OVER RECHTEN, STRAFFEN EN BESCHERMEN 1



Vergelijkbare documenten
een als misdrijf omschreven feit proces-verbaal procureur des Konings parket of van het Openbaar Ministerie

JEUGDDELINQUENTIEDECREET OVERZICHTSTABEL ANTWOORDEN Johan Put & Katrijn Veeckmans

Naar een versterkte positie van het jeugdparket?

GAS. Nee bedankt! 12 oktober studiedag op zaterdag

Het Vlaamse Jeugddelinquentiedecreet. Prof. Johan Put Rechtsfaculteit KU Leuven Instituut voor Sociaal Recht & Leuven Instituut voor Criminologie

GEMEENTELIJK REGLEMENT GEMEENTELIJKE ADMINISTRATIEVE SANCTIES

HERSTELBEMIDDELING (slachtoffer- dader bemiddeling)

Art. 12 EU-richtlijn 2012

Toelichting bij het ontwerp van decreet betreffende het jeugddelinquentierecht

Hoe verloopt de sanctieprocedure bij een administratieve geldboete voor minderjarigen vanaf 16 jaar? (max. 125 euro)

STRAFRECHTELIJKE VERANTWOORDELIJKHEID VAN MINISTERS. Wet van 25 juni 1998 tot regeling van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van ministers 1

VR DOC.0238/2BIS

WETSVOORSTEL tot wijziging van de procedure van onmiddellijke verschijning in strafzaken (ingediend door de heer Bart Laeremans c.s.

Rolnummer Arrest nr. 21/2009 van 12 februari 2009 A R R E S T

Hof van Cassatie van België

WETGEVING DRUGS CDO KORTRIJK. Pedagogische studiedag. Vrijdag 28 januari POLITIEZONE VLAS

I n s t i t u u t van de B e d r i j f s r e v i s o r e n. C o m m i s s i e v a n B e r o e p. N e d e r l a n d s t a l i g e K a m e r

rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen Kamer AC...15 oktober 2018 Vonnis Inzake het Openbaar Ministerie

Deel 5: DIVAM Dienst Ieper en Veurne Alternatieve Maatregelen

1. Het sanctiemodel en verantwoordelijkheid

Deel 5: DIVAM Dienst Ieper en Veurne Alternatieve Maatregelen

VONNIS. De Correctionele Rechtbank van het arrondissement HASSELT, 16 kamer, heeft het volgende vonnis uitgesproken : INZAKE

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE HASSELT VAN 15 DECEMBER 2015

De hervorming van de Raad van State 2014: een eerste analyse van de voornaamste nieuwigheden

ADVIES Intersectoraal Raadgevend Comité Jeugdhulp advies : voorontwerp decreet jeugddelinquentie- recht

VOORAFGAANDE TITEL: BEGINSELEN VAN DE RECHTSBEDELING TEN AANZIEN VAN MINDERJARIGEN

De huiszoeking na PPII

15490/14 cle/gar/as 1 DG D 2B

Toelichting bij het voorontwerp van decreet betreffende het jeugddelinquentierecht

2. De straffen die de gemeenteraad bepaalt, mogen de politiestraffen niet te boven gaan.

Hervorming van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming

Deel 5: DIVAM Dienst Ieper en Veurne Alternatieve Maatregelen

(B.S. 15.IV.1965, err. B.S. 19.V.1965) 12 3

Procedurereglement op de Gemeentelijke administratieve sancties

INHOUD VOORWOORD BIJ DE DERDE EDITIE

U bent gedagvaard. >voor de politierechtbank >voor de correctionele rechtbank. Wegwijs in justitie. In de hoofdrol bij justitie.

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE LIMBURG AFDELING HASSELT VAN 19 OKTOBER 2017

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. A R R E S T. nr van 4 maart 2010 in de zaak A /XII-5232.

Sociaal werk en Beroepsgeheim

GEMEENTELIJKE ADMINISTRATIEVE SANCTIES

De raad zendt hiervan binnen achtenveertig uren een afschrift aan de bestendige deputatie van de provincieraad.

Afsprakenkader omtrent de deelname aan extramurale activiteiten door jongeren in gemeenschapsinstellingen

Deel 4: Divam 1 ORGANOGRAM 2 INLEIDING 3 STATISTISCHE GEGEVENS DIVAM. Jaarverslag

Rolnummer Arrest nr. 174/2005 van 30 november 2005 A R R E S T

niet verbeterde kopie

Ontwerp van ministeriële Omzendbrief betreffende de bepalingen die in werking treden op 2 april 2007

Deel 5: Het project DIVAM Dienst Ieper en Veurne Alternatieve Maatregelen

Hof van Cassatie van België

[Afdeling Vter. De straf onder elektronisch toezicht]

Advies. Naar een jeugddelinquentierecht met sterke rechtswaarborgen voor de minderjarige, aanvullend advies

Rolnummer Arrest nr. 108/2014 van 17 juli 2014 A R R E S T

Leidraad voor het nakijken van de toets

Hoofdstuk I: Inzake de toepasselijke wetgeving:

Hof van Cassatie van België

Deel 5: DIVAM Dienst Ieper en Veurne Alternatieve Maatregelen

Rolnummer Arrest nr. 65/2010 van 27 mei 2010 A R R E S T

Decreet Jeugddelinquentierecht. Infosessie Hasselt 25 april 2019

PERS MAP. Jongerenwelzijn

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT 7 NOVEMBER 2017

Hof van Cassatie van België

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT VAN 15 SEPTEMBER 2015

De Nieuwe jeugdwet. Inhoud. 1. Uitgangspunten

ECLI:NL:GHSGR:2003:AI1012

De aanpak van jeugddelinquentie

VR DOC.0823/2BIS

Het Nieuwe Jeugdrecht

Strafuitvoeringsrechtbanken

De wet van 20 juli 1990 op de voorlopige hechtenis: begrip, evolutie en toepassingsgebied (D. De Wolf)... 19

Publicatie : Numac :

Aanvraag tot kwalificatie van de arbeidsrelatie

DE NIEUWE FAMILIE- EN JEUGDRECHTBANK. Geert Decock 27 maart 2015

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. IXe KAMER A R R E S T. nr van 25 januari 2010 in de zaak A /IX-5893

Hof van Cassatie van België

BELGISCH STAATSBLAD Ed. 4 MONITEUR BELGE

Hof van Cassatie van België

A R R E S T. samengesteld uit voorzitter R. Henneuse en de rechters-verslaggevers F. Daoût en A. Alen, bijgestaan door de griffier F.

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 135, 3, van het Wetboek van Strafvordering, gesteld door het Hof van Beroep te Gent.

401l10/N - Commissie van Beroep van 18 oktober 2010 (defmitieve beslissing)

De verhouding van jeugddelinquentie met jeugdhulp. Jan Bosmans Sectorcoördinator Jeugdhulp, Gezinsondersteuning, Kinderopvang Vlaams Welzijnsverbond

Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Hof van beroep te Gent op heeft de appellante hoger beroep ingesteld.

Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk, strafzaken

De sociale plattegrond

Hof van Cassatie van België

JIJ EN DE JEUGDRECHTBANK.

VRAAGSTELLLING EERSTE HULP BIJ GAS

rechtbank eerste aanleg Leuven correctionele zaken Kamer 20 Vonnis Vonnisnummer / Griffienummer 1278/2019 Repertoriumnummer / Europees

Deel 4: Divam 1 ORGANOGRAM 2 INLEIDING 3 STATISTISCHE GEGEVENS DIVAM. Jaarverslag

Hof van Cassatie van België

De VLAAMSE RAAD heeft aangenomen en Wij, EXECUTIEVE, bekrachtigen hetgeen volgt:

13538/14 cle/rts/sv 1 DG D 2B

Rolnummer Arrest nr. 12/2009 van 21 januari 2009 A R R E S T

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 maart 2013 in de zaak tegen: thans gedetineerd in de.

CORRECTIONELE RECHTBANK TE MECHELEN OPENBARE ZITTING van 8 JUNI 2009

Titel II. Straffen. 1. Algemeen. Artikel 1:11

De correctionele rechtbank van het arrondissement Hasselt VONNIS van 19 NOVEMBER 2008

Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten

VR DOC.1457/2TER

Strafuitvoeringsrechtbanken

Hof van Cassatie van België

Transcriptie:

1 OVER RECHTEN, STRAFFEN EN BESCHERMEN 1 J. Danckaerts Inleiding In 2006 werd de hervorming van de wet op de jeugdbescherming, die reeds een lange voorgeschiedenis kende, een feit. Het resultaat is een mengeling geworden van verschillende, niet steeds compatibele componenten: bescherming, herstel, sanctionering, beveiliging, bescherming van geesteszieken. De hybride inhoud van de nieuwe wetgeving, met tal van extra procedurevoorschriften, de chaotische wijze waarop deze tot stand is gekomen en in sneltempo aangepast in functie van mediagenieke gebeurtenissen, en de vaak tegenstrijdige en verwarrende omzendbrieven, hebben de toepassing van de wet tot een complex puzzelwerk gemaakt. De positie van de jeugdrechter is erg dubbel geworden: enerzijds dient hij een maatregel te nemen in het belang van de minderjarige, anderzijds speelt de aard en ernst van de feiten een doorslaggevende rol. De taak van de jeugdrechter is er sedert de inwerkingtreding van deze wet dan ook zeker niet eenvoudiger op geworden. Hij kan niet bestraffen en een sanctie een sanctie noemen, hoewel hij ervaart dat de jongeren de opgelegde maatregelen wel zo aanvoelen en beschouwen. Hij blijft bovendien dagelijks kampen met een gebrek aan adequate middelen en moet hiermee volgens de wet thans ook genoegen nemen. Hij wordt geconfronteerd met ellenlange wachtlijsten en moet (nog steeds) rekenen op geluk om een plaats te bemachtigen in een gemeenschapsinstelling. Deze instellingen slibben vaak dicht doordat er nog steeds minderjarigen terechtkomen die er omwille van hun problematiek eigenlijk niet thuis horen. De hervorming van de wet op de jeugdbescherming heeft op een aantal punten wel meer duidelijkheid gebracht (bv. mogelijkheden parket, werkprestatie), doch heeft tevens een complex geheel tot stand gebracht dat tot verschillende interpretaties en toepassingen leidt en nog steeds heel wat vragen oproept. Een groot deel van de nieuwe bepalingen kan nog niet toegepast worden, terwijl de jeugdrechter vooral afhankelijk blijft van de middelen die voorhanden zijn. Wettelijke principes De wetten van 15 mei en 13 juni 2006 waarbij de wet op de jeugdbescherming het opschrift Wet betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte 1 gedeeltelijk uit de tekst voor de basisopleiding jeugdmagistraten

2 schade kreeg, hebben het jeugdbeschermingsmodel behouden en geen jeugdsanctierecht geïnstalleerd 2. De strafrechtelijke niet-verantwoordelijkheid van de minderjarige waarvan de wet op de jeugdbescherming uitgaat blijft dus behouden. De jeugdrechter kan geen straffen of sancties opleggen, doch kan slechts maatregelen van bewaring, behoeding en opvoeding bevelen. Het principe van de wet op de jeugdbescherming was dat noch het feit op zich, noch de ernst ervan, maar enkel de persoonlijkheid en het milieu van de minderjarige en de daaruit voortvloeiende opvoedingsnoden - het opleggen van een maatregel en de aard ervan kunnen verantwoorden. Daarom had de jeugdrechter tot de (gefaseerde) inwerkingtreding van de wetswijzigingen van 2006 (theoretisch, want afhankelijk van de beschikbare middelen) een grote keuzevrijheid betreffende de op te leggen maatregel en was er tussen de maatregelen geen gradatie die gebonden was aan de ernst van het feit; alleen de persoonlijkheid van de minderjarige en de problematische situatie waarin hij/zij verkeert waren criteria tot het opleggen van maatregelen. Zo was het mogelijk dat een minderjarige die een ernstig feit pleegde doch op school noch thuis problemen heeft, een alternatieve maatregel uitvoerde, terwijl een minderjarige die een licht vergrijp beging werd geplaatst omdat zijn gedrag thuis niet meer hanteerbaar was 3. De wijzigende wetten van 2006 hebben de principes van de jeugdbescherming behouden, doch tegelijkertijd deze principes op de helling gezet: De wet bepaalt thans expliciet dat de jeugdrechter rekening houdt met de volgende factoren: 1 de persoonlijkheid en de maturiteitsgraad van de betrokkene; 2 zijn leefomgeving; 3 de ernst van de feiten, de omstandigheden waarin zij zijn gepleegd, de schade en de gevolgen voor het slachtoffer; 4 de vroegere maatregelen, die ten aanzien van de betrokkene zijn genomen, en diens gedrag gedurende de uitvoering ervan; 5 de veiligheid van de betrokkene; 6 de openbare veiligheid. In de praktijk waren dit factoren waarmee de jeugdrechters ook voordien reeds rekening hielden en die reeds terug te vinden waren in de motivering van beslissingen. De ernst van de feiten kan immers vragen doen rijzen naar de persoonlijkheid van de minderjarige. 2 hoewel reeds geruime tijd stemmen opgingen in de richting van een jeugdsanctierecht (cfr. o.a. SMETS, J., Jeugdbeschermingsrecht in APR, Kluwer, 1996, 50-54; Voorontwerp houdende antwoorden op jeugddelinquent gedrag van Chr. Maes (bijlage TJK, 2001/4); Verslagboeken studietweedaagse De Weeën van het nieuwe jeugdrecht, 3 mei en 7 juni 2002 en het advies van de Unie van Vlaamse Jeugdmagistraten dd. 10 maart 2004 waarin gepleit werd voor een duidelijke mogelijkheid tot het opleggen van sancties. Recent heeft de Unie haar standpunt echter herzien en wijst zij het voorstel voor een constructief jeugdsanctierecht van de werkgroep Jeugdsanctierecht af. 3 SMETS,J., o.c., 330 e.v.; DE SMET, B., Het wetsontwerp-onkelinx van 14 juli 2005. Kleine stappen in de richting van een jeugdsanctierecht, in R.W. 2005-2006, 414.

3 Bovendien bepaalt de nieuwe wet echter expliciet dat rekening moet worden gehouden met de mate waarin de behandelingswijzen, de opvoedingsprogramma s of enige andere middelen daartoe beschikbaar zijn. Ook dit was in de praktijk reeds het geval, doch dergelijke bepaling opnemen in een wet impliceert uitdrukkelijk dat de door de wet voorziene maatregelen mogelijk niet eens voorhanden zijn, en de jeugdrechter zich hierover voortaan niet meer hoeft te beklagen, terwijl de efficiënte aanpak van jeugddelinquentie precies valt of staat met het beschikbaar zijn voor de jeugdrechter van de nodige middelen. In de praktijk dient de jeugdrechter en/of consulent van de sociale dienst steeds vooraf te informeren of een plaats voorhanden is, en moet voor de gemeenschapsinstellingen sedert enkele jaren een aanvraag worden gedaan via het Intercap-systeem. Behalve de gemeenschapsinstellingen, die vaak volzet zijn, werken de instellingen en diensten met maandenlange wachtlijsten. Gespecialiseerde instellingen, zoals drugtherapeutische settings, vereisen een minimum aan motivatie van de jongeren, die vaak afwezig is, zodat ze niet in aanmerking komen voor opname. De opnamebereidheid van een medisch pedagogisch instituut of een K-dienst is niet groot voor het cliënteel van de jeugdrechtbank en gaat doorgaans gepaard met een intakeprocedure. Opnames voor jongeren vanuit de gemeenschapsinstellingen in een forensische K-dienst, verlopen nog niet zoals was gehoopt, zodat jongeren met psychische problemen vaak niet wegraken uit de gemeenschapsinstellingen. De gesloten instelling voor meisjes te Beernem wordt vanuit de verschillende jeugdrechtbanken overspoeld met opnamevragen voor jongeren met de meest uiteenlopende problematiek, waarvoor deze instelling ook geen oplossing kan bieden, onder meer niet-begeleide minderjarige vreemdelingen en jongeren met ernstige psychische problemen, die echter nergens anders terecht kunnen. Weinig meisjes plegen een voldoende ernstig feit om voor een zogenaamde bufferplaats in aanmerking te komen. Deze bufferplaatsen zijn enkele plaatsen in de gesloten instellingen, die op grond van een ministerieel besluit 4 worden voorbehouden aan minderjarigen die van zwaarwichtige feiten, strafbaar met opsluiting, worden verdacht. Sedert 2008 is er een gesloten afdeling voor meisjes opgericht op de terreinen van de open afdeling van de gemeenschapsinstelling te Mol, bedoeld voor time-outs van 14 dagen, maximum een maand, die enkel een kortstondige oplossing biedt voor meisjes die nadien een concreet perspectief hebben. De jeugdrechter dient thans rekening te houden met de aard en ernst van het gepleegde feit als voorwaarde voor het opleggen van een plaatsingsmaatregel in een gemeenschapsinstelling. Een minderjarige wiens gedrag volledig ontspoort en thuis niet houdbaar is, doch die geen voldoende ernstig feit heeft gepleegd, kan niet meer naar een gemeenschapsinstelling kunnen gestuurd worden indien geen van de wettelijke gronden is voldaan. Ook in het bepalen van de duur van de plaatsing en de eventuele verlenging van 4 Ministerieel Besluit tot regeling van het gebruik van de buffercapaciteit in de gemeenschapsinstellingen voor Bijzondere Jeugdbijstand De Kempen en De Zande dd. 3 maart 2003

4 de maatregel is de jeugdrechter niet meer vrij, ook wat de open afdeling van een gemeenschapsinstelling betreft. Bovendien bepaalt de wet thans een voorkeurregeling m.b.t. de verschillende mogelijke maatregelen: de jeugdrechter dient in eerste instantie een herstelrechtelijk aanbod te overwegen, in tweede instantie een door de betrokkene voorgesteld project. Een berisping, ondertoezichtstelling en ambulante maatregelen verdienen de voorkeur boven een plaatsingsmaatregel en plaatsing in een open afdeling heeft de voorkeur boven plaatsing in een gesloten afdeling 5. Deze principes passen in een sanctiemodel 6, doch de jeugdrechter blijft kampen met de verwarrende boodschap ten aanzien van de minderjarige dat de opgelegde maatregel geen straf of sanctie is voor de feiten, terwijl dit door de minderjarige wel zo wordt aangevoeld. Daarnaast blijft het feit dat een minderjarige POS / VOS eveneens in dezelfde gemeenschapsinstellingen terecht kan komen. De voorlopige maatregelen die de jeugdrechter kan bevelen hebben tot doel, enerzijds het mogelijk maken of vergemakkelijken van de navorsingen betreffende de persoonlijkheid van de betrokken jongere 7, en anderzijds, het treffen van dringende bewaringsmaatregelen, bijvoorbeeld wanneer de minderjarige geen thuis meer heeft of aan een ernstig gevaar is blootgesteld 8, of wanneer de openbare veiligheid in gevaar is. Het gewijzigde art. 52 bepaalt: - de jeugdrechter kan het behoud van de betrokkene in zijn milieu afhankelijk stellen van een prestatie van algemeen nut van ten hoogste 30 uur (zie hoger); - de rechtbank moet rekening houden met de mate waarin de behandelingswijzen, opvoedingsprogramma s of andere middelen beschikbaar zijn; - de voorlopige maatregelen mogen enkel voor zo kort mogelijk duur worden genomen (wanneer er voldoende ernstige aanwijzingen van schuld bestaan), en slechts wanneer de finaliteit van de voorlopige maatregel op geen enkele andere manier kan worden bereikt. Uit deze bepaling wordt in een omzendbrief 9 en in de besprekingen naar aanleiding van de nieuwe wet afgeleid dat de jeugdrechter steeds expliciet de duur van de maatregel dient te bepalen, en dit zo kort mogelijk, zonder evenwel aan een maximumtermijn gebonden te zijn en met dien verstande dat de maatregel meestal kan verlengd worden. Hierbij moet rekening gehouden worden met het feit dat de duur van de voorlopige rechtspleging in principe beperkt is tot 6 maanden. Op het overschrijden van deze termijn staat evenwel geen sanctie. 10 Het Grondwettelijk Hof heeft de voorwaarde dat er ernstige aanwijzingen van schuld moeten zijn, vernietigd, met volgende motivering: (...) Wanneer de jeugdrechtbank 5 art. 37 2 WJB 6 Zie ook CHRISTIAENS, J. en DUMORTIER, E., De hervorming van de jeugdbescherming: tussen pendelen schijnbewegingen? in KIDS aflevering 27(mei 2006), 67. 7 Aangepast art. 52 WJB 8 SMETS, J., o.c., 356 9 Ministeriële omzendbrief nr. 1/2006 van 28 september 2006, B.S. 29 september 2006 10 SMETS, J., o.c., 514

5 voorlopige maatregelen neemt, heeft zij niet de taak zich uit te spreken over de constitutieve elementen van het misdrijf, noch over de schuld van de minderjarige, vermits het voornamelijk gaat om tijdelijke en overgangsmaatregelen die in het belang van de minderjarige worden genomen en op basis van gegevens die op dat ogenblik van de procedure beschikbaar zijn, wanneer die maatregelen dringend worden geacht.(...) Door, naar analogie van de wetgeving inzake de voorlopige hechtenis die op de volwassenen van toepassing is, te vereisen dat de jeugdrechtbank het bestaan van ernstige aanwijzingen van schuld formeel vaststelt, kunnen de bestreden bepalingen haar ertoe brengen vragen te beslechten die samenvallen met die welke zij zal moeten behandelen wanneer zij ten gronde uitspraak doet (met verwijzing naar EHRM). Opdat de jeugdrechter de opdracht behoudt die de wet hem toevertrouwt en om te voorkomen dat hij onverenigbare functies kan cumuleren, dienen de woorden wanneer en voldoende ernstige aanwijzingen van schuld bestaan in art. 52, zesde lid van de wet van 8 april 1965 en de woorden er bestaan ernstige aanwijzingen van schuld in art. 52quater, tweede lid, 1, van dezelfde wet derhalve te worden vernietigd. - geen enkele voorlopige maatregel kan worden genomen met het oog op de onmiddellijke bestraffing noch met het oog op de uitoefening van enige vorm van dwang. De voorlopige maatregelen zijn in de praktijk zeer belangrijk, daar deze toelaten te peilen naar de persoonlijkheid van de minderjarige en later tijdens de openbare zitting te beoordelen of een verder toezicht door de sociale dienst nodig is, al dan niet nog een maatregel dient opgelegd, of het dossier kan afgesloten worden met een berisping. De beschikking van de jeugdrechter moet thans bevatten: - een samenvatting van de elementen die betrekking hebben op zijn persoonlijkheid of op zijn milieu, welke de beslissing rechtvaardigen, en, in voorkomend geval, een samenvatting van de ten laste gelegde feiten - het feit dat de betrokkene werd gehoord of van de redenen waarom dit niet gebeurde.11 - de criteria waarmee de jeugdrechter dient rekening te houden (zie hoger) en de specifieke omstandigheden - bijzondere motivering bij combinatie van maatregelen of voorwaarden of plaatsing in een gesloten instelling, rekening houdend met de prioriteiten die de wet stelt 12. Wanneer de navorsingen zijn gebeurd wordt het dossier meegedeeld aan het openbaar ministerie, dat kan beslissen de zaak te seponeren of over te gaan tot dagvaarding ten gronde. Maatregelen ingevoerd bij de wetten van 2006 De meeste maatregelen en voorwaarden die in de wetswijziging van 2006 werden opgenomen zijn antwoorden op delinquent gedrag die in de praktijk zijn ontstaan en reeds werden toegepast: 11 reeds bestaand art. 52ter WJB 12 gewijzigd artikel 37 2quinquies WJB

6 - Het opleggen van zogenaamde alternatieve maatregelen zoals het uitvoeren van gemeenschapsdienst kreeg eindelijk een wettelijke basis en is thans voorbehouden aan de jeugdrechter. Voorheen waren er ook parketten die gemeenschapsdienst voorstelden, in dit geval als alternatief voor (en onder druk van) het vorderen van de jeugdrechter. De wet bepaalt thans expliciet de bevoegdheden van het parket. Gemeenschapsdienst zonder rechterlijke beslissing en de bijhorende rechtswaarborgen is thans niet meer mogelijk 13. Bovendien kan de jeugdrechter in de voorlopige fase nog slechts 30 uur opleggen, ongeacht de feiten. De praktijken m.b.t. gemeenschapsdienst waren zeer uiteenlopend in de verschillende arrondissementen. In sommige rechtbanken werden deze praktisch enkel in de voorbereidende fase toegepast, in andere uitsluitend bij vonnis. De jeugdrechter bepaalde vrij het aantal uren, meestal wel volgens afgesproken criteria, afhankelijk van de ernst van de feiten, de gehele situatie van de minderjarige en het eventuele gevolg dat de ouders reeds gaven aan de feiten. Hoewel de gemeenschapsdienst voor de minderjarige niets minder is dan een werkstraf, mag deze toch niet als zodanig worden benoemd. De prestatie van algemeen nut in de voorbereidende fase wordt in de wet voorgesteld als zijnde noodzakelijk om de onderzoeken naar de persoon en het milieu te kunnen uitvoeren. Hoewel deze in verhouding moet zijn met de leeftijd en mogelijkheden van de minderjarige, is er voor de jeugdrechter nog weinig marge, gelet op de maximumduur van 30 uren. - Het naleven van een huisarrest, vroeger reeds toegepast o.m. in Antwerpen en Mechelen als alternatief voor een plaatsing, is thans in de wet opgenomen, doch is nog steeds niet nader omschreven. Rond de toepassing ervan zijn in de praktijk op sommige plaatsen afspraken gemaakt, o.m. een maximumtermijn van drie maanden en een sanctiesysteem bij overtreding. Dit blijkt echter niet overal het geval te zijn. Daarnaast zijn er een aantal maatregelen die in de wet zijn opgenomen in 2006: - intensieve educatieve begeleiding door een referentieopvoeder Deze maatregel is nog niet beschikbaar en het is ook nog steeds niet duidelijk wat ze zou inhouden. - het verrichten van betaalde arbeid gedurende ten hoogste 150 uur met het oog op de vergoeding van het slachtoffer (vanaf 16 jaar). Ook hierover is steeds weinig duidelijkheid geweest. Het blijkt alleszins niet te gaan om een nieuw middel, vermits er door de wetgever geen specifieke uitvoeringsmogelijkheden werden voorzien. Momenteel bestaat deze mogelijkheid enkel via het Vereffeningsfonds, dat enkel jongeren kan tewerkstellen op vrijwillige basis, in het kader van een bemiddeling. De 13 Er wordt echter opnieuw gepleit voor de mogelijkheid om de parketten toe te laten diversiemaatregelen op te leggen.

7 jeugdrechter kan het verrichten van betaalde arbeid via het Vereffeningsfonds echter niet als voorwaarde opleggen. - De jeugdrechter dient een geschreven project, dat door de minderjarige zelf kan worden ingediend, in overweging moeten nemen. In het opmaken van dergelijk verbintenissenproject is een belangrijke rol weggelegd voor de advocaat, die ter zitting een project kan voorleggen aan de jeugdrechter. Van deze mogelijkheid wordt tot nog toe zeer weinig gebruik gemaakt. Naast de voorwaarden die uitdrukkelijk in de wet worden voorzien, kan de jeugdrechter nog steeds andere voorwaarden opleggen. De dubbelzinnige plaats van de herstelbemiddeling in de wet op de jeugdbescherming Ook de in de praktijk gegroeide mogelijkheid voor de minderjarige MOF om mee te werken aan herstelbemiddeling en het Hergo dat in sommige arrondissementen als project werd opgestart, zijn in de wet opgenomen, doch onderworpen aan een uitgewerkte procedure. De wet spreekt van herstelrechtelijk aanbod. Hoewel het herstelrechtelijk aanbod niet beschouwd kan worden als een maatregel en niet kan worden opgelegd, is de wet hierover dubbelzinnig. Zo is er in art. 37ter WJB sprake van het overmaken van de beslissing aan de dienst voor herstelbemiddeling of hergo en bepaalt art. 47 WJB dat de fout van de minderjarige onweerlegbaar wordt vermoed tegenover slachtoffers die niet hebben deelgenomen aan een bemiddeling op parketniveau die heeft geleid tot een akkoord en seponering door het parket. Dit is een afwijking van het vermoeden van onschuld en de regels inzake bewijslast bij een onrechtmatige daad, vermits de feiten nog niet werden beoordeeld door de rechtbank 14. Het meewerken aan een bemiddeling op parketniveau en het bereiken van een gedeeltelijk akkoord of een akkoord met een van de mogelijke slachtoffers kan voor de minderjarige derhalve verstrekkende gevolgen hebben: hij kan zijn fout niet meer betwisten. De wet bepaalt bovendien uitdrukkelijk een hiërarchie in de mogelijke maatregelen die de jeugdrechter kan opleggen, waarbij het herstelrechtelijk aanbod de voorkeur heeft. Zo krijgt dit toch het karakter van een maatregel. Voorheen werd de herstelbemiddeling opgevat als een mogelijkheid tot herstel van de schade en het bereiken van pacificatie met de slachtoffers, in een geheel vrijwillig kader. In verschillende arrondissementen was m.b.t. de voorwaarden en werkwijze een protocol afgesloten tussen de bemiddelingsdiensten en de verschillende actoren, waarin de jeugdrechters, parket en sociale dienst zich engageerden om, indien bepaalde voorwaarden waren voldaan, aan de minderjarige voor te stellen mee te werken aan herstelbemiddeling. 14 Het Grondwettelijk Hof oordeelde op 13 maart 2008 echter dat deze bepaling geen schending inhoudt van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Zie in dit verband S. VAN RUMST G. DECOCK en R. DEFRANCQ: Vermoeden van fout, ook bij niet-deelname aan de bemiddeling door het slachtoffer, in KIDS-codex, Larcier, 2014, boek I, 208

8 Deze mogelijkheid stond evenwel los van de jeugdbeschermingsmaatregel die de jeugdrechter nodig achtte in het belang van de minderjarige. Spijts de gedetailleerde uitwerking van het herstelrechtelijk luik in de wet, blijkt dat er in de verschillende rechtbanken nog steeds verschillende praktijken zijn gegroeid en is er geen eenvormigheid. In Mechelen gebeuren de meeste doorverwijzingen naar de dienst herstelbemiddeling hoofdzakelijk via het parket. In alle zaken die in aanmerking komen wordt een herstelaanbod gedaan, ook al wordt tegelijkertijd de jeugdrechter gevorderd. Deze evolutie wordt als positief ervaren en heeft tot voordeel dat ook voor zwaardere feiten snel een herstelaanbod gebeurt; dit heeft op zijn beurt een positieve invloed op het aantal burgerlijke partijstellingen op de terechtzittingen ten gronde. Deze praktijk wordt echter niet algemeen toegepast. Het voorschrift van art. 45quater, 1, lid 3 WJB dat de beslissing van de procureur des Konings om een dossier al dan niet te oriënteren naar een bemiddelingsprocedure schriftelijk gemotiveerd moet zijn, leidt enkel tot een standaardmotivering (invuldocument). Kort overzicht van de maatregelen In de voorlopige fase - onder toezicht plaatsen van de sociale dienst - behoud van de minderjarige in zijn leefomgeving afhankelijk maken van een of meer voorwaarden, w.o. huisarrest, leerproject, contactverbod, andere ( niet: betaalde arbeid ) prestatie van algemeen nut als onderzoeksmaatregel max. 30 uur de leefomgeving kan het thuismilieu zijn, maar ook een instelling waar de minderjarige verblijft - plaatsingsmaatregelen Betrouwbaar persoon (bv. pleeggezin)/ geschikte inrichting Ook dagcentrum, thuisbegeleiding en begeleid zelfstandig wonen, die als maatregel door de wetgever werden vergeten, worden onder deze categorie ondergebracht. Open of gesloten gemeenschapsinstelling - de maximumduur dient steeds bepaald te worden - slechts mogelijk mits bepaalde voorwaarden vervuld zijn, afhankelijk van de ernst van de feiten, of wegens niet naleven van een vorige maatregel (bv. huisarrest) Open: * vanaf 12 jaar * feiten:

9 - feiten die een gevangenisstraf van minstens 3 jaar tot gevolg kunnen hebben - slagen en verwondingen - nieuwe feiten na eerdere plaatsing in GI bij definitief vonnis - herziening na niet naleving vorige maatregel (max. 6 maanden, niet verlengbaar) - herziening na plaatsing in gesloten GI Gesloten: * enkel vanaf 14 jaar, * uitzonderlijk vanaf 12 jaar indien ernstige aanslag op het leven of de gezondheid * feiten: - feiten die een straf van minstens 5 jaar opsluiting tot gevolg kunnen hebben - aanranding eerbaarheid met geweld, criminele organisatie, bedreiging personen art. 327 Sw. - nieuwe feiten na definitief vonnis, m.n. slagen en verwondingen of feiten die min. 3 jaar gevangenisstraf tot gevolg kunnen hebben - met voorbedachten rade slagen en verwondingen met arbeidsongeschiktheid e.d. tot gevolg, vernielingen in bende m.b.v. gewelddaden, weerspannigheid met wapens en geweld - herziening niet nageleefde maatregel (max. 6 maanden, niet verlengbaar) * voorwaarden: 1 ernstige aanwijzingen van schuld: deze voorwaarde werd vernietigd door het Grondwettelijk Hof (zie hoger). 2 gevaarlijk gedrag voor zichzelf of voor anderen 3 vrees voor nieuwe feiten, onttrekking gerecht, verdwijnen bewijsmateriaal of heimelijke verstandhouding met derden Termijnen plaatsing in gesloten afdeling: - max. 3 maanden, eenmaal verlengbaar met 3 maanden - na een maand kan herziening worden gevraagd (art. 60) - na 6 maanden handhaving mogelijk telkens met een maand indien: ernstige en uitzonderlijke omstandigheden die betrekking hebben op de vereisten van openbare veiligheid of persoonlijkheid van de minderjarige Ziekenhuis, behandelingscentra, psychiatrische dienst: nog niet in werking - Cumul van maatregelen is mogelijk.

10 - De maatregelen in de voorlopige fase kunnen opgelegd en gehandhaafd worden met betrekking tot feiten gepleegd voor de leeftijd van 18 jaar, zelfs indien de vordering van het openbaar ministerie wordt ingesteld na de meerderjarigheid, tot uiterlijk de leeftijd van 20 jaar (art. 52 voorlaatste lid). Het buitenbeentje: de Everbergwet (wet van 1 maart 2002) De Everbergwet van 1 maart 2002, met het oog op de voorlopige plaatsing van minderjarigen waarvoor geen plaats is in de gemeenschapsinstellingen, was geconcipieerd als voorbode op een jeugdsanctierecht, met een strikte procedure en extra rechtswaarborgen voor de minderjarige. Deze wet werd echter niet geïntegreerd in de wet betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. De Everbergwet is enkel van toepassing tijdens de voorbereidende rechtspleging, mits geen plaats voorhanden is in een geschikte inrichting en mits strikte voorwaarden: - betrokkene ouder dan 14 jaar - voldoende ernstige aanwijzingen van schuld (deze wet was niet het voorwerp van de procedure voor het Grondwettelijk Hof) - strafmaat minstens 5 tot 10 jaar opsluiting - dringende, ernstige en uitzonderlijke omstandigheden die betrekking hebben op de vereisten van de openbare veiligheid De betrokkene dient opnieuw voor de jeugdrechter te verschijnen, in aanwezigheid van de ouders en het openbaar ministerie, na 5 dagen en vervolgens na een maand. De handhaving mag de totale termijn van 2 maanden niet overschrijden. Indien de minderjarige wordt overgeplaatst naar een gesloten instelling, wordt de termijn in Everberg in mindering gebracht. Aan Franstalige zijde werd de Everbergwet opgeheven met ingang van 1 januari 2015. Aan Vlaamse zijde blijft momenteel het verschil in behandeling tussen minderjarigen die terecht kunnen in een gemeenschapsinstelling en deze die terecht komen in Everberg, in stand. Een minderjarige die geplaatst wordt in Everberg verschijnt immers na 5 dagen en vervolgens telkens na een maand opnieuw voor de jeugdrechter, en kan via zijn advocaat opnieuw argumenten aanvoeren met het oog op een andere maatregel, terwijl de minderjarigen die in een gesloten instelling terechtkomen deze kans niet krijgen. Wel krijgen de jeugdrechters (of consulenten van de sociale dienst) de verplichting om een persoon die aan een gesloten afdeling van een gemeenschapsinstelling is toevertrouwd, te bezoeken indien de plaatsing 15 dagen overschrijdt 15. In de praktijk is dit voor de jeugdrechter uiteraard onbegonnen werk. 15 Art. 37, 2, 8 WJB

11 Daarnaast werd de mogelijkheid ingevoerd voor de minderjarige die bij voorlopige maatregel geplaatst is in een gesloten instelling en zijn ouders, voogden of degenen die hem onder hun bewaring hebben, om na een termijn van een maand bij gemotiveerd verzoekschrift de herziening te vragen van deze maatregel. Van deze wettelijke mogelijkheid wordt echter weinig gebruik gemaakt. De maatregelen ten gronde - Cfr. voorlopige maatregelen De plaatsing in een gesloten instelling uitgesproken ten gronde is niet beperkt tot 3 maanden. Bij plaatsing in gemeenschapsinstelling op basis van het niet naleven van een vorige maatregel, is de maximale duur steeds 6 maanden en is deze niet verlengbaar. In de andere gevallen is de plaatsing verlengbaar mits uitzonderlijke redenen die verband houden met het aanhoudend wangedrag van de betrokkene en met zijn voor hemzelf of voor anderen gevaarlijk gedrag. - Volgende maatregelen kunnen enkel ten gronde worden genomen: berisping referentie-opvoeder (nog niet in werking) prestatie algemeen nut en opvoedkundige aard maximum 150 uur: mogelijk als autonome maatregel, als voorwaarde voor behoud in de leefomgeving of als voorwaarde voor een plaatsing met uitstel plaatsing met uitstel op voorwaarde van het leveren van de hierboven vermeld prestatie ambulante behandeling (nog niet in werking) toevertrouwen aan een rechtspersoon met het oog op de verwezenlijking van een positieve prestatie (nog niet in werking) het geschreven project Alleen de berisping, ondertoezichtstelling en referentie-opvoeder zijn mogelijk voor minderjarigen beneden de 12 jaar. Voor de min-12-jarigen is ook een (terug)verwijzing naar het parket mogelijk met het oog op doorverwijzing naar de vrijwillige hulpverlening. De maatregelen stoppen in principe automatisch op de leeftijd van 18 jaar, behoudens expliciete verlenging. Verlenging is mogelijk bij vonnis voor bepaalde duur, uiterlijk tot de leeftijd van 20 jaar: - op verzoek van de betrokkene zelf, hetzij op vordering van het openbaar ministerie in geval van aanhoudend wangedrag of gevaarlijk gedrag. Het verzoek of de vordering daartoe moet binnen een termijn van 3 maanden vóór de meerderjarigheid worden ingesteld - hetzij voor feiten gepleegd vanaf de leeftijd van 17 jaar. De wet voorziet de verlaging van deze laatste leeftijdsgrens tot 16 jaar, doch deze bepaling is nog niet in werking getreden.

12 Het Grondwettelijk Hof oordeelde op 3 mei 2012 na een prejudiciële vraag (GwH nr. 60/2012, B.S. 1 augustus 2012) evenwel dat het ontzeggen van de mogelijkheid om alle beschermende maatregelen bedoeld in artikel 37, 2 WJB te genieten, aan een jongere ouder dan 16 jaar maar jonger dan 17 jaar en ten aanzien van wie ten minste 3 maanden vóór zijn meerderjarigheid geen eerder vonnis werd uitgesproken, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt. Heiligt het doel de keuze van de rechtsgrond en de kwalificatie van de feiten? Het is vaak frustrerend voor jeugdrechters om niet de beslissing te kunnen nemen die zij het meest in het belang achten van de minderjarige, of die zich zou opdringen ter bescherming van de openbare veiligheid 16. Een minderjarige die een als misdrijf omschreven feit heeft gepleegd kan niet in een gesloten instelling worden geplaatst indien de voorwaarden van de artikelen 52 (voorlopige fase) en 37, 2 quater WJB niet vervuld zijn. Voor een minderjarige die geen als misdrijf omschreven feit heeft gepleegd maar zich in een ernstige verontrustende situatie bevindt, is het zeer moeilijk om een plaats te verkrijgen in een gemeenschapsinstelling, waar deze jongeren ook nog terecht komen bij gebrek aan aangepaste voorzieningen. Het gebeurt dan ook dat feiten via een ruime of creatieve interpretatie worden gekwalificeerd als een als misdrijf omschreven feit dat voldoende ernstig is om de plaatsing in een gesloten instelling toe te laten. Sommige jongeren in een verontrustende situatie krijgen aldus een MOF-statuut of zien zich geconfronteerd met een zware kwalificatie van bepaalde feiten met als doel hen in een gesloten instelling te kunnen onderbrengen. Vorderingen op grond van bezit van drugs in het bijzijn van een (andere) minderjarige, aanzetten tot prostitutie van een minderjarige, slagen en verwondingen gepleegd met voorbedachten rade en met werkonbekwaamheid tot gevolg, criminele organisatie met het oogmerk misdaden te plegen, mondelinge bedreigingen met bevel of voorwaarde met een criminele aanslag in de zin van art. 327Sw. duiken in dit verband op. Nu het Grondwettelijk Hof heeft geoordeeld dat de jeugdrechter zich bij het nemen van een voorlopige maatregel niet mag buigen over de vraag of er ernstige aanwijzingen van schuld bestaan, is het voor de jeugdrechter voldoende vast te stellen dat het aan de minderjarige ten laste gelegde feit de voorlopige plaatsing in een gesloten instelling mogelijk maakt (vgl. Brussel, 6 december 2010, J.dr.jeun. 2011, afl. 303, 37). 16 rekening houdend met de beginselen van de rechtsbedeling ten aanzien van minderjarigen zoals vooropgesteld in de Voorafgaande Titel van de in 2006 gewijzigde wet van 8 april 1965: 1 de voorkoming van delinquentie is van wezenlijk belang om de maatschappij op lange termijn te beschermen 3 de rechtsbedeling ten aanzien van minderjarigen streeft doelstellingen na inzake opvoeding, verantwoordelijkheidszin, resocialisatie en bescherming van de maatschappij;( )

13 Het zoeken naar een kapstok om een plaatsing te kunnen realiseren kan niet de bedoeling zijn geweest van de wetgever in 2006. De bedoeling van de jeugdrechter is natuurlijk steeds een maatregel te nemen in het belang van de minderjarige, de vraag is echter of het belang van de minderjarige wel degelijk wordt gediend met het toebedelen aan VOS-jongeren van een MOF-statuut en het hen ten laste leggen van zwaardere feiten dan nodig. Indien jongeren in een ernstige gevaarsituatie gemakkelijker terecht zouden kunnen in aangepaste instelling zou dit probleem zich uiteraard veel minder stellen. Is dit echter naar de jongeren toe wel een verantwoorde manier om om te gaan met het plaatsgebrek? Hoe is hierbij het gesteld met de rechten van de minderjarigen? De wetgever had in 2006 de bedoeling betere rechtswaarborgen te garanderen aan de minderjarigen 17. De wijze waarop de wet wordt toegepast doet de vraag rijzen of dit opzet is geslaagd. In een arrest van 16 oktober 2012 oordeelde het Hof van Cassatie dat de voorwaarden van artikel 37, 2quater niet onderzocht moeten worden bij de beoordeling van de voorlopige maatregelen en dat een minderjarige zelfs aan een gesloten instelling kan worden toevertrouwd wegens een misdrijf waarop een gevangenisstraf staat van minder dan 1 jaar. Deze interpretatie was zeker niet wat de wetgever voor ogen had en betekent integendeel een stap achteruit voor de rechtsbescherming van de minderjarige 18. Deze cassatierechtspraak verdient dan ook in geen geval navolging. Er blijft echter wel het probleem met betrekking tot het schrappen van het onderzoek naar de ernstige aanwijzingen van schuld door het Grondwettelijk Hof. Vanuit de rechten van verdediging van de minderjarige is het problematisch dat de jongere niet zou mogen aanvoeren dat er geen enkele reden is om hem (haar) een voorlopige maatregel op te leggen op grond van een MOF-vordering naar aanleiding van een bepaald feit, wanneer hij (zij) dit feit betwist en er volgens hem (haar) geen aanwijzingen van schuld zijn. Bovendien wordt in de instellingen vaak gewerkt rond schuldinzicht 19. Hoe is dit te rijmen met de mogelijkheid dat er onvoldoende aanwijzingen van schuld zouden zijn, maar dit door de jeugdrechter niet kan worden gecontroleerd? 17 Zie de Voorafgaande Titel van de in 2006 gewijzigde wet van 8 april 1965, 5 : de minderjarigen genieten in het kader van deze wet persoonlijke rechten en vrijheden, waaronder die omschreven in de Grondwet en het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, die gepaard moeten gaan met bijzondere waarborgen(.) 18 Zie in dit verband: S. SMETS en J. PUT, Nog steeds een wankele rechtsbescherming in het jeugdrecht, noot onder Cass. 25 september 2012 en Cass. 16 oktober 2012, TJK, 2013/1, 62 19 Zie ook de Voorafgaande Titel van de gewijzigde wet van 8 april 1965: 4 de minderjarigen mogen geenszins worden gelijkgesteld met meerderjarigen wat de mate van verantwoordelijkheid en de gevolgen van hun daden betreft. De minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd, moeten evenwel bewust worden gemaakt van de gevolgen van hun daden;

14 De facto zullen jeugdrechters wel degelijk nagaan of er bezwarende elementen zijn die een maatregel verantwoorden. Het is immers op het eerste zicht ondenkbaar dat de jeugdrechter een minderjarige een voorlopige maatregel zou opleggen indien er geen enkele aanwijzing blijkt dat de minderjarige bij de feiten betrokken is. Toch bestaat het gevaar dat de kapstok van een als misdrijf omschreven feit wordt gebruikt om een jongere die zich in een gevaarsituatie bevindt in een gesloten instelling te kunnen onderbrengen. Hoe goed de bedoelingen ook zijn en hoe bezorgd de jeugdrechter ook is voor de vaak penibele situatie van de minderjarige, moeten we hier toch de vraag durven te stellen of het wel een goede zaak is om een als misdrijf omschreven feit aan te grijpen om een minderjarige in een verontrustende situatie te kunnen plaatsen, daar waar in normale omstandigheden (lees: indien de minderjarige een passende maatregel zou kunnen genieten op grond van de VOS) het feit niet zou leiden tot een MOF-vordering, of minstens tot een MOF-vordering met een minder zware kwalificatie. De vermenging van VOS en MOF leidt voor de jongere tot veel onduidelijkheid. Daar waar de voorlopige maatregelen op grond van artikel 52 WJB enkel voor een zo kort mogelijk duur mogen worden genomen, en slechts wanneer de finaliteit van de voorlopige maatregel op geen enkele andere manier kan worden bereikt, blijven jongeren soms nog erg lang in een gemeenschapsinstelling op grond van een (soms eenmalig) MOF-feit, terwijl de maatregel eigenlijk niets (meer) te maken heeft met het feit zelf maar wel met de VOS én het gebrek aan plaats in een andere gepaste inrichting. Hoe ervaren de jongeren dit alles zelf? Hoe dan ook weten zij zeer goed dat zij geplaatst worden op grond van een welbepaald feit dat hen ten laste wordt gelegd. Van zodra er sprake is van een MOF, wordt de maatregel ervaren als een straf, ook al benadrukt de jeugdrechter dat het er géén is. Voor jongeren die voor een beperkt feit té lang in de gemeenschapsinstelling blijven, is het verband met het feit dat zij hebben gepleegd zoek en wordt de plaatsing terecht ervaren als buitenproportioneel. Jongeren hebben recht op duidelijkheid. Wanneer het gaat om als misdrijf omschreven feiten, kunnen we hen niet minder rechten toekennen dan volwassenen, wel integendeel. Dit betekent dat het openbaar ministerie duidelijk in de vordering moet aangeven voor welk feit de jeugdrechter wordt gevorderd en uiteraard dat de minderjarige over de feiten moet worden gehoord met bijstand van zijn advocaat. In de voorlopige fase geldt tevens het vermoeden van onschuld, zodat de plaatsing van een jongere die de feiten ontkent niet kan worden verlengd omwille van het feit dat hij geen schuldinzicht toont (niet te verwarren met probleeminzicht). Dit betekent ook dat de minderjarige recht moeten hebben op inzage van het dossier met betrekking tot de feiten en dat het openbaar ministerie er zich niet toe kan beperken om enkel de aanvankelijke processen-verbaal aan de jeugdrechter over te maken en, ook in het geval van een gerechtelijk onderzoek, het jeugddossier moet aanvullen, zodat de minderjarige bij elke verschijning voor de jeugdrechter kennis kan nemen van de nieuwe ontwikkelingen in het onderzoek.

15 Het is niet te verantwoorden dat de minderjarige bij zijn verschijning voor de jeugdrechter geen toegang zou hebben tot navolgende processen-verbaal waaruit nieuwe elementen blijken met betrekking tot aanwijzingen van schuld en kwalificatie van de feiten. Ook deze laatste moet kunnen worden aangepast in de voorlopige fase, wat natuurlijk niet mogelijk is indien de jeugdrechter zich niet mag buigen over de constitutieve bestanddelen van het als misdrijf omschreven feit en de aanwijzingen van schuld 20. Het is van belang dat de link tussen de maatregel en de feiten duidelijk blijft. De huidige toepassing van de wet biedt deze duidelijkheid niet. Jongeren hebben het recht om te kunnen vatten welke maatregel voorlopig, vóór de schuld in vastgesteld in een vonnis ten gronde, wordt genomen naar aanleiding van het feit waarvan zij worden verdacht en welke sanctie uiteindelijk wordt gekoppeld aan het bewezen verklaarde als misdrijf omschreven feit. Voor een jongere met zowel een VOS- als een MOF-vordering moet het duidelijk zijn welke maatregelen worden genomen in het kader van de verontrustende of problematische situatie van de jongere, en welke voorlopige maatregel en/of sanctie het gevolg is van een als misdrijf omschreven feit. Wanneer het gaat om een beperkt eenmalig feit is het proportioneel niet meer te verantwoorden dat een jongere jarenlang maatregelen opgelegd krijgt op grond van een ooit genomen MOF-vordering. Het MOF-dossier moet afgesloten kunnen worden wanneer er geen nood meer is aan een maatregel op basis van het MOF, terwijl er wel nog reden kan zijn tot maatregelen op grond van de VOS. In een aantal gevallen zou een alternatieve sanctie zoals een leerproject of werksanctie als antwoord op het gepleegde feit kunnen volstaan, terwijl een plaatsingsmaatregel zich kan opdringen omdat de minderjarige thuis ernstige problemen heeft. Conclusie Het leidt geen twijfel dat jeugdrechters, consulenten van de sociale dienst, hulpverleners het belang van het kind voorop stellen bij het nemen en adviseren van maatregelen. Jongeren hebben echter ook recht op duidelijkheid, rechtszekerheid en respect voor hun rechten wanneer een maatregel in hun belang wordt genomen. De toepassing van de huidige complexe wetgeving, met verschillende interpretaties en ook erg verschillende werkwijzen in de diverse rechtbanken, vertoont op dit vlak ernstige tekortkomingen. Een duidelijk onderscheid tussen de maatregelen genomen op basis van de VOS en de MOF dringt zich op, waarbij de maatregelen genomen op basis van de strafrechtelijk beteugelde feiten veel duidelijker in de wet worden omschreven en afgelijnd, er geen 20 Zie in dit verband F. VROMAN, Rechtsbescherming voor minderjarigen in de voorlopige fase verder afgebouwd, noot onder Cass. 22 januari 2013, TJK, 2013/3, 281

16 oneigenlijke plaatsingen meer moeten gebeuren op basis van een MOF-kwalificatie terwijl eigenlijk enkel wordt beoogd de minderjarige in een verontrustende situatie of gevaarsituatie te beschermen, en waarbij zowel de voorlopige maatregelen als de ten gronde opgelegde sancties voldoen aan het proportionaliteitsbeginsel. Tot slot: indien de jeugdrechter over voldoende middelen beschikt om adequate sancties en / of maatregelen op te leggen, is er geen enkele reden om de weinig coherente figuur van de uithandengeving naar een bijzondere kamer binnen de jeugdrechtbank, die het gemeen strafrecht toepast, te behouden. De minderjarigen hebben recht op een eigen coherent jeugdrecht, aangepast aan hun specifieke noden, waarin zowel hun belang als hun rechten worden gewaarborgd.