contactpersoon opdrachtgever Dhr. R. Teunisse; (0172) / (06)

ADDENDUM 10. Werkput 5

Op zoek naar Dorestad

Transcriptie:

Stormvloed 1509 Geschiedenis van de Dollard Op 19 september 2009 organiseerde de Stichting Verdronken Geschiedenis in de aula van het Ubbo Emmius Gymnasium te Leer (Ostfriesland) een symposium over de geschiedenis van de Dollard. De aanleiding tot het organiseren van dit symposium was het feit dat 500 jaar eerder de Cosmas en Damianus stormvloed van 26 september 1509 de dijken van de rivier de Eems deed doorbreken, waardoor meer dan dertig dorpen en woonsteden ten onder gingen en de Dollard zijn grootste omvang ooit kreeg. Artikel: Germaanse kolonisten - Romeinse legionairs: De nederzetting Bentumersiel Auteur: Dr. Erwin Strahl

Germaanse kolonisten Romeinse legionairs: de nederzetting Bentumersiel 1 Erwin Strahl Bij Bentumersiel aan de beneden Eems bij Jemgum werd in 1928 een Germaanse nederzetting ontdekt (Holtgaste FdStNr. 1). Deze werd in 1971-1973 en 2006-2008 onderzocht door het Niedersächsisches Institut für historische Küstenforschung (NIhK) te Wilhelmshaven. Het betreft hier een van de weinige vindplaatsen in Niedersachsen van militaire uitrustingsstukken en amforenscherven uit de Romeinse tijd. Deze vondsten worden in verband gebracht met de veldtochten van Tiberius zoon Germanicus vanuit het Eemsgebied in 15-16 na Chr. Of deze vondsten duiden op een direct contact tussen de Germaanse bevolking en de Romeinen, of dat er sprake is van bijeengezocht materiaal op plaatsen die door legionairs waren verlaten, is nog niet duidelijk. Concrete aanwijzingen voor het bestaan van Romeins legerkamp aan de beneden Eems ontbreken. Als er al dergelijke plaatsen zijn geweest, dan zijn die waarschijnlijk door de inbraak van de Dollard in de vroege Middeleeuwen verloren gegaan. De Romeinse vondsten Ondanks de nederlaag van de troepen van Varus in 9 na Chr. bleef Rome proberen het vrije Germanië onder controle te krijgen. Tot 13 na Chr. voerde Tiberius, zoon van keizer Augustus, de Romeinse grenstroepen aan. Daarna nam zijn aangenomen zoon Germanicus het commando over en zette de strijd tegen de Germanen met nieuwe energie voort. In de jaren 15 en 16 na Chr. zond hij tot 80.000 legionairs naar de Germaanse stammen tussen Eems en Wezer. De Romeinse schrijver Tacitus bericht hier honderd jaar later over: en daarna voer hij [Germanicus] met een gunstige vaart over de meren en de Oceaan tot aan de rivier de Eems. De vloot is achtergelaten op de linker monding en daarin heeft hij een vergissing begaan omdat hij zijn troepen niet naar de rechterzijde heeft laten voeren, waar ze toch heen moesten; zo zijn meerdere dagen verspild aan het slaan van bruggen. En de ruiters en de legioenen zijn wel bij eb, toen het water nog niet opkwam, zonder angst overgestoken; maar de achterhoede van de hulptroepen, en de daarbij ingedeelde Bataven, zijn, toen zij steeds weer het water insprongen en hun zwemkunst demonstreerden, in verwarring gebracht en sommigen zijn verdronken. [ ] Maar terwijl het nog hoogzomer was zijn enige legioenen via een route over land naar de winterkwartieren teruggestuurd; de meeste echter liet Caesar scheep gaan op de vloot en langs de rivier de Eems de Oceaan op vervoeren. (Tacitus, Annales, Boek 2.8.1-3 en 2.23.1)

De tekst van Tacitus is echter niet geheel duidelijk. Algemeen wordt aangenomen dat Tacitus met Amisia de Eems heeft bedoeld. Tacitus kan echter Eems en Wezer ook verwisseld hebben (Wolters, 2008; Brepohl, 2008), hetgeen zou betekenen dat de Romeinse vloot niet de Eems maar de Wezer is opgevaren. Afb. 1 - Ligging van de opgravingslocatie Bentumersiel. Grijs: kustlijn omstreeks het jaar 0; Getrokken lijn: hedendaagse kustlijn. (naar: K.-E. Behre, 1999; tekening: M. Spohr, NIhK.) Dat Tacitus met Amisia werkelijk de Eems heeft bedoeld wordt ondersteund door Romeinse vondsten uit het begin van de 1 e eeuw na Chr. op de linker oever van deze rivier bij Bentumersiel, ten zuiden van Jemgum (Afb. 1; Ulbert, 1977). Het betreft hier fragmenten van uitrustingsstukken van Romeinse legionairs, en in het bijzonder de ongewoon grote hoeveelheid scherven van zwaar aardewerk (o.a. van amforen), zoals van Romeinse legerplaatsen bekend is. Amforen en ander grote kruiken, voor opslag van wijn en olie voor de verzorging van de legionairs, konden eigenlijk alleen per schip worden getransporteerd. De Romeinse vondsten uit het begin van de 1 e eeuw na Chr. moeten wel te maken hebben gehad met de schepen en legionairs van Germanicus. Misschien ook met een een winterkampement tijdens de veldtocht van Tiberius in 4-5 na Chr. (Hartke, 1984). Volgens Tacitus (Annales, Boek 1.60.2) woonden er Chauken aan de Eems. Hun leefgebied strekte zich uit van de Elbe tot de Eems (Schmid, 1981). Ten westen van de Eems woonden waarschijnlijk reeds Friese stammen. Noch Friesen noch Chauken bevonden zich in de 1 e eeuw na Chr. in staat van oorlog met de Romeinen. De vondsten in Bentumersiel kunnen daarom ook samenhangen met vreedzaam contacten tussen Friezen en/of Chauken en de Romeinse legionairs. Tegen deze achtergrond gezien was Bentumersiel wellicht een Romeinse post in reeds gepacificeerd gebied. Het kan slechts een kleine militaire post zijn geweest omdat er geen sporen van Romeinse bouwwerken zijn ontdekt. Een andere mogelijke verklaring voor de vondsten is dat Romeinen en Germanen elkaar in Bentumersiel troffen om handel te drijven, of dat er contact is gemaakt met Romeinse soldaten die in de omgeving van de nederzetting waren ingezet. We moeten waarschijnlijk vooral denken aan Bentumersiel als tijdelijke opslagplaats voor proviand, die Germanicus ten behoeve van zijn troepen vooruit had gezonden (Tacitus, Annales, Boek 2:8,1; Erdrich, 2001, 89). Zonder dergelijke opslagstations was de verzorging van een Romeins leger met tienduizenden soldaten niet mogelijk; het Germaanse handelssysteem en infrastructuur was daarvoor nog onvoldoende ontwikkeld (Becker, 1998; Norkus, 1963; Kehne, 2008). Zelfs indien de nederzetting een Germaanse handelsplaats was geweest, hadden zo grote aantallen soldaten

slechts in beperkte mate verzorgd kunnen worden. Een laatste verklaringsmogelijkheid, die niet over het hoofd gezien mag worden, is dat de in Bentumersiel aangetroffen vondsten na de terugtocht van de Romeinse troepen door de Germanen verzameld zijn en vervolgens naar hun nederzetting gebracht Ook in de omgeving van Bentumersiel ontbreken sporen van Romeinse militaire bouwwerken. Voor de duizend schepen van de Romeinse vloot, waarover Tacitus bericht, zou er een enkele kilometers lange ligplaats langs de oever van de Eems moeten zijn geweest, waar de schepen gedurende de zomer wachtten op het terugtransport van de legionairs. Was er zo n ligplaats in de buurt van Bentumersiel? Of moet die dichter bij de monding van de Eems hebben gelegen? Misschien bleven de troepentransportschepen wel bij de Eemsmonding wachten en voeren verzorgingsschepen verder de rivier op (Brepohl, 2008). De ligplaats kan ook op de oostelijke oever hebben gelegen indien de aanduiding op de linker monding gezien moet worden vanaf een van zee komend schip. Er zou evenwel ook een linker mondingsarm van de Eems mee bedoeld kunnen zijn geweest (Meister, 1955) Van zo n ligplaats van de Romeinse vloot zouden archeologische sporen te vinden moeten zijn. Hier moeten we uitgaan van ten minste een bewaakte opslagplaats, die volgens het militair gebruik in het gepacificeerde Germaanse gebied met een aarden wal en gracht omringd was. Restanten van vaste gebouwen in een tijdelijke legerpost zijn niet te verwachten omdat men vooral tenten gebruikte. Maar door de lange periode tot de terugkeer der legionairs zouden er talrijke sporen moeten zijn van reparaties aan schepen en uitrustingsstukken. Ondanks het omvangrijke aftichelen van de kleibodem langs de westelijke rivieroever ontbreken dergelijke sporen van een militaire post aan de Benedeneems (Weßels, 2004). Misschien zijn deze sporen bij de Dollardinbraak verloren gegaan. Van Bentumersiel zijn ook Romeinse vondsten van jongere datum bekend dan de boven genoemde militaria. Deze stammen waarschijnlijk van bovenregionaal handelsverkeer over de routes langs Noordzee en Eems (Haarnagel, 1957). Afb. 2 - Bouwsporen in de opgravingsvlakken van 1971-1973 en 2006-2008 te Bentumersiel. (naar: Brandt, 1974 met aanvullingen; tekening: D. Dallaserra, M. Spohr, R. Stamm en R. Kiepe, NIhK). De Germaanse nederzetting De vondsten in Bentumersiel werden in 1928 ontdekt toen klei afgegraven werd voor een steenbakkerij. De Romeinse vondststukken wekten meteen interesse, waarop in 1929 een eerste onderzoek

werd uitgevoerd. Een grootschalige opgraving vond pas in 1971-1973 plaats (Brandt, 1977), en een volgende in 2006-2008 (Strahl, 2009a, 2011). Hierbij werden de resten van een Germaanse nederzetting blootgelegd, met een bebouwd oppervlak van minstens 170 (N-Z) bij 100 (O-W) meter. Hiervan is tot nu toe ongeveer een vijfde deel uitgegraven (Afb. 2). De nederzetting Bentumersiel is op zijn laatst in de 1 e eeuw v.chr. gesticht. Vondsten uit 2006-2008 geven aan dat de nederzetting mogelijk al aanwezig was in de 3 e eeuw v.chr. Deze plaats werd tot minstens in de 2 e /3 e eeuw na Chr. gebruikt. Van de jongste fase van de nederzetting, die door kleiwinning werd verstoord, zijn er maar weinig vondsten. Afb. 3 - Bouwsporen in het zuidelijk deel van de nederzetting Bentumersiel. Huizen en spiekers zijn met grijze rechthoeken aangegeven. (naar: Brandt, 1974 met aanvullingen; tekening: D. Dallaserra, M. Spohr, R. Stamm en R. Kiepe, NIhK). De nederzetting was een zo genoemde vlaknederzetting; er is nooit ter bescherming tegen overstromingen een wierde opgeworpen, zoals in deze gebieden sedert de Romeinse tijd gebruikelijk was. Zo is de vlaknederzetting Jemgumkloster, op een paar honderd meter ten noorden van Bentumersiel, al omstreeks 100 v.chr. tot een wierdenederzetting geworden (Brandt, 1972). Uit het Reiderland is bekend dat vlaknederzettingen en bewoonde wierden lange tijd naast elkaar hebben bestaan. Bij de opgraving in 1971-73 in het zuidelijk deel van de nederzetting Bentumersiel konden, hoewel met enige moeite, drie bewoningsfasen (horizonten) van rondom het begin van onze jaartelling worden onderscheiden (Brandt, 1977). Tot de oudste fase behoort een huis en een gebouw dat mogelijk een spieker was. De tweede fase had weer een huis en meerdere, verspreid staande, spiekers die duidelijk niet alle bij dat ene huis horen. Volgens Brandt had de nederzetting Ben-

tumersiel meer spiekers dan nodig voor de eigen behoeften van de bewoners. Tot de derde fase behoorden volgens Brandt geen huizen of spiekers meer, maar wel Romeinse militaria. Als de nederzetting pas in de 1 e eeuw v.chr. ontstaan is, heeft hij maar kort bestaan, en was ten tijde van Germanicus veldtochten niet meer intact. Mogelijk is de plek echter ook lange tijd gebruikt zonder dat er bebouwing aanwezig was (Brandt, 1977). Het huis uit fase 2 was ca. 6 x 12 meter groot (Afb. 3 - links). Het was, zoals bij Germaanse huizen gebruikelijk, een driebeukig gebouw; het had twee rijen met dakdragende palen (stijlen) met aan beide zijden een smalle zijbeuk. De buitenste palen stonden niet in, maar buiten de muren die het dak niet hoefden te ondersteunen. Het huis had geen sporen van een boxenstal, zoals vaak bij een driebeukig huis wordt aangetroffen. Het gedeeltelijk blootgelegde huis uit fase 1 lijkt van hetzelfde type te zijn geweest. Direct naast het huis uit fase 2 stonden twee spiekers. Huis en spieker vormden zo een hofstede, zoals gebruikelijk was in Germaanse nederzettingen. De tweede spieker hoorde mogelijk tot een meer zuidelijk, buiten het opgravingsvlak gelegen hofstede. Twee andere spiekers lijken behoord te hebben bij een in 2006 opgegraven meer oostelijk gelegen huis (Afb. 3 rechts). Tot nu toe zijn in Bentumersiel alleen kleine huizen, zonder stal aangetroffen. Maar bij elk huis behoorde wel minstens een spieker. In het noordelijk deel van de nederzetting werden in 2006-2008 talrijke bouwsporen gevonden, die deels over elkaar heen lagen en daarom niet uit dezelfde tijd kunnen stammen. Ze worden wel tot de Romeinse keizertijd gerekend. Enkele van deze bouwwerken lijken op spiekers. Wellicht komen bij verdere opgraving nog meer huizen aan het licht. Of daar dan ook de voor een boerennederzetting normale woonstalhuizen bij zullen zijn, moet worden afgewacht. In de nederzetting werden talrijke palenrijen aangetroffen. Deze waren mogelijk onderdeel van hekken langs wegen en van omheiningen van opslag- en verzamelplaatsen voor goederen en vee in een handelsplaats (Brandt, 1977). Afb. 4 - Bronzen fibula s (a, b) en een hanger (c). (Foto s: R. Kiepe, NIhK). In 2006-2008 zijn in een opgevulde priel drie bronzen voorwerpen gevonden twee fibula s en een hanger (Afb. 4). uit de 3 e /2 e eeuw v.chr., alsmede potscherven die mogelijk uit de 3 e eeuw v.chr. stammen (datering: P. Schmid, NIhK). Er kan dan ook niet worden uitgesloten dat in Bentumersiel wellicht reeds aan het begin van de jongste voor-romeinse IJzertijd een nederzetting aanwezig was. In de nederzetting Bentumersiel heeft verschillende bijzondere kenmerken waardoor deze nederzetting zich onderscheidt van de gebruikelijke boerennederzettingen in het kustgebied langs de Noordzee in de Romeinse keizertijd. In de eerste plaats was de nederzetting nooit met een wierde beschermd. In de tweede plaats lijken er geen grote woonstalhuizen voor te komen, maar slechts kleine huizen zonder veestal.

Verder kwamen er meer spiekers voor dan nodig voor het eigen gebruik. Er moet daarom worden aangenomen dat hier sprake was van een oevermarktplaats, die gunstig gelegen was ten opzichte van de Noordzee en het bovenregionale net van handelswegen (Brandt, 1977). Deze marktplaats zou dan alleen in de zomer gebruikt zijn wanneer er geen overstromingen optraden en dus geen wierde nodig was. De opgraving in het zuidelijk deel laat zien dat alle spiekers bij huizen behoorden; er waren geen extra spiekers voor opslag van niet direct zelf benodigde landbouwproducten. Als bij een huis twee spiekers lijken te behoren, kunnen deze ook ná elkaar in gebruik zijn geweest. Als dit patroon zich herhaalt in het noordelijk deel, is er dus geen sprake van extra spiekers, zoals men zich bij een marktplaats goed kan voorstellen. Archeozoölogische en archeobotanische gegevens uit de opgraving van 1971-73 lijken de functie als oevermarktplaats te bevestigen. Botten van jonge runderen, normaliter in boerennederzettingen talrijk aanwezig, ontbreken (Zawatka & Reichstein, 1977). Van deze jonge dieren moest een deel voor de winter worden geslacht wegens gebrek aan voedsel. Planten die als hooi en stalstrooisel dienden, werden hier ook in veel geringere mate aangetroffen als in andere nederzettingen (Behre, 1977). Er blijven evenwel nog vragen onbeantwoord; tenslotte is nog maar een vijfde van de nederzetting opgegraven. Hebben er werkelijk alleen kleine huizen zonder stalgedeelte gestaan of kwamen ook grotere huizen voor? Bij de grootschalige opgravingen in Hatzum-Boomberg (ten noorden van Bentumersiel) uit de voor- Romeinse IJzertijd (Haarnagel, 1969) en Feddersen Wierde (bij Bremerhaven) uit de Romeinse keizertijd (Haarnagel, 1979) werden naast de grote woonstalhuizen kleine huizen aangetroffen zonder, of hoogstens met een kleine boxstal. Een dergelijk klein huis was gewoonlijk van een handwerksman. Voor de huizen in Bentumersiel kon hiervoor echter geen bewijs gevonden worden. In de vlaknederzetting Hatzum-Boomberg heeft tijdens de Romeinse keizertijd ook een groot huis met een boxenstal gestaan (Strahl, 2010). Het beeld van de nederzetting Bentumersiel stemt tot nu toe voor de Romeinse Keizertijd niet geheel overeen met wat bekend is van andere vlaknederzettingen in het Reiderland uit dezelfde tijd. Kunnen vlaknederzettingen misschien verschillende functies hebben gehad? We kunnen ons ook nog afvragen waarom een slechts in het zomerseizoen gebruikte oevermarktplaats vaste huizen en spiekers nodig had op een zo groot oppervlak als in Bentumersiel. Was een kleiner oppervlak met provisorische bouwwerken, zoals tenten, niet voldoende geweest? En hadden andere wierdenederzettingen langs die Eems niet ook als marktplaats kunnen dienen? Hoe voorzagen de Germanen overigens in hun bestaan? Was hier een voornamelijk op zelfvoorziening door landbouw gericht systeem, of werden ook regelmatig en bedoeld overschotten geproduceerd die verhandeld konden worden en waarvoor dan stapel- en marktplaatsen nodig waren? En hoe waren die marktplaatsen dan georganiseerd? Hadden families of nederzettingen een eigen huis-spieker-complex zoals in Bentumersiel? En waren de handelspartners overwegend mede-germanen in het aangrenzend gebied, of werd direct dan wel via Germaanse tussenhandelaren - vooral handel gedreven met het

Romeinse Rijk? Wist de Germaanse bovenlaag bepaalde goederen via handel te verwerven of verkregen de Germanen in de afgelegen gebieden langs de Noordzee deze importgoederen vooral als diplomatiek geschenk voor hun leiders? Of brachten uit het Romeinse Rijk terugkerende Germanen deze goederen mee? (Erdrich, 2001, 2009) En tenslotte: waar op Germaans gebied waren er in die tijd vergelijkbare plaatsen als de nederzetting Bentumersiel? Het is nog niet mogelijk al deze vragen te beantwoorden. Ook andere functies dan een oevermarkt moeten voor Bentumersiel nog onderzocht worden. Werd het gebied misschien voor zomerbeweiding gebruikt door bewoners van een nederzetting op de zandgrond, die daartoe bij Bentumersiel huizen en spiekers hadden gebouwd? Een belangrijk gemis is daarbij dat nog veel te weinig vlak- en wierdennederzettingen grootschalig zijn opgegraven en onderzocht. Hierdoor weten we nog te weinig van hoe ze er uit hebben gezien, en waarin ze onderling verschilden. brandstapel verzamelde bijgaven. Als de verbrandingsrest niet in het bovenste, verstoorde, deel van het graf verloren is gegaan, is deze misschien apart begraven of op de verbrandingsplaats achtergebleven. Dergelijke graven met uiterst weinig crematieresten zijn ook van andere grafplaatsen in het kustgebied bekend (Schön, 1988) Het graf van de Dame of Heer van Bentumersiel Aan de noordrand van de nederzetting werd in 2006 een ovaal-rond brandgraf ontdekt met een diameter van max. 80 cm en een diepte van max. 15 cm (Mückenberger & Strahl, 2009; Strahl, 2009b) (Afb. 5). De inhoud van het graf was ongewoon; naast inheemse Germaanse voorwerpen werden ook talrijke Romeinse importstukken aangetroffen, die alle sterk door vuur waren aangetast. In de verbrande resten werden door H.C. Küchelmann (Fa. Knochenarbeit, Bremen) uiterst kleine botsplinters en resten van menselijke tanden gevonden. Het betreft hier dus crematieresten met van de Afb. 5 - Bovenaanzicht (a) en doorsnede (b) van het brandgraf in Bentumersiel tijdens de opgraving. (Foto s: R. Stamm, NIhK). Onder de bronzen resten uit het graf wijzen wandstukken, stelen en bodemstukken op drie stuks Romeins vaatwerk: een opscheplepel, een kasserol met steel en waarschijnlijk een vlakke schaal (Afb. 6a-c). Niet duidelijk is waartoe een afgebroken op een steel gelijkend stuk brons behoort (Afb. 6d). Hetzelfde geldt voor 16 nagels met een platte kop (1,3 cm lang en 0,2 cm dik) met daaraan gehecht

Afb. 6 - Geïmporteerde bijgaven in het brandgraf in Bentumersiel. a-c: resten van bronzen vaatwerk; d: bronzen voorwerp met onbekende functie; e: bronzen nagels met resten van bronsblik; f: glaskralen; g: gesmolten glas; h-i: macro-opnamen van resten zilver en weefsel op het gesmolten glas. (Foto s a-c: R. Müller, Römisch-Germanisches Zentralmuseum Mainz; d- g: R. Kiepe, NIhK; h-i: K. Struckmeyer, NIhK; Tekeningen: K. Mückenberger, NIhK). bronsblik (Afb. 6e). Mogelijk behoort dit tot een bijgift, van Romeinse of inheemse herkomst, die met bronsblik beslagen was. Met zekerheid uit de Romeinse tijd stammend is bijna 1 kg gesmolten glas, dat in grotere en kleine klompen in het graf voorkwam (Afb. 6g). Dit kan deels afkomstig zijn van een ketting van glaskralen, waarvan er drie niet gesmolten zijn (Afb. 6f). Een ander deel kan van meerdere glazen schalen stammen. Op de glasklompen werden o.a. sporen van zilver (Afb. 6h) en afdrukken van textielwaren (Afb. 6i) vastgesteld. Van inheems Germaanse oorsprong zijn Afb. 7 - Inheemse bijgiften in het brandgraf in Bentumersiel. a: geweistuk met cirkeloog versiering; b: restant van een drievoudige kam; c: scherven van een trechterschaal. (Foto s: R. Kiepe, NIhK; Tekeningen: K. Mückenberger, NIhK). daarentegen de resten van een driedelige benen kam met cirkeloogversiering (Afb. 7b), een beenfragment met een vergelijkbare versiering, waarvan de functie niet bekend is (Afb. 7a), en een trechterschaal van klei met brandsporen (Fig. 7c). De grafbijgiften stammen uit een langere periode: 2 e 4 e eeuw n.chr. De kam dateert van het begin van de 4 e eeuw (Mückenberger & Strahl, 2009). De glaskralen duiden op verbranding van een vrouw, hoewel afzonderlijke kralen ook wel in graven van mannen zijn aangetroffen. De Romeinse importvoorwerpen van glas en brons geven aan dat de dode welvarend geweest moet zijn, en dus tot een sociaal vooraanstaande familie moet hebben behoord. Tot nu toe zijn in de omgeving van het brandgraf geen sporen van meer graven aangetroffen. Misschien betrof het een geisoleerd graf, of was het graf vanwege de sociale status van de gestorvene op duidelijke afstand van andere (nog niet ontdekte) graven aangelegd. Of de nederzetting al geheel, of tenminste het noordelijk deel ervan, was opgegeven ten tijde van

de aanleg van het brandgraf, is nog een open vraag. Meer graven bij Bentumersiel? Bij recente onderzoekingen direct ten noorden van Bentumersiel rondom de wierde Jemgumkloster slechts weinig brandgraven ontdekt. Het betreft enkelvoudige graven, met grote onderlinge afstanden. Een van deze graven dateert uit de tweede helft van de 4 e eeuw na Chr. (Bärenfänger, Küchelmann & Prison, 2008; Prison, 2010). Of bij de vlaknederzetting Bentumersiel, die alleen in het seizoen, en kortdurend werd gebruikt, überhaupt een grafveld heeft behoord, is niet duidelijk. Ook is onbekend waar het grafveld van de vlak- en latere wierdenederzetting Jemgumkloster, die met zekerheid eeuwenlang bewoond werd, heeft gelegen. In het algemeen ontbreken bij de vele bekende nederzettingen in het kleigebied van Niedersachsen veel grafvelden. In dit opzicht zijn de begraafplaatsen uit de 4 e en 5 e eeuw na Chr. op de voormalige wierde Fallward bij Wremen (beneden Wezer) en bij Otterndorf-Westerwörden (beneden Elbe) een bijzonderheid (Schön, 2004a,b). Uit het gebied tussen Wezer en Rijn zijn Germaanse graven zeker graven die een hoge sociale positie indiceren - tot nu toe nauwelijks bekend (Schlüter, 2000). Meer zuidwaarts, dicht bij de grens van het Romeinse Rijk, is het grote grafveld van Leverkusen-Rheindorf noemenswaard, met o.a. brandgraven met Romeins bronzen vaatwerk (Von Uslar, 1938). Dit grafveld werd vanaf het einde van de 1 e tot in het begin van de 4 e eeuw n.chr. gebruikt. Ten oosten van de Wezer komen Germaanse grafvelden uit de eerste eeuwen n.chr., met brandgraven met Romeins bronzen vaatwerk, wel veel voor (Kunow 1983; Busch 1995). Een bijzondere positie Het brandgraf van Bentumersiel met zijn grafresten neemt in noordwest Niedersachsen dus een bijzondere positie in. Die bijzondere betekenis van het gebied aan de beneden Eems in de vorm van contact met het Romeinse Rijk werd reeds aangetoond door de vondsten van importwaren in Leer-Westerhammrich (Bärenfänger, 1999). Verder onderzoek zal hopelijk meer licht werpen op de functie die plaatsen als Bentumersiel, Jemgumkloster en Leer- Westerhammrich hadden in de betrekkingen tussen de hier wonende Germanen en de Romeinen. Noot: 1 Deze publicatie is een bewerking van een voordracht gehouden op het symposium Stormvloed 1509 Geschiedenis van de Dollard, 19 september 2009, Leer, Oost-Friesland. Vertaling en bewerking: K. Essink. Literatuur: Bärenfänger, R., 1999: Hinweise auf Handel und Handwerk der Kaiserzeit an der unteren Ems Ausgrabungen im Westerhammrich. In: F. Both, H. Aouni (Red.), Über allen Fronten. Nordwestdeutschland zwischen Augustus und Karl dem Großen. Archäologische Mitteilungen aus Nordwestdeutschland, Beiheft 26, 39-44. Oldenburg. Bärenfänger, R., Küchelmann, H. C., &. Prison, H., 2008: Der Hund aus dem Klei. Archäologie in Niedersachsen 11, 2008, 45-47.

Becker, A., 1998: Zur Logistik der augusteischen Germanienfeldzüge. In: P. Kneissl u. V. Losemann (Hrsg.), Imperium Romanum. Studien zu Geschichte und Rezeption. Festschrift für Karl Christ zum 75. Geburtstag, 41-50. Stuttgart. Behre, K.-E., 1977: Acker, Grünland und natürliche Vegetation während der römischen Kaiserzeit im Gebiet der Marschensiedlung Bentumersiel/Unterems. Probleme der Küstenforschung im südlichen Nordseegebiet 12, 67-84. Behre, K.-E., 1999: Die Veränderungen der niedersächsischen Küstenlinien in den letzten 3000 Jahren und ihre Ursachen. Probleme der Küstenforschung im südlichen Nordseegebiet 26, 9-33. Brandt, K., 1972: Untersuchungen zur kaiserzeitlichen Besiedlung bei Jemgumkloster und Bentumersiel (Gem. Holtgaste, Kreis Leer) im Jahre 1970. Neue Ausgrabungen und Forschungen in Niedersachsen 7, 145-163. Brandt, K., 1974: Die Marschensiedlung Bentumersiel an der unteren Ems. Ein archäologischer Nachweis für die Anwesenheit römischen Militärs im frühen 1. Jh. n. Chr. Geb. Archäologisches Korrespondenzblatt 4, 73-80. Brandt, K., 1977: Die Ergebnisse der Grabung in der Marschsiedlung Bentumersiel/Unterems in den Jahren 1971-1973. Probleme der Küstenforschung im südlichen Nordseegebiet 12, 1-31. Brepohl, W., 2008: Arminius gegen Germanicus. Der Germanicus-Feldzug im Jahre 16 n. Chr. und seine Hintergründe. Münster. Busch, R. (Hrsg.), 1995: Rom an der Niederelbe. Veröffentlichungen des Hamburger Museums für Archäologie und die Geschichte Harburgs, Helms Museum, 74. Neumünster. Erdrich, M., 2001: Rom und die Barbaren. Das Verhältnis zwischen dem Imperium Romanum und den germanischen Stämmen vor seiner Nordwestgrenze von der späten römischen Republik bis zum Gallischen Sonderreich. Römisch-Germanische Forschungen 58. Mainz am Rhein. Erdrich, M., 2009: Konfrontation, Kooperation, Ignoranz? Rom und der Norden Europas nach den Markomannenkriegen. In: S. Burmeister u. H. Derks (Red.), 2000 Jahre Varusschlacht. Konflikt, 162-169. Stuttgart. Haarnagel, W., 1957: Die spätbronze-, früheisenzeitliche Gehöftsiedlung Jemgum bei Leer auf dem linken Ufer der Ems. Die Kunde N. F. 8, 2-44. Haarnagel, W., 1969: Die Ergebnisse der Grabung auf der ältereisenzeitlichen Siedlung Boomborg/Hatzum, Kreis Leer, in den Jahren von 1965 bis 1967. Neue Ausgrabungen und Forschungen in Niedersachsen 4, 58-97. Haarnagel, W., 1979: Die Grabung Feddersen Wierde. Methode, Hausbau, Siedlungs- und Wirtschaftsformen sowie Sozialstrukturen. Feddersen Wierde 2. Wiesbaden. Hartke, W., 1984: Das Winterlager des Tiberius in Germanien im Jahre 4/5 u. Z. Philologus 128, 111-118. Johne, K.-P., 2006: Die Römer an der Elbe. Das Stromgebiet der Elbe im geographischen Weltbild und im politischen Bewusstsein der griechisch-römischen Antike. Berlin. Kehne, P., 2008: Zur Strategie und Logistik römischer Vorstöße in die Germania: Die Tiberiusfeldzüge der Jahre 4 und 5 n. Chr. In: J.-S. Kühlborn u. a., Rom auf dem Weg nach Germanien: Geostrategie, Vormarschtrassen und Logistik. Internationales Kolloquium in Delbrück-Anreppen vom 4. bis 6. November 2004. Bodenaltertümer Westfalens 45, 253-301. Mainz. Kunow, J., 1983: Der römische Import in der Germania libera bis zu den Markomannenkriegen. Studien zu Bronze- und Glasgefäßen. Göttinger Schriften zur Vor- und Frühgeschichte 21. Neumünster. Meister, K., 1955: Der Bericht des Tacitus über die Landung des Germanicus in der Emsmündung. Hermes 83, 92-106. Mückenberger, K., &. Strahl, E., 2009: Ein Brandgrab des frühen 4. Jh. n. Chr. mit reichem römischen Import aus Bentumersiel, Ldkr. Leer (Ostfriesland). Archäologisches Korrespondenzblatt 39, 547-558. Norkus, J., 1963: Die Feldzüge der Römer in Nordwestdeutschland in den Jahren 9-16 n. Chr. von einem Soldaten gesehen. Hildesheim. Prison, H., 2010: Holtgaste OL-Nr. 2710/5:38, Gde. Jemgum, Ldkr. Leer, ehem. Reg.Bez. W-E. = Fundchronik Niedersachsen 2006/2007 Nr. 388. Nachrichten aus Niedersachsens Urgeschichte, Beiheft 13, 270-275. Schlüter, W., 2000. Thema: Niedersachsen vor 2000 Jahren. Archäologie in Niedersachsen 3, 22-30. Schmid, P., 1981: III Archäologisches. In: G. Neumann, R. Wenskus u. P. Schmid, Chauken. Reallexikon der Germanischen Altertumskunde (2. Auflage) 34, 393-413. Berlin u. New York. Schön, M. D., 1988: Gräberfelder der Römischen Kaiserzeit und frühen Völkerwanderungszeit aus dem Zentralteil der Siedlungskammer von Flögeln, Landkreis Cuxhaven. Neue Ausgrabungen und Forschungen in Niedersachsen 18, 181-297. Schön, M. D., 2004a: Gräber des 4. und 5. Jh.s in der Marsch der Unterweser an der Fallward bei Wremen, Ldkr. Cuxhaven. In: M. Fansa, F. Both u. H. Haßmann (Hrsg.), Archäologie/Land/Niedersachsen. 25 Jahre Denkmalschutzgesetz 400 000 Jahre Geschichte. Archäologische Mitteilungen aus Nordwestdeutschland, Beiheft 42, 526-534. Stuttgart.

Schön, M. D., 2004b: Gräber des 4. und 5. Jh.s in der Marsch der Unterelbe bei Otterndorf-Westerwöhrden, Ldkr. Cuxhaven. In: M. Fansa, F. Both u. H. Haßmann (Hrsg.), Archäologie/Land/Niedersachsen. 25 Jahre Denkmalschutzgesetz 400 000 Jahre Geschichte. Archäologische Mitteilungen aus Nordwestdeutschland, Beiheft 42, 520-526. Stuttgart. Strahl, E., 2009a: Germanische Siedler Römische Legionäre. Die Siedlung Bentumersiel im Reiderland. Varus-Kurier 11, 12-15. Strahl, E., 2009b: Die Dame von Bentumersiel an der Ems Römischer Luxus für das Jenseits. Archäologie in Niedersachsen 12, 63-66. Strahl, E., 2010: Siedlungen der Vorrömischen Eisenzeit an der niedersächsischen Nordseeküste. In: M. Meyer (Hrsg.), Haus Gehöft Weiler Dorf. Siedlungen der Vorrömischen Eisenzeit im nördlichen Mitteleuropa. Internationale Tagung an der Freien Universität Berlin vom 20.-22. März 2009. Berliner Archäologische Forschungen 8, 357-379. Rahden/Westf. Strahl, E., 2011: Neue Forschungen zum germanischen Stapelplatz von Bentumersiel an der unteren Ems / New research on the Germanic emporium at Bentumersiel on the lower River Ems. Siedlungs- und Küstenforschung im südlichen Nordseegebiet 34, 293-306. Tacitus, P. C.: Ab excessu divi Augusti [Annales] / Geschichte seit dem Tod des vergöttlichten Augustus [Annalen]. Vertaling: B. Bijnsdorp (http://benbijnsdorp.info/tacitus.html) Ulbert, G., 1977: Die römischen Funde von Bentumersiel. Probleme der Küstenforschung im südlichen Nordseegebiet 12, 33-65. Uslar, R. von, 1938: Westgermanische Bodenfunde des ersten bis dritten Jahrhunderts nach Christus aus Mittel und Westdeutschland. Germanische Denkmäler der Frühzeit 3. Berlin. Weßels, P., 2004: Ziegeleien an der Ems. Ein Beitrag zur Wirtschaftsgeschichte Ostfrieslands. Abhandlungen und Vorträge zur Geschichte Ostfrieslands 80. Aurich. Wolters, R., 2008: Integrum equitem equosque... media in Germania fore: Der Germanicus-Feldzug im Jahre 16 n. Chr. In: J.-S. Kühlborn u. a., Rom auf dem Weg nach Germanien: Geostrategie, Vormarschtrassen und Logistik. Internationales Kolloquium in Delbrück-Anreppen vom 4. bis 6. November 2004. Bodenaltertümer Westfalens 45, 237-251. Mainz. Zawatka, D., &. Reichstein, H., 1977: Untersuchungen an Tierknochenfunden von den römerzeitlichen Siedlungsplätzen Bentumersiel und Jemgumkloster an der unteren Ems/Ostfriesland. Probleme der Küstenforschung im südlichen Nordseegebiet 12, 85-128. Adres van de auteur: Dr. E. Strahl, Niedersächsisches Institut für historische Küstenforschung NIhK) Wilhelmshaven E-Mail: strahl@nihk.de Dit artikel dient geciteerd te worden als: Strahl, E., 2013. Germaanse kolonisten Romeinse legionairs: de nederzetting Bentumersiel. In: K. Essink (Red.), Stormvloed 1509 Geschiedenis van de Dollard. Stichting Verdronken Geschiedenis, Groningen: 49-59 (ook: online op www.verdronkengeschiedenis.nl)