Beoordeling. Bevindingen. h2>klacht

Vergelijkbare documenten
Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Vreemdelingenpolitie van het regionale politiekorps Gelderland-Midden uit Zevenaar.

Beoordeling. h2>klacht

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Beoordeling. h2>klacht

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 12 van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers;

Verzoeker heeft in juni 2007 bij het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland aangifte gedaan van mensenhandel. Hij klaagt erover dat:

3. Verzoekers konden zich met het voorgaande niet verenigen en dienden bij brief van 11 april 2007 een klacht in.

Vc 2000 B9 per

Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000

Rapport. Datum: 27 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/329

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/192

B17. Slachtoffers van vrouwenhandell

Vreemdelingencirculaire 2000 (B) Deel 9 Slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel/b9

WBV B9. Hoofdstuk B9 - Mensenhandel

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

Rapport. Datum: 10 oktober 2002 Rapportnummer: 2002/307

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180

Rapport. Datum: 15 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/282

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Rapport. Rapport over een klacht over de politie Rotterdam, de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de officier van justitie te Rotterdam.

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/178

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Rapport. Datum: 2 maart 2000 Rapportnummer: 2000/077

Rapport. Datum: 23 december 2005 Rapportnummer: 2005/397

Rapport. Rapport over een klacht over de Dienst Terugkeer en Vertrek te Den Haag. Datum: 14 mei Rapportnummer: 2012/081

Rapport. Datum: 26 september 2005 Rapportnummer: 2005/293

Rapport. Datum: 29 december 1998 Rapportnummer: 1998/585

Rapport. Datum: 16 juli 2007 Rapportnummer: 2007/154

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Datum: 9 december: Rapportnummer: 2013/191

Rapport. Datum: 16 juli Rapportnummer: 2010/207

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/115

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Rapport. Rapport over een klacht over de IND uit Utrecht. Datum: 10 maart Rapportnummer: 2011/089

Rapport. Datum: 9 november 2007 Rapportnummer: 2007/251

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/297

Rapport. Datum: 11 april 2000 Rapportnummer: 2000/148

Rapport. Datum: 15 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/247

Rapport. Datum: 18 september 2003 Rapportnummer: 2003/319

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe. Datum: 28 juni Rapportnummer: 2011/194

Rapport. Datum: 30 juni 1999 Rapportnummer: 1999/295

Beoordeling Bevindingen

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Rapport. Datum: 8 december 2000 Rapportnummer: 2000/370

Vreemdelingencirculaire 2000 Deel A Modellen

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen te Utrecht. Datum: 6 mei Rapportnummer: 2013/047

Rapport. Rapport over een klacht over de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Datum: Rapportnummer: 2013/058

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Utrecht. Datum: 16 april Rapportnummer: 2012/062

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/018

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/267

Rapport. Datum: 20 april 2006 Rapportnummer: 2006/152

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: 7 juli 2015 Rapportnummer: 2015/109

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Rapport over een klacht over IND uit Utrecht. Datum: 10 maart Rapportnummer: 2011/090

Rapport. Datum: 24 april 2001 Rapportnummer: 2001/110

Rapport. Datum: 27 december 2005 Rapportnummer: 2005/402

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/331

Rapport. Datum: 19 juni 2007 Rapportnummer: 2007/122

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Gedurende de bedenktijd wordt het vertrek van het vermoedelijke slachtoffer van mensenhandel uit Nederland opgeschort.

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaren hem ongepaste vragen hebben gesteld.

Eiseres heeft tegen deze besluiten bij schrijven van 4 augustus 2009 en 14 September 2009 bezwaar aangetekend.

Rapport. Datum: 21 juni 2000 Rapportnummer: 2000/224

Beoordeling. Bevindingen. h2>klacht

Beoordeling. Bevindingen. h2>klacht

Rapport. Datum: 7 december 2004 Rapportnummer: 2004/470

Rapport. Datum: 11 juli 2003 Rapportnummer: 2003/218

Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) zond verzoeker hiervoor op 4 november 2006 een beschikking met een sanctiebedrag van 40.

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/084

Rapport. Datum: 28 december 2010 Rapportnummer: 2010/370

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377

Rapport. Datum: 12 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/445

Rapport. Datum: 19 september 2005 Rapportnummer: 2005/275

I. Ten aanzien van het afwijzen van verzoekster voor een vaste functie

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/180

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze ambtenaren zijn kamer hebben doorzocht om zijn legitimatiebewijs te vinden.

hem niet heeft gehoord, ondanks zijn uitdrukkelijke verzoek daartoe;

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Rapport. Datum: 4 december 1998 Rapportnummer: 1998/540

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Dienst Terugkeer en Vertrek.

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/334

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Datum: 6 november 2007 Rapportnummer: 2007/240

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

B16 / Deel B16 Voortgezet verblijf

Rapport. Datum: 28 juni 2007 Rapportnummer: 2007/136

Rapport. Datum: 6 juni Rapportnummer: 2013/064

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/021

Rapport. Rapport over een klacht over het Centraal Orgaan opvang asielzoekers. Datum: 17 juni Rapportnummer: 2011/186

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

Transcriptie:

Rapport

2 h2>klacht Verzoekster, van Ghanese nationaliteit, klaagt over de wijze waarop de vreemdelingenpolitie van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond heeft gereageerd op haar mededelingen van 9 mei 2005, 10 augustus 2005 en 15 augustus 2007 dat zij aangifte wilde doen omdat zij slachtoffer was geworden van mensenhandel. Beoordeling Algemeen In hoofdstuk B9 van de Vreemdelingencirculaire 2000 staat de procedure beschreven voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel. Deze procedure maakt deel uit van een integrale aanpak om mensenhandel strafrechtelijk te bestrijden, een uitdrukkelijke prioriteit van politie en justitie in Nederland. Het oogmerk van de B9-regeling is het bieden van een verblijfsrecht aan vreemdelingen gedurende de periode dat zij medewerking verlenen aan de opsporing en de vervolging van de van mensenhandel verdachte persoon of personen. Om die reden is het verblijfsrecht in de B9-regeling gekoppeld aan het doen van aangifte van mensenhandel en de strafrechtelijke procedure. Op het moment dat de vreemdeling aangifte doet ontstaat het recht op verblijf op grond van de B9-regeling. De politie moet daarbij de slachtoffers van mensenhandel zorgvuldig bejegenen en moet de nodige aandacht besteden aan een goede opvang en begeleiding. Al bij de geringste aanwijzing dat er sprake is van mensenhandel dient de vreemdelingendienst vermoedelijke slachtoffers van mensenhandel te wijzen op de mogelijkheid tot het doen van aangifte. Aan hen wordt een bedenktijd van maximaal drie maanden gegund om te beslissen of zij aangifte willen doen. Bij slachtoffers van mensenhandel geldt de aangifte als aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning. Aan getuige-aangevers (niet zijnde slachtoffers) wordt verblijf verleend indien en zolang het Openbaar Ministerie de aanwezigheid van de vreemdeling ten behoeve van de strafrechtelijke procedure vordert. Het verblijfsrecht op basis van de B9-regeling voor een slachtoffer dat aangifte heeft gedaan, eindigt wanneer het vonnis tegen de verdachte onherroepelijk is geworden, of wanneer de zaak wordt geseponeerd en er geen beklag wordt ingesteld dan wel als de beklagprocedure faalt. In de B9-regeling geldt de door de politie aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) gefaxte melding van een aangifte als aanvraag voor een verblijfsvergunning. De melding is in beginsel voldoende om een verblijfsvergunning te verlenen voor de duur van de opsporing en de vervolging die naar aanleiding van de aangifte ter hand wordt genomen (zie Achtergrond, onder 1. en 2.). Bevindingen 1. Verzoekster, geboren op 17 maart 1989, van Ghanese nationaliteit, reisde in 2004 vanuit Ghana Nederland in. Zij reisde samen met een vriend X van haar in Ghana

3 overleden moeder naar Nederland. Eenmaal in Nederland aangekomen stelde X voor dat verzoekster tegen betaling het bed zou delen met zijn vrienden. Nadat verzoekster dit weigerde, verliet X haar en nam haar persoonlijke bezittingen, waaronder haar paspoort, mee. Verzoekster heeft X niet meer terug gezien. Zij vond onderdak bij een kerk in Rotterdam, alwaar de pastor en diens echtgenote verzoekster opvingen. 2. Op 9 mei 2005 werd verzoekster door de politie Rotterdam aangehouden ter zake van overtreding van de Milieuwet. Omdat zij zich niet kon identificeren werd zij aangehouden ter vaststelling van haar identiteit. Het identiteitsonderzoek op het politiebureau leverde geen resultaat op en daarom werd zij vervolgens staande gehouden op grond van de Vreemdelingenwet en gehoord door de verbalisanten van de vreemdelingenpolitie. Zij verklaarde over haar inreis vanuit Ghana naar Nederland en de situatie waarin zij vervolgens met X in Nederland terechtkwam, zoals hierboven beschreven. 3. In overleg met de chef van dienst legden de verbalisanten verzoekster een meldplicht op en hebben zij haar heengezonden. Daarbij adviseerden zij verzoekster om goed na te denken om aangifte te doen tegen X. Verzoekster gaf aan er over na te denken en eventueel samen met een vriendin naar de politie te gaan om daadwerkelijk aangifte te doen. 4. Op 10 augustus 2005 vond op het politiebureau een intake gesprek met verzoekster plaats, waarin zij wederom verklaarde over haar reis met vriend X naar Nederland en de gebeurtenissen die daarop volgden. Van dit gesprek werd door de vreemdelingendienst een rapportage opgesteld. 5. Op 24 juli 2007 werd verzoekster in vreemdelingenbewaring gesteld. Haar toenmalige advocaat diende in augustus 2007 een aanvraag in om een verblijfsvergunning en gaf daarbij te kennen dat verzoekster aangifte wenste te doen van mensenhandel. Hij verzocht de korpschef van de regiopolitie verzoekster daartoe onverwijld in de gelegenheid te stellen. Op 15 augustus 2007 werd verzoekster door verbalisanten van de vreemdelingenpolitie opnieuw gehoord in het uitzetcentrum Zestienhoven, met het oog op een mogelijke aangifte tegen X inzake mensenhandel. Zij deed wederom haar verhaal over haar reis naar Nederland en haar situatie met X zoals zij dit eerder op 9 mei 2005 en 10 augustus 2005 had gedaan en gaf aan daarover niets nieuws te kunnen vertellen. Van dit gehoor werd proces-verbaal opgesteld. 6. Op 26 februari 2008 liet de officier van justitie per sepotbesluit van die datum weten niet over te gaan tot verdere opsporing en vervolging, aangezien het verhaal van verzoekster daartoe te weinig aanknopingspunten bood.

4 7. Tegen dit sepotbesluit diende verzoekster op 17 maart 2008 beklag in bij het Gerechtshof. Daarnaast diende zij op 15 mei 2008 een klacht in bij de korpschef van de regiopolitie Rotterdam over het door de vreemdelingenpolitie niet opnemen van aangifte conform de procedure zoals beschreven in hoofdstuk B9 van de Vreemdelingencirculaire 2000. 8. Op 7 juli 2008 werd het beklag tegen het sepotbesluit van 26 februari 2008 door het Gerechtshof afgewezen. Nadat verzoekster zich op 2 december 2008 tot de Nationale ombudsman had gewend reageerde de korpsbeheerder op 26 januari 2009 op verzoeksters klacht van 15 mei 2008. De korpsbeheerder gaf aan het besluit om geen aangifte op te nemen begrijpelijk te vinden, nu er in verzoeksters geval nauwelijks tot geen opsporingsindicatie aanwezig was en het zeer wel mogelijk zou kunnen zijn dat het verzoek om aangifte te doen enkel het doel had via de B9-regeling een verblijfsstatus te bemachtigen. De korpsbeheerder was niettemin van mening dat in beginsel wel aangifte opgenomen had dienen te worden, in welk geval het aan de IND was geweest om te bepalen wat de verblijfsrechtelijke gevolgen zouden zijn geweest, en aan de officier van justitie om te bepalen in hoeverre een opsporingsonderzoek tot de mogelijkheden zou hebben behoord. 9. In zijn reactie van 5 augustus 2009 op de door verzoekster bij de Nationale ombudsman ingediende klacht liet de korpsbeheerder weten dat uit de processen-verbaal van 9 mei 2005, 10 augustus 2005 en 15 augustus 2007 valt op te maken dat van een daadwerkelijk opgesteld proces-verbaal van aangifte ter zake mensenhandel door verzoekster geen sprake is (geweest) en dat aan te nemen is, dat de oorzaak daarvan was gelegen in een misvatting van de behandelende politiefunctionarissen, inhoudende dat een dergelijke aangifte slechts wordt opgenomen, indien voldoende opsporingsindicatoren jegens mogelijke verdacht(en) aanwezig zijn. De korpsbeheerder stelde dat dit niet wegneemt dat nauwgezette opvolging van hoofdstuk B9 Vreemdelingencirculaire 2000 niet onverkort had plaatsgevonden, maar wel had moeten plaatsvinden. Voorts liet hij weten dat verzoekster na het geven van een bedenktijd een meldplicht werd opgelegd. Dit was ingegeven door het feit dat zij inmiddels bij een opvanggezin onderdak had gevonden. Het was meer voor de hand liggend geweest om van verzoekster, met inachtneming van haar (maximaal drie maanden durende) bedenktijd, een proces-verbaal van aangifte op te nemen. Het had in de rede geleden dat die aangifte op 10 augustus 2005 of in ieder geval op 15 augustus 2007 had kunnen plaatsvinden, aldus de korpsbeheerder. De korpsbeheerder achtte de klacht gegrond wat betreft het niet opnemen van de aangifte mensenhandel en ongegrond wat betreft de klacht dat er geen bedenktijd zou zijn

5 gegeven. Eveneens achtte hij de klacht ongegrond wat betreft het geen extra zorg geven aan een minderjarig slachtoffer van mensenhandel. 10. Op 8 september 2009 liet verzoeksters gemachtigde in reactie op de korpsbeheerder weten dat was verzuimd de IND ervan in kennis te stellen dat er een geringe aanwijzing was dat verzoekster het slachtoffer was van mensenhandel en dat aan haar bedenktijd was gegeven. Indien dat wel was gebeurd, was aan verzoekster voor drie maanden uitstel van vertrek verleend en had zij recht gehad op voorzieningen op grond van de regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers. Gemachtigde stelde dat door na te laten de IND te informeren over haar situatie, verzoekster rechten en voorzieningen had misgelopen, al die tijd onrechtmatig in Nederland had verbleven en een tijd in vreemdelingenbewaring had moeten doorbrengen, hetgeen verzoekster als traumatisch heeft ervaren. Gelet hierop kan niet worden volgehouden dat zij de extra zorg heeft gehad die een minderjarig slachtoffer van mensenhandel toekomt, aldus gemachtigde. Tenslotte liet gemachtigde weten dat er sinds 2005 veel verbeterd is en dat, voor zover zij dat kan beoordelen, de politie Rotterdam tegenwoordig zeer zorgvuldig werkt in mensenhandelzaken. Verzoekster is inmiddels in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning. 11. Een medewerker van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond liet op 13 oktober 2009 weten dat de werkwijze met betrekking tot het fenomeen "mensenhandel" binnen de vreemdelingenpolitie geen ruimte laat voor (verdere) misverstanden zoals in het geval van verzoekster en dat de Vreemdelingencirculaire onverkort dient te worden uitgevoerd. Beoordeling 12. Het is een vereiste van behoorlijk overheidsoptreden dat grondrechten worden gerespecteerd. Het recht op een eerlijk proces binnen een redelijke termijn is neergelegd in internationale verdagen en de Grondwet. Dit recht houdt tevens in dat overheidsinstanties burgers de mogelijkheid geven hun procedurele kansen te benutten, en dat zij burgers goed informeren over hun rechtspositie, danwel toepasselijke regelingen direct aanbieden en naleven. 13. Op grond van artikel 163 van het Wetboek van Strafvordering zijn opsporingsambtenaren in beginsel verplicht om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen (zie Achtergrond, onder 4.). Deze plicht tot het opnemen van aangifte staat los van de vraag of aan de aangifte verder vervolg zal worden gegeven. Een uitzondering op de wettelijke plicht tot het opnemen van aangifte kan in zijn algemeenheid alleen worden aangenomen in het geval dat al op voorhand zonder enig verder onderzoek kan worden aangenomen dat de gedraging waarvan aangifte wordt gedaan niet is te kwalificeren als strafbaar feit.

6 14. In het kader van de bestrijding van mensenhandel en uitbuiting is er gekozen voor een integrale aanpak door het Openbaar Ministerie, de vreemdelingendiensten en de IND. Er is een speciale regeling in hoofdstuk B9 van de Vreemdelingencirculaire 2000 opgenomen (zie hiervóór onder Algemeen en onder Achtergrond, onder 1.) om de aangifte van mensenhandel door slachtoffers zonder verblijfstitel in Nederland mogelijk te maken. De regeling beoogt bescherming te bieden aan mogelijke slachtoffers van mensenhandel. Het spreekt voor zich dat voor een effectieve uitvoering voortvarend handelen vereist is. 15. In dit geval heeft verzoekster op 9 mei 2005 voor het eerst aan de politie haar verhaal verteld over haar reis met X naar Nederland en datgene wat haar daarna met X was overkomen. De politie legde haar weliswaar een meldplicht op en adviseerde haar goed na te denken en aangifte te doen tegen X, maar heeft vervolgens verzuimd conform het gestelde in hoofdstuk B9 van de Vreemdelingencirculaire onverwijld de contactpersoon mensenhandel van de IND ervan op de hoogte te stellen dat verzoekster gebruik wenste te maken van de bedenktijdfase. Evenmin stelde de politie de Dienst Terugkeer en Vertrek van het Ministerie van Justitie en het Coördinatiecentrum Mensenhandel hiervan op de hoogte, zoals B9 voorschrijft. Hierdoor werd verzoekster rechtmatig verblijf in Nederland op grond van artikel 8, onder k., Vreemdelingenwet (zie Achtergrond, onder 3.) onthouden evenals voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen die uitdrukkelijk aan die categorie vreemdelingen zijn toegekend op grond van artikel 11, tweede lid, onder c., van die wet (zie Achtergrond, onder 3.). 16. Dit klemt temeer daar de politie verzoekster drie maanden later, dus na het verstrijken van de termijn voor bedenktijd, uitnodigde voor het doen van aangifte tegen mensenhandel, maar vanwege het naar eigen beoordeling constateren van onvoldoende aanknopingspunten in verzoeksters verhaal, volstonden met het opstellen van een rapportage en geen proces-verbaal van aangifte hebben opgemaakt. Dat de Officier van Justitie niettemin het sepotbesluit van 28 februari 2008 had afgegeven en dat het beklag van verzoekster tegen het sepotbesluit door het Gerechthof ongegrond is verklaard doet hier niet aan af. Zelfs bij een gering vermoeden van mensenhandel dient de vreemdeling - vooral gelet op de kwetsbaarheid van betrokkenen - onmiddellijk gewezen te worden op zijn rechten en moet hij daarvan zonder uitstel gebruik kunnen maken. Of de persoon in kwestie op andere gronden verblijf in Nederland kan krijgen of dat de aangifte mogelijk niet leidt tot verdere vervolging maakt daarbij geen verschil. 17. Het behoorlijkheidsvereiste dat grondrechten moeten worden gerespecteerd, in dit geval het recht op een eerlijk proces, is geschonden. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk. 18. Wel heeft de Nationale ombudsman met instemming er van kennisgenomen dat de vreemdelingenpolitie er thans van is doordrongen dat de werkwijze van hoofdstuk B9 Vreemdelingencirculaire 2000 onverkort dient te worden uitgevoerd.

7 Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van de vreemdelingendienst te Rotterdam, is gegrond wegens schending van het behoorlijkheidsvereiste dat grondrechten moeten worden gerespecteerd, in dit geval het recht op een eerlijk proces. De Nationale ombudsman heeft met instemming kennisgenomen dat de vreemdelingenpolitie er thans van is doordrongen dat de werkwijze van hoofdstuk B9 Vreemdelingencirculaire onverkort dient te worden uitgevoerd. Onderzoek Op 23 februari 2009 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw M., ingediend door mevrouw mr. A. Koopsen te Alkmaar, met een klacht over een gedraging van de vreemdelingendienst te Rotterdam. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Betrokkenen werd verzocht op de bevindingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van de korpsbeheerder gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen. Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie. Informatieoverzicht De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie: 1. Proces-verbaal van bevindingen, politie Rotterdam-Rijnmond, 9 mei 2005 2. Rapportage, politie Rotterdam-Rijnmond, 10 augustus 2005 3. Proces-verbaal, politie Rotterdam-Rijnmond, 15 augustus 2007 4. Sepotbesluit 28 februari 2008

8 5. Klacht 15 mei 2008 6. Beschikking gerechtshof 7 juli 2008 7. Reactie korpsbeheerder 26 januari 2009 8. Verzoekschrift 20 februari 2009 9. Reactie korpsbeheerder 5 augustus 2009 10. Reactie verzoekster 8 september 2009 11. Nadere reactie politie Rotterdam-Rijnmond 13 oktober 2009. Bevindingen Zie onder Beoordeling. Achtergrond 1. Vreemdelingencirculaire Deel B, hoofdstuk 9: Slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel "1. Inleiding In dit hoofdstuk wordt het rechtmatige verblijf van slachtoffer- en getuige-aangevers en slachtoffers die op andere wijze medewerking verlenen aan het opsporings- of vervolgingsonderzoek van mensenhandel gedurende de bedenktijd voorafgaande aan de aangifte en gedurende de periode van opsporing, vervolging en berechting in feitelijke aanleg na aangifte van mensenhandel geregeld. Daarnaast biedt dit hoofdstuk richtlijnen voor het bieden van opvang en bescherming van de slachtoffer- en getuige-aangevers en slachtoffers die op andere wijze medewerking verlenen aan het opsporings- of vervolgingsonderzoek van mensenhandel. De in dit hoofdstuk beschreven procedure maakt onderdeel uit van een integrale aanpak om mensenhandel te bestrijden, een uitdrukkelijke prioriteit voor politie en justitie in Nederland. Mensenhandel is een grove schending van de rechten van de mens en een ernstig misdrijf. Het delict is strafbaar gesteld in artikel 273f WvSr. Dit artikel ziet op mensenhandel in het algemeen, daaraan gerelateerde vormen van uitbuiting en het trekken van profijt daaruit.( ) Voor zowel het opsporings- als het vervolgingsonderzoek is van groot belang dat zowel slachtoffers die aangifte doen of op andere wijze medewerking verlenen aan het

9 opsporings- of vervolgingsonderzoek, als getuigen die aangifte doen, gedurende langere tijd ter beschikking blijven van het OM om de bewijsvorming te kunnen afronden. Dit rechtvaardigt de opschorting van de verwijdering dan wel het verlenen van een tijdelijke verblijfsvergunning.( ) 3.1. Aanwijzing dat er sprake is van mensenhandel Reeds bij de geringste aanwijzing dat er sprake is van mensenhandel, dient de politie de vreemdeling te wijzen op de mogelijkheid van het doen van aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek terzake mensenhandel. Hierbij wordt zonodig gebruik gemaakt van tolken werkzaam in opdracht van de politie. De vreemdeling kan onverwijld aangifte doen. Voor bepaalde categorieën vreemdelingen staat tevens de bedenktijdfase open.( ) 3.2 Bedenktijdfase De bedenktijd wordt gegeven, omdat slachtoffers van mensenhandel vaak pas na wat langere tijd hun ervaringen kunnen uiten. Aan vermoedelijke slachtoffers van mensenhandel, wordt een periode gegund van maximaal drie maanden, waarbinnen zij een beslissing moeten nemen of zij aangifte willen doen van mensenhandel of op andere wijze medewerking willen verlenen aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte, of dat zij hiervan afzien. De vreemdeling wordt geïnformeerd dat dit direct kan of na gebruikmaking van een bedenktijd van maximaal drie maanden, om de beslissing in alle rust te overwegen. De bedenktijd staat alleen open voor de volgende categorieën vreemdelingen (zie B9/2): vreemdelingen die worden aangetroffen bij een controle verband houdende met mensenhandel; vreemdelingen die in Nederland in een situatie als bedoeld in artikel 273f WvSr als mensenhandel strafbaar gesteld werkzaam zijn geweest, die niet over een geldige verblijfstitel beschikken en die zelf contact opnemen met de politie; vreemdelingen die nog niet in Nederland werkzaam zijn geweest in een situatie als strafbaar gesteld in artikel 273f WvSr, die niet over een geldige verblijfstitel beschikken en in Nederland zijn aangetroffen, maar wel mogelijk slachtoffer zijn van mensenhandel; vreemdelingen die nog geen toegang tot Nederland hebben gehad, maar wel mogelijk slachtoffer zijn van mensenhandel waarbij de KMar bepaalt, zonodig in overleg met het OM, of er voldoende signalen van mensenhandel zijn om bedenktijd aan te bieden.

10 De bedenktijdfase is eenmalig en wordt niet verlengd. 3.2.1 Opschorting van de verwijdering Gedurende de bedenktijdfase wordt de verwijdering van het vermoedelijke slachtoffer van mensenhandel uit Nederland opgeschort en houden zij rechtmatig verblijf in Nederland op grond van artikel 8, onder k, Vw. In deze periode kunnen zij op grond van artikel 11, tweede lid, onder c, Vw aanspraak maken op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen die uitdrukkelijk aan deze vreemdelingen zijn toegekend. De politie meldt onverwijld door middel van het model M55 per fax aan de contactpersoon mensenhandel van de betreffende IND-locatie dat de vreemdeling gebruik wenst te maken van de bedenktijdfase. Daarnaast meldt de politie dit eveneens aan de DT&V en aan het Coördinatiecentrum Mensenhandel.( ) 3.2.4 Het bescheid rechtmatig verblijf In het geval het vermoedelijke slachtoffer van mensenhandel in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding brengt de politie daarin de sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen aan (bijlage 7g VV). Op de sticker wordt aangetekend dat het verrichten van arbeid niet is toegestaan. In het geval het vermoedelijke slachtoffer van mensenhandel niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding, wordt betrokkene voor de duur van de bedenktijd in het bezit gesteld van een W2-document (zie bijlage 7f2 VV). De politie geeft op het model M55, waarmee de contactpersoon mensenhandel van de IND op de hoogte wordt gesteld van de verlening van de bedenktijd aan een slachtoffer, aan dat het slachtoffer tevens in het bezit gesteld wenst te worden van een W2-document. Ook dient de politie de fotokaart, voorzien van de persoonsgegevens, een pasfoto en het vreemdelingennummer van het slachtoffer separaat op te sturen naar de contactpersoon mensenhandel van de IND. Nadat het W2-document is vervaardigd wordt het opgestuurd naar de politie die de bedenktijd aan het slachtoffer heeft verleend. Vervolgens wordt het W2-document door de politie uitgereikt aan het slachtoffer. Onderwijl dient een geldig document voor grensoverschrijding te worden aangevraagd bij de diplomatieke/ consulaire vertegenwoordiging van het land waarvan het slachtoffer mensenhandel de nationaliteit bezit. De politie zal zonodig bemiddelen bij het verkrijgen van dit identiteitsdocument. (.)" 2. Wetboek van strafrecht Artikel 273f

11 "Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft: 1. degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft, werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen." 3. Vreemdelingenwet Artikel 8 "De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf ( ) k. gedurende de periode waarin de vreemdeling door Onze Minister in de gelegenheid wordt gesteld aangifte te doen van overtreding van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht; ( )" Artikel 11 "1. De aanspraken van de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft zijn in overeenstemming met de aard van het verblijf. Tenzij bij of krachtens het wettelijk voorschrift waarop de aanspraak is gegrond anders is bepaald, is daarbij het tweede lid van toepassing. 2. De vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, kan aanspraken maken op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen, indien hij ( ) c. rechtmatig verblijf heeft, als bedoeld in artikel 8, onder i tot en met k, voor de aanspraken die uitdrukkelijk aan deze vreemdelingen zijn toegekend." 4. Wetboek van Strafvordering Artikel 163 "1. De aangifte van eenig strafbaar feit geschiedt mondeling of schriftelijk bij den bevoegden ambtenaar, hetzij door den aangever in persoon, hetzij door een ander, daartoe door hem van een bijzondere schriftelijke volmacht voorzien. 2. De mondelinge aangifte wordt door den ambtenaar die haar ontvangt, in geschrifte gesteld en na voorlezing door hem met den aangever of diens gemachtigde onderteekend. Indien deze niet kan teekenen, wordt de reden van het beletsel vermeld.

12 3. De schriftelijke aangifte wordt door den aangever of diens gemachtigde onderteekend. (...) 5. Tot het ontvangen van de aangiften bedoeld in de artikelen 160 en 161, zijn de opsporingsambtenaren (...) verplicht."