Criminele jeugdgroep Stadskanaal. Afstudeerscriptie Master Sociologie Merel Reitsema



Vergelijkbare documenten
maatschappijwetenschappen vwo 2015-II

5. CONCLUSIES ONDERZOEK

Jeugdcriminaliteit en jeugdveiligheid in Groningen

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam. nummer 5 maart 2013

Onderzoeksopzet. Marktonderzoek Klantbeleving

Waar winkelen de inwoners van de gemeente Ede? Een onderzoek op basis van 304 winkelmomenten

FACTSHEET. Buurtveiligheidsonderzoek AmsterdamPinkPanel

Informatie over de deelnemers

Nieuwe dadergroep vraagt aandacht

Bowling alone without public trust

Kinderen van beroepscriminelen: Valt de appel ver van de boom?

Nederlands Autisme Register, rapportage

Hoe denken Zeeuwse jongeren en ouders over alcoholgebruik door jongeren? Onderzoek GGD Zeeland maart 2011

Delinquent gedrag bij jongeren met een licht verstandelijke beperking

Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014

Evalueren van projecten met externen Kennisdocument Onderzoek & Statistiek

in Nederland Omvang en aard in het najaar van 2011

Veranderingen in arbeidsparticipatie van gescheiden moeders

80% VAN DE NEDERLANDERS TYPEERT ZICH ALS GOEDE-DOELENGEVER,

5 Samenvatting en conclusies

Leidraad in de keten. Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen (LIJ) Contactgegevens

Gemeente Breda. Subjectieve onveiligheid. Individuele en buurtkenmerken onderzocht. Juni 2015

Samenvatting Inleiding Methode

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2013

Samenvatting. Onderzoeksvragen

TAAK 1. Laboratorium-assistent

Problematische Jeugdgroepen in Nederland

Problematische Jeugdgroepen in Nederland

Persbericht. Gevoelens van onveiligheid iets verminderd. Centraal Bureau voor de Statistiek

Wonen zonder partner. Arie de Graaf en Suzanne Loozen

Marleen Weulen Kranenbarg Cyber-offenders versus traditional offenders

Jong en oud door dezelfde trend gegrepen. Siegwart Lindenberg en René Veenstra

ONDERZOEK VOOR JE PROFIELWERKSTUK HOE DOE JE DAT?

Kindermishandeling: Prevalentie. Psychopathologie

LelyStadsGeluiden. De mening van de jongeren gepeild. School en werk 2007

Het Groninger Stadspanel over LGBT. Meningen over bi- en homoseksualiteit en transgender in Groningen stad

Hoofdstuk 8 Kenmerken van de thuisomgeving

6,9. Praktische-opdracht door een scholier 2854 woorden 16 april keer beoordeeld. Maatschappijleer

Samenvatting. (Summary in Dutch)

Samenvatting. Aard en omvang van geweld

Wat vinden ouders ervan?

Samenvatting In hoofdstuk één van dit proefschrift worden verscheidene theoretische perspectieven beschreven die relevant zijn voor de vraag in

Werkt de aanpak van kindermishandeling en partnergeweld?

Onderzoek in het kader van de 100 ste editie van de Internationale Vierdaagse Afstandsmarsen Nijmegen. Nienke Lammertink en Koen Breedveld

Cijfers. Tatoeages. Een analyse van OBiN-gegevens

Monitor 2007 Veelplegers Twente

Tweede monitor Uitvoeringsprogramma Leefbaarheid Provincie Groningen

Jongeren & hun financiële verwachtingen

Bijna de helft van de geweldsmisdrijven wordt in de openbare ruimte gepleegd / foto: Inge van Mill.

Samenvatting. Summary in Dutch

Hoofdstuk 2: Kritisch reflecteren 2.1. Kritisch reflecteren: definitie Definitie: Kritisch reflecteren verwijst naar een geheel van activiteiten die

Draagvlakmonitor huisvesting vluchtelingen. Rapportage derde meting juni 2016

Individueel verslag Timo de Reus klas 4A

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De invloed van Vertrouwen, Relatietevredenheid en Commitment op Customer retention

REGIONALE VERSCHILLEN IN HET CARRIÈREVERLOOP VAN SCHOOLVERLATERS

Wijkaanpak. bekendheid, betrokkenheid en communicatie

Beoordeling website Buurtveiligheid Amsterdam

Empel. Wijk- en buurtmonitor 2016

Eindexamen havo maatschappijwetenschappen pilot 2014-II

OBS A.M.G. Schmidt 7 februari 2014

Misdrijven en opsporing

Artikelen. Een terugblik op het ouderlijk gezin. Arie de Graaf

Rapportage Deelnemerservaringsonderzoek

Rapportage. Politie in aanraking met veteranen. Stuurgroep Politie in aanraking met veteranen

Mexicaanse Griep-onderzoek (april november 2009)

FLEVOMONITOR 2010 Kwetsbare Groepen en Huiselijk Geweld. Annemieke Benschop & Dirk J. Korf m.m.v. Bobby Steiner

Interview protocol (NL)

Vragenlijst. Ervaringen met hulpverlening na een schokkende gebeurtenis

REGIONALE VERSCHILLEN IN CARRIÈREVERLOOP NA DE WW

iiitogiontant Resultaten uit de PPP-studies naar criminaliteit en criminaliteits preventie op bedrijventerreinen \sf

Jaarlijks onderzoek onder gasten 2015

AANGIFTE ONDER NUMMER

Samenvatting. factoren betreft), en scoren zij anders waar het gaat om het soort en de

Docent Kunsteducatie in de schijnwerpers

HET BELANG VAN DE RELATIE

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief

Fact sheet Volwassenencriminaliteit en risicofactoren

Jaarlijks onderzoek onder gasten 2016

De kwaliteit van educatieve activiteiten meten. Universiteitsmuseum Utrecht

Bijlage 1: Methode. Respondenten en instrumenten

Rapportage Deelnemerservaringsonderzoek

De leden van de raad van de gemeente Groningen te GRONINGEN

Samenvatting en conclusies

Integrale Veiligheidsmonitor Hengelo 2011

Met een startkwalificatie betere kansen op de arbeidsmarkt

Overzicht van de criminaliteit in Nederland

Samenvatting 2-meting effectonderzoek integratiecampagne. Onderzoek onder autochtone Nederlanders

Uitkomsten peiling kennis en gedrag omtrent de belastingaangifte. Nibud, 2010

360 feedback 3.1 M. Camp Opereren als lid van een team Omgaan met conflicten Omgaan met regels

Neurocognitive Processes and the Prediction of Addictive Behaviors in Late Adolescence O. Korucuoğlu

koopzondagen 2012 def KOOPZONDAGEN EN KOOPAVONDEN DE MENING VAN DE BURGER

Levensfasen van kinderen en het arbeidspatroon van ouders

Life event: Een nieuwe baan

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden?

Ondanks dat het in Nederland niet is toegestaan om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 16 jaar, drinkt een groot deel van deze jongeren

Amsterdam lapt regels preventief fouilleren aan haar laars. 26 maart 2013, Peter van de Wijngaart

Meerdere keren zonder werk

Fase I Voorvallen in de huiselijke kring Huiselijk geweld

Transcriptie:

Afstudeerscriptie Master Sociologie Merel Reitsema Rijksuniversiteit Groningen Vakgroep Sociologie Studentnummer: 1837931 Begeleider: Dr. R. Popping Referent: Prof. Dr. R. Veenstra September 2012

2

Criminele jeugdgroep Stadskanaal Scriptie Merel Reitsema Studentnummer: 1837931 Samenvatting In deze scriptie wordt het probleem van een criminele jeugdgroep in Stadskanaal onderzocht. Onderzocht wordt wat het ontstaan van de groep zou kunnen verklaren en wat een mogelijke aanpak is om het probleem tegen te gaan. Voor dit onderzoek zijn verschillende onderzoeksmethoden gebruikt. Over de leden van de criminele jeugdgroep is bij de gemeente en de politie informatie verzameld. Deze gegevens konden een beschrijving geven vann 33 leden van de groep. Daarnaast zijn er delictgegevens opgevraagd met betrekking tot het criminele handelen van de groep (65 delicten). Deze gegevens maakten het mogelijk het handelen van de groep te analyseren. Met de gegevens over het criminele handelen van de groep is een sociale netwerkanalyse uitgevoerd. Daarnaast zijn 11 groepsleden geïnterviewd in een semigestructureerd diepte interview. In deze interviews, waarvan er 3 plaatsvonden in de gevangenis in Ter Apel, werd met groepsleden gepraat over groepsprocessen en individuele achtergrondinformatie. De resultaten zijn in lijn met de sociale bindingentheorie. Ook zijn resultaten consistent met theorieën over sociale netwerken en groepsprocessen. Uit het onderzoek komen drie belangrijke invloeden naar voren die het ontstaan van de groep kunnen verklaren. Ten eerste speelt de thuissituatie waarin iemand zich bevindt een belangrijke rol bij het toetreden tot de groep en het ontstaan van de criminele jeugdgroep. Ten tweede blijkt drugs in het ontstaan een criminele jeugdgroep een grote invloed te hebben. Ten derde komt uit de resultaten van dit onderzoek naar voren dat in het proces van normale jeugdgroep naar criminele jeugdgroep, beïnvloeding een grote rol speelt. Op basis van deze uitkomsten is er een aantal beleidsadviezen gegeven. Kernwoorden: jeugdcriminaliteit, sociale netwerkanalyse, groepsprocessen, drugsgebruik. 3

4

Voorwoord Deze scriptie is het resultaat van een onderzoek naar een criminele jeugdgroep in Stadskanaal, Groningen. Voor de uitvoering van het onderzoek en het schrijven van de scriptie wil ik een aantal mensen bedanken. Ten eerste de politie Groningen voor de mogelijkheid om dit onderzoek uit te voeren. Daarbij wil ik in het bijzonder Hielke Praamstra bedanken. Ten tweede wil ik Roel Popping bedanken als mijn begeleider vanuit de universiteit. De begeleiding heb ik als erg prettig en motiverend ervaren. Daarnaast wil in mijn referent René Veenstra bedanken voor zijn feedback tijdens het schrijven van de scriptie. Ten derde wil ik graag de politie Stadskanaal bedanken voor de hulp en ondersteuning bij de uitvoering van dit onderzoek. In het bijzonder wil ik de jeugdagent Ger Deddens bedanken, zonder wie een groot deel van dit onderzoek niet gerealiseerd had kunnen worden. Ook wil ik graag de gemeente Stadskanaal bedanken voor de gegevens die zij beschikbaar hebben gesteld voor dit onderzoek. Als laatste wil ik Ymke van der Wal bedanken voor de begeleiding en goede feedback bij het schrijven van deze scriptie. Merel Reitsema, Groningen, september 2012 5

6

Inhoudsopgave 1. Inleiding... 10 1.1 De gemeente Stadskanaal... 10 1.2 Criminele jeugdgroep in Stadskanaal... 11 1.3 Aanpak politie en gemeente... 11 1.4 Relevantie onderzoek... 12 1.5 Probleemstelling... 12 1.6 Opbouw scriptie... 13 2. Theorie... 14 2.1 Individuele achtergrondkenmerken... 14 2.2 Sociaal netwerk... 16 2.3 Groepsprocessen... 17 3. Methoden... 19 3.1 Onderzoeksopzet en dataverzameling... 19 3.1.2 Dataverzameling achtergrondinformatie... 20 3.1.4 Interviews... 21 3.1.5 Respondenten interviews... 21 3.1.6 Procedure interviews... 21 3.2 Analyseren van gegevens... 22 3.3 Betrouwbaarheid en geldigheid... 23 4. Resultaten gemeente- en politiegegevens... 24 4.1 Delictgegevens... 24 4.2 Persoonsgegevens... 25 4.3 Het sociale netwerk... 28 4.3.1. Het netwerk grafisch weergegeven... 28 4.3.2 Kenmerken sociaal netwerk... 29 5. Resultaten interviews... 33 5.1 Het groepsmodel... 33 5.1.2 Toename van het aantal leden... 37 5.1.3 Drugs in eerste instantie... 37 5.1.5 De rol van centraal persoon... 38 5.1.7 Geld en drugs in tweede instantie... 40 7

5.1.8 De kick... 40 5.2 Groepsprocessen... 41 5.2.3 De besteding van geld... 44 5.3 De jeugdjaren... 45 5.4 Hulpverlening en keerpunten... 47 6. Conclusie en discussie... 50 6.1 Beantwoording deelvragen... 50 6.2 Probleemstelling... 53 6.3 Resultaten en de theorie... 54 6.4 Aanbevelingen... 56 6.4.1 Positieve punten... 56 6.4.2 Preventieve aanpak... 57 6.4.3 Aanbevelingen politie Stadskanaal... 57 6.4.5 Aanbevelingen gemeente Stadskanaal... 58 6.5 Vervolgonderzoek... 60 Literatuurlijst... 62 8

9

1. Inleiding De politie in Stadskanaal kampt al jaren met verschillende criminele jeugdgroepen en wil daarom meer inzicht in dergelijke groepen. Zij wil graag weten wat ze kan doen om het ontstaan van dergelijke groepen te voorkomen en hoe ze, mocht er toch een criminele jeugdgroep zijn ontstaan, deze het best aan kan pakken. Vanuit de gemeente Stadskanaal is er tevens behoefte aan informatie over jeugdgroepen, omdat zij samen met de politie werkt aan de aanpak van problematische groepen. In dit onderzoek wordt ingegaan op de vorming van een criminele jeugdgroep in Stadskanaal en de groepsprocessen binnen deze jeugdgroep. Het onderzoek beoogd antwoord te geven op hoe een criminele jeugdgroep ontstaat en wat gedaan kan worden om de ontwikkeling van dergelijke groepen tegen te gaan. In dit hoofdstuk wordt eerst een beeld geschetst van het gebied waar de problemen zich afspelen (paragraaf 1.1), daarna wordt ingegaan op de problemen omtrent de criminele jeugdgroep (paragraaf 1.2), vervolgens wordt de huidige aanpak van de politie en gemeente besproken met betrekking tot criminele jeugdgroepen (1.4), daarna wordt de relevantie van het onderzoek besproken (paragraaf 1.5) en als laatste wordt de probleemstelling geïntroduceerd (paragraaf 1.6). 1.1 De gemeente Stadskanaal De gemeente Stadskanaal heeft op 1 juni 2012 32.961 inwoners en 9.032 gezinnen. De gemeente heeft een oppervlakte van 117,67 km². Stadskanaal ligt tegen de provinciegrens tussen Drenthe en Groningen aan. De gemeente heeft van oorsprong veel fabrieken en fabrieksarbeiders, er is een school voor moeilijk lerende kinderen (een MLK school) en in de buurt is een asielzoekerscentrum en de penitentiaire inrichting in Ter Apel. In juni 2012 telde Stadskanaal 988 werklozen, dit is 7,6% van de beroepsbevolking. Landelijk lag het percentage werklozen toen op 6,3% van de beroepsbevolking. Van september 2009 tot juli 2012 telde Stadskanaal 3.346 voortijdig schoolverlaters. In juni 2012 zaten in Stadskanaal 130 gezinnen in de schuldsanering en werden er 848 gemeentelijke uitkeringen verstrekt (2,6% van de inwoners van Stadskanaal). Landelijk ontving 1,9% van de bevolking in juni 2012 een gemeentelijke uitkering. 10

1.2 Criminele jeugdgroep in Stadskanaal Volgens de shortlistmethodiek van Ferweda (2008) kende Nederland in het najaar van 2010 1.154 hinderlijke, 284 overlastgevende en 89 criminele jeugdgroepen. Ferwerda omschrijft een criminele jeugdgroep als volgt: Deze groep bestaat (in ieder geval voor een deel) uit jongeren die behoorlijk op het criminele pad zijn geraakt. Ze zijn al vaker met de politie in aanraking gekomen. Kenmerkend voor dergelijke groepen is dat ze meer en meer criminaliteit plegen voor het financiële gewin in plaats van voor de kick of het aanzien. Deze jongeren scoren ook hoog op de delicten waar de andere twee typen jeugdgroepen hoog op scoren. De feiten zijn echter ernstiger en ze schrikken ook niet terug voor het gebruik van geweld. In de meeste politieregio s is er sprake van een daling van het aantal problematische jeugdgroepen. In de politieregio Groningen is dit ook zo, maar in de gemeente Stadskanaal is hier (nog) geen sprake van. Zij hebben last van meerdere hinderlijke en/of overlastgevende groepen en in 2011 van een criminele jeugdgroep, de zogenoemde Albert Heijn groep. Deze groep is betrokken bij meer dan 300 zaken in Stadskanaal en omstreken, waarvan in 65 zaken de betrokken groepsleden worden vervolgd 1. De groep bestaat uit 37 leden die allen in meer of mindere mate betrokken zijn geweest bij criminele activiteiten van de groep. In dit onderzoek wordt ingegaan op het ontstaan van deze jeugdgroep. 1.3 Aanpak politie en gemeente Momenteel gebeurt er in Stadskanaal al veel om de criminele jeugdgroep aan te pakken en het ontstaan van een nieuwe groep tegen te gaan. De jeugdagenten zijn nauw betrokken bij de ontwikkelingen omtrent jeugd en jeugdgroepen en zij onderhouden goede contacten met de gemeente. De gemeente organiseert bijeenkomsten voor ouders van jongeren die betrokken zijn bij (beginnende) jeugdgroepen. Tijdens deze bijeenkomsten wordt door de burgemeester, de politie en hulpinstanties gesproken met ouders over het gedrag van hun kinderen, maar ook over mogelijke oplossing voor problemen die spelen. Tijdens vergaderingen van gemeente en politie wordt overlegd over de groepsleden en wordt gekeken wat mogelijke methoden zijn om de groepsleden aan te pakken. Tijdens verhoren stelt de politie in Stadskanaal aan jongeren andere vragen dan aan volwassenen. Er is sprake van een soort sociaal verhoor. Ze vragen meer door over vrienden, dagbesteding en de thuissituatie. Er gebeurt dus al veel, maar aangezien de problematiek omtrent jeugdgroepen nog niet voldoende afneemt is er nog behoefte aan verbetering. 1 Dit blijkt uit gesprekken met de jeugdagent. 11

1.4 Relevantie onderzoek Criminele jeugdgroepen zijn een groot probleem in de maatschappij. Ze zorgen voor onprettige en onveilige buurten en richten met het plegen van hun delicten veel schade aan in de maatschappij. De aanpak van deze criminele groepen heeft van minister Opstelten prioriteit gekregen. Regelmatig staan er artikelen in de krant waaruit blijkt dat het aanpakken van deze criminele jongeren nog niet zo eenvoudig is en ook geregeld mislukt (zie bijvoorbeeld de Telegraaf, 1 mei 2012). Het aanpakken of beter nog het voorkomen van een criminele jeugdgroep is ingewikkeld. Aangezien er nog niet een sluitende aanpak is tegen criminele jeugdgroepen zou dit onderzoek een bijdrage kunnen leveren aan het verbeteren van de aanpak van criminele jeugdgroepen. Er is al veel onderzoek gedaan naar jeugdgroepen. Dit onderzoek richt zich specifiek op een jeugdgroep in Stadskanaal. Stadskanaal heeft zijn eigen problematiek die wellicht een grondslag vormt voor het ontstaan van criminele jeugdgroepen. Veel onderzoek richt zich op de aanpak van jeugdgroepen in de Randstad. In de regio midden/oost Groningen is nog niet eerder een sociaal wetenschappelijk onderzoek gedaan naar criminele jeugdgroepen. In dit onderzoek worden verschillende onderzoeksmethoden samengevoegd, zoals het houden van interviews en het maken van een sociale netwerkanalyse. De combinatie van verschillende onderzoeksmethoden maakt het mogelijk een duidelijk beeld te schetsen over de criminele jeugdgroep in Stadskanaal. 1.5 Probleemstelling Slechts 6% van alle jeugdgroepen is crimineel. Hierdoor rijst de vraag waardoor de ene jeugdgroep wel crimineel wordt en de andere jeugdgroep niet. En specifiek voor dit onderzoek: Waarom heeft de Albert Heijn Groep in de gemeente Stadskanaal zich ontwikkeld tot een criminele groep. De probleemstelling voor dit onderzoek is daarom als volgt geformuleerd: verklaren? Welke invloeden kunnen het ontstaan van een criminele jeugdgroep in Stadskanaal De probleemstelling is opgedeeld in vier deelvragen die centraal staan in deze scriptie, namelijk: 1. Wat is de samenstelling van de criminele jeugdgroep in Stadskanaal? 2. Welke individuele achtergrondkenmerken zouden het gedrag van de groepsleden van de criminele jeugdgroep in Stadskanaal kunnen verklaren? 12

3. Hoeveel personen staan centraal in het sociale netwerk van de criminele jeugdgroep in Stadskanaal? 4. Welke groepsprocessen zouden het ontstaan van de criminele jeugdgroep in Stadskanaal kunnen verklaren? 1.6 Opbouw scriptie In hoofdstuk 2 wordt het algemene theoretische kader van het onderwerp besproken. Een aantal theorieën die betrekking hebben op criminaliteit, jeugdcriminaliteit en groepscriminaliteit worden hier ter discussie gesteld. Daarna wordt in hoofdstuk 3 besproken welke methoden zijn toegepast om een antwoord op de deelvragen te kunnen geven. Vervolgens geeft hoofdstuk 4 de resultaten van de gemeente- en politiegegevens weer. In dit hoofdstuk worden ook de resultaten van de sociale netwerkanalyse gepresenteerd. In hoofdstuk 5 worden de resultaten van de interviews besproken. In het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 6, worden de deelvragen en de probleemstelling beantwoord, worden aanbevelingen besproken en wordt ingegaan op vervolgonderzoek. 13

2. Theorie Over waarom mensen zich crimineel gedragen zijn in de loop der jaren veel theorieën ontwikkeld. Een aantal theorieën die zijn ontwikkeld gaan specifiek over crimineel gedrag van jongeren en crimineel gedrag van jongeren in groepsverband. In dit hoofdstuk zullen verschillende theoretische inzichten worden besproken om zo inzicht te krijgen in waarom de jeugdgroep in Stadskanaal zich heeft ontwikkeld tot een criminele jeugdgroep. De paragrafen zijn onderverdeeld naar de onderwerpen die in de deelvragen aan bod komen. 2.1 Individuele achtergrondkenmerken In dit onderzoek wordt onder meer gekeken naar individuele achtergrondkenmerken van personen. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden tussen kenmerken van een persoon waarvoor iemand aanleg heeft en kenmerken van de omgeving. Als we kijken naar de omgeving is een belangrijke en veel geteste theorie op het gebied van criminaliteit de sociale bindingentheorie. Deze theorie wordt ook wel de sociale controle theorie genoemd en is ontwikkeld door Hirschi (1969). Crimineel gedrag komt volgens de sociale bindingentheorie voort uit zwakke of verdwenen banden met de samenleving. Er zijn vier soorten bindingen: 1) Bindingen met significante anderen, zoals familie of vrienden; 2) Bindingen met sociaal normatieve systemen, zoals school of werk; 3) Betrokkenheid bij sociale activiteiten, zoals lidmaatschap van een sportvereniging; 4) De acceptatie van de algemene normen en waarden in de samenleving. Deze vier bindingen zijn niet allemaal even belangrijk, maar over het algemeen geldt hoe zwakker de bindingen hoe meer de kans bestaat op crimineel gedrag. Een persoon die goede bindingen heeft zal deze niet zomaar op het spel zetten met het risico dat deze banden verloren gaan. Tevens is er meer toezicht en controle op mensen door de bindingen op verschillende niveaus. Uit onderzoek blijkt dat de eerste twee bindingen veel sterker samenhangen met crimineel gedrag dan de laatste twee. Sociale bindingen kunnen er voor zorgen dat iemand niet crimineel wordt, maar kunnen ook in tegengestelde richting werken. Zo hangen bindingen met vrienden die crimineel gedrag vertonen juist samen met crimineel gedrag van de persoon zelf (Hindelang, 1973; Johnson, 1979; Juger-Tas, 1992; Warr, 2002). Het zou dus kunnen zijn dat de jongeren in Stadskanaal die deelnamen aan de criminele jeugdgroep slechte bindingen hebben of dat een aantal bindingen zelfs ontbreekt, zoals contact met ouders. Hierdoor zouden de jongeren sneller crimineel gedrag kunnen gaan vertonen volgens de sociale bindingentheorie. Het kan echter ook zo zijn dat, omdat de jongeren bindingen hebben met mensen die crimineel gedrag vertonen, zij zich eerder crimineel gaan gedragen. 14

Volgens de general strain theorie ontstaat criminaliteit door een spanning die mensen ervaren vanuit hun omgeving (Agnew, 1991, 1992, 2001, 2006). De spanning kan worden omschreven als voortkomend uit situaties en omstandigheden die door het individu als onprettig worden ervaren (Froggio & Agnew, 2007). De spanning leidt tot negatieve emotie en voert de druk bij het individu om deze spanning te verlichten op. Criminaliteit is een mogelijke reactie op de negatieve emotie die de spanning veroorzaakt, om zo de spanning te verlichten of om er voor weg te vluchten. Ook kan het zijn dat iemand door middel van drugs- of drankgebruik probeert de negatieve emotie en daarmee de ervaren spanning te onderdrukken (Froggio & Agnew, 2007) 2. Mensen zijn er volgens deze theorie op uit de spanning te verlagen en zullen dit mogelijk via de criminele weg doen (Nieuwbeerta et al., 2008). Bij jongeren kan spanning ontstaan doordat zij dezelfde doelen hebben als volwassenen en minder of geen middelen om deze doelen te bereiken. Bij jongeren uit een lagere sociale klasse kan dit ook sterk naar voren komen. Zij hebben dezelfde doelen als jongeren in een sociale middenklasse, maar minder of geen middelen om deze doelen te bereiken. De jeugd kan er voor kiezen uit te wijken naar illegale manieren om het doel te bereiken en daarmee de spanning te verlichten. Met andere woorden: jongeren raken gefrustreerd door wat ze wel willen maar niet kunnen bereiken (zoals een baan, een huis en een gezin). Meer gericht op aanleg kwamen Gottfredson en Hirschi in 1990 met zelfcontroletheorie. Deze theorie verklaart criminaliteit door een gebrek aan zelfbeheersing. Volgens de auteurs is zelfcontrole het mechanisme dat bepaalt of iemand zich crimineel gedraagt of niet. Het gebrek aan zelfcontrole wordt door de auteurs als volgt omschreven the tendency of individuals to persue shortterm gratification without consideration of long-term consequences of their acts (p.177). Mensen met een lage zelfcontrole zijn gericht op het hier en nu, hebben weinig doorzettingsvermogen, zijn impulsief en onvoorzichtig. Ook hebben zij vaak instabiele vriendschap- en liefdesrelaties en arbeidsomstandigheden. Mensen met een lage zelfcontrole zijn meer dan mensen met een gemiddelde of hoge zelfcontrole geneigd sociale regels te overtreden (Junger et al., 1995). Lage zelfcontrole kan ontstaan door zowel temperament (aanleg) als socialisatie (omgeving). De socialisatie dient volgens de auteurs plaats te vinden voor de leeftijd van 8 jaar. Socialisatie vindt onder andere plaats door de verbondenheid van de ouder met het kind, de aanwezigheid van toezicht van een ouder, het herkennen van gedrag dat afwijkt van sociale normen en het bestraffen van afwijkend gedrag. Risicofactoren bij het socialisatieproces zijn onder meer crimineel gedrag van ouders, de grootte van de familie (hoe groter de familie hoe groter de kans dat de kinderen crimineel worden), eenoudergezinnen en een moeder die buitenshuis werkt (Gottfredson & Hirschi, 1990). 2 Er zijn verschillende soorten strains maar het gaat het bestek van dit verslag te buiten hier verder op in te gaan. 15

De ontsporing van de jeugd in Stadskanaal en de vorming van een criminele jeugdgroep zou te maken kunnen hebben met het gebrek aan zelfcontrole van een aantal jongeren. Hoewel de theorie lastig is om te toetsen is toch al meerdere malen ondersteuning gevonden voor het verband tussen een vorm van zelfcontrole en crimineel gedrag (zie bijvoorbeeld: Polakowski, 1994; Vitaro, Tremblay, Gagnon & Pelletier, 1994; Junger et al., 1995). Nu is het zo dat mensen over het algemeen genomen het meest crimineel zijn tijdens de adolescentie (Moffitt, 1993, 1994). In de leeftijdsfase tussen de 15 en de 20 jaar worden zij het meest crimineel. Er is een grote groep die dan crimineel actief is en deze groep wordt nadat zij de leeftijd van 20 jaar heeft bereikt weer kleiner. De mensen die na de adolescentie stoppen met criminele activiteiten worden ook wel de adolescentie-gelimiteerde antisociale jongeren genoemd (Moffitt, 1993). Hun criminele gedrag beperkt zicht tot de adolescentie. Er is echter ook een groep mensen die niet stopt na de adolescentie. Dit is de levensloop persistente groep (Moffitt, 1993). Deze groep blijft langer hangen in de criminele carrière en het kan zelfs zijn dat deze groep mensen nooit stopt met zich crimineel te gedragen. De grote stijging in crimineel gedrag tijdens de adolescentie kan volgens Van de Sande (2012) komen doordat de adolescenten zich nog in een spelvorm bevinden. Mensen hebben volgens Van de Sande zestien basismotivaties om te handelen (zoals status, voortplanting, erbij horen, agressie en jagen). Al deze motivaties kunnen zowel in volwassen vorm als in spelvorm worden uitgeoefend. In de spelvorm wordt telkens de grens opgezocht en wordt gekeken hoe ver iemand kan gaan. Dit gebeurt tijdens het opgroeien en voor sommige motivaties vooral tijdens de adolescentie (zoals erbij horen, jagen en voortplanting). Na de adolescentie komt de persoon terecht in de volwassen vorm en zal het criminele gedrag afnemen. De groep mensen die door blijft gaan met crimineel gedrag na de adolescentie heeft niet geleerd hoe ze het goed moeten doen of het is voor hen vanwege een stoornis niet mogelijk. 2.2 Sociaal netwerk Uit onderzoek is gebleken dat 75 procent van de jeugdcriminaliteit in Nederland voortkomt vanuit de groep of groepsdynamische processen (Ferwerda, 2010). In dit onderzoek wordt ook gekeken naar het sociale netwerk. Het sociale netwerk kan heel waardevol zijn (Putnam, 1993). Het kan zorgen voor hulpbronnen om individuele doelen te bereiken. Via het sociale netwerk kan iemand bijvoorbeeld een baan of een nieuw huis vinden. Er wordt dan ook wel gesproken over sociaal kapitaal. Mensen investeren het meest in de personen waarvan het meest wordt terugverwacht. Belangrijk hierbij is dat er sprake is van vertrouwen en wederkerigheid (Putnam, 1993). In zijn boek Bowling alone wijst Putnam (2000) op het nut van sociaal kapitaal in de samenleving en het verval 16

van sociaal kapitaal waar volgens hem sprake van is. Weak ties zijn belangrijk in het sociale netwerk (Granovetter, 1985). Minder hechte of zwakke connecties leiden tot meer contacten buiten de groep en hierdoor wordt er een grotere diversiteit aan hulpbronnen en dus meer sociaal kapitaal aangeboord (Van der Hulst, 2008). In een crimineel netwerk kunnen deze weak ties worden gebruikt om goederen door te verkopen of tips te horen te krijgen. Structural holes zijn tevens erg belangrijk in een sociaal netwerk (Burt, 1992). Het bestaan van gaten in het netwerk en de mogelijkheid deze te overbruggen is een uitgelezen kans voor het verkrijgen van non-redundante hulpbronnen en ook macht (Burt, 2000; Van der Hulst, 2008). Een zogenoemde broker kan gebruik maken van structurele gaten in een netwerk. De broker heeft macht in zijn positie aangezien hij de brugverbinding is tussen twee non-redundante actoren (Burt, 1992). Een broker kan, met betrekking tot het onderwerp van dit onderzoek, een jongere zijn die tussen twee jeugdgroepen heen en weer informatie verstrekt. Het sociale netwerk kan ook een mogelijkheid bieden die het plegen van verschillende vormen van criminaliteit kan vergemakkelijken (Van der Hulst, 2008). Vanuit de sociale netwerkbenadering zijn de sociale relaties die iemand heeft bepalend voor zijn gedrag, opvattingen, normen en waarden (Broekhuizen & Driessen, 2006). Het sociale netwerk waarin een persoon zich bevindt kan de persoon dus ook negatief beïnvloeden. Zo zijn er bijvoorbeeld sterke verbanden gevonden tussen crimineel gedrag in het netwerk van een jongere en crimineel gedrag van de jongere zelf (Broekhuizen & Driessen, 2006). 2.3 Groepsprocessen Zoals eerder vermeld is door veel onderzoekers vastgesteld dat er een positief verband bestaat tussen het onderhouden van vriendschappen met criminele jongeren en het plegen van criminaliteit door de jongeren zelf (Haynie, 2001, 2002; Mars, 1999; McAndrew, 1999; Kleemans et al., 1998, Fijnaut et al. 1995, Broekhuizen et al. 2008). Een veel terugkerende vraag is of dit nu komt doordat er sprake is van selectie of dat er sprake is van beïnvloeding. Volgens de differentiële associatietheorie komt dit doordat crimineel gedrag, net als ander gedrag wordt aangeleerd (Sutherland, 1924, 1947). Dit leerproces ontstaat door interacties met andere individuen (Lanier & Henry, 2009). Het gaat bij dit leerproces vooral om hechte relaties met anderen die men vertrouwt (Sutherland, 1947). Niet alleen criminele technieken worden overgedragen, maar tevens motieven en de houding die bij het plegen van criminaliteit komen kijken (Van de Rakt et al., 2005). De theorie gaat er dus van uit dat crimineel gedrag wordt overgedragen doordat een persoon zich bevindt in een intieme groep mensen die normafwijkend gedrag vertoont en die hij vertrouwt. Het sociale netwerk van een persoon zorgt er dus voor dat iemand crimineel gedrag aanleert (Völker, Baerveldt & Driessen, 2008). Voor deze theorie zijn veel ondersteunende 17

onderzoeksresultaten gevonden (Bruinsma, 1985, 2001; Warr & Stafford, 1991; Lanier & Henry, 1998; Alarid et al., 2000; Hartjen & Priyadarsini, 2003). Volgens de sociale ruiltheorie van Weerman (2001) zou dit te maken kunnen hebben met drie verschillende verklaringen. Volgens de groepsverklaring is er invloed vanuit de groep door groepsdruk of groepsbeloning. Een beloning kan zijn dat iemand bij de groep mag horen. Ook zegt deze verklaring dat crimineel gedrag op deze manier wordt aangeleerd in de groep. Een tweede verklaring is de selectieverklaring. Deze stelt dat crimineel gedrag in een groep wordt veroorzaakt door sociale selectie. Dit houdt in dat het individu gelijkgezinden opzoekt en dat hierdoor ongewenst gedrag kan worden versterkt. Daarnaast worden mensen die crimineel gedrag vertonen door anderen afgewezen en hierdoor gaan ze noodgedwongen met elkaar om. De derde verklaring die Weerman geeft is de instrumentele verklaring. Men maakt een kosten en baten afweging waar uit komt dat de kosten bij samen plegen lager zijn. Weerman (2001) stelt in zijn boek dat deze verklaringen afzonderlijk niet voldoende zijn, maar dat er sprake is van een sociaal ruilproces. Zodra het voordelig is om samen te plegen, er voldoende mededaders beschikbaar zijn en deze het aantrekkelijk vinden om samen crimineel gedrag uit te voeren, ontstaat er groepscriminaliteit. Zowel in de sociale ruiltheorie als in de differentiële associatietheorie gaat het over beïnvloeding en/of selectie. Met het onderzoeksprogramma SIENA is het mogelijk het effect van selectie of beïnvloeding te toetsen en voor het andere effect te controleren (zie bijvoorbeeld Veenstra & Dijkstra, 2011). In een onderzoek met het programma SIENA wordt gebruikt gemaakt van longitudinale gegevens. In een recent onderzoek met het programma SIENA kwam naar voren dat er sprake is van significante beïnvloedingseffecten bij criminaliteit voor adolescenten. De resultaten van dit onderzoek laten echter ook zien dat naast beïnvloedingseffecten de psychopathische kenmerken van iemand tevens een grote rol spelen (Kerr, Van Zalk & Stattin, 2012). In een onderzoek van Knecht (2008), waar tevens gebruik werd gemaakt van SIENA, komt naar voren dat adolescenten met een hoger delinquentieniveau vrienden uitzoeken met tevens een hoger delinquentieniveau. Hier is er dus sprake van selectie. In dit onderzoek werden geen significante effecten gevonden voor beïnvloeding. Voor zowel selectie als beïnvloeding worden ondersteunende resultaten gevonden (zie bijvoorbeeld Van de Rakt et al., 2005; De Cuyper 2008; Sijtsema, 2010). Zowel selectie als beïnvloeding zijn dus belangrijke aspecten als het gaat om de ontwikkeling van crimineel gedrag. Het zou zo kunnen zijn dat in Stadskanaal een aantal criminele jongeren was die de rest heeft beïnvloed of dat de groepsleden allemaal de potentie tot crimineel gedrag al in zich hadden en elkaar op basis daarvan hebben geselecteerd. 18

3. Methoden Criminele jeugdgroep Stadskanaal In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de methoden die zijn gebruikt voor het uitvoeren van het onderzoek. In paragraaf 3.1 gaat het over de onderzoeksopzet en de verschillende onderdelen van het onderzoek. In paragraaf 3.2 wordt ingegaan op de respondenten. In paragraaf 3.3 wordt ingegaan op dataverzameling. Paragraaf 3.4 gaat over de analyse van de gegevens en tot slot in paragraaf 3.5 de betrouwbaarheid en geldigheid van het onderzoek. 3.1 Onderzoeksopzet en dataverzameling In dit onderzoek worden verschillende onderzoeksmethoden gecombineerd. Er is gebruik gemaakt van een gemeente- en politiegegevensanalyse voor individuele achtergrondinformatie, er is een sociale netwerkanalyse uitgevoerd en er zijn groepsleden geïnterviewd. 3.1.1 Respondenten politie- en gemeentegegevens De politie heeft 37 namen van personen in hun systeem staan die op een manier betrokken zijn bij de criminele jeugdgroep. Na een gesprek met de jeugdagent zijn vier personen uit de verdere groepsanalyse gelaten, omdat over deze personen geen verdere informatie beschikbaar was en de personen een marginale rol in de groep speelden. De verdere analyses zijn dan ook uitgevoerd op 33 personen, verder groepsleden genoemd. Van deze 33 groepsleden zijn er 29 man en 4 vrouw. De leeftijd van de respondenten varieert tussen de 15 en de 47 jaar. Zie Tabel 1 voor een overzicht van de leeftijden van de respondenten. De politie en de gemeente beschikten niet voor alle onderdelen van het onderzoek over de volledige informatie over deze 33 groepsleden. Bij de verschillende onderdelen is beschreven hoe groot het aantal leden is waarover de informatie beschikbaar is (de N). 19

Tabel 1 Leeftijd respondenten Leeftijd (jaar) Aantal 15 1 16 4 17 1 18 3 19 3 22 4 23 2 24 4 25 2 26 2 27 2 28 2 33 2 47 1 Totaal 33 3.1.2 Dataverzameling achtergrondinformatie De politie en de gemeente beschikten over een aantal gegevens van de leden van de criminele jeugdgroep. De politie in Stadskanaal heeft de criminele jeugdgroep in kaart gebracht door middel van de shortlistmethodiek (zie Ferwerda, 2009). Deze informatie is beschikbaar gesteld door een jeugdagent. Ook beschikte de politie over een bestand waarin zij in samenwerking met de gemeente gegevens over de groepsleden bijhoudt. Al deze gegevens zijn in SPSS verwerkt. Bij de informatieafdeling van de politie is een aanvraag ingediend voor de GBA-gegevens van groepsleden. Ook de strafbladgegevens zijn hier opgevraagd. Deze gegevens komen uit het systeem HKS. Dit systeem loopt een periode achter en geeft daarom niet altijd volledige informatie. Met deze informatie is het SPSS bestand aangevuld. De analist van de politie beschikte over een bestand waarin het handelen van de groep in kaart is gebracht. Uit dit bestand is informatie gehaald waarmee een SPSS bestand is gemaakt over de criminele handelingen van de groep. 3.1.3 Dataverzameling sociale netwerkanalyse Het bestand van de politie over het handelen van de groep dat hierboven wordt genoemd is tevens het bestand dat is gebruikt voor de sociale netwerkanalyse. Het bestand gaf namelijk ook weer wie met wie welke criminele handeling heeft uitgevoerd of in ieder geval hierbij betrokken is geweest. Elke relatie tussen groepsleden is ingevoerd in het programma Nodexl. Met dit programma zijn netwerkmaten berekend en visuele weergaves van de groep gemaakt. Voor bepaalde analyses, zoals 20

die van cliques en n-cliques, is gebruik gemaakt van het programma Ucinet (Borgatti, Everett en Freeman, 2002). 3.1.4 Interviews Om meer inzicht te krijgen in de processen die zich in de groep afspelen zijn diepte interviews gehouden met leden van de criminele jeugdgroep. Uit deze interviews is ook achtergrondinformatie over de groepsleden ingewonnen. De literatuur die over groepsprocessen en individuele achtergrondkenmerken beschikbaar was is als basis gebruikt voor het maken van de interviewopzet. 3.1.5 Respondenten interviews Voor het onderzoek zijn 11 groepsleden geïnterviewd. Deze 11 groepsleden zijn een selectie van de 33 groepsleden die hier boven worden genoemd. Drie groepsleden bevonden zich ten tijde van het interview in een penitentiaire inrichting. Doordat deze leden gemakkelijk te bereiken waren zijn zij geselecteerd. De anderen zijn op basis van de informatie van de jeugdagent over hun benaderbaarheid en bereikbaarheid geselecteerd. De groep van 11 respondenten bestaat uit twee vrouwen en negen mannen. Voor een overzicht van de leeftijden van de geïnterviewde groepsleden zie Tabel 2. Tabel 2 leeftijd respondenten interviews Leeftijd (jaar) Aantal 16 3 17 1 18 1 19 2 22 2 23 1 24 1 Totaal 11 3.1.6 Procedure interviews Eerst is er informatie ingewonnen over de mogelijkheid van het afnemen van interviews bij de groepsleden die in de gevangenis zaten. In de penitentiare inrichting in Ter Apel was de mogelijkheid de groepsleden te spreken in speciale gespreksruimtes. Er was een planning gemaakt voor het spreken van vier groepsleden, maar aangezien ten tijde van het interview één groepslid inmiddels vrij was gekomen is dit interview niet doorgegaan. Er is nog geprobeerd om een gesprek te krijgen met een ander groepslid die zich in de jeugdgevangenis bevond, maar deze zat niet meer in de jeugdgevangenis ten tijde van het organiseren van de interviews. 21

Daarna heeft de jeugdagent een aantal groepsleden benaderd in verband met het interview. Vrijwel alle groepsleden die hij hier over benaderde waren hier bereid toe. Aangezien het gesprek moest plaatsvinden op een plek waar de groepsleden het gevoel hadden openlijk te kunnen praten werden hen twee mogelijkheden geboden, namelijk dat het gesprek plaatsvond op het gemeentehuis of op het politiebureau. Alle groepsleden kozen voor het politiebureau. Deze gesprekken werden opgenomen. Na het maken van de afspraak heeft de jeugdagent hen nog een brief gestuurd ter herinnering. Voordat een gesprek van start ging is de groepsleden verteld dat alles wat zij zeiden vertrouwelijk is en dat alle informatie anoniem zal worden verwerkt. Voor de interviews is een vragenlijst opgesteld, waarbij meerdere malen gebruik is gemaakt van vignetten. Daarnaast is nog een lijst gemaakt met vignetten die sommige vragen zouden kunnen vervangen, mocht iemand heel gesloten zijn. Na het eerste interview werd duidelijker hoe de gesprekken zouden gaan lopen en werd overgegaan op een topiclijst met de vignetten. De interviews werden hierdoor semigestructureerd. Een aantal onderwerpen moest tijdens het interview aan bod komen, maar het verloop van het interview werd geleid door de respondent. 3.2 Analyseren van gegevens De individuele achtergrondgegevens en de gegevens van de criminele handelingen werden zoals eerder vermeld ingevoerd in een SPSS bestand. De gegevens zijn met eenvoudige frequentie- en kruistabellen geanalyseerd. De gegevens die als basis dienden voor de sociale netwerkanalyse werden in de programma s Nodexl en Unicet ingevoerd. De verschillende relaties tussen groepsleden werden hier in aangegeven. Toen deze gegevens allemaal ingevoerd waren konden deze worden geanalyseerd tot verschillende netwerkmaten die wat zeiden over de groep in zijn geheel en over de individuen in de groep. Het analyseren van de gegevens uit de interviews was een uitgebreider proces. De analyse is gebaseerd op de analysemethoden die bij kwalitatief onderzoek worden gebruikt (Mortelmans, 2007, 2009). Eerst zijn transcripties of verslagen van de interviews gemaakt. Als er opnames waren gemaakt gebeurde dit aan de hand van de opnames. Als er geen opnames waren gemaakt gebeurde dit aan de hand van aantekeningen. Daarna werd de informatie gecodeerd. De tekst werd hierbij in stukjes opgedeeld die wat zeiden over een bepaald onderwerp. De stukjes met dezelfde code werden bij elkaar gevoegd. Uit de informatie die hier uit naar voren kwam is een groepsmodel gemaakt. De informatie die in meerdere interviews naar voren kwam werd steeds betrouwbaarder en is in het groepsmodel terecht gekomen. Andere informatie die uit de interviews naar voren kwam 22

is tevens middels coderen verwerkt. De resultaten die hier uit naar voren zijn gekomen zijn in de tekst verwerkt. 3.3 Betrouwbaarheid en geldigheid Als het gaat om het vaststellen van de betrouwbaarheid van dit onderzoek moet vooral gekeken worden naar het kwalitatieve gedeelte van het onderzoek. Gezegd kan worden dat als het onderzoek opnieuw gedaan zou worden er mogelijk andere resultaten uit zouden komen. Het is niet mogelijk om opnieuw dit exacte onderzoek te doen, aangezien de tijd alweer is veranderd en de kans groot is dat de situatie en de respondenten veranderd zijn. Het onderzoek is een momentopname. Als we kijken naar de geldigheid van de resultaten geven de resultaten een goed beeld van wat er zich in de praktijk voordoet. De meeste groepsleden waren tijdens de interviews verrassend open en maakten een eerlijke indruk. Ik heb het idee dat men naar waarheid heeft geantwoord en dat zij geen zaken bewust hebben achtergelaten of verfraaid. Ook het gebruik van opnameapparatuur tijdens de meeste interviews heeft bijgedragen aan de mogelijkheid om nauwkeurig te werken. Dit draagt bij aan de betrouwbaarheid van dit onderzoek. De interviews, samen met de aanvullende gegevens, gaven een goed beeld van wat zich in de jeugdgroep in Stadskanaal heeft afgespeeld. 23

4. Resultaten gemeente- en politiegegevens Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van gegevens die afkomstig zijn van de politie of van de gemeente. De politie heeft een bestand waarin zij de criminele activiteiten van de groep registreert. Uit de politiesystemen zijn tevens gegevens gekomen over het eventuele criminele verleden van de groepsleden. De gemeentelijke basisadministratie heeft bijgedragen aan persoonsgegevens over de groepsleden. Aanvullende informatie over de groepsleden heb ik ontvangen via medewerkers van zowel de gemeente als de politie, die veel contact met de groepsleden hebben (gehad). In dit hoofdstuk worden de gegevens van de groepsleden geanalyseerd. Paragraaf 4.1 gaat in op de delictgegevens die de politie heeft geregistreerd over de groep. De criminele handelingen waarvan bewezen is dat de groep hierbij betrokken is zullen hier worden geanalyseerd. Paragraaf 4.2 gaat in op persoonsgegevens van de groepsleden. In paragraaf 4.3 wordt het sociale netwerk van de groep beschreven. Ten slotte wordt in paragraaf 4.4 de gegevens uit dit hoofdstuk bekeken vanuit het theoretische kader. 4.1 Delictgegevens In deze paragraaf wordt ingegaan op de informatie die de politie heeft over de delictgegevens van de groep. De politie heeft bij 65 delicten kunnen aantonen dat de groepsleden hierbij betrokken zijn. Locatie. Van de 65 delicten zijn er 29 in de gemeente Stadskanaal gepleegd. Dit is bijna 45 procent van de delicten. In gemeente Nieuw-Buinen, dat tegen Stadskanaal aanligt, is ruim 21 procent van de delicten gepleegd. Uit de gegevens wordt duidelijk dat de groepsleden ook in de omgeving actief waren. Zo pleegden zij onder meer delicten in Emmen, Ter Apel, Musselkanaal en Winschoten. Feit. Als we kijken naar het soort strafbaar feit dat door de groepsleden het meest is gepleegd, dan is dit auto-inbraak. Van de 65 delicten zijn het 54 keer auto-inbraken. Dit is bijna 85 procent. Verder komen autodiefstal, woninginbraak, overige inbraak, overig diefstal en mishandeling allen nog twee keer voor. Uit gesprekken met politieagenten en met groepsleden blijkt dat er ruim 300 autoinbraken door de groepsleden waren gepleegd. Voor 54 auto-inbraken is er voldoende bewijs gevonden om ze aan de groepsleden te linken. Dag. Als gekeken wordt naar welke dag de groep volgens de politiegegevens het meest actief was zien we dat dit op de donderdag was. 20 procent van de delicten (13 delicten) zijn op donderdag 24

gepleegd. 17 procent van de delicten (11 delicten) op een zondag en 10 procent (7 delicten) op een dinsdag. Op de overige dagen zijn rond de 8 delicten gepleegd (12,3 procent). Aantal betrokkenen. Uit de gegevens kon ook worden opgemaakt hoeveel personen bij elk delict betrokken waren. Dit zijn de groepsleden die de criminele activiteit uitvoeren of personen die de goederen afnemen, maar het kunnen ook groepsleden zijn die als getuige betrokken zijn. In 28 procent van de gevallen (18 delicten) zijn drie groepsleden betrokken. Dit is het grootste gedeelte. In 22 procent van de delicten (14 delicten) zijn twee groepsleden betrokken. Daarna komen één, vier en vijf betrokkenen, allen rond de 11 procent (7 delicten). Opvallende uitschieters zijn een autodiefstal waarbij tien groepsleden betrokken waren en een woninginbraak waarbij 14 groepsleden betrokken zijn geweest. 4.2 Persoonsgegevens In deze paragraaf wordt ingegaan op informatie over personen waar de groep uit bestaat. De politie heeft informatie over 33 personen die lid zijn van de groep of betrokken zijn bij de criminaliteit die de groep pleegde. Voor een deel van deze personen is niet alle informatie beschikbaar. Vandaar dat per onderwerp het aantal leden waarvoor de informatie beschikbaar is, de N, wordt vermeld. De meeste informatie is beschikbaar over de meest actieve groepsleden. Woonplaats (N=33). Van de leden wonen er 14 in de gemeente Stadskanaal. Daarnaast komen er 8 leden uit de gemeente Borger-Odoorn. Uit zowel de gemeenten Nieuw-Buinen als de gemeente Ter Apel komen 4 groepsleden. Verder staan er nog leden ingeschreven in de gemeente Oltambt, Assen en Groningen. Woongelegenheid (N=24). De leden van de groep wonen op diverse plaatsten. Bijna één derde van de groepsleden woont op zichzelf. Ruim 60 procent van de groepsleden woont nog bij zijn of haar ouders, bijna 54 procent van deze groepsleden woont alleen bij zijn of haar vader of moeder. Evenveel groepsleden wonen alleen bij zijn of haar vader als bij zijn of haar moeder. Dit is opvallend als gekeken wordt naar de landelijke cijfers volgens welke 83 procent van de eenoudergezinnen door een vrouw worden geleid (CBS, 2011). Eén iemand uit de groep woont bij zijn oma. Leeftijd (N=33) en geslacht (N=33). De gemiddelde leeftijd van de groepsleden in zomer 2012 is 23 jaar. De jongste betrokkene in de groep is op dit moment 15 jaar en de oudste 47 jaar. Het grootste gedeelte van de groep is man (88,2 procent). 25

Dagbesteding (N=22) en inkomen (N=23). De helft van de groepsleden heeft geen dagbesteding (50 procent). Ruim 30 procent van de groepsleden gaat naar school en ruim 18 procent werkt. Slechts twee groepsleden zijn in het bezit van een startkwalificatie. Een startkwalificatie is een Havo- of MBO niveau 4 diploma. De groepsleden die nog naar school gaan volgen voor zover bekend een opleiding op één van de vier VMBO niveaus. Groepsleden die niet meer naar school gaan en geen startkwalificatie hebben zijn voortijdig schoolverlater. Nederland telde in 2011 3,1 procent voortijdig schoolverlaters. Onder de groepsleden in Stadskanaal heeft 59 procent geen startkwalificatie. Dit is een hoog percentage. De cijfers van het CBS (2011) laten ook zien dat jongeren die voortijdig schoolverlater zijn vaker verdacht worden van een misdrijf (26 procent), dan jongeren die dit niet zijn (4,6 procent). Als we kijken naar het inkomen van de groepsleden zien we dat bijna de helft geen inkomen heeft (47,8 procent). Ruim 26 procent van de groepsleden ontvangt een WAJONG uitkering. Landelijk ontvangt 1,3 procent van de Nederlanders een WAJONG uitkering (CBS, 2012). De groep scoort ook hier veel hoger. Eén groepslid ontvangt een WW uitkering en één een WWB uitkering. Van de zes groepsleden met een WAJONG uitkering heeft slechts 1 groepslid een dagbesteding. Er zijn vier groepsleden (17,4 procent) zonder inkomen en zonder dagbesteding. Ouders gescheiden (N=19). 58 procent van de ouders van de groepsleden is gescheiden en deze groepsleden zijn (grotendeels) opgegroeid in een eenouderhuishouden. In Nederland waren in 2011 19,6 procent van de huishoudens eenouderhuishoudens (CBS, 2011). Het percentage van de groepsleden ligt dus ver boven het landelijke percentage. Drugsgebruik (N=21). 86 procent van de groepsleden gebruikt drugs of gebruikte dit toen hij of zij bij de groep was. Dit is het percentage waarvan bij de politie bekend is dat ze drugs gebruiken. Penitentiaire inrichting (N=33). 18 procent van de groepsleden, dit zijn zes groepsleden, zit in de penitentiaire inrichting op het moment dat deze informatie wordt verzameld. Hulpverleningsinstantie betrokken (N=20). Bij 90 procent van de jongeren is een instantie betrokken of in ieder geval was dit zo ten tijde van het binnenhalen van de informatie. De meest voorkomende hulpverleningsinstanties zijn (jeugd)reclassering en verslavingszorg. Strafbladgegevens 3 (N=33). De groepsleden kwamen gemiddeld met de politie in aanraking toen zij 17 jaar oud waren. De meest voorkomende leeftijd waarop groepsleden voor het eerst in contact met de politie kwamen is 16 jaar. In de groep zijn twee personen die op de leeftijd van 12 jaar met de 3 Het systeem waar uit de strafbladgegevens komen loopt achter met de verwerking van deze gegevens. De informatie is in sommige gevallen dus onvolledig. Het systeem registreerd alleen wanneer iemand met de politie in aanraking is gekomen in verband met een misdrijf. 26

politie in aanraking kwamen in verband met een misdrijf. Ruim de helft van de groepsleden is toen zij 16 jaar was al met de politie in aanraking gekomen in verband met een misdrijf. De persoon die het oudst was toen hij met de politie in aanraking kwam was 30 jaar toen dit gebeurde. Er zijn vijf groepsleden die ten tijde van het opvragen van de informatie nog niet in aanraking met de politie zijn geweest in verband met een misdrijf. Gemiddeld hebben de groepsleden bijna vijf antecedenten op hun strafblad staan. Samen hebben de groepsleden ten tijde van het opvragen van de gegevens 158 antecedenten op hun strafblad. Er is één groepslid die 28 antecedenten op zijn naam heeft. Dit is het groepslid dat al vanaf de leeftijd van 12 jaar een strafblad heeft. Tussen de leeftijden van de overige groepsleden en het aantal antecedenten zijn geen opvallende patronen te vinden. Over het algemeen hebben groepsleden zonder dagbesteding meer antecedenten op hun naam staan dan groepsleden met een dagbesteding. De gegevens laten zien dat groepsleden met gescheiden ouders over het algemeen op jongere leeftijd in aanraking met de politie kwamen. Zo kwam 73% van de groepsleden met gescheiden ouders in contact met de politie voordat zij de leeftijd van 15 jaar had bereikt. Van de groepsleden met ouders die niet gescheiden zijn kwam 25% in aanraking met de politie voordat zij de leeftijd van 15 had bereikt. De gegevens laten ook zien dat groepsleden met gescheiden ouders gemiddeld meer antecedenten op hun naam hebben staan. De groepsleden met gescheiden ouders hebben gemiddeld 6,2 antecedenten op hun naam staan en de groepsleden met ouders die niet gescheiden zijn hebben gemiddeld 4 antecedenten op hun naam staan. 27

4.3 Het sociale netwerk In deze paragraaf worden de gegevens van de politie geanalyseerd door middel van een sociale netwerkanalyse. En sociale netwerkanalyse analyseert relaties. Een relatie is in dit geval een verbinding tussen twee groepsleden. De gegevens van de politie laten zien welke groepsleden met elkaar misdaden plegen of in ieder geval hier bij betrokken zijn. Zodra deze relaties worden geanalyseerd is er een netwerk zichtbaar. Eerst wordt er ingegaan op de grafische weergave van het netwerk, daarna worden kenmerken van het netwerk besproken. De groepsleden zijn aangeduid via een nummer. 4.3.1. Het netwerk grafisch weergegeven In Figuur 1 wordt grafisch weergegeven hoe het netwerk van de criminele jeugdgroep er uit ziet. Elke p met een nummer staat voor een groepslid, ook wel een actor genoemd. Een aantal groepsleden is niet in combinatie met andere groepsleden bij criminele activiteiten betrokken. Deze groepsleden zijn geisoleerd. Zij zullen daarom niet in deze analyse worden meegenomen. Van de 37 groepsleden worden er 28 in de sociale netwerkanalyse meegenomen. Door middel van een lijn worden sociale verbindingen weergegeven. Figuur 1 weergave sociale netwerk criminele jeugdgroep. In Figuur 2 wordt hetzelfde sociale netwerk weergegeven, maar dan wordt door middel van het formaat van de punt aangegeven bij hoeveel incidenten een actor betrokken is geweest. Ook wordt hier door middel van kleur aangegeven wie man en wie vrouw is. De drie stippen in het netwerk met 28

de roze kleur zijn vrouwen. Uit deze weergave valt op te maken dat een aantal actoren volgens de politiegegevens bij veel incidenten betrokken is en een aantal actoren bijna niet. Figuur 2 weergave sociaal netwerk naar deelname aantal incidenten en geslacht. 4.3.2 Kenmerken sociaal netwerk In de vorige paragraaf zijn grafische weergaves gegeven van het sociale netwerk. De sociale netwerkanalyse kent verschillende concepten om sociale netwerken te beschrijven. Netwerkcohesie. Netwerkcohesie geeft de onderlinge verbondenheid van het netwerk aan. De dichtheid gaat hier over. Alle relaties in het netwerk worden gedeeld door het aantal mogelijke relaties. Deze waarde van de netwerkdichtheid ligt altijd tussen de 0 en de 1. De dichtheid van dit netwerk is 0,44. Bijna de helft van alle relaties die mogelijk zijn in het netwerk zijn er dus ook. Een andere maat voor netwerkcohesie is de padlengte. Dit is de gemiddelde afstand tussen actoren. De kortste afstand tussen twee actoren is 1, een directe verbinding. De gemiddelde padlengte in het netwerk van deze groep is 1,54. De langste afstand in dit netwerk is 3. Subgroepen. Subgroepen zijn onder te verdelen in cliques en n-cliques. Een clique is een subgroep van ten minste drie actoren die allen met elkaar verbonden zijn. In een n-clique mag er een afstand zijn tussen de actoren waarbij de n staat voor de onderlinge afstand in de clique waarbij de knopen onderling maximaal de afstand n hebben binnen die clique. In het sociale netwerk van de groep bevinden zich geen cliques. In de groep bevinden zich zeven 2-cliques. Figuur 3 geeft de zeven 29

verschillende cliques en hun niveaus aan. De afstand tussen de groepsleden in al deze zeven cliques is maximaal 2. De grootste 2-clique bevat 18 groepsleden. Figuur 3 N-cliques in het netwerk Posities binnen het netwerk. Deze kenmerken beschrijven in hoeverre een actor een centrale positie in het netwerk heeft. Een actor met een centrale positie heeft vaak vele sociale relaties en is dus actief in het netwerk. Belangrijk hierbij is het meten van centraliteitsmaten van de actoren. In Tabel 3 worden de centraliteitsmaten van de groepsleden weergegeven. Een aantal groepsleden komt, doordat zij niet in crimineel verband met andere groepsleden samenwerkten, niet in de analyse van het sociale netwerk terug. Deze groepsleden zijn niet meegenomen in de berekeningen en uit de tabel gelaten. 30