1 Inleiding belastingrecht Meerkeuzevragen Opmerking vooraf: het is mogelijk dat meer antwoorden (on)juist zijn. 1.3 1. Havengeld is een: a. belasting; b. retributie. 2. Wat is onjuist? Niet zelden hebben rijksbelastingen ook een regulerende of regelende functie, bijvoorbeeld: a. het beschermen van het milieu; b. het bereiken van een evenwichtige inkomensverdeling; c. de financiering van overheidsuitgaven; d. het bevorderen van investeringen. 1.4 3. Welke combinatie is correct? I. Formeel recht ziet op de inhoud van de regels. II. De Wet IB 2001 is een wet in formele zin en in materiële zin. a. I is juist, II is onjuist. b. I is onjuist, II is juist. c. Zowel I als II is juist. d. Zowel I als II is onjuist. 1.6 4. De zogenoemde algemene beginselen van behoorlijk bestuur (a.b.b.b.) maken in het belastingrecht onderdeel uit van: a. jurisprudentie; b. EU-richtlijnen; c. wetten in formele zin; d. pseudowetgeving. 1.6 5. Belastingplichtige B beroept zich in een bezwaarschrift op een nieuw besluit van de staatssecretaris van Financiën. De inspecteur is het met het besluit oneens en geeft B ongelijk. Kan B nu naar de rechter stappen? a. Ja, omdat een besluit een wet is in materiële zin. b. Ja, idem als a, maar uitsluitend als dit besluit is gepubliceerd in de Staatscourant. c. Nee, omdat een besluit geen wet in formele zin is. d. Ja, omdat de handelwijze van de inspecteur in strijd is met (een der) algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
14 Belastingrecht, Met de wet in de hand 2013/2014, Werkboek 1.7 1.9 6. De loonbelasting stoelt op de volgende twee beginselen: a. draagkrachtbeginsel; b. profijtbeginsel; c. beginsel van de minste pijn; d. beginsel van de bevoorrechte verkrijging. 7. Welke van de volgende belastingen zijn directe belastingen (in juridische zin)? a. Loonbelasting. b. Omzetbelasting. c. Accijnzen. d. Dividendbelasting. e. Invoerrechten. f. Kansspelbelasting. 8. Welke combinatie is correct? I. De inkomstenbelasting is voor wat betreft winst uit onderneming een zakelijke belasting. II. De vennootschapsbelasting is altijd een zakelijke belasting. a. I is juist, II is onjuist. b. I is onjuist, II is juist. c. Zowel I als II is juist. d. Zowel I als II is onjuist. 9. De belastingen van rechtsverkeer zijn de: a. dividendbelasting; b. kapitaalsbelasting; c. assurantiebelasting; d. motorrijtuigenbelasting; e. BPM; f. overdrachtsbelasting. 10. Geef aan welke van de volgende reacties niet illegaal zijn: a. vermijden van belasting; b. ontgaan van belasting; c. ontduiken van belasting; d. ontwijken van belasting. 11. Welke uitspraak is onjuist? a. Een aanslag inkomstenbelasting geeft de formele belastingschuld aan. b. Particulier A heeft volkomen correct uitgerekend dat hij over 2013 12.641 aan inkomensheffing verschuldigd is: een materiële belastingschuld. c. Een inhoudingsplichtige houdt 21 loonheffing in en doet aangifte: een formele belastingschuld.
1 Inleiding belastingrecht 15 d. De eigenaar van een eenmanszaak berekent volkomen correct dat hij 20.144 aan inkomensheffing over 2013 moet betalen: een materiële belastingschuld. e. Idem als d; hij moet over het eerste kwartaal 2013 3.056 aan omzetbelasting voldoen, welk bedrag hij ook op zijn omzetbelastingaangifte vermeldt: een materiële belastingschuld. 1.12 12. De inspecteur legt een aanslag inkomstenbelasting op van 2.850. Hier is sprake van een: a. formele belastingschuld; b. latente belastingschuld; c. stille belastingschuld; d. materiële belastingschuld. 13. Wie bevindt zich familierechtelijk gezien in de 2e graad van de zijlijn? a. Opa. b. Oom. c. Kleinkind. d. Broer. 14. De Belastingdienst telt ruim 30.000 medewerkers en ressorteert onder het ministerie van: a. Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties; b. Sociale Zaken en Werkgelegenheid; c. Economische Zaken; d. Financiën. 15. Deze persoon is belast met het opleggen van de aanslag. Bedoeld wordt hier de: a. belastinginspecteur; b. directeur-generaal der Belastingdienst; c. staatssecretaris; d. minister; e. belastingontvanger; f. belastingdeurwaarder; g. werkgever (inhoudingsplichtige); h. ondernemer voor de omzetbelasting. 16. Welke personen genoemd in vraag 15 zijn belast met de heffing van belastingen? 17. Welke personen genoemd in vraag 15 zijn belast met de invordering? 18. Welke overheidsfunctionarissen genoemd in vraag 15 zijn geen ambtenaren? Wat zijn ze dan wel?
16 Belastingrecht, Met de wet in de hand 2013/2014, Werkboek Vraagstukken en cases 1.4 1.7 1. Geef aan welke heffingen tot de belastingen behoren en welke tot de retributies: marktgeld; havengeld; invoerrechten; accijnzen; reinigingsrechten. 2. Is een precariorecht (bijvoorbeeld voor het mogen hebben van een uithangbord of lichtreclame boven de gemeentelijke stoep) een belasting of een retributie? 3. a. Behoort het belastingrecht tot het privaatrecht of het publiekrecht? b. Licht dit toe. c. Geef een verdere onderverdeling. 4. Noem de bronnen van het belastingrecht. 5. Wat is een essentieel verschil tussen belastingwetgeving en belastingrecht? 6. Geef van de volgende belastingen aan welk belastingbeginsel kenmerkend is: inkomstenbelasting; omzetbelasting; loonbelasting; gemeentelijke baatbelasting; erfbelasting; motorrijtuigenbelasting; accijnzen. 7. Noem het subject en het object van de volgende belastingen: loonbelasting; vennootschapsbelasting; inkomstenbelasting. 8. Simon van den Akker is zelfstandig verzekeringsagent met een eigen kantoor. Daarnaast werkt hij parttime in dienstverband op een administratiekantoor. Bovendien verhuurt hij drie woningen die tot zijn privévermogen behoren. a. In dit geval kan worden gesproken van een materiële en een formele belastingschuld, zowel voor de inkomsten- als de loonbelasting. Geef aan hoe en op welk moment deze schulden ontstaan. b. Zijn deze begrippen ook van toepassing op het administratiekantoor waar Simon werkt? Licht het antwoord toe.
1 Inleiding belastingrecht 17 1.12 1.13 9. Jaap is getrouwd met Aimée en hij heeft een broer Joris. Joris is getrouwd met Sanna. Geef gemotiveerd aan of Aimée, Joris en Sanna bloed- of aanverwanten zijn van Jaap. 10. Van welke interpretatiemethode maakt u gebruik als u: op zoek gaat naar de bedoeling van de wetgever; kijkt naar de woorden die de wetgever gebruikt heeft en de taalkundige betekenis; de parlementaire stukken raadpleegt? 1.15 11. Wat betekent het als de belastingadviseur de belastingplichtige vertegenwoordigt?