Bijlage/Annexe 1 DEPARTEMENT STUDIËN Gedetailleerde vergelijking van de stijging van de loonkosten per branche in België en de drie buurlanden In deze nota wordt beoogd een vergelijking te maken tussen het uurloonkostenverloop in België en de drie belangrijkste buurlanden (Duitsland, Frankrijk en Nederland) sinds 1996 (het referentiejaar voor internationale vergelijkingen van de ontwikkeling van de loonkosten in België 1 ), op een gedetailleerd brancheniveau, gebruikmakend van de nationale rekeningen. Hiertoe wordt in principe gebruik gemaakt van een zo gedetailleerd mogelijke bedrijfstakopsplitsing, nl. de zogenaamde A38- uitsplitsing 2, waarbij de totale economie wordt opgesplitst in 38 (sub)bedrijfstakken. Deze oefening werd echter noodgedwongen beperkt omwille van dataproblemen. Zo bevat de Eurostat-databank voor sommige branchegegevens per land slechts gegevens tot en met 9; de vergelijking zal dan ook gebeuren op basis van gegevens t.e.m. dat jaar. Bovendien is de databank voor Frankrijk en Nederland in grotere mate onvolledig, mogelijks als gevolg van het feit dat bij de opstelling van de nationale rekeningen recentelijk de omschakeling werd gemaakt naar een nieuwe NACE-nomenclatuur. Voor Frankrijk bevat de Eurostat-databank voor de A38-opsplitsing slechts gegevens m.b.t. 24 branches; wat een gedegen vergelijking met de 38 branches in België en Duitsland onmogelijk maakt. En voor Nederland zijn de sectorale gegevens pas beschikbaar vanaf, waardoor het berekenen van een ontwikkeling sinds 1996 uitgesloten is. Omwille van die redenen blijft de analyse op basis van de gedetailleerde A38-opsplitsing vanaf 1996 beperkt tot een vergelijking met Duitsland. Teneinde toch een vergelijking met de drie buurlanden te kunnen doorvoeren, wordt tevens een aanvullende analyse gepresenteerd op basis van de minder gedetailleerde A21-opsplitsing 3 voor de periode vanaf. Over de periode 1996-9 stegen de nominale loonkosten per gewerkt uur in de Belgische economie in totaal gemiddeld met 42,4 %. In Duitsland was die toename, met 24,5 %, veel beperkter; in Frankrijk en Nederland, daarentegen, lag de gemiddelde nominale uurloonkostenstijging hoger dan in België, nl. respectievelijk 48, en 59,7 %. Ook gecorrigeerd voor de opgetekende inflatie () was de (reële) stijging in België beduidend sterker dan in Duitsland: de nominale uurloonkostentoename kwam in België bijna 15 procentpunt hoger uit dan de inflatie (die 27,7 % beliep), tegenover slechts 3,5 procentpunt in Duitsland (inflatie van 21, %). Daarentegen kwam de nominale loonkostenstijging in Frankrijk en Nederland respectievelijk ongeveer 25 en 27 procentpunt hoger uit dan de inflatie (die resp. 23,4 en 32,5 % bedroeg). Over de periode -9 liepen de reële uurloonkosten in Duitsland zelfs terug: de nominale uurloonkosten stegen er over die periode met 15,5 %, terwijl de inflatie er 16, % beliep. In België (ongeveer 1 procentpunt), Frankrijk en Nederland (telkens zowat 1 In overeenstemming met de bepalingen van de wet van 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen. 2 Voor de nog meer gedetailleerde A64-opsplitsing bleken immers voor de buurlanden te weinig gegevens voorhanden in de Eurostat-databank. 3 Voor de A21-opsplitsing zijn er gegevens voorhanden voor de drie buurlanden, zij het voor Nederland opnieuw pas vanaf.
2/6 13 procentpunt), daarentegen, werden over diezelfde periode wel reële loonkostenstijgingen opgetekend 4. Dit verschil tussen Duitsland, enerzijds, en de drie overige landen, anderzijds, komt ook duidelijk tot uiting in de sectorale uurloonkostenstijgingen. Over de periode 1996-9 (zie grafiek 1) viel de uurloonkostenstijging in België in bijna alle branches (op drie na) hoger uit dan de inflatie; daartegenover staat dat er in Duitsland 13 branches (van de 37 binnenlandse branches) zijn waar de nominale uurloonkostenstijging geringer was dan de stijging van de consumptieprijzen. Over de periode -9 (zie grafiek 2) was dat in Duitsland het geval in 13 branches (van de branches). In België, Frankrijk en Nederland zijn dergelijke reële loonkostendalingen zeer uitzonderlijk. In vergelijking met Duitsland gaat de hogere gemiddelde stijging van de uurloonkosten in België zowel over de volledige periode vanaf 1996 als sinds (resp. op basis van A38 en A21) gepaard met een kleinere differentiatie tussen de Belgische branches (zie tabel 1); dit blijkt zowel uit de (gewogen) standaardafwijking, die alle observaties in rekening brengt, als de (gewogen) interquartile range (IQR) 5, waarbij de kleinste en grootste uurloonkostenstijgingen uit de berekening worden geweerd. De stijging van de uurloonkosten in België is derhalve meer uniform verdeeld over de verschillende branches dan in Duitsland. In Duitsland lijkt de loonkostenstijging derhalve in grotere mate gebaseerd te kunnen zijn op sector- en bedrijfsspecifieke omstandigheden. In België wordt deze mogelijkheid in belangrijke mate beperkt door het indexeringsmechanisme, evenals door het centrale karakter van de loononderhandelingen. Tabel 1 - Differentiatie van de sectorale nominale uurloonkostenstijgingen in België en de drie buurlanden Periode 1996-9 (A38) Periode -9 (A21) st.afw. IQR st.afw. IQR België 1,5 8,7 1,1 5,7 Duitsland 1,7 11, 1,4 9, Frankrijk n.b. n.b. 1,5 3,3 Nederland n.b. n.b. 1,1 6,2 Bronnen: EC (nationale rekeningen) en eigen berekeningen. 1 Standaardafwijking, gewogen aan de hand van het aandeel van de branches in het totale arbeidsvolume. 2 Interquartile range, gewogen aan de hand van het aandeel van de branches in het totale arbeidsvolume. De vergelijking met Frankrijk en Nederland levert minder eensluidende conclusies op. Over de periode -9 (op basis van A21) is de differentiatie, gemeten aan de hand van de standaardafwijking, hoger in Frankrijk en gelijkaardig in Nederland. Op basis van de IQR, daarentegen, is de dispersie, in vergelijking met België, kleiner in Frankrijk en iets groter in Nederland. Al met al kan hieruit worden afgeleid dat de sectorale spreiding van de uurloonkostenstijging in die twee landen vrij vergelijkbaar is met die in ons land. De grotere dispersie in Duitsland kan overigens niet onmiddellijk worden toegeschreven aan beduidend verschillen tussen branches die al dan niet aan internationale concurrentie onderhevig zijn. Zo komen, in de A38-opsplitsing, verschillende subbranches van de verwerkende nijverheid ("Manufacture of..." in grafiek 1) voor in de groep van branches met de sterkste loonstijgingen en in de A21-opsplitsing liet de verwerkende nijverheid over de periode -9 de vierde hoogste toename optekenen. De uurloonkostenstijgingen vielen er overigens in een aantal niet-marktdiensten (zoals bv. "") zeer gering uit. 4 De nominale uurloonkostenstijging beliep resp. ongeveer 3, 31 en 36 % in België, Frankrijk en Nederland; de inflatie resp. zowat, 18 en 22 %. 5 De interquartile range is gelijk aan het verschil tussen het derde en het eerste kwartiel en sluit aldus de 25 % kleinste en de 25 % grootste observaties uit. Hierdoor worden "outliers", die de standaardafwijking beïnvloeden, buiten beschouwing gelaten.
3/6 Ten slotte werd nog geverifieerd of de Belgische sectorale differentiatie inzake loonstijgingen stabiel is in de tijd. Hiervoor werden dezelfde indicatoren gebruikt als hiervoor, toegepast op de totale uurloonkostenstijgingen per tweejaarlijkse centraal-akkoordperiode 6. Globaal genomen lijkt de dispersie de jongste jaren geleidelijk te zijn afgenomen, wat te maken zou kunnen hebben met de eerder beperkte marge voor reële verhogingen. Immers, aangezien de indexering voor iedereen gegarandeerd is, kan enkel de reële verhoging gebruikt worden om te differentiëren tussen bedrijfstakken. Tijdens de meest recente centraal-akkoordperiode waarvoor gegevens voorhanden zijn (9-1) is de dispersie echter weer gestegen, wat mogelijks te maken kan hebben met het feit dat in dit centraal akkoord geen echte loonnorm werd vastgelegd 7, wat misschien een ruimere differentiatie toeliet. Tabel 2 - Differentiatie van de sectorale nominale uurloonkostenstijgingen in België A38-opsplitsing A21-opsplitsing st.afw. IQR st.afw. IQR 1997-1998,6 3,3,7 2,5 1999-,4 2,8,4 1,9 1-2,3 2,1,3 1,7 3-4,4 2,4,5 2,9 5-6,3 1,2,3 1,3 7-8,2 1,3,2 1,3 9-1,4 1,8,4 1,6 Bronnen: EC (nationale rekeningen) en eigen berekeningen. 1 Standaardafwijking, gewogen aan de hand van het aandeel van de branches in het totale arbeidsvolume. 2 Interquartile range, gewogen aan de hand van het aandeel van de branches in het totale arbeidsvolume. 6 Immers, vaak voorzien de centrale akkoorden voornamelijk een reële loonsverhoging tijdens het tweede jaar waarop het akkoord betrekking heeft. Dit zou de volatiliteit van de resultaten kunnen verhogen (en de interpretatie ervan bemoeilijken) indien de jaren afzonderlijk zouden worden beschouwd. 7 Qua reële verhogingen werden in dat centraal akkoord enkel forfaitaire loonvoordelen voorzien, onder de vorm van bv. ecocheques.
4/6 Grafiek 1 - Uurloonkostenverloop (A38-opsplitsing) over de periode 1996-9 1 (totale verandering, in procenten) België 8 6 4 Advertising and market research; other Manufacture of wood, paper, printing and Human health activities Computer programming, consultancy, and Publishing, motion picture, video, television Legal and accounting activities; activities of Manufacture of food products; beverages and Manufacture of chemicals and chemical Manufacture of basic metals and fabricated Manufacture of motor vehicles, trailers, semi Manufacture of electrical equipment Manufacture of rubber and plastic products Manufacture of furniture; jewellery, musical Manufacture of machinery and equipment n.e.c. Manufacture of computer, electronic and Scientific research and development Residential care activities and social work Manufacture of textiles, wearing apparel, Manufacture of basic pharmaceutical products Telecommunications Manufacture of coke and refined petroleum Duitsland 8 6 4 Legal and accounting activities; activities of Advertising and market research; other Manufacture of wood, paper, printing and Human health activities Telecommunications Residential care activities and social work Manufacture of food products; beverages and Publishing, motion picture, video, television Manufacture of rubber and plastic products Manufacture of basic metals and fabricated Scientific research and development Manufacture of machinery and equipment n.e.c. Manufacture of furniture; jewellery, musical Manufacture of textiles, wearing apparel, Manufacture of computer, electronic and Manufacture of chemicals and chemical Manufacture of coke and refined petroleum Manufacture of motor vehicles, trailers, semi Manufacture of electrical equipment Manufacture of basic pharmaceutical products Computer programming, consultancy, and Bron: EC (nationale rekeningen). 1 Geen (voldoende) gegevens voorhanden voor Frankrijk en Nederland.
5/6 Grafiek 2 - Uurloonkostenverloop (A21-opsplitsing) over de periode -9 (totale verandering, in procenten) België 6 4 Duitsland 6 4 Public administration and defence; compulsory Electricity, gas, steam and air conditioning supply
6/6 Frankrijk 6 4 Nederland 6 4 Bron: EC (nationale rekeningen).