Transcendentale vrijheid tegenover natuurlijke kausaliteit bij Immanuel Kant Ulrich Grün, stud.nr.: 9212647 7 juli 2006 Inleiding In een wereld bestaande uit materie vinden veranderingen, zoals wij ze waar kunnen nemen, plaats op een kausale wijze: iets beweegt doordat het in beweging is gebracht. Zelf zal het de oorzaak zijn van verdere beweging, en daarmee een schakel in de keten van kausaliteit. Volgens de wet van de natuur is de kausale keten een keten zonder begin of einde, omdat voor elke situatie geldt, dat een eerdere noodzakelijk is die als veroorzaker van de situatie op treedt. Deze mechanistische kausaliteit (ook natuur genaamd) maakt dat elke situatie die in de tijd optreedt noodzakelijk op móet treden en dat dus reeds vast staat wat in de toekomst zal gebeuren. Aan de andere kant ervaren wij ook de mogelijkheid keuzen te maken tussen verscheidene moglijke uitkomsten, en dat vooraf niet vast kan staan op welke uitkomst de keuze zal vallen, omdat zij het resultaat is van een vrije wil. Wanneer echter natuur en alleen natuur het geval is, kan vrijheid en daarmee zoiets als vrije wil, niet bestaan, omdat het hiervoor noodzakelijk is dat een kausale keten uit het niets plaats vindt ( absolute spontaniteit ); niet het noodzakelijke gevolg van een voorafgaande situatie, maar geïnitieerd door een vrije rationele overweging. Omdat die vrijheid niet, zoals de natuur, uit waarnemingen aan de wereld volgt, maar slechts gedacht kan worden, wordt zij ook transcendentale vrijheid genoemd. In het nu volgende geef ik eerst de argumenten die Kant had voor het kunnen bestaan van vrijheid (these). Daarna de argumenten tegen het kunnen bestaan ervan (antithese), om tot slot Kants argumenten kritisch tegen het licht te houden. These: vrijheid kan bestaan Een argument dat Kant geeft, is dat vrijheid ons a priori door de rede gegeven wordt. [KdU,134] We kunnen plannen maken voor onze toekomst, zijn overtuigd dat we tenminste soms tussen verscheidene uitkomsten kunnen kiezen en zijn ons bewust dat we bij keuzen die zich in het verleden bevinden anders hadden kunnen kiezen en soms ook anders hadden zullen moeten kiezen. Wanneer ik nu, volledig vrij en onbepaald door natuurinvloeden (de weersomstandigheden zijn zelfs van dien aard dat het mij grote moeite kost) besluit om een paper te schrijven over vrijheid bij Kant, dan is dat een begin van kausaliteit uit zichzelf (spontaniteit), die niet het noodzakelijke gevolg is van een eerdere situatie, maar enkel van mijn vrije wil. Gezien in de tijd is alles dan slechts de voortzetting van een eerdere reeks, waar alles welliswaar op een 1
eerder gebeuren volgt, maar niet uit een eerder gebeuren.[kdrv,b478] Het is dan mijn vrije (slechts door mij te bepalen) wil die de vaardigheid bezit uit meerdere mogelijkheden te kunnen kiezen en zo een kausaliteit te starten die niet slechts een natuurlijke voortzetting is van een voorafgaande. Het tweede argument voor het bestaan van vrijheid volgt uit het wezen van kausaliteit zelf. Kausaliteit is de oorzaak waardoor iets gebeurt. Die oorzaak is zelf weer het gevolg van een oorzaak die aan haar vooraf ging en zo voort: de kausale keten. Op deze wijze wordt alles wat in de natuur gebeurt veroorzaakt door iets wat daaraan vooraf gaat, zonder dat een eerste begin bestaat, omdat elk begin het noodzakelijke gevolg zou zijn van een oorzaak die zelf weer een oorzaak heeft. De kausale keten is dan oneindig zowel terug in de tijd als in de tijd. Nu is echter de wet van de natuur, dat niets bestaat zonder een verklarende oorzaak. Dus moet ook kausaliteit, wil het bestaan, een verklarende oorzaak hebben. Heeft kausaliteit die niet, dan is de zin alle kausaliteit is alleen volgens natuurwetten mogelijk in tegenspraak met zichzelf, waardoor we moeten aannemen dat kausaliteit niet alleen volgens natuurwetten mogelijk is.[kdrv,b474] Dit maakt het mogelijk te veronderstellen dat ook kausaliteit een begin moet hebben als verklarende oorzaak. Wanneer we aannemen dat een begin van de kausaliteit aan de wieg van de wereld (en dus van de kausaliteit zelf) gestaan heeft, dan volgt daaruit dat het vermogen van absolute spontaniteit bestaat. Wanneer kausaliteit het vermogen heeft vrij uit zichzelf te beginnen, dan zou het ook mogelijk zijn dat dit midden in het bestaan van de wereld plaats heeft. Substantie (waaruit de wereld bestaat) heeft dan het vermogen tot spontaniteit en daarmee uit vrijheid te handelen. Of een vrije wil bestaat is dan afhankelijk van de vraag of het mogelijk is dat een reeks opeenvolgende toestanden uit zichzelf kan beginnen.[kdrv,b477] Dat nu spontaniteit gepostuleerd wordt, terwijl we ons helemaal geen idee kunnen vormen hoe dat in zijn werk zou gaan, is volgens Kant geen probleem, aangezien wij ook kausaliteit postuleren zonder dat wij begrijpen hóe kausaliteit werkt, we weten alleen dát kausaliteit het geval is.[kdrv,b477] Op een zelfde wijze wordt door de wetenschap de oerknal gepostuleerd. Men weet dat zoiets plaats heeft moeten vinden, maar men weet niet hoe en waarom. De wetten van de natuur maken het onmogelijk om ons voor te stellen hoe vrijheid kan bestaan, omdat de natuurwetten altijd een eerdere situatie nodig maken als oorzaak van een latere. Kausaliteit en vrijheid zijn daarmee elkaars tegengestelden en daardoor niet beiden mogelijk. Kant ziet een mogelijkheid om in een door natuurwetten bepaalde kausaliteit toch vrijheid te kunnen denken. Dit doet hij door de wetten van natuurlijke noodzakelijkheid enkel van toepassing te achten op de waarneembare wereld (Erscheinung, waar de werking van de handelingen plaats heeft volgens principes van de natuur), maar niet op het Ding an sich selbst.[kdpv,170] In de waarneembare wereld zien we noodzakelijke kausaliteit die ook nog eens voorspelbaar (en daarmee a priori) is. Wat we weten van de natuur is echter alleen dat wat we kunnen weten en dat is weer afhankelijk van wat we waar kunnen nemen. Wat werkelijk en volledig in het ding zelf is weten wij niet. 1 Op deze wijze kan in de Erscheinung natuurlijke kausaliteit bestaan, maar in het Ding an sich selbst ook vrijheid. Een mens kan als fysiek (mechanisch) subjekt in een zintuiglijke wereld zijn, waar het volgens 1 Berkeley meende zelf te kunnen postuleren dat iets slechts bestaat in de waarneming, en daarmee geen Ding an sich selbst buiten de waarneming; in Treatise (1710), 5 2
de natuurwet (kausaal) beïnvloed wordt door de omgeving en invloed uitoefent op de omgeving en intern op zichzelf. Op deze wijze bezien kent de mens geen vrijheid.[kdpv,180] Dat de mens als Ding an sich selbst niet hetzelfde is als zijn Erscheinung en daarmee ook eigenschappen zou kunnen hebben die het als Erscheinung niet heeft, laat Kant zien aan de hand van de kategorie tijd. Als fysiek subjekt wordt het bepaald door een kausale keten in de tijd. Echter, een mens is zich volgens Kant als Ding an sich selbst gegeven (als intelligibel subjekt dat zichzelf kan kennen buiten de grenzen van zijn zintuigen) en dat op een tijdloze wijze. Kant laat dit zien met als voorbeeld de tijdloosheid van ons geweten. Het maakt voor het geweten niet uit of een slechte daad kort geleden of lang geleden plaats had.[kdpv,176] Een mens beziet zijn bestaan (Dasein) vrijelijk bepaalbaar door wetten die afkomstig zijn van zijn rede (Vernunft), waarin van een voorafgaande kausaliteit niets blijkt. Een redelijk wezen dat handelt vanuit de rede handelt in vrijheid. 2 [KdpV,175] Op deze hypothese berust ook het strafrecht, waar veroordeelden worden gestraft omdat ze anders hadden moeten handelen en geacht worden daartoe vrij te zijn geweest. Op die manier hebben we via de rede een vermogen dat niet bepaald wordt door natuurwetmatigheden van kausaliteit. Dit is het vermogen van het Ding an sich selbst. De mogelijkheden van de rede zijn, net als haar objekt ( zouden moeten, ought, Sollen ), nog nooit gebeurd. Hoe de rede oorzaak van fysieke processen kan zijn waarvan de werking plaats heeft in de zintuiglijke wereld, kunnen wij niet begrijpen (verderop wil ik daar op terug komen). De rede is dan een bron van kausaliteit voorzover de rede bepaald wordt door ideeën (buiten de kausaliteit gelegen) en niet door omstandigheden (die deel van een kausale keten zijn). De handelingen van de rede zijn dan onafhankelijk van tijd en natuurwetten. Dit levert het handelende, redelijke subjekt vrijheid op. [Prol, 53,345/6] Antithese: vrijheid kan niet bestaan Tot nu toe zijn de argumenten aan bod gekomen die Kant gebruikt om vrijheid, het vermogen van kausaliteit om opnieuw te beginnen, mogelijk te achten. In het nu volgende komen de argumenten aan bod waarmee Kant probeert aan te tonen dat vrijheid niet kan bestaan en hoogstens een illusie is. Het eerste argument tegen vrijheid is dat transcendentale vrijheid in tegenspraak is met wetten van kausaliteit, en daardoor niets meer dan een hersenspinsel.[kdrv,b475] Men kan niet zeggen dat in plaats van wetten van de natuur wetten van de vrijheid in de kausaliteit gelden, omdat een vrijheid die volgens wetten bepaald is niet vrij zou zijn, maar zelf slechts natuur is.[kdrv,b475] Of het wetteloze vermogen van vrijheid is het geval en natuur bestaat niet, of natuur is het geval en vrijheid bestaat niet. Het tweede argument luidt dat de enige reden om a priori vrijheid te postuleren gebaseerd is op ervaring.[kdrv,b479] Ervaring zelf komt uit de empirische hoek waar natuurwetten gelden, en kan dan geen bewijs zijn voor iets dat zich buiten het veld van ervaring afspeelt. Het derde argument sluit het bestaan van God in. Wanneer men aanneemt dat God de oorzaak is van alle substantie (deze eigenschap zit analytisch in de definitie 2 of: een redelijk wezen heeft de vrijheid volgens de rede te handelen, wat niet helemaal hetzelfde is. Kants bedoeling hier wordt mij niet geheel duidelijk. 3
van God) en dus ook van het Ding an sich selbst, dan houdt dit in dat het subjekt volledig afhankelijk is van God en dat dit ook geldt voor de kausaliteit dat zich in het bewustzijn van het subjekt bevindt. Dit maakt de mens tot een marionet van God, waardoor ook het Ding an sich selbst niet vrij kan zijn. De mens is dan een automaat, vergelijkbaar met een uurwerk dat eenmaal opgewonden vanzelf door tikt. Het bewustzijn maakt de mens dan tot een denkende machine, waar vrijheid slechts een illusie is.[kdpv,180/1] Tussen these en antithese: de balans van vrijheid In het voorafgaande is een aantal argumenten aan bod gekomen dat wijst op de mogelijkheid voor het bestaan van vrijheid en een aantal argumenten dat die mogelijkheid probeert te weerleggen. In het nu komende wil ik verder op Kants argumenten ingaan, mede met de kennis die we dankzij moderne wetenschap hebben, en bekijken welke kritiek geleverd kan worden. De idee dat we soms keuze hebben tussen alternatieve handelingen en daar invloed over uit kunnen oefenen door rationele overwegingen daarop los te laten, is tamelijk common sense. Dit is Kants eerste argument. Dat we ook werkelijk die invloed hebben is echter niet bewezen en ook niet bewijsbaar, omdat we nu eenmaal niet terug in de tijd (of om precies te zijn: terug in de kausaliteit) kunnen om dan een andere keuze te maken. Men zou zich zelfs voor kunnen stellen dat ons bewustzijn deel is van een bewustzijnsgenerator, waar ons idee dat we invloed uit kunnen oefenen op het gebeuren ook deel van is 3. Wanneer wij allen op deze wijze dezelfde idee van vrijheid hebben, zullen we overtuigd zijn dat we ook werkelijk vrij zijn, ook al is dat niet het geval. Dit is vergelijkbaar met de vroegere algemeen aanvaardde kennis dat de aarde plat is en het centrum vormt van het gehele universum. Met betrekking tot Kants tweede argument: De these dat kausaliteit een begin heeft gehad, dus het vermogen te beginnen bezit en dat daardoor vrijheid kan bestaan, is mijns inziens nog niet zo evident als Kant het stelt. Het tegendeel is ook voor te stellen. Uit de kant van de kosmologie wordt beweerd dat alles begon met de oerknal. In lijn met Kants argumentatie zou daarmee ook de kausaliteit haar begin hebben gehad. Maar dan stelt zich de vraag: wat is de oorzaak van de oerknal? Ook de oerknal moet noodzakelijk het gevolg van een eerdere situatie zijn geweest. Het is dan niet meer zo aannemelijk dat de oerknal 4 het begin van kausaliteit was. Mogelijk is het dan dat kausaliteit geen begin heeft gehad, omdat altijd een situatie om te kunnen bestaan een eerdere noodzakelijk als oorzaak heeft gehad. Kant stelt dat alles dat bestaat een begin moet hebben gehad. Hier zou men zich af kunnen vragen of dit niet slechts geldt voor dingen. Kausaliteit zelf is geen ding, eerder een wet en zou dan buiten die regel kunnen vallen. Kants belangrijkste poging om de mogelijkheid voor het bestaan van vrijheid te redden berust op het verschil tussen Erscheinung en het Ding an sich selbst. Dat in de wereld van de Erscheinung geen vrijheid kan bestaan blijkt uit de waarnemingen 3 Descartes beschrijft in zijn Meditationes een dergelijke mogelijkheid, wanneer hij zich voorstelt dat zijn bewustzijn misleid wordt door de Kwade Genius. Daarnaast is de trilogie The Matrix, van A. en L. Wachowski op een dergelijke voorstelling gebaseerd. 4 Wat daar verder ook onder begrepen moge worden; de term oerknal is zo vaag, dat ook kosmologen niet weten wat hij precies inhoudt. 4
zelf (we zien natuurlijke kausaliteit) en uit het feit dat voorspellingen aan de waarneming vooraf kunnen gaan en dat die ook uit komen (kennis a priori). Wil vrijheid kunnen bestaan moet het als het ware uit een primairder niveau voortkomen dan wat de Erscheinungen zijn (aan de Erscheinungen vooraf gaan). Als Ding an sich selbst bevat het dan het vermogen tot spontaniteit. Hoe zit het nu met dat vermogen? Vrijheid veronderstelt spontaniteit, maar andersom veronderstelt spontaniteit nog geen vrijheid. Zo zou het kunnen zijn dat eenvoudig leven wel het vermogen tot spontaniteit heeft (twee aanvankelijk identieke situaties zouden dan na verloop van tijd van elkaar kunnen verschillen), maar slechts gebaseerd op toeval. Voor het bestaan van spontaniteit is dan leven noodzakelijk, omdat slechts dode materie zich zou moeten gedragen naar de wetten van de natuur. Maar toevallige spontaniteit is nog geen vrijheid; hier is dan eerder sprake van de diktatuur van het toeval. Vrijheid zou dan kunnen bestaan in een redelijk wezen, dat via de ideeën van de rede de spontaniteit bewust kan sturen en daarmee pas echt vrij is. Hiervoor is het dan wel noodzakelijk dat de ideeën in vrijheid gevormd kunnen worden en ze niet slechts fysieke processen in de hersenen kunnen zijn. Dit is in lijn met Kants bewering dat de mens middels de rede het vermogen zou kunnen hebben om vrij te kunnen zijn, omdat de handelingen van de rede (de ideeën) niet tot de wereld van de zintuiglijkheid gerekend kunnen worden. Levensloze en slechts dierlijke wezens zijn niet redelijk en kunnen niet vrij zijn. We kunnen ons voorstellen dat de rede kausaliteit heeft, wat zich uit in de geboden ( Sollen ). [KdrV,B574/5] Wat betreft het eerste argument dat Kant geeft tegen het bestaan van vrijheid, namelijk dat óf vrijheid óf natuur het geval is maar niet beiden, zou tegen in gebracht kunnen worden dat natuur vooral lijkt te bestaan wanneer we kijken naar de natuur zoals wij die tegen komen. Het zou kunnen, zoals door sommige quantumfysici beweerd wordt, dat op subatomair (quantum)niveau dingen mogelijk lijken die op het meer waarneembare niveau niet mogelijk zijn. Vrijheid zou dan wellicht kunnen ontstaan op subatomair niveau 5, al is het nog niet zo duidelijk hoe mensen via de rede daar invloed op uit kunnen oefenen. Een mens die, zoals de wereld als geheel, het produkt is van Gods wil kan moeilijk vrij genoemd worden, is Kants derde tegenargument. Wanneer de openbaring als leidraad genomen wordt, valt het volgende over vrijheid te zeggen: God, die Adam schiep (en ook de tijd die naar mijn mening deel is van de wereld), wist tijdens het scheppen reeds dat Adam zou zondigen. Had Adam een andere keuze kunnen maken? Wanneer Adam vrij was geweest, had hij niet gezondigd (dit althans was een mogelijke uitkomst geweest, naast de mogelijke uitkomst om wel te zondigen). Wanneer Adam niet gezondigd had, dan had God het fout gehad, haar kennis van wat Adam zou doen zou niet kloppen. Het is echter niet mogelijk dat de alwetende God zich vergist, waardoor het noodzakelijk was dat Adam zou zondigen en hij dus niet vrij was. 6 De vraag is dan of tenminste God vrij is. Gods handelingen zijn welliswaar onafhankelijk van uiterlijke invloed, maar haar handelingen worden bepaald door haar goddelijke rede en haar goddelijke natuur.[prol, 53,344] God handelt slechts volgens haar (perfekte) rede. Omdat ze alwetend is volgt hieruit dat slechts één bepaalde uitkomst geschapen kan worden, nl. de beste. Dit maakt dat ook God niet vrij is. De wereld als schepping 5 Kants Ding an sich selbst? 6 In dat geval zou Adam niet gezondigd hebben, want van zonde valt pas te spreken zodra men anders had kunnen en moeten handelen. 5
Gods kan niet vrij zijn wanneer haar Maakster het niet is, dus bestaat vrijheid niet. God zou ook in de meer spinozaïsche vorm voorgesteld kunnen worden. In dat geval is God en de wereld één. Dat betekent dat ook de mens deel Gods is (God in de mens is). Wanneer God het vermogen zou bezitten om kausaliteit te laten beginnen en dus vrij zou zijn, dan zou de natuur en daarmee de mens dat vermogen ook bezitten. Dit geldt echter weer niet, wanneer God in het scheppen beperkt is door alleen het beste te kunnen willen scheppen. In dat geval worden wij in onze keuze beperkt door wat wij, op het moment van de keuze, het beste achten. En het lijkt erop dat wij niet willens en wetens het verkeerde kunnen kiezen. Samenvatting Uit het voorafgaande is gebleken dat het laatste oordeel over het bestaan van vrijheid nog niet geveld is. Het belangrijkste argument voor het bestaan van vrijheid is dat dit iets is dat wij allen ervaren. Het is algemeen aanvaard dat wij tenminste soms de vrije keuze hebben. Dit argument is echter geen bewijs voor het werkelijk kunnen bestaan van vrijheid, te gemakkelijk vallen wij ten prooi aan illusies.ook het argument dat kausaliteit een begin moet hebben gehad, en dus ook nu nog kan hebben, is niet bewezen, omdat het denkbaar is dat nooit een begin van de kausaliteit plaats gevonden heeft. De enige mogelijkheid voor het bestaan van vrijheid die dan nog over blijft is dat een mens, net als ieder ander voorwerp, eigenschappen heeft die niet aan het licht komen via waarnemingen van buiten af, en het mogelijk maken dat vrijheid bestaat in een wereld van natuurlijke kausaliteit. Een levende substantie zou dan het vermogen tot spontaniteit kunnen bezitten en redelijke wezens, door het bewust kunnen maken van keuzen op het niveau van ideeën, ook vrijheid. Aan de andere kand vinden moderne quantumfysici iets als vrijheid op subatomair niveau, wat het mogelijk maakt dat vrijheid wel in de natuur bestaat, maar dat dit op het niveau zoals wij het waar kunnen nemen niet zo lijkt. Vrijheid en natuur zijn dan niet zozeer in tegenstelling met elkaar als het op het eerste gezicht lijkt, maar ook hier is de vraag hoe wij via de rede op het subatomaire niveau invloed uit kunnen oefenen. Wanneer wij het bestaan van God veronderstellen, is het bestaan van vrijheid zelfs nog onwaarschijnlijker. Zeker wanneer zelfs God in haar vrijheid begrensd is doordat zij alleen voor het absoluut beste kan kiezen. Na al deze voor de vrijheid zo pessimistische woorden is het misschien het beste door maar te doen alsof vrijheid bestaat, en ons te konformeren aan ons gezonde mensenverstand, ook al valt haar oorzaak wellicht nooit te doorgronden en daarmee haar bestaan misschien nooit te bewijzen. Geraadpleegde literatuur KdU Kant, Immanuel: Kritik der Urteilskraft, Felix Meiner Verlag in Hamburg, 1924 KdrV Kant, Immanuel: Kritik der reinen Vernunft, Felix Meiner Verlag in Hamburg, 1956 Prol. Kant, Immanuel: Prolegomena zu einer jeden künftigen Metaphysik, Felix Meiner Verlag in Hamburg, 1976 KdpV Kant, Immanuel: Kritik der praktischen Vernunft, Felix Meiner Verlag in Hamburg, 1929 6